CB 11880 ORHEEN EN THANS OF GESCHIEDENIS VAN DE KOOMSCHE KEEK EN HET ULTRAMONTANISME NEDERLAND, GESCHETST INZONDERHEID IN HUNNEN TEGENWOORDIGEN TOESTAND, EN DE TOEKOMST, DIE ZIJ VOOR PROTESTANTISME EN VADERLAND BEREIDEN. Houd het voorbeeld der gezonde woorden, die Gij van mij gehoord heit, in geloof en liefde, die in Christus Jjszus ia. Paülus, II Tim. I: 13. IN TE TIEL BIJ GEBR. CAMPAGNE. 1852. VOORHEEN EN THANS OP GESCHIEDENIS VAN DE ROOMSCHE KERK EN HET ÜLTRAMONTANISME ix NEDERLAND, GESCHETST INZONDERHEID IN HUNNEN TEGENWOORDIGEN TOESTAND, EN DB TOEKOMST, DIE ZIJ VOOR PROTESTANTISME EN VADERLAND BEREIDEN. Houd het voorbeeld der gezonde woorden, die Gij van mij gehoord hebt, in geloof en liefde, die in Christus Jezus is. Pauius, II Tim. I: 13. te TEEL bij GEBR. CAMPAGNE. 1852. VOOEEEDE. Zn tijden van bekommering en gevaar is hei de pligt van ieder weldenkende, om zijne stem te doen hooren, en tegen de nakende onheilen te waarschuwen. Het is 'ome overtuiging, dat wij bedreigd worden door het veldwinnend Ultramontanisme, hetwelk geen anderen toeleg heeft dan om in Nederland zijne veroveringen vit te breiden en ons vaderland voor Rome te winnen. Wij hebben veeltijds in den waan verkeerd, dat het Pausdom met Leo x, die tijdens de Hervorming leefde, zoo niet was uitgestorven, dan toch allen aanzien en gezag verloren had. Onder de Pausen van onzen tijd, die omringd worden door sluwe kardinalen, begint het weder te herleven, en strékt het zijne handen ook naar onze gewesten uit, waar het zich vertoont in den stroeoen geest der middeleeuwen. In het stukje, dat wij onzen geloofsgenoot/en aanbieden, wenschen wij in eenige trekken eene schildering te geven van den verbazenden voortgang, dien Rome, en voornamelijk het Ultramontanisme, in Nederland maakt, waarbij natuurlijk eene vergelijking behoort van dien toestand met voor eenige jaren, en aanwijzing van den invloed, dien de vooruitgang der Boomschen noodwendig voor Protestantisme en Vaderland hebben moet. Ziet daar, wat wij getracht hebben te beschrijven, opdat onkundigen voorgelicht, en onverschilligen wakker geschud en tot waakzaamheid, werkzaamheid en deelgenootschap aan alles, wat een Protestantschen geest ademt, zouden gedrongen worden. Moge Qod er zijnen zegen over gebieden, opdat het Kijk van Jicht en waarheid bloeije, en dat der duisternis nimmer in ons midden zegeprale! DE SCHRIJVER. De eeuw, in welke wij leven, wordt die van verlichting, vooruitgang en beschaving genoemd. Onmiskenbaar heeft zij veel goeds opgeleverd en zoowel de schoonste als weldadigste vruchten daarvan gedragen. Staten en volken, zelfe van ver afgelegene gewesten, zijn nader tot elkander gebragt, en trachten naar broederschap en vrede met allen. Het licht van het Evangelie, hetwelk een eeuwig rijk van waarheid, godsvrucht en liefde verkondigt, is meer dan immer doorgedrongen in hutten en paleizen, waar de gezegende leer van Christus eene onuitputbare bron geworden is van heil en gelukzaligheid, van troost en hope tevens. Tegen dat onverdoof bare licht, hetwelk hier en elders met heerlijken glans aan den hemel schittert, en de hoogste zegen is, dien de Algoede in zijne wijsheid ons schenken kon, omdat Hij daarmede de veredeling en volmaking van het menschelijk geslacht beoogde, dat Hij zaligen wilde door het afleggen van woeste zeden, door reinheid van hart en wandel, door eensgezindheid en liefde naar het beeld van zijnen grooten Zoon, die de onovertrefbare waardij zijner Goddelijke leer met zijn bloed bezegelde, en voor 's menschen geluk zijne ziel in den dood heeft uitgestort, staat een sombere nacht van duisternis over, in welken een groot deel van het menschdom voortdurend gedompeld ligt. Ook onder den Christelijken naam worden nog altijd dweepzucht, bijgeloof en afgoderij gehuldigd en voortgeplant 1 door hen, die het gezag der overleveringen en het geloof aan eene onfeilbare kerk en priesterschaar verre stellen boven de geboden van den Heer, die de eenige Meester is. Zien wij, aan den eenen kant de waarheid, die in Christus is, snel voortgaan, zoodat zij harten vermeestert, die vroeger afkeerig waren en haar nu omhelzen; zien wij hoe de waarheid, die naar de godzaligheid is, de zege behaalt op onkunde , ongeloof en ligtzinnigheid: aan de andere zijde ontwaren wij,, hoe ook het rijk der duisternis er op uit is, om veroveringen te maken en alles voor zijne heerschappij te doen bukken. De strijd tusschen licht en duisternis heeft in onze eeuw no'g niet opgehouden; vreeselijk is de worsteling, die sedert 'jaren tusschen de geestelijke boosheden, welke door Ultramontanen en Jeztdten gepleegd worden, en de Protestanten, die zich meer en meer op de verspreiding van het Evangelie toeleggen, bij vernieuwing heeft plaats gegrepen. Home, hoe zwak en krachteloos ook het opperhoofd der kerk zich in vele handelingen betoont, verheft zich weder en verzamelt meer dan immer zijne krachten, om te herwinnen, wat het van den tijd der Hervorming af verloren heeft. Het streeft kennelijk en zigtbaar naar het oppergezag over staten en volken, en poogt het Protestantisme zoo mogelijk te vernietigen, en hen, die hetzelve zijn toegedaan, in den schoot der alleenzaligmakende Kerk terug te brengen. G-eljjk vaak een leger, dat door den veroveraar wordt uitgezonden, om onverhoeds in naburige staten troonen en magten omver te werpen, in stilte zamengesteld, geoefend en voorbereid wordt, eer het ten strijde oprukt, zoo werden ook door het hof van Home in het diepste geheim de maatregelen beraamd en verordend, die het had voorgenomen, niet alleen om zijn wankelend gezag te schragen, en te behouden wat het bezat, maar zelfs om zich uit te breiden, en den troon van den H. Vader op nieuwe en hechte grondslagen te bevestigen. Het..lag in het plan der Hiërarchie, door sluwe kardinalen vastgesteld, om aan de kerk, door de herleving van alle geestelijke orden, door het wederopbouwen van kloosters, abtdijen en conventen, door aan- werving van tallooze scharen van monniken en nonnen, van Jezuïten en Eedemptoristen, en vooral door invloed te verwerven op het onderwijs der jeugd en de opvoeding des volk, dat aanzien terug te geven, hetwelk zij in de middeleeuwen bezeten heeft, maar sedert niet weder heeft kunnen bereiken. Langzaam en als ongemerkt werden de plannen, die wél overlegd en listig gesmeed waren, ten uitvoer gebragt. Naar mate Rome zag, dat het hier door de staatkunde, welke in het absolutisme van den H. Vader een «teun bij eigen onderdanen meende te vinden, begunstigd zou worden, en daar in de zwakheid en onmagt der vorsten of in de. onverschilligheid der natiën omtrent hare godsdienstige belangen bijval konde aantreffen, trad het ook in zijne aanmatiging en vorderingen evenzeer als in zijne aanslagen op het Protestantisme, meer openlijk te voorschijn. Rome wierp het masker af, achter welken het zich langen tijd had schuil gehouden; het zond eene geestelijke krijgsmagt uit, die als eene geduchte legerbende over Europa zich verspreidde, en alles in. het gareel poogde te slaan, wat tot hiertoe geene knieën voor den opperpriester der Hiërarchie gebogen had. Op ons vaderland, welks grond geheiligd is door het bloed der voorgeslachten, die tachtig jaren gestreden hebben, om hunne nakomelingen niet minder van het juk der Roomschen en de Paapsche stoutigheden, zoo als toen de pauselijke overheersching, het priesterbedrog en de dwalingen der kerk genoemd werden, te bevrijden, dan om hen van de Spaansche tyrannie te verlossen, werd gretig het oog geslagen, gelijk trouwens ook het geval was met de overige staten van Europa, die de Hervorming aankleefden, en in het oog der kerk geen zweem van godsdienst meer bezitten, maar als verloren schapen te beschouwen zijn, welke tot de zoogenoemde Moederkerk moeten wederkeeren. Onder de leus: wij moeten het erfdeel onzer vaderen terug hebben, waarmede door de UUramontanen bedoeld wordt, dat de oude gewesten van Nederland eenmaal tot de Roomsche godsdienst behoord hebben, van welke zij door opstand en verraad zijn afgeweken, maar nu als met geweld onder de heerschappij van Rome zouden teruggebragt worden, werd de krijgsmagt van 1* lokaas der begeerlijkheid; en daaruit konden trotsche paleizen voor de bisschoppen verrazen, die zouden aangesteld worden, zoowel als tempelen voor de Godsdienst en kloosters voor het verrezen monniken-leven. Waar bezat men ruimer middelen, rijker bronnen en grooter schatten, om het pausdom te stijven dan hier? Door onze overzeesche bezittingen stond de weg open, om het vruchtbare Java, met de overige •ejlanden in de Indische zeeën, die de schoonste parel aan den kroon van Nederland zijn, aan den paus onderhoorig te maken; gemakkelijk zouden onze West-Indische nederzettingen te veroveren zijn en aan Rome toegevoegd worden, welks verheven kerkvorst eene driedubbele kroon draagt, en over stad en wereld te gebieden heeft. De gelegenheid was daartoe zoo gunstig als ooit, en nooit zoo goed voor het doel der kerk geweest als tegenwoordig. Onderscheidene Protestantsche gezindheden over het land verspreid, zijn hier aanwezig. Konden zij niet te ligter voor Rome gewonnen worden, naar mate zij het onderling niet eens zijn, met elkander in oneenigheid leven en gedurig twisten over de uitspraken van den bijbel, die verschillend worden opgevat en uitgelegd? Verschilden zij niet in hetgeen voornamelijk dient gelopfd te worden om Christenen te heeten en Jezus als Zaligmaker te erkennen? Verdeel en heersch: dat middel behoefde men slechts aan te grijpen, om den dwalenden hunne verkeerdheid onder de oogen te brengen, en zij zouden rijp zijn, om als afgedwaalden wederom in de schaapskooi van Christus opgenomen en verzameld te worden. Het twistvuur werd opgewakkerd en aangestookt; verdeeldheid met kwistige handen gezaaid, en levendig gehouden, terwijl •de partijen tegen elkander werden opgehitst door de UUramontanen, die hun terrein kenden, en er zich op toelegden om in troebel water te visschen. Wij willen een blik op ons vaderland werpen, en een tafereel ophangen van den toestand, in welken wij verkeeren, om te zien, in hoe verre het gelukt is, ons weder cijnsbaar te maken aan den paus en de overheersching der kerk. Wij hebben daarbij ten doel, antwoord te geven op de vraag: Hoe was het voorheen? hoe is het nu? Indien wij woorden van waarheid en ernst spreken, dan geschiedt het het vatikaan opgeroepen, om voor het heil der' kerk ia Nederland te strijden, en wederom de kruisvaan te planten, waar door de Hervorming de beelden in tempelen en bedehuizen verbrijzeld waren, en het heilig woord van God, gepredikt om eene kracht tot zaligheid te wezen, de plaats had ingenomen van mis-offer, altaar-dienst en Maria-vereering. Geen volk of oord scheen in het oog der Hiërarchie ruimer veld ter bearbeiding aan te bieden, dan het onze, dan de gewesten van Nederland. Van oudsher was ons land wegens zijnen rijkdom bekend, in den handel en door zijne zeevaart verkregen; het geld, hier bijeenverzameld, werd het met het doel, om onze geloofsgenooten tot bedachtzaamheid en eensgezindheid onderling op te wekken, om onkundigen bekend te maken met de listige aanslagen, die 'door Rome tegen ons gesmeed worden, om onverschilligen, die in eenen doodelijken sluimer van rust en vrede nederliggen, als of nergens gevaar is, wakker te schudden, en allen, wie bet aangaat, tot waakzaamheid en werkzaamheid aan te sporen, voor het behoud van Protestantisme en vaderland. Onze leuze is: liever Turksch dan Paapsch! Sedert den tachtigjarigen oorlog telden de Nederlanden niet zoo vele Roomsch-Katholieken, als tegenwoordig. Eensdeels was dit veroorzaakt door de mindere bevolking onzer gewesten, anderdeels door de plakkaten, welke tegen hen werden uitgevaardigd. Wijs en voorzigtig waren de plakkaten, want een Roomschgezinde is nooit te vertrouwen; hij loopt aan den leiband zijner priesters, en in de biecht ontvangt hij aanwijzing, hoe hij zich jegens andersdenkenden te gedragen heeft. Niet te min werden de Roomschen, bij het bestaan eener heerschende kerk, geduld, schoon zij met geene ambten of bedieningen bekleed wierden. Zij bleven ongemoeid, zoo lang zij zich rustig gedroegen, en hadden hunne kerkhuizen ter uitoefening van de godsdienst, welke zij beleden. Hunne pastoors waren klooster-geestelijken, uit Weert en Megen afkomstig, die in de staties, zoo als de gemeenten genoemd werden, werkzaam waren, en onder het toezigt stonden van een vicaris, later onder dea nuntius te Keulen of Brussel, die tegenwoordig vervangen is door eenen pausenjken apostolischen gezant. Wie had zich over hen te beklagen? Zij waren vlijtige en arbeidzame menschen, die zich op handel en bedrijf toelegden, en langzamerhand tot welvaren en gegoedheid opklommen. Doordien zij achting genoten, werden zij ook weldra verdraagzamer behandeld, en werd hun zelfs meerdere vrijheid in , hunne godsdienst toegestaan. In de landen van over de Maas, Opper-Oelderland, de Generaliteit en de Baronie van Breda waren de Roomschén het talrijkste. Daar bleven zij in het bezit hunner kerken en pastoryen, wanneer er geene gemeente van de gevestigde Kerk aanwezig was. Zij werden door wereldlijke geestelijken bediend, die hunne opleiding in de seminariën ontvingen, welke, zoo groote als kleine, inzonderheid op de dorpen bestonden. Het zij verre van ons, dat wij de gestrengheid billijken, met welke zij toen behandeld werden; maar zij was èen gevolg van tijden en omstandigheden. Die oorden, waar zij de meerderheid uitmaakten, waren met de wapenen veroverd. Er moesten represaille-maatregelen genomen worden tegen eene bevolking, welke met den vijand heulde, en uit den aard van hare godsdienst het staatsbewind, hetwelk de Hervorming voorstond, niet genegen zijn kon. In Frankrijk en elders werden de Hervormden onderdrukt, onder mishandelingen ter dood gebragt, en onder auto da fês verbrand. In de Oostemïjksche Nederlanden was het niet veel beter gesteld. Had men in de veroverde gewesten bij de vestiging van kleine Gereformeerde gemeenten, behalve het opdragen van ambt en post aan Protestanten, tot eene nederzetting van Hervormde landbouwers op de goederen van het domein besloten, gewis zou men het Protestantisme in die streken meer dan anders bevoordeeld hebben. Deze toch zouden als pachters der domein-landen goede grondbezitters geworden zijn, en met hunne huisgezinnen de kern hebben uitgemaakt van aanzienlijke gemeenten, die in bloei waren toegenomen en niet konden uitgeroeid of vernietigd worden. In het laatst der vorige eeuw hadden in Frankrijk gebeurtenissen plaats, die van de gcwigtigste gevolgen waren, en het statenstelsel van Europa ten eenemale veranderden. Troonen storteden in, alsof een stormwind hen had omvergeworpen, vorsten werden verjaagd, andere koningrijken kwamen op en verrezen op" het magtwoord van den krijgshaftigen veldheer, wiens zwaard over natiën en volken beschikte en het lot der koningen besliste naar de willekeur, met welke hij regeerde. Dat die tijden van ongeluk en rampspoed niet zonder invloed op ons Vaderland gebleven zijn, is uit de geschiedenis bekend. Europa werd tot op zijne grondvesten geschokt, en Nederland door beroeringen geteisterd, waarvan de sporen nog niet zijn uitgewischt. Wij werden in eene Bataafsche republiek herschapen, op den leest onzer naburen geschoeid, maar wij zonken ook weldra in den afgrond neder, dien wij ons zeiven gedolven hadden, toen wij door den maalstroom van omwentelingszucht en het toejuichen van vreemden ons lieten weg slepen. Spoedig werden wij tot een koningrijk verheven, dat echter weldra weder moest plaats maken voor onze inlijving in het keizerrijk. Zij zijn voorbij, de dagen van ellende en rouwe, die wij toen beleefd hebben, maar niet voorbij de treurige gevolgen, die daaruit voor het Protestantisme in Nederland zijn voortgevloeid. De herleving van de Roomsche godsdienst in alle kracht en aanzien op den Nederiandschen bodem, rekent hare dagteekening van die tijden af. Naauwelijks was het denkbeeld eener heerschende godsdienst verdwenen, of de Roomschén staken het hoofd op, en namen met dubbele handen terug, wat hun te voren, teregt of te onregt, onthouden was. Protestantsche ambtenaren werden in grooten getale van het kussen gedreven, en door Roomschén vervangen. Zij klaagden, dat zij voormaals verdrukt waren geweest, maar beseften niet, dat zij met liefde en zachtmoedigheid behandeld waren, en behalve groote voorregten veel goeds onder het staatsbewind der oude Republiek genoten hadden. Hiervan strekke ten bewijze de ronde gotuigenis van zekeren Fabrikant te 's Hertogenbosch, die, een ' hartelijk Roomsch Katholiek zijnde, verzekert, dat het hem voor zyn persoon, zijn huisgezin en zijne fabriek jaren lang in het land der verdrukking, hij uitnemendheid wel was ge- weest. Zoo zeer geroeide bij dit, en van zijn weltevreden gevoel was het zoo ver verwijderd om het te miskennen, dat hij bij de omwenteling van 1795 het geschreeuw, om het juk te verbreken, onder hetwelk de Katholieken eeuwen lang hadden gezucht, niet kunnende dragen, aan eenen Haarlemschen bleeker, die vele jaren voor zijne bloeijende fabriek in dienst was geweest, als deze zijne brief onderteekende: „het eerste jaar der Bataafsche vrijheidf bij het eerstvolgende antwoord terugschreef: het eerste jaar, dat gij niet meer voor mij zult bleeken." Bij de Staatsregeling van 1798 was het beginsel aangenomen, dat de meerderheid eener godsdienstige gezindte in het bezit zou gesteld worden van kerkgebouwen en pastorijen, te regelen met de belanghebbenden onder toezigt der municipaUteit. Maar werden niet op sommige plaatsen de kerken der Gereformeerden gewelddadig opengeloopen, de preekstoel omvergehaald, en de bijbels verscheurd, om toch niet te laat te komen, als de Roomschén op die gebouwen meenden aanspraak te hebben? Zoo kwamen de meeste kerken in handen van de Roomschén; zoo herleefde het UUramontanisme; zoo ging Rome vooruit, en scheen de Protestantsche kerk, welke onder het kruis gekomen was, snel achterwaarts te gaan. Meer dan 50 Hervormde gemeenten, die vroeger afzonderlijk bestonden en een eigen leeraar kerkgebouw en pastorie bezaten, verdwenen uit NoordBraband. Nog zijn zij in naam aanwezig, maar zij zijn combinatiën geworden, dikwijls op meer dan twee uren afstand van de hoofdplaats verwijderd. Neemt de predikanten weg, berooft de gemeenten van hare bedehuizen en pastorijen; door zulke daden hebt gij het vonnis over haar uitgesproken en haar den doodsteek gegeven. Wat is een volk dat van profetie ontbloot wordt? De kerkgebouwen, aan de Hervormden ontnomen, werden op nieuws gewijd met beelden opgesierd, met altaren gevuld, en voor de godsdienst der Roomschén ingerigt. "Waar nog weinig tijds te voren de taal des bijbels gehoord was, krachtig door de gewelven klonk, en het volk op de Schrift gewezen werd, als eenekracht Gods tot zaligheid een iegelijk, die gelooft, daar wierd voortaan het misoffer der Roomschén gevierd, de biecht- stoel geopend, het ave Maria gezongen of de paternoster gebeden. Een Fransch koning had den troon van Holland bestegen. Zal hij , die tot deEoomsche Kerk'behoort, en geene andere godsdienst gekend heeft, dan die hem door monniken en priesters van der jeugd af is ingescherpt, de beden met verhooren, die door zijne Eoomsche onderdanen tot hem gerigt worden om vrijheid en voprregten voor hunne kerk te hebben, daar zij sedert eeuwen verdrukt werden, maar onder zijne regering op verademing hopen? Wien heugt niet de rondreize des konings in de voormalige Generaliteit, waar hij zelfs aan de Protestanten weldadigheid bewees, door hun, die van een bedehuis beroofd waren, onbetaalbare recepissen te schenken, om kleine kerken te bouwen? Wien staat het niet voor den geest, hoe goedgezind hij jegens de Eoomschen was , daar hij zelfs hun ook die parochiale kerken deed inruimen, welke nog aan de Gereformeerden verbleven waren? Wien is het ontgaan, dat de keizer ten jare 1811 bij decreet deschoone bt. Janskerk te 's Hertogenbosch aan de Eoomschen toekende , en tevens aan de aanzienlijke gemeente, die aldaar van de Hervormde godsdienst bestaat, overliet, om naar de middelen om te zien, waar en hoe zij een ander kerkgebouw, voor de prediking des woords in haar midden, bekomen zou? Het behoort tot het tafereel, dat wij van den vooruitgang der Eoomschen en van het Ultramontanisme in ons vaderland geven, ook de gebeurtenissen te vermelden, die voor hen de eerste schreden waren op den weg van strijd en veroveringen. Van alle omwentelingen hebben de Eoomschen partij getrokken, om voordeel te behalen, zich te versterken, in magt en aanzien toe te nemen, en overwigt op de Protestanten te verkrijgen. Het is eene bekende spreuk, ontleend aan de Orde der Jezuiten, dat het doel de middelen heiligt; doch zij is de leuze van geheel deEoomsche kerk, van allen, die het Pauselijk gezag erkennen en daarmede ingenomen zijn; zij weten immers, dat ketters en geuzen verdoemd zijn, en men aan hen geen woord behoeft te houden. Gelijkheid voor de wet bezittende, konden de Eoomschen niet worden buitengesloten van hetgeen zij begeerden. Elke weg, dien zij voor zich zagen en hun geopend werd, werd daartoe ingeslagen; niets werd onbeproefd gelaten , wat leiden kon, om het doel te bereiken. Doch wenden wij het oog af van de beschouwing der groote voordeelen, die door de Roomschén van tijden en omstandigheden getrokken zijn, toen geene staats-kerk in Nederland bestond, en deze geenen overwegenden invloed meer hebben kon, om ook onze aandacht te vestigen op de toenemende bevolking der Roomschén, die daarop plaats had. Drie provinciën grenzen aan België, de overige aan Pruissen of Hannover. Tusschen de bewoners der grenzen heeft overal veel omgang en verkeer plaats, hetwelk te inniger wordt, naarmate de middelen van bestaan en de godsdienst dezelfde zijn. Is het te verwonderen als arbeiders en geringe landbouwers over de grenzen komen, en zich in Nederland vestigen ? Dat deden de veen-arbeiders in Drenthe en Overijssel, die uit het Munstersche overkwamen; dat geschiedde in Staats- Vlaanderen en Peel- en Kempenland en had overal elders plaats, waar onze grenzen voor eene indringende bevolking open en bloot liggen. Bezoekt de grensdorpen van Noord-Brabant; vraagt den inwoners, of zij oorspronkelijk Nederlanders zijn, het antwoord uit aller mond is, dat zij of hunne ouders van over de grenzen gekomen zijn, en zich in dit gewest hebben nedergezet. Wie met Staats-Vlaanderen bekend is, heeft daar niet weleer talrijke en bloeijende gemeenten aan de grenzen gekend, die achteruitgaan en kwijnen? Daar neemt de Roomsche bevolking op eene schrikbarende wijze toe, een verschijnsel hetwelk te meer in het oog valt, omdat het door het verschil van godsdienst wordt aangewezen, en dè Protestanten door België verdrongen worden. Maar zijn het arbeiders of geringe huisgezinnen, die brood' bij onze geloofsgenooten zoeken ? De grond in Staats- Vlaanderen is ongemeen vruchtbaar, en bestaat uit eene vette kleiaarde, die goed bearbeid zijnde de rijkste winsten geeft. De bouwhoeven, ook in dat gedeelte van Zeeland, zijn van aanzienlijken en van grooten omvang, en worden bij elke gelegenheid door vermogende Belgen aangekocht, die daarvoor zeer hooge prijzen besteden. Naauweüjks is de koop gesloten, of de Protestantsche landman, wiens voorgeslacht zelfs op dien grond geboren werd, moet de schoone hoeve verlaten, en aan den Belgischen pachter inruimen, die met huisgezin, knechten en maagden overkomt, om den erfgrond onzer vaderen in te nemen, en opdenzelven tevens het geloof der Eoomsche kerk over te planten. Zoo doende zijn reeds vele schoone landgoederen in Zeeland aan de Eoomschen gekomen. Dreigend is ook het gevaar, dat de eilanden boven het hoofd hangt, maar gerust slapen onze Nederlandsche schatbezitters voort, als of geene donkere wolken zich aan den gezigtseinder zamenpakken, en hieruit geene vreeze voor het Protestantisme te duchten is. Waarom spannen de edelen en patriciërs in dat heerlijke gewest niet zamen, gelijk weleer in hun verbond tegen Spanje, om een gewest te beveiligen, dat nog een bolwerk voor het Protestantisme en een voormuur tegen Rome is? Waarom de vruchtbaarste akkers aan vreemdelingen afgestaan, die het kruis der Hiërarchie in hun wapenschild voeren, en met de leer uwer vaderen ook den roem uwer aloude geslachten van uwe dijken en zeeweringen verdrijven zullen? Ons Vaderland heeft zich door alle tijden heen gekenmerkt door vrijheid en verdraagzaamheid. Het nam in zynen schoot gewillig op, wie eerlijk, vlijtig en arbeidzaam was. Duizende handen werden in handel en fabriekwezen gebezigd, die uit den vreemde overkwamen, en in ons midden werk en brood gezocht en gevonden hebben. Wandelt uwe steden rond en vraagt naar de herkomst der geslachten, die groot geworden en tot gegoedheid zijn opgeklommen. Gij hoort de namen speUen van hen die van de Eoomsche godsdienst zijn, en als handelaars onder u leven. Vraagt gij naar logementhouders in de handelsteden of de vorstelijke residentie, gij hebt den lantaarn van DioGenes noodig, wanneer gij bij een Protestant uwen intrek nemen wilt. Eenige bedrijven zijn uitsluitend in Eoomsche handen. Is het niet als of bij onze geloofsgenooten de kunstzin is uitgedoofd en de nijverheid verflaauwt? Wie zijn de arbeiders in de fabrieken van werktuigkunde en stoomwerktuigen? Wie zyn de voornaamste arbeiders in de suikerraffinaderijen ? Wie in de werkplaatsen van manufacturen, weverijen en verwerijen? Immers Eoomschen, die in het buitenland geboren zijn? Is niet het vooruitzigt van Schiedam, om slechts ééne plaats te noemen, daarom treurig en donker, omdat de voornaamste jenever-stokerijen niet meer in het bezit der Protestanten zijn, en de rijke graanhandel die zoo veel welvaren aanbrengt, schier uitsluitend door Eoomschen gedreven wordt, welke door hiervan verkregene bezittingen hunne kerk in aanzien en luister verheffen? Wij treden een ander tijdperk in, en gaan. in onze beschouwing een nieuw leven te gemoet. Het vorstelijk huis wordt in Nederland hersteld, en Oranje bestijgt den troon, om wijs en weldadig den scepter te voeren; maar nieuwe gewesten worden hem toegevoegd, die het licht der Hervorming schuwen, en haar in vroegere eeuwen ten lande hebben uitgedreven. Welken invloed heeft de aanhechting van België aan- ons rijk pp de uitbreiding der Hiërarchie gehad? Wij zeggen het met ronde woorden: Bome heeft door de gedrogtelijke ineensmelting van Zuid- en NoordNederland, wier volken en taal, zeden en godsdienst van elkander zoo zeer verschillen, veel gewonnen en het Protestantisme niet weinig verloren. Toen België ons werd toegevoegd waren wij, gelijk de volken van Europa, afgemat en uitgeput; men wenschtè alomme adem te halen, toen het woord: vrede/ waaraan wij ontwend waren, ons in de ooren klonk, en ook bij ons bevestigd wierd. Zouden wij niet met onze nieuwe broeders in eensgezindheid en vrede leven? Het is zoo. Wel was op het Weener-Congres eene stem uit de middeleeuwen van Pros VH, door den kardinaal Consalvi opgegaan, om geene godsdienstvrijheid aan de Protestanten toe te kennen; maar wie luisterde naar de klaagtoonen van eenen afgeleefden grijsaard, welke zich aan de verouderde denkbeelden vasthield, die in onzen tijd geen ingang meer vinden? Het is zoo, dat de vermetele bisschop van Gent, prins M. de Bkoglio, protesteerde tegen de verordeningen des konings tot regeling der kerkelijke belangen voor de Katholieken in België, en de gebeden voor het vorstelijk huis weigerde. H\j wierp zich als het hoofd der Vïtramontanen op, en ofschoon er vonnis tegen hem geslagen wierd, hij ontweek het door tijdig de vlngt naar Frankrijk te nemen. Het viel Nederland niet moeijeHjk zich met de Belgen te verstaan, daar wij gewoon waren verdraagzaam te handelen. Wel gingen er stemmen op, om de gevaren aan te wijzen, die noodwendig moesten voortvloeijen uit onze vereeniging met landgenooten, die slaven van Rome zijn en door dweep" zuchtige priesters geleid worden; doch wat bekommert men zich over de klcigfc van den zwaarmoedige, die gewoon is 4e toekomst met een donker floers af te schilderen, en ongevoelig is voor de koesterende warmte der zon, in welke anderen, die niet om zich zien, zich gaarne dommelend nedervleijen? Wij werden in slaap gewiegd, en offerden op hetgeen het vaderland dierbaarst bezat, om het broederlijk met onze naburen te deelen: zeevaart en handel, kunsten wetenschappen en letterkunde, ja! onze schatten, en wij meenden het eerüjk. Wij ontwaakten niet eerder, dan nadat wij, door harde slagen geleerd, de ervaring hadden opgedaan, dat jfomevan alles partij trekt, en in ons land meer dan immer naar groote veroveringen haakte. Nederlanders werden naar België verplaatst en huwden met Katholieke vrouwen; doch om vrede te hebben moest hun kroost in den schoot der Eoomsche godsdienst worden opgevoed, Belgen vestigden zich in de oud-vaderlandsche gewesten, bragten er hunne godsdienst over, en vermeerderden het aantal Boomsch-Katholieken, die wij reeds langs allerlei wegen en middelen ingeslopen in grooten getale in ons midden bezaten. Intusschen werden in stilte de plannen beraamd en de aanslagen van Rome gesmeed, om het Protestantisme tegen te werken, en den bloei de Eoomsche Kerk te bevorderen. Van dien tijd af zien wij het ültramontanisme in Nederland openlijk te voorschijn treden. Eeeds in 1814 begonnen de Kapucijnen te Velp bij Grove' het kleed hunner orde te hernemen, en weder bezit te nemen van hun verlaten klooster, dat zij tijdens de overheerscteng hadden moeten ontruimen. De nonnen van Deursen bij Ravesiein, van Megen, Uden en Boxmeer, die zich schuil hadden gehouden, toen de kloosters gesloten waren, kwa- men in dezelve terug, even als de monniken, die aldaar kloosters bezeten hadden. Zoo deden ook de Kanunniken van TJden, de Recoletten van Megen en Maaseyk, die hunne kloosters weder betrokken. Het nieuwe kloosterleven werd oogluikend toegelaten, doch het kon niet nalaten eenen somberen geest te verspreiden over de Katholieke kerk, die duidelijk te kennen gaf, dat zij verder gaan en zich op alle mogelijke wijze zou uitbreiden. Die geest - openbaarde zich weldra in de tegenstreving van sommige geestelijken, om, op grond van kanonieke beletselen, de inzegening der gemengde huwelijken te weigeren. Doch bovendien waren er plaatsen, waar naar 's lands verbrdeningen een Te Deum moest gezongen "worden, waaraan de geestelijkheid niet voldeed, zoo dat de feesten geen voortgang konden hebben. Rome bekreunt zich niet om verdrag en verbindtenis, wanneer daarbij niet alles aan de kerk wordt toegestaan, wat zij begeert. Het bekommert zich weinig om het geweten en de geheiligde regten van anderen; zijne uitspraak moet . voor allen gelden en krachtig gehandhaafd worden. Zoo vorderde de hooge Belgische geestelijkheid, dat de Protestantsche koning bij duren eede zweeren zou, aan de Eoomsche godsdienst in al haren omvang, naar de voorschriften der kerk of de conciliën, voornamelijk die van Trente, niets te veranderen. Wel werden niet alle openbare processien geduld; wel werden de broeders der christelijke scholen (les freres des écoles Chrétiennes) niet meer toegelaten; wel werden woelige geestelijken gestraft , doch de tegenstand werd niet gefnuikt, terwijl het misnoegen luider uitbrak, en de Ultramontanen alles op het spel zetteden, om de massa in beweging te brengen ten einde voor het Pauselijk gezag te strijden. Hoe meer weerbarstige geestelijken vervolgd werden , hoe grooter het verzet was, dat de priesterpartij en de Ultramontanen aan de regering boden. Zoo is het gebeurd met zekeren Smegebs, pastoor te Nijmegen, van de Augustijner orde, die uit zijne woning verdreven wierd; zoo geschiedde het met anderen, en moest in 1825 de Katholieke vereeniging te Antwerpen, (la Socielé CalhoUque) worden opgeheven, om- dat zy op de ruimste schaal proselieten voor de kerk onder behoeftigen en armen openlijk aankocht. Doch verzet en tegenstand bleven niet minder in het geheim voortduren , zoo wel als genoemde vereeniging bleef bestaan , waarin geene anderen dan Ultramontanen de hand hebben gehad. Het werd een verblijdend teeken des tijds genoemd, welke goeden geest onder de Katholieken scheen te ademen, toen de oprigting bevolen werd van het Collegium pldlosopJdoum ten behoeve dier jongelingen, die voor den geestelijken stand bestemd zijn. Maar in de Eoomsche kerk mag geen licht heerschen, en verlichte geestelijken zijn het Pausdom een gruwel. "Van alle kanten brak tegen die instelling luide het gemor uit; met grooten dwang werd er deel aan genomen; die er zijne opleiding bekomen had, werd in den geestelijken stand niet geplaatst; pastorien en gemeenten bleven voor hem gesloten, en na 5 jaren tijds moest het Collegium philosophieum door de regering, die meer dan immer door de Ultramontanen gedwarsboomd werd, weder worden opgeheven. Zoo was het voorheen in de verhouding van ons vaderland tot de katholieke kerk, en de Ultramontanen gesteld. Maar hoe is het nu? In het vroegere tijdperk zagen wij reeds den vooruitgang der Eoomschen, bijzonder in het zielental dat zij verkregen, en in het verzet der Ultramontanen tegen den Staat. In het tegenwoordige tijdvak wachten ons andere beschouwingen, die ons het Ultramontanisme zullen aanwijzen in al zijne _sterkte en de heillooze gevolgen «voor Protestantisme en vaderland. De Eoomschen zijn in kracht toegenomen en oefenen eenen verbazenden invloed uit op de belangen van het vaderland, zoo wel in het stoffelijke als zedelijke. Zij tellen twaalf maal honderd duizend zielen; voorwaar eene aanzienlijke magt, die krachtig tegen het Protestantisme overstaat. Wij gaan de dagen van 1830 voorbij, toen de Unie van Ultramontanen en Mei-alen den opstand bewerkte om de wapenen tegen hunne weldoeners te keeren. Heerlijk vertoonde zich het Protestantisme in al den luister zijner deugden, toen wapenkreet en krijgsrumoer ons in de ooren klonk, om het oude Nederland, ons vaderland, te behouden. Of waren het de Eoomschen , die schat en goed ten offer bragten voor de veiligheid onzer grenzen, en het onderhoud van een talrijk leger, dat den aanval onzer vijanden moest afslaan? Wfl zien hen vlugten, en zich verbergen , waar de bloem van Nederlands jongelingschap zich in den wapenhandel oefent. Waarom was op hen niet te vertrouwen? Waarom hebben zij zich niet aan ons ajs een eenig man aangesloten , toen het gevaar dreigde, en de nood hoog geklommen was ? Zou het niet moeten worden toegeschreven aan de geestelijkheid dier kerk, welke geen hooger heil kent, dan gehoorzaamheid aan den Paus en alleen Rome voor het ware vaderland houdt van waar bevelen en besluiten kunnen uitgaan? De nacht is geweken van worsteling en volharding, hij scheen rampspoed te baren, maar had in zijnen schoot eenen morgen van vrede en geluk. God riep het licht uit de duisternis te voorschijn, en schiep voorspoed voor den regtvaardigen. Wij waren weder een eigen volk geworden, ofschoon binnen engere grenzen bepêrkt; maar de gezigteinder bleef niet onbeneveld. De koning, die door volharding de geteisterde staatshulk in veilige haven ten anker bragt, verliet den troon , om zijne dagen, van het staatsgewoel verwijderd, in rust te eindigen. Een zoon volgde hem op, die onder krijgsrumoer en wapenfeiten was opgevoed. Hij was de roem van zijn geslacht, de lieveling der natie, van de Belgen bovenmate bemind; hij was goedhartig en weldadig; hij had voor zijn vaderland moedig gestreden, zijn hoofd was met laauweren gesierd. De koningskroon heeft hij slechts negen jaren gedragen; hij werd te Tilburg, waar hij zoo gaarne vertoefde, uit het leven weggerukt. Men zegt dat zijn verblijf bij het leger, te velde, inzonderheid ook als hij zich daarna in zijn lievelingsoord ophield, waar hij ontginningen deed en zich met den landbouw op woeste gronden bezig hield, niet zonder invloed geweest is op de vorderingen der Eoomsche kerk. ■ De Eoomsche geestelijkheid intusschen was zich bewust van het toenemend zielental onder hare geloofsgcnooten, en.maakte daarvan een schrander gebruik. Reeds vroeger had zij bewerkt, dat een bisschop, zij het ook in paribus mjidehum, d. ju m de deelen der ongeloovigen, zonder eenen eigenlijk gezegden bisschoppelijken zetel, of eene eigene diocese te bezitten , voor de noordelijke gewesten benoemd was. Ofschoon in 1827 een concordaat met den paus gesloten was, hetwelk nogtans niet ten uitvoer gelegd werd, waarbij vele bisschoppen zouden aangesteld worden, zoo' bleef niet te min het nitzigt bestaan, dat aan de kerk de overige bisschoppen, die ontbraken, zouden- gegeven worden. De Roomschén klaagden en smeekten, en verkregen weldra wat zij begeerden. Met de stoutste eischen kwamen zij voor den dag , maar hoe meer hun werd ingewilligd, hoe meer zij bleven vorderen. De koning scheen hun met ongenegen; onder zijne kortstondige regering hebben zij voorregten genoten , die voor ons een doorn in het vleesch waren, omdat wij te regt moesten vreezen daardoor benadeeld te worden, en dat de priesterpartij stouter wordende, meer in onze regten ingrijpen en zich geheel zou toeleggen op den ondergang van onze Protestantsche kerk. Ofschoon monniken en nonnen in 1814 wederom ter sluiks m het bezit der kloosters gekomen waren, zoo bezaten zij nogtans regtens geene vrijheid of vergunning, om duurzaam in hunne sombere cellen te blijven en nieuwelingen aan te werven. Kloostergebouwen en kloostergoederen behoorden tot het domein van den Staat, en zoude ten profijte van den Staat verkocht worden. Men kon reeds den tijd berekenen, dat in het vaderland het monniksgewaad met gedragen worden en geene kloosters meer wezen zouden, toen onverwacht vergunning gegeven wierd tot uitbreiding van het contemplatwe leven, zoo als de instandhouding der kloosters en het stichten van nieuwe geestelijke gebouwen genoemd werden. Zal men behoeven te zeggen, dat van het koninklijk besluit, hetwelk de deur opende voor heden van beiderlei sexe, om het geestelijk habijt te dragen, geög gebruik werd gemaakt? Zeer velen snelden naar de kloosters, om in hunne orde te worden opgenomen en de geloften af te leggen, dat men 2 zich aan de kerk en den hemel wilde toewijden? Dat deden niet alleen luiaards en ledigloopers, die zonder arbeid achter de kloostermuren wenschten gevoed te worden, maar zelfs jongelingen en maagden van goeden huize, die in geestdrift ontvlamd en gewis door de geestelijkheid werden aangewakkerd, om den hemel in de eenzame cel te zoeken, die hun gereedelijk beloofd werd, wanneer zij daarvoor hunne hebbende of krijgende bezitting ten offer bragten. De begeerte , om pij of kap te dragen , was zoo groot geworden, dat de kloosters weldra overbevolkt wierden en wat men te voren niet aanschouwd had, zag men thans gebeuren, namelijk het openlijk dragen van de kloosterkleedij door de monniken en nonnen op 's Heeren wegen ; terwijl vele nieuwe kloosters werden aangebouwd, inzonderheid Liefdés huizen, waarin de soeurs de charüé, zoogenoemde zusters van liefde, werden opgenomen. Deze laatste zijn zelfs thans zoo talrijk, dat er bijna geene plaats is op te noemen , in steden en ten platten lande, waar eene aanzienlijke Roomsche bevolking is, of zij hebben er hare gestichten en vertoonen zich in het openbaar. Alzoo werden vele prachtige gebouwen daargesteld, waaraan onnoemelijk veel geld is ten koste gelegd, en waarin deze geestelijke zusters, hoewel zij van de wereld zijn afgezonderd, de gemakken en de genoegens des levens genieten , waarbij het haar aan niets ontbreekt. Nooit vertoont zich de Roomsche kerk in grooter luister, dan wanneer aan het hoofd harer geestelijken een tal van bisschoppen staat. Ook deze verkreeg zij overeenkomstig haar begeeren , inzonderheid in Noord-Braband en Limburg hoewel zij slechts in partibus infidelium, in de deelen der ongeloovigen , waren. Trotsch was die kerk geworden, opgeblazen werden de Ultramontanen, toen Mgr. den Dubbelden (onlangs overleden), tot bisschop van Emmaus , en de Heer Zwijsen, pastoor te Tilburg, als zijn coadjutor tot dezelfde waardigheid verheven wierd. Men beweert, dat deze laatste belangrijken invloed bij den koning bezat , en daarvan bij alle gelegenheid tot uitbreiding der Hiërarchie zich op de schranderste wijze heeft bediend. Listig en doorslepen heeft hij als een echte Ultramontaan aan zijne kerk eene grootheid gegeven, die zij sedert 1648 in Nederland niet heeft gekend. Thans is hij niet meer coadjutor, maar bisschop in de plaats van den Dubbelden geworden , tijdens wiens leven hij reeds meer dan deze de bisschoppelijke bediening uitoefende. Doch ook andere geestelijken ontvingen de investituur, gelijk het genoemd wordt, en werden met bisschopsstaf en myter bekleed, zoo als Hooydonk en diens coadjutor in het district van Breda en Zeeland , Paeedis te Boermonde, de abt van Bern, zoo genoemd naar eene voormaals rijke doch sedert vernietigde abtdij bij Hemden,, waarvan echter de aanzienHjke goederen nog bestaan zoo wel als de orde, die tot het leven is teruggeroepen, tot zelfs in onze Oost- en West-Indische bezittingen, waar pastoors gelijk Vbancken, de Gboofp en NrEWTNDT eene bisschoppelijke jurisdictie 'hebben. Men zou zeggen dat de Roomschén, eenmaal vele bisschoppen hebbende, nu toch te vreden moesten zijn, en niet meer aandringen op groótere concessien. Doch wie daaraan gelooft, kent de sluwheid der Ultramontanen niet. Nog is in hun oog de Hiërarchie in ons vaderland niet geregeld, zooals zij door hen gewenscht wordt. Zy begeeren bisschoppen in grooten getale, ook over de Protestantsche gewesten, onder een kardinaal-aartsbisschop, die zijnen zetel hebben moet in Amsterdam, als hoofdstad des rijks, of elders in eene aanzienlijke stad, want tot hiertoe zijn zij aan den aartsbisschop van Hechelen onderhoorig. Hunne wenschen strekken zich uit naar bisschoppen in elke provincie, in eigene diocesen, die rijk van den lande betaald worden, omgeven door een kapittel van kanunniken, en voor iederen bisschop een seminarie tot opleiding hunner geestelijken. Is niet daarbij hun oog tevens geslagen op de geestelijke goederen, die zoo als zij beweren, de kerk in oude tijden bezeten heeft en door de reformatie van de heerschende kerk zouden weggeschonken zijn? Maar zal hun ingewilligd worden, wat zij stoutmoedig eischen ? Men schijnt het te moeten gelooven, als in het te Delft uitkomend Weekblad le Frondeur te dezer dage verzekerd wordt, dat de koning zich in regtstreeksche en vertrouwelijke aanraking met den H. Vader 2* heeft gesteld, om de regeling der Boomsch-Katholieke kerk in Nederland en de daarstelling der Hiërarchie te yerhaasten, terwijl latere berigten melden, dat Z. M. onze koning aan den H. Vader zijn verlangen heeft doen kennen, dat de primaat der Nederlanden, in stede van zijnen zetel te ■Amsterdam te houden, benoemd wordt tot kardinaal-aartsbisschop van Holland en Zeeland, en zijne residentie houden zal te 's Hage, alwaar Z. M. voornemens zou zijn, om het vroeger door wijlen koning Willem H bewoonde paleis ten geschenke af te staan, om tot woning van den prelaat te dienen. Doch beleven wij zonderlinge tijden , die zwanger zijn van groote gebeurtenissen, dan kon het ook weieens gebeuren, dat de regeling der Hiërarchie, en het bezit van bisschoppen de volken uit den slaap opwekten , om het pauselijke juk weder af te schudden, even als de aanstelling van bisschoppen door Fdlips H de eerste aanleiding gaf tot den opstand in de Nederlanden en het verzet tegen de Spaansche tyrannie. Hoe het zij, nu reeds zien wij wat vaderland en Protestantisme van den invloed der bisschoppen te wachten heeft. De Ultramontanen hebben vrije correspondentie met Home; bestaat nog wel het regt van het placet, hetwelk weinige jaren geleden zooveel verwarring, ontevredenheid en twist veroorzaakt heeft? Naauwelijks waren de bisschoppen, wier namen wij genoemd hebben , met het purper bekleed , of zij vaardigden verordeningen uit, zoo wel betreffende eene strenge orde en tucht in de kloosters als over het gewaad en de kleederdragt des pastoors , hunne levenswijze, kerkelijke diensten en hetgeen strekken kon, om de kerk te verheffen en het Protestantisme in de schaduw te stellen. Overal zag men met groote kosten nieuwe kerkgebouwen verrijzen, en prachtige woningen voor de geestelijke herders. Waren bij het toenemend zielengetal de oude kerkgebouwen te klein en te bekrompen, zij werden vergroot en ruimer gemaakt. Hunne bedehuizen moesten door praal en sierlijkheid uitmunten ; van binnen kostbare altaren, beelden en schilderijen bezitten: ruime kerkhoven werden aangelegd , op welke een groot kruisbeeld van den Heer , uit arduin gehouwen, te prijk staan en den voorbijgan- ger in de oogen stralen zou. De dienaars der kerk werden ruimer gehuisvest, maar tevens talrijker in de paroehien aangesteld, waar zij" de geestelijke leiding hunner kudde hadden. Ieder pastoor, zoo hij er niet van voorzien was, moest een kapellaan houden, zelfs twee of drie, zoo de parochie wegens hare grootte het toeliet, of over een uitgestrekt veld verspreid lag. Op de kerkedienst werd naauwlettend acht geslagen; geen priester vermogt zich uit de gemeente verwijderen, of het moest met voorkennis van de geestelijke overheid zijn, en klooster- of andere geestelijken buiten vaste bediening, moesten bij hooge feesten tot adsistentie worden opgeroepen, om de mis te vieren of in den biechtstoel te helpen. Heilige en hooge feestdagen werden plegtstatiger gevierd; een talrijker personeel van dienstdoende geestelijken zou daarbij tegenwoordig zijn en luister bijzetten, terwijl gestadige missiën van boetpredikers, Liguorianen, Redemptoristen ea Jezuiten, die zoo veel opspraak en ergernis gegeven hebben, gelast wierden, om indruk te verwekken en inzonderheid het gemeen in geestdrift vöor de kerk te ontvlammen. Wat zal het wezen, als het lievelingsdenkbeeld der Ultramontanen, de Hiërarchie betreffende, verwezenlijkt wordt? Wat wij ook van de regering van Willem H of van zijne voorliefde voor de Eoomschen denken mogen, wij gelooven dat hij geleid is geworden door het gevoel van zijn hart, hetwelk goedhartig en weldadig was, genegen om allen te believen, maar niet bestand tegen herhaalde klagt en drang, om af te wijzen, die bij hem aanhielden en om verhooring hunner wenschen smeekten. Die kunst wordt door de Ultramontanen meesterlijk verstaan. Van dit beginsel uitgaande is den koning het besluit van 2 Januari] 1842 op de regeling van het lager onderwijs ontlokt, waarbij aan de wet van 1806 op het schoolwezen de bodem werd ingeslagen, en waarmede geene der partijen zich heeft willen vereenigen, schoon de Eoomschen daaruit groote voordeden trokken. Ziet de Commissien van toevoorzigt op het onderwijs ; zij moesten naar gelang der godsdienstige gezindheden uit leden van beiderlei godsdienst worden zamengesteld, maar in de Eoomsche streken wierd er geene acht op ge- slagen; mannen van hunne godsdienst wierden benoemd en andersdenkenden moedwillig uitgesloten. Roomsche schoolopzieners verdrongen • de Protestanten en traden als honoraire leden op, om onze geloofsgenooten voor te spiegelen, hoe het worden zou, als deze moesten aftreden. Protestantsche onderwijzers werden door die der Roomsche godsdienst vervangen, ook waar de bevolking regt en aanspraak had, om hare jeugd door eenen Hervormden school-leeraar onderwezen te zien. Nooit heeft een besluit de Protestanten meer geërgerd en gegriefd dan dat van het genoemde jaar. De deur werd opengezet, om overal, waar de partijzucht het wilde, afzonderlijke scholen op te rigten. Dat "wierd inzonderheid door de Roomschén gedaan, die zich hierin vooral lieten gelden. Van nu af werd het denkbeeld van secte-scholen, waarvoor ieder weldenkende, om der gevolgen wille, daar er onmin, verdeeldheid en godsdiensthaat uit ontstaan moet, een afkeer heeft, verwezenlijkt, en nooit heeft een besluit meer aanleiding gegeven tot wrevel en onmin, dan de zoogenoemde voorloopige regeling van het openbare onderwijs op de scholen der volks; het besluit, dat misschien met goedheid was uitgevaardigd, gaf aanleiding tot de schromefijkste misbruiken, die daarvan gemaakt werden. Immers zij toch, Ultramontanen en Jezuiten, maakten zich meester van het onderwijs, en matigden zich het regt aan, om de jeugd op te voeden en haar voor de maatschappij en de kerk te vormen. De Jezuiten, vroeger in ons land niet geduld, namen stoutmoedig bezit van de oude inrigtingen, uit welke zij eens verdreven waren, zooals bevestigd wordt door het collegie dier orde te Ravenstein, in hetwelk zich weder vele kweekelingen bevinden. Het seminarie van Culemhorg, vroeger op staatsbevel gesloten, werd weldra weder geopend, en ontving binnen zijne muren eene menigte van jongelingen, die door Jezuiten onderwezen worden. Te Katwijk aan den Rijn werd een instituut onder de leiding van den bisschop van Ourium daargesteld, zoo als geen ander in het rijk bestaat; onafhankelijk van het school-toevoorzigt, kan geen Protestantsch schoolopziener er binnen dringen; er wordt alle elementair en middelbaar onderwijs gegeven, ook in.de doode talen, om tot de akademie opgeleid te worden. Wat is in onze steden gebeurd?. Daar zag men de. oprigting van Roomsche scholen, uitsluir tend bestemd voor de Katholieke jeugd. Daar wordt voor kinderen van de vrouwelijke sexe onderwijs gegeven in de liefdés huizen door geestelijke zusters, die zich bij dat onderligt bepalen eensdeels tot lezen, schrijven en rekenen, maar anderdeels ook tot alle vrouwelijke handwerken. Zij geven het om niet, of waar zij betaling ontvangen, om gering geld, om velen, en ook andersdenkenden tot zich te lokken en aan zich te verbinden. Doorgaans is eene der vrouwen van eene acte van toelating voorzien, die in NoordBrabant, waar het onderwijs, gelijk alles, noch zeer ten achteren is en veel te wenschen overlaat, met weinig moeite te bekomen is; zij is de hoofdonderwijzeres, maar wordt door hare medezusters bijgestaan, ofschoon deze niet geëxamineerd en tot het geven van onderwijs onbevoegd zijn. Wie zal het ontveinzen, dat de Roomschén hierdoor grooten vooruitgang gemaakt, en niet minder groote/i invloed verkregen hebben? Hunne jeugd wordt niet meer op gemengde scholen onderwezen; geen onderwijzer mag tot de Frotestantsche kerk behooren, zij hij ook kundig, geschikt en bekwaam, en nog wordt door hen geklaagd over verdrukking en miskenning. Neen! niets mag hen aan banden leggen, het onderwijs moet vrij zijn, buiten allen invloed van den Staat. Het moet onder het opzigt van de geestelijkheid staan; deze zal het naar welgevallen regelen, mits de Staat daaraan bescherming verleent, en boven al hunne schoolleeraars en onderwijzers bezoldigt. Zoo trachten de Ultramontanen de hoogste vrijheid te bekomen; zoo gaan zij,immer voort, en begeeren zij zelfs eene Katholieke Universiteit, gelijk er in België bestaan, waarbij zij onze akademiën, althans eene derzelve, willen afschaffen., als zijnde drie te veel voor een rijk, dat van zoo weinig omvang is, opdat onze Protestantsche leerstoelen uit Utrecht verdwijnen, en plaats zouden maken voor Katholieke kollegiën in de aloude bisschopsstad, op wier gothische domkerk zij reeds vlam-mende oogen geworpen hebben. Welk een stroeve en sombere geest hierdoor in de Roomsche kerk zelve wordt aangekweekt, zal naauwelijks behoeven gezegd te worden. Voorheen leefden Roomsch en Onroomsch verdraagzaam met elkander. De leeraars van beider godsdienst, in dezelfde plaats zamen wonende, gaven daarvan een gelukkig voorbeeld; zij gingen met eikanderen vriendschappelijk om, en leefden te zamen in goede verstandhouding. Er werd roem opgedragen, zoowel door Katholieken en Protestanten, wanneer de pastoor de vriend van den Hervormden leeraar was. Thans is het een hoogst zeldzaam voorbeeld te noemen, als men beiden op eenen vertrouwelijken voet ziet verkeeren; maar zou het wel ergens in Nederland bestaan? Wel zien wij de Katholieken op het geld der onzen azen, wanneer wij. bij hen onze waren inkoopen of hunne nering begunstigen. Dan geven zij goede en vriendelijke woorden; doch overigens zijn zij van ons afkeerig en bespeurt men geene vertrouwelijkheid of vriendschap van hunne zijde. Wij kunnen meer zeggen; meerendeela ontwaren wij koelheid en verwijdering tusschen Roomschén en andersdenkenden. Waar toenadering ontdekt wordt, geschiedt het veelal uit nooddwang, maar niet uit liefde. Zou men niet gelooven, dat het een verbod der kerk is, vriendschappelijk verkeer met ons te houden, of althans, dat ,het door hunne geestelijken ongaarne gezien wordt, die vreezen dat daardoor verlichte denkbeelden bij hen zullen binnensluipen? Wij spreken niet van onze geloofsgenooten, die bedrijf en nering hebben, hoe weinig voordeel zij van de Roomschén ontvangen, die hen voorbijgaan en hun geene gunst verleenen; de Protestanten zouden schier tot den bedelstaf vervallen, zoo zij op ondersteuning en brood van de Roomschén hoopten; doch onze beschouwing geldt voornamelijk den geest van afzondering en verwijdering, door welke de aanhangers van Rome zich van ons terugtrekken, en welke 'reeds bij de jeugd en het opkomend geslacht wordt opgemerkt, welke het vroeg wordt ingescherpt, kinderen van Protestantsche ouders te schuwen, als niet behoorende tot de alleen zaligmakende IcerJc. Treurige gesteldheid der Roomsche kerk, die er op uit is, om de middeleeuwen te doen herleven en hare leeken terug te voeren tot de tijden, in welke men grooten afschrik van ketters had, en deze ten vure gedoemd werden. Het is de geest van het Uttramontanisme, welke in de kerk is doorgedrongen , sedert zij een belangrijk zielental bekomen heeft, en door toenemend welvaren zich alomme in aanzien en luister vertoonen kan, Maar wat is het "Uttramontanisme ,' waarvan zoo dikwijls melding geschiedt, als er sprake is van de droefgeestige houding, die de Eoomschen tegen allen, die niet van hunne kerk zijn, hebben aangenomen, of wanneer wij over staats- en kerkbelang spanning tusschen hen en ons bespeuren ? Door het woord: Ultramontaan, hetwelk beteekenen moet: iemand, die over de bergen van daan is, verstaan wij de Over-Alpische of Italiaansch-Roomsche priester-partij, dewijl zij het is , die het heil der wereld uit Italië, en wel uit Rome, wil doen voortvloeijen, en de wereld aan de pauselijke magt weder onderwerpen. Het is haar hoogste, streven, om het volk of de leeken, als onmondige kinderen, aan de priesters, als voogden , ondergeschikt te maken. Door het Uttramontanisme kan men ook de propaganda verstaan, dewijl zij onophoudelijk tracht haar gebied uit te breiden. Men kan hen ook Jezuiten noemen, omdat deze orde het middenpunt en de kracht van de priesterpartij uitmaakt. Wat de Ultramontanen willen, met wier geest de leeken evenzeer als de priesters der kerk doortrokken zijn, zien wij ten deele reeds uit de namen, die zij dragen. Zij willen het licht der middeleeuwen, de vrijheid der pauselijke" alleenheersching, de godsvrucht der kloosters , de deugd van uiterlijke goede werken vernieuwen, en deze^ als het ware licht, de wezenlijke vrijheid, de innige godsvrucht, en de echte deugd doen heerschen. Ultramontanen zijn dus de gevaarlijkste vijanden, die wij hebben , want zij weten , wat zij willen; zij handelen planmatig, zoodat alle middelen tot hun doel medewerken, ook die van leugen en laster, en oudtijds ook van vergif en kerker -, dewijl het heilig geachte doel ook- bij hen de slechtste middelen heiligt. Wij hebben reeds vele middelen opgegeven, waardoor Rome zich heeft uitgebreid, en de Ultramontanen grooten invloed verkregen hebben; doch wij hebben niet alles op- genoemd, waardoor zij in aanzien en magt gestegen zyn. Wij willen ook deze vermelden. Allereerst behooren genoemd te worden de organen,, door welke het Ultramontanisine zijne stem doet hooren, en zijne verderfelijke leerstellingen allerwege verspreidt. Tot de taktiek van het vijandelijke leger, dat tegen over ons bestaat, brengen wij de periodieke drukpers, de dagbladen en vlugschriften der kerk. Er is geen tijd geweest, in welken door de priesterpartij zoo vele dagbladen en geschriften worden uitgegeven als tegenwoordig. Voorheen waren Eoomsche boekhandelaars en boekwinkels weinig bekend. Eoomsche kerkboeken, pausehjke brêven en bisschoppelijke mandementen werden uit Antwerpen en Mechelen ingevoerd. Thans zijn er Eoomsche boekwinkels in alle plaatsen; zelfs daar, waar geen honderdtal Eoomschen woont, en zij tot de minderheid der bevolking behooren. Moge het uitgeven van godsdienstige werken, het leven en de legenden der Heiligen tot het eigenaardig wezen der kerk behooren, en in het oog der geestelijkheid eene behoefte voor de leeken kunnen genoemd worden: zoogenoemde polemische schriften, dag- en weekbladen, die tot verwering, controvers, of bestrijding van anderen dienen moeten, werden door de Ultramontanen vroeger niet uitgegeven. Zoo verre ons bekend is, waren de Catholgke Stemmen de eerste, die den kruistogt der kerk tegen ons ondernamen. Een renegaat, de beruchte le Sage ten Broek, begon de uitgave op aanraden der Ultramontanen, gelijk hij zelve na zijnen afval van het Protestantisme een slaaf van Home geworden was, om den broode. Hij diende daarmede zoo wel de kerk als zich zeiven. Te Grave gaf hij de Stemmen en de Godsdienstvriend uit, en verkreeg als huurling der priesterpartij een ruim middel van bestaan, vooral toen hem, die de kampioen der kerk genoemd werd, door zoo genoemde vrijwillige bijdragen van de geestelijkheid der diocese, in wier midden hij woonde en wier belangen hij voorstond, kostbare drukpersen geschonken wierden. Thans worden de Stemmen te Arnhem door zijnen opvolger uitgegeven, die insgelijks voor een renegaat gehouden wordt, maar wie is bekend met al het gene van zijne pers uitgaat, om het Protestantisme te lasteren, en de zegepraal der Hiërarchie in hare glorie te verkondigen ? Later zijn hierbij gekomen de Noord-Brabanter, die te 's Hertogenbosch wordt uitgegeven, de Tijd, Nood-Holl. Courant, te Amsterdam , waarvan een Roomsen geestelijke redacteur is, en de Katholiek, wier redactie- met name bekend is , en geheel uit Pastoors en Professoren van het Seminarie te Warmond is. zamengesteld, waaronder eene voorname plaats bekleedt de priester Bobbet , wiens broeder in de kamer der volksvertegenwoordiging zijne bitterheid tegen de Protestanten niet heeft kunnen afleggen. Of de Ultramontaansche partij in ons vaderland nog meer organen bezit, is ons onbekend: doch voorzeker bestaan er nog andere, dan de bovengenoemde, ofschoon wij er onkundig van zijn. Welke strekking deze dag- en weekbladen hebben, is wereldkundig. Zij honen en lasteren, zonder zich aan waarheid en regt te storen; zij stoken het twistvuur aan , dat tusschen Boomsch en Onroomsch is uitgebarsten, en om zich grijpt en verteert, wat zijne vlammen nadert; zij wekken een geest van onverdraagzaamheid op, die meer en meer veld wint en eene wijde klove heeft daargesteld, tusschen een volk, dat eikanderen als broederen moest hoogachten, schoon zij weten dat die klove niet meer te dempen is, zij sparen leugen noch listen , om de kerk in hare helsche ontwerpen naar wensch te doen slagen. Door de sluwheid en geslepenheid, met welke zij de waarheid verdraaijen en verdonkeren, en een glimp aan fabelen bijzetten, die zij in verschillende kleur en vormen opdisschen, brengen zij ligtgeloovigen onder ons in den'waan , dat de Roomschén toch wel eenig gelijk moeten Rebben, wanneer zij herhaaldelijk met hunne grieven voor den dag komen , en klagen over achteruitzetting in den staat van hunne kerk ; zij halen vele zwakke gemoederen, ook onverschilligen, tot hun gevoelen over. In hunne vermetelheid, zonder de gevolgen na te gaan , wanneer zij het geluk der maatschappij en der huisgezinnen verwoesten, bedreigen zij zelfs, ofschoon het door hen slechts in de verte gedaan wordt, met opstand en geweld, om terug te vorderen, wat zij als hun eigendom en hunne goederen opgeven, die door de voorgeslachten aan de kerk wederregtelijk ontnomen z\jn. Wien komen hier niet voor den geest de vuile geschriften, vol zwadder , hoon en verguizing, die zij tegen ons hebben in het licht gezonden, en in de taal van Europa geschreven werden, om .zelfs het buitenland en vreemden in beweging te brengen, alsof den Roomschén van de Protestanten in Nederland het zelfde lot beschoren is, dat door de Dominikanen den Calvinisten in Frankrijk werd aangedaan , toen deze ten bloede uitgezogen, verjaagd, en vervolgd werden , in kerkers omkwamen, of ten vure gedoemd waren ? Wie denkt niet aan de zoogenoemde Statistieken, door de Ultramontanen verzameld, om te bewijzen, dat ambten en posten ongelijk verdeeld worden , en geen Room-, sche in eenige bediening komen kan, omdat hij willens en wetens achtergesteld wordt bij de belyders der vroegere Staatskerk, die nog altijd bedektelijk is blijven bestaan en een goudmijn voor de Protestanten oplevert? Wel bleek het bij naauwkeurig onderzoek, dat zeer vele Roomsche ambtenaren en dienaren van den Staat stonden aangewezen als volgelingen van Lütheb en Calvun, schoon zij goede Roomschgezinden waren; doch wie kende ook de geloofsbelijdenis van zoo vele ambtenaren, als door den Staat bezoldigd worden? Wie bekreunde zich aan het listig verzonnen spel, dat door de Ultramontanen gespeeld wierd, of had lust bij iederen ambtenaar als geloofsinquisiteur op te treden , en af te gluren, naar welke kerk hij op den rustdag des Heeren zijn hart voor God zou nederbuigen ? Doch wat niet berekend en door velen niet geloofd wierd is dit: dat de Roomschén door hunne Statistieken niets konden verliezen, maar veeleer winnen zouden, gelijk dan ook de overwinning aan hunne zijde gebleven is. Zoo speculeert het Ultramontanisme op alles wat voordeel aanbrengt. Hunne looze taktiék heeft gezegepraald zelfs op mannen van ervaring en een regtschapen karakter, die zich lieten verschalken en den adder niet bespeurden, die onder de bloemen zich verborgen hield. Van nu af werd aan vele Roomschén de voorkeur gegeven boven brave Protestanten; Ultramontanen werden in posten gesteld , omdat zij zich als liberaal hadden weten voor te doen, zonder dat er naar vereischte acht gegeven wierd of zij geschiktheid en bekwaamheid bezaten, en of zij van hunne jeugd af eene goede opleiding genoten hadden. Ziet daar de sluwheid der Ultramontanen, die zich onder ons hebben ingedrongen. Wilt ge meer bewijs voor de geheime werking van het Ultramontanisme? Aanschouwt dan de vonden van priesterlist en de heerschappij der Roomsche geestelijken; aanschouwt den invloed, dien zij hebben uitgeoefend bij de vrije verkiezingen, hetzij voor de vertegenwoordiging des volks in de Kamers der Staten-Generaal, hetzij 'voor de gewestelijke Staten of voor den gemeenteraad zoowel in de steden als ten platten lande. O, gij hebt eene droevige ervaring opgedaan, toen vele trouwe dienaren van stad en gemeente hunnen post hebben moeten afstaan, omdat zij belijders waren van de Hervormde Godsdienst, die wordt buitengesloten, waar de Roomschén het gezag in handen hebben. Hebben niet vele Protestanten hunne plaats'moeten inruimen voor onwetenden en waanwijzen, die hunne weldoeners met de zwartste ondankbaarheid vergolden hebben? Onder de middelen, die de priesterpartij bezigt, om hare magt te versterken, mag de propaganda of proselietenmakerij niet vergeten worden. Nooit werd zij meer openlijk en op ruimer schaal gedreven als in de laatste jaren, en ook in onzen tijd. Groote slagen heeft zij aan het Protestantisme toegebragt, terwijl zij rijke winsten aan" Rome heeft opgeleverd. Kent gij de zwakken in uwe kerk, die zich door uiterlijken glans laten verblinden? Kent gij de schamele armen uwer belijdenis, die zoo gaarne het brood der weldadigheid eten, maar niet werken willen?- Zij worden door de Roomschén die op hunne prooi loeren, waar zij die onbewaakt en zorgeloos aantreffen, gaarne verzorgd, laten zich, als zij van hen eene aalmoes hebben aangenomen, overhalen om hunne kerk te bezoeken, waar ook Christus vereerd en uit den bijbel gepredikt wordt, zoo als de priester voorgeeft, en vallen in den strik der propaganda, eer zij weten wat zij doen. Laat ons het elkander niet verzwijgen, dat jaarlijks vele geloofsveranderingen in het voordeel der Roomsche kerk plaats hebben, vooral in Noord-Brabant, Limburg, Gelderland, Noorden Zuid-Holland, Utrecht en Zeeland. Van velen, die onze kerk verlaten, wordt het bekend, maar van sommigen blijft het voor altijd bedekt. De duisternis, waarmede dit werk van verleiding en afval door de Ultramontanen gedreven wordt, zij het door list of schaamte, houdt den uitslag soms nog langen tijd omsluijerd. Niet, dat wij eiken overgang tot de Roomsche kerk als gewetenlooze Kgtzinnigheid zullen brandmerken. Er gaan van ons af wier lange wederstand, door huwehjksverdriet en familiedwang, als gebroken is geworden. Er zijn sommigen, die bij eenvoudig verstand, toegegeven hebben aan de bedenkingen van het kerkelijk getwist onder de Protestanten, tegenover de gewaande rust in den schoot der heilige Moederkerk. Ziet de gemengde huwelijken, zij blijven voortdurend ongunstig werken. Hier aanschouwt gij in de proselieten, die de propaganda maakt, diepe onkunde, daar zedeloosheid, bij eenigen Kgtzinnigheid van beginsel en gedrag met hare treurige gevolgen, te midden eener Roomsche omgeving, bij anderen den invloed van het verkeer met Roomschén bij groote onverschilligheid met de godsdienst, in welke zij werden opgevoed. Maar het zijn meestal uwe arme en behoeftige geloofsgenooten, die van uwe gemeenschap weggeroofd en tot die van Bome worden toegebragt. Indringend vindt de invloed der Roomschén den gereedsten toegang tot hen, die van werk en brood verstoken zijn. Het aanbieden van stoffelijk voordeel wordt meermalen aangewend en is een veel afdoend middel in de hand der Ultramontanen. De zorgelooze wordt overvallen, eer hij den aanslag ontdekt, die tegen hem gesmeed wordt, hij bukt voor het geld, dat hij van de Roomschén ontvangt, hij werpt zich in de armen der geestelijkheid, die hem in de biecht de zonden vergeeft, en het terugkeeren ondoenlijk, zoo niet onmogelijk, maakt. Eene uitvinding van latere dagteekening dan de propaganda, is de weldadigheidsvereeniging der Roomschén, bekend onder den naam der conferentie van den H. Vincentius a Padxo , welke in schier alle plaatsen is opgerigt, en onder de armen haren werkkring heeft,' zoo zelfs dat er geene stad, of vlek of dorp is op te noemen, waar zij niet bestaat. Zij zamelt gelden in, houdt Loterijen voor de behoeftigen, zij maakt zich van de algemeene liefdadigheid meester en ontvangt van ons vorstenhuis en Nederlands koninginnen dikwijls aanzienlijke geschenken, die dagelijks in de dagbladen tot eere der koninklijke ontferming over de armen vermeld worden. Wiï koesteren evenwel wantrouwen omtrent die Ultramontaansche vereenigingen, al wordt ook hier en daar de loftrompet gestoken van het goede dat zij verrigten, en uftgebazuind, dat zij onmisbaar zijn, om het pauperisme te keer te gaan. Zien wij haar in ons vaderland veld winnen, en het getal harer leden zoowel als haren werkkring allerwege uitbreiden, zij zijn uit den raad der Ultramontanen afkomstig, om het Protestantisme ten gronde te rigten, en strekken hare weldadigheid ook tot de behoeftigen onder de Protestanten uit. Onder den glimp van bloot menschlievende bedoelingen te koesteren-, en zich het lot der armen zelfs zonder aanzien van geloofsbelijdenis, aan te trekken, in hunnen nood te voorzien, minder door aalmoezen uit te reiken en bedeelingen te. doen van,kleederen en levensmiddelen, dan door hun arbeid en werk te verschaffen, en daarvoor een goed loon toe te kennen aan zulken, die er behoefte aan hebben; zoo mede door toezigt te houden op de huisgezinnen en bij deze aan te dringen op orde, spaarzaamheid en andere maatschappelijke deugden, arbeidt deze vereeniging met al te goeden uitslag, tot uitbreiding van het Pausdom op den vaderiandschen bodem. De Hooge Baad der Conferentie van den H. VrtïCENTitJS a Paulo waaraan ook door Protestenten, die het doel en de strekking niet kennen, wordt deelgenomen als begiftigende leden, wien het daarenboven veelal onverschillig is, of zij onder de vlag van de heiligen der Eoomsche kerk, dan onder die van hun eigen Evangelisch geloof, hunne weldadigheid uitreiken, of die misschien niet weten, dat zij ook buiten de leus der propaganda aan de armen der Eoomschen brood en verzorging geven kunnen is te 'sGravenhage gevestigd; maar de voornaamste zetel van den Hoogsten Baad is te Parijs, van waar alle bevelen leiding en wenken uitgaan. Maandelijks moet aan dien op\ perraad verantwoording der gelden en verrigtingen worden ingezonden, en in het geheel is de Conferentie aan den paus onderhoorig. Kan het nu wel onnoodig geacht■ worden, tegen deze vereeniging de hoogste waakzaamheid aan te te bevelen, omdat hare bemoeijingen, inzonderheid voor onze behoeftige geloofsgenooten, welke in gemengde huwelijken leven, voor allerbedenkelijkst te houden zijn? Zoo weet de Roomsche kerk in Nederland meet en meer invloed te verkrijgen, dien overeenkomstig hare TJltramontaansche bedoelingen aan te wenden, en heilloos te maken voor het Protestantisme. Moge de Conferentie van Vincextius a Paulo, op'zich zelve niet te misprijzen zijn, indien zij geene leden of donateurs en donatrices aanwerft onder onze geloofsgenooten, die alzoo Rome leeren huldigen, en zoo hare werkzaamheden zich alleen bepalen tot dé armen van de Roomsche kerk, zonder daarbij het bedekte oogmerk te hebben, om langs den weg der Christelijke weldadigheid Proselieten voor het pausdom te maken, nu is zij verderfelijk te noemen. Zij kon goed en-lofwaardig wezen voor de vele armen van het Roomsche geloof, daar de Roomschén eigenlijk nooit een afzonderlijk armbestuur gehad hebben, en hunne behoeftigen altijd aan de liefdadigheid der Protestanten waren overgelaten, maar nu er een adder onder het gras schuilt en zij een ruim veld opent , om aan de veroveringszucht der propaganda te voldoen, is de Conferentie eene inrigting, die ons nadeel en schade toebrengt, en tegen welke wij als trouwe wachters op den berg des Heeren op onze hoede wezen moeten. Billijk vragen wij echter van waar al het geld komt, dat niet enkele individu's onder de Roomschén zijn magtig geworden, maar de kerk schijnt te bezitten, waaruit alles bekostigd wordt, wat door haar op zeer groote en uitgebreide schaal wordt daargesteld, om het pausdom te doen bloeijen? De stoffelijke krachten, waarover de Unie beschikt, zijn verbazend. Wel zijn aan de kerk nu en dan, soms zelfs met kwistige hand, van 's rijks wege aanzienlijke geldsommen toegestaan voor kerkgebouwen, die met groote pracht werden opgetrokken; maar de ontvangene subsidien, hoe aanzienlijk ook, zijn onbeduidend te noemen in vergelijking der belangrijke schatten, welke daaraan werden ten koste gelegd. Ziet de trotsche bedehuizen, die de Eoomschen voor uwe oogen hebben doen oprijzen, de menigvuldige Liefdeshuizen , die kostbaar zijn ingerigt, en wier aantal legio begint te worden; zij zijn van den grond af opgebouwd, en hebben een spatieus voorkomen. Ziet de bevolking, of liever de overbevolking der kloosters , en de talrijke scharen van monniken en nonnen, die eene goede kleeding dragen en er doorvoed en glanzig uitzien, zoo dat het hun aan niets ontbreekt en zij verre zijn van gebrek te lijden. Bezoekt de kerken dierzelfde godsdienst, en aanschouwt de kostbare orgels , welke veelal kunststukken moeten genoemd worden, de prachtige beelden, die tegenwoordig daarin geplaatst worden , de altaarversieringen , de priesterkleeding en ornamenten, welke tot het uitwendige der Eoomsche eeredienst behooren. Waaruit wordt alles bekostigd, wat door en voor de kerk, en de opluistering der Godsdienst gedaan wordt ? Men zegge niet, dat de biechtstoel een goudmijn is, waar de gemoederen der vermogenden bearbeid worden, om schat en goed aan de kerk te vermaken. De voorbeelden mogen niet ontbreken van ruime giften en erfmakingen, om de schatten van Rome te vermeerderen; men weet het immers, dat zij behooren tot de goede werken, dat zij menige zonden bedekken, die in het leven gepleegd zijn, en dat bij het confiteor en het betalen van geld in de biecht absolutie te verwerven is. Maar wat beteekenen de giften en gaven, die daardoor verkregen worden , bij de verbazende schatten , die voor zoovele kostbare gebouwen en inrigtingen vereischt worden, als door de kerk bij voortduring worden daargesteld? Of zijn het alleen kloosters, liefdés-huizen en kerken, die tonnen gouds gekost hebben, waarvoor geld en goed werd ten offer gebragt , om ter eere Gods derzelver tinnen aan den hemel te doen reiken? Er is bovendien nog zooveel in de Eoomsche kerk, dat door haar tot stand komt, ten uitvoer wordt gebragt, en waarvoor zij , en zij alleen, geld schijnt te bezitten , om overwigt boven het Protestantisme te bekomen, en onze kerk in de schaduw te stel- 3 len. Of liever gezegd: er wordt door de Ultramontanen nog veel meer dan het opgenoemde gedaan, hetwelk van de geestelijkheid uitgaat, en waarvoor niet geringe geldsommen , ja, millioenen noodig zijn, om aan onze geloofsgenooten afbreuk te doen, en boven hen ook in handel en bedrijf zich te verheffen. Wie heeft niet vaak vertoefd bij de bazars en verbazend groote manufactuur-magazijnen, die in de voornaamste steden worden aangetroffen, en dagelijks in handel en bedrijvigheid toenemen? Wie heeft niet dikwijls een blik geworpen op die kolossale handelspaleizen , en de drukte gade geslagen', welke daar van den ochtend tot den avond heerscht? G-een dag der week is er , of zij staan geopend, en eene kooplustige bevolking stroomt derwaarts, om zich de benoodigdheden voor huishouding en kleeding goedkoop aan te schaffen. Zijn zij niet juist daar gevestigd, waar eene groote Protestantsche bevolking woont, en de ontvangsten schier uitsluitend van dezen komen moeten?' Wanneer gij binnentreedt, staat gij dan niet verbaasd over de talrijkheid der menigvuldige bedienden van beiderlei sekse, die in afzonderlijke zalen hun werk van allerlei soort en aard verrigten ? — verbaasd over de ongemeene vriendelijkheid, waarmede ieder behandeld wordt, over de goedkoope prijzen, die gij besteedt, ■en die lager zijn dan in de winkels der Protestanten ; over de groote en verschillende sorteringen van alles, wat gij noodig hebt, of bedenken kunt en u gelust ? — ja! verbaasd over de vaardigheid, met welke gij in den kortst mogelijken tijd volkomen naar uw genoegen geholpen wordt, al wildet gij ook van top tot teen gekleed worden, of eene uitrusting voor eene Oost-Indische reis bekomen ? En deze bazars hebben bovendien in vele- kleine plaatsen hunne dépêts, waar gij dezelfde voordeden , gemakken en geriefelijkheden vinden kunt. Zij zij niet het werk der Jezuiten, om de Protestanten van handel en nering te berooven ? Van waar is het geld bijeengebragt, dat voor deze en dergelijke inrigtingen noodig is ? Zijn zij enkel als particuliere ondernemingen te beschouwen, of van de kerk uitgegaan ? Men verzekert, dat zij van de priesterpartij afkomstig zijn, daargesteld met het doel, om de grootheid van Rome, zoo wel in stoffelijke als geestelijke belangen , op onwankelbare grondzuilen te bevestigen. Indien het zoo zij, als wij hier beweren, — want de handelingen ■ der Ultramontanen worden met eenen ondoordringbaren sluijer omtogen, die zelfs voor het meerendeel der leeken, laat staan dat het door minder oningewijden, gelijk de Protestanten tegen over Rome genoemd kunnen worden, geschieden zou, bedekt blijft en niet kan worden opgeligt van waar is al het geld herkomstig, dat de orde van Lotola bezit? De Jezuiten worden voor zeer rijk gehouden en zijn in het bezit van zeer uitgebreide en aanzienlijke goederen, in schier alle landen; ofschoon zij meermalen verdreven werden, en de orde door Clemens XTV vernietigd is, doch in onzen leeftijd weder hersteld werd ; ja! ofschoon de orde afwisselende lotgevallen ook nog in onze dagen ondergaan heeft , zoo zijn zij in het bezit van hunne verbazende schatten gebleven, die aanzienlijk zijn aangegroeid, en alleen voor de grootheid van Rome en voor het heil der kerk mogen aangewend worden. Behalve groote handelsondernemingen legt de orde der Jezuiten zich tevens bijzonder toe, om groote landgoederen aan te koopen, wanneer daaraan uitgebreide gronden, vruchtbare akkers en winstgevende weilanden verbonden zijn. Wie zijn ook beter in de gelegenheid, schatten op schatten te stapelen, dan die vermogenden, gelijk de orde der Jezuiten, welke eenmaal in het bezit van groote rijkdommen gekomen zijn ? De schatten van Loxola's zonen ziïn niet te berekenen; hun kolossaal vermogen neemt van jaar tot jaar toe; wat moet het worden, als eeuwen op eeuwen zullen verloopen, en hunne kapitalen met onnoemelijke kapitalen vermeerderd worden? Men wil, dat op meer dan eene plaats in Nederland zich agenten der orde bevinden, die leeken zijnde, ter opneming worden uitgezonden , wanneer ergens aanzienhjke verkoopingen van schoone bouwhoeven en landgoederen worden aangekondigd om dezelve onder vreemde namen voor de Sociëteit der Jezuiten aan te koopen. Wij meenen genoeg gezegd te hebben, om het bewijs 3* te leveren van den vooruitgang, dien de Roomsche kerk en het ültramontanisme op het gebied van stoffelijk vermogen gemaakt hebben , in vergelijking van hunnen toestand in vroegere jaren. Maar zijn de Eoomschen ook vooruitgegaan op het gebied van smaak , wetenschap en letterkunde ? Wie zal het ontkennen, die aandachtig gadeslaat, wat door hen gewrocht , gewerkt en geleverd wordt, of van hen het daglicht aanschouwt ? De stijl a la renaissance, in Heeding , bouwtrant, byouterien, huissieraden, modes-artikelen , enz. duidt het reeds van zelve aan; want het is de stijl der middeleeuwen , en is gekleurd met eenen tint, van de Eoomsche kerk en godsdienst ontleend. Gelijk er sommige takken van industrie en nijverheid zijn op te noemen, zoo als werktuigkunde , inzonderheid die door stoom gedreven wordt, en instrumentmakerijen en meer andere, op welke de Eoomschen zich meer dan anderen met goed gevolg toeleggen, en waarin zij naar onze meening onze geloofsgenooten overtreffen, zoo worden vooral ook de beeldende en schoone kunsten door hen tegenwoordig met niet minder goed gevolg beoefend. In eenige weinige trekken willen wij daarvan enkele proeven geven, en aanschouwelijk maken, wat door hen voor de beoefening van kunst en wetenschap gedaan wordt. Het verdient opmerking , dat in de nieuwe kerkgebouwen , dien de Eoomschen doen oprijzen, meer smaak aan den dag gelegd wordt, dan zij voormaals bezeten hebben. Zoowef de aanleg als de inrigting , die natuurlijk overeenkomstig de strekking en behoeften hunner godsdienst is, is eenvoudig en sierlijk te noemen. Geene wansmaak of overlading van bouwkunstige sieraden wordt daaraan bespeurd. Ook het inwendige is in goede overeenstemming met het geheel: kleur en verwen, beelden en sieraden zijn zoodanig, dat het oog van den kenner, in kunstgevoel opgekweekt, er met welgevallen op rust, en hij alleen bejammert , dat die kerken dienen moeten tot opluistering eener godsdienst, waarbij God niet in geest en waarheid wordt aangebeden, en hare leeken in dwaling en" bijgeloof worden opgewiegd. Wie heeft de ordonnancien dier kerken voorgeschreven en bepaald ? Immers kunstenaars en houw- meesters, die het werk, hun opgedragen , goed verstaan en op eene waardige wijze hebben ten uitvoer gebrast. Zij behooren tot de Eoomsche kerk, gelijk zij ook daarin hunne opleiding ontvangen hebben. Van de bouwkunst gaan wij als van zelve tot de beeldhouwkunde over, schoon zij met elkander weinig gemeen hebben dan het gevoel voor het schoone en verhevene , en de laatste eene meer verhevene studie, dan de eerste vereischt. Waar zijn de beeldhouwers van naam onder de Protestanten, die meesters in hun vak kunnen genoemd worden en uitmunten? Het is zoo, dat de Eoomsche godsdienst het eigenaardig medebrengt, wegens de beelden der Apostelen en Heiligen, die in hunne kerken te prijk staan, om de beeldhouwkunst ook meer door mannen dier zelfde godsdienst, dan door die eener andere kerkelijke belijdenis te beoefenen. Van daar de meerdere vordering der Eoomschen in de kunst, van welke hier sprake is. Beziet de beelden, de prachtige preekstoelen, op welke doorgaans onderscheidene bijbelsche tafereelen gebeiteld zijn, en alle andere voorwerpen , die kunstig uit hout gesneden zijn zoo als gij die in hunne kerken aantreft: zij verdienen beschouwd te worden; bij het eenvoudige paren zij eene verhevenheid van stijl, eene juiste voorstelling der geschiedenisi, eene uitdrukking van woorden en daden, zij het van blijdschap of afgrijzen, van waarheid of verraad; zij bewijzen u overtuigend, dat den kunstenaar bij het hanteren van stift of beitel het edelst kunstgevoel zijne borst is ingedrongen, en toonen duidelijk aan, dat de Eoomschen m het beoefenen dezer-kunst aanmerkelijk zijn vooruitgegaan. Hebt gij lust hiervan zelfs in een ander opzigt overtuigd te worden, treedt eene winkel of werkplaats van. eenvoudige pleisterbeelden binnen; ofschoon gij weet, dat de werkman, dien gij bezig ziet, een belijder is van de Eoomsche godsdienst, gij zult, zijne kunst aauschouwende hem niet onvoldaan verlaten, zijn werk geeft u dezelfde gewaarwording, als hij, die het koude marmer bezielt, en tot gedaanten van geest en leven vormt. Maar wat ontwaart gij bij de standbeelden van Nederlands groote mannen, hetzij in buste of uit metaal gegoten? Ib het niet de hand der Eoomschen, die de kunstgewrochten heeft voortgebragt, welke gij met bewondering aanstaart? "Wat wij ook gezegd hebben is ook van toepassing op schilderkunst en muzijk. Niet, dat wij beweren zouden, dat deze edele en beschavende kunsten, waartoe zooveel smaak, zooveel fijn en diep gevoel en als 't ware eene poëtische aanleg en verbeelding behooren, niet op gelijke wijze, met even goed gevolg door Protestanten, gelijk door Eoomschen, beoefend worden. Maar misschien vergissen wij ons, als wij nogtans in het denkbeeld verkeeren, dat vele van onze voornaamste schilders en toonkunstenaars in den schoot der heilige Moederkerk het daglicht aanschouwd hebben en daarin zijn opgevoed ? De opleiding tot schilders en toonkunstenaars is ook wederom van den invloed der Eoomsche kerk afhankelijk, die schilderijen en kerkmuzijk voor hare godsdienst, meer dan eenige Godsvereering behoeft. Daarom vinden wij onder de Eoomschen vele kunstbeoefenaren en beschermers dezer kunsten. Daarom worden onder de eerste mannen van grooten naam gevonden , die roem en eere in de beoefening der kunst verworven hebben. "Waar hoort gij in meerdere getale de namen spellen van beroemde Protestanten in het vaderland , als eene heerlijke muzijk in de concertzaal u tot ontspanning en genoegen uitlokt? Draagt bij tentoonstellingen van schilderstukken het kunstgewrocht van uwen geloofsgenoot den lauwer der bekrooning weg: de eerepalm wordt niet minder , ja- vaak meerder, aan het kunstpenseel der Eoomschen toegekend. Zou men niet zeggen, dat de kunst bij ons minder dan door hen beoefend wordt ? Maar wordt dit verschijnsel niet opgelost door de pogingen der Ultramontanen en priesterpartij, om voor de kunst vele onderwerpen te ontleenen uit de gewijde geschiedenis en de historie der martelaren ? Ultramontanen en priesters, die de kunst onontbeerlijk voor de kerk beschouwen , om door zinnelijkheid het oog te begoochelen en het oor te streelen , bij hunne hoogmissen, M&RiA-vereering en de uitvaart der aanzienlijken, moedigen den kunstenaar aan , om naar Italië te reizen, en Rome te bezoeken, hetwelk als het vaderland der kunst voor beeldhouwers, schilders en virtuozen te noemen is. Maar hoe is het gelegen met de beoefening van wetendschap en letterkunde ? Ook hier valt het niet te ontkennen , dat de Eoomschen zijn vooruitgegaan en vorderingen gemaakt hebben; zij het niet in alle vakken van wetenschap en letteren, dan toch voorzeker in die der regtsgeleerdheid, geneeskunst en letterkunde. Hoedanig het met de vorming der jongelingschap tot den geestelijken stand en de opleiding hunner priesters gelegen is, hiervan bekennen wij'gaarne onkundig te wezen; wat wij ook op vele reizen gezien hebben en onze opmerkzaamheid tot zich trok, seminarien hebben wij nooit bezocht; deze treurige akademien der Roomsche geestelijkheid, waar geen licht,, maar duisternis heerscht, niet kennende , zou het bezwaarlijk vallen er veel van te zeggen. Indien wij echter uit de resultaten mogen oordeelen en de vruchten aanschouwen, die de boom oplevert, welke die der kennis, der godsdienstige wetenschap en der ware wijsheid wezen moest, geplant in den hof der priesterlijke kweekscholen, dan is het besluit niet moeijelijk , hetwelk wij hieruit opmaken, dat zij verre ten achteren staan bij den leerstoel der Hervormde leeraars. Niet te min is er onderscheid tusschen den jeugdigen priester , opgevoed in Noord-Brabant en hem, die uit de deelen des ongeloovigen afkomstig is, en te Warmond zijne opleiding genoten heeft. De Hollandsche geestelijken doen zich beter voor, en zijn meer beschaafd , terwijl die van elders afkomstig zijn, over het geheel er lomp en boersch uitzien en in hun leven en gedrag duidelijk aan den dag leggen, hoe weinig begrip zij van opvoeding en beschaving hebben, evenmin als zij zijn ingedrongen in het denkbeeld hunner kerkelijke roeping, om hunne gemeenten vaderlijk te leiden en de edelste deugden van godsvrucht, liefde en verdraagzaamheid in te scherpen. Doch waar ook jeugdige geestelijken aan de voeten des Meesters gezeten hebben, om herders en leeraars te worden, en kerk en altaar te bedienen , hunne opleiding is, overal gebrekkig. In de geheimen van proefhoudende wetenschap, die het verstand verheldert en het hart veredelt, worden zij niet ingeleid, de tempel van licht ea wetenschap , zoo als die open staat voor den protestantschen godgeleerde, blijft eeuwig voor hen gesloten ; hunne voorgangers voeden hen op, om het licht der wereld te schuwen, en omringen hen met de nevelen van eenen donkeren nacht. Oude talen worden door hen niét beoefend, behalve misschien het latijn, in welke taal immers de misse bediend, en gebeden en lytanijen worden opgezongen. De schriften der ouden, die voor ons schatkameren zijn van smaak, kennis en wetenschap, het gevoel voor het schoone en goede opwekken, en den geest beschaven, zijn voor hen, zoo wel als de bijbel, met uitzondering der vulgata, die hun bovendien nog verminkt in handen gegeven wordt, gesloten boeken, die niet geopend mogen worden. In de geschiedenis, zoo als die door de geleerdste schrijvers, door mannen van verlichte kennis en het schranderst doorzigt, wordt voorgesteld, inzonderheid in die des vaderlands, gelijk ook in onze letterkunde, worden zij niet onderwezen , hun wordt geen toegang verleend tot de bronnen van zuivere natuurkunde, wijsbegeerte en fraaije letteren. Maar voor hetgeen hun onthouden wordt, worden zij te meer met eenen echt Ultramontaanschen geest doortrokken, om de zucht naar licht, beschaving, waarheid en Evangelie-kennis bij hen uit te dooven; zooveel te meer ontvangen zij eene rigting, die hen bekwaam maakt, om steunpilaren van het Pausdom te wezen. Als geestelijken geordend wordende, prediken zij in leer en wandel verbittering tegen de Protestanten, en houden zij de hun toevertrouwde parochianen in de ketenen van domheid, onwetendheid en afzondering vastgeklonken, om niet door andersdenkenden die beter weten, en verlicht en edel handelen, besmet te worden. Wie onder de Roomschén de zoogenoemde profane of ongewijde studiën beoefenen, moeten hunne opleiding aan de akademiën, en wel aan eene vaderlaridsche Universiteit Ontvangen, zoo zij in eene post of openbare betrekking willen aangesteld en bevorderd worden. — Voorheen konden zij eenen akademischen graad te Leuven, Mechelen, Gend of Luik behalen. Thans gaan zij naar Leiden of Utrecht, waar vele Roomsche jongelingen in het vak van jurisprudentie onderwezen worden. Men ziet hen, die daar gestudeerd hebben, reeds in de hooge vergaderingen des lands gezeten , of hen in de gehoorzalen, waar het regt wordt uitgesproken, hetzij als regters, hetzij als voorstanders van de zaak hunner cliënten, optreden of vonnis vellen. Daar ontwikkelen zij talenten, die vaak van overwegenden invloed zijn, zoodat er onder hen zijn, die tot de hoogste staatsbedieningen worden bevorderd, in welke zij echter nimmer hunne Katholieke afkomst verloochenen, en pleitbezorgers der kerk blijven, voor wier gewaande regten zij krachtig spreken, om haar voordeel op het Protestantisme te geven. Is het, - althans zoo verre ons bekend is, in onze dagen niet aan eenigen Roomschén te beurt gevallen, tot Hoogleeraar in de regtsgeleerdheid benoemd te worden, meer is hun die eere wedervaren als beoefenaars der geneeskunst en letteren. Zijn zij niet aanwezig in Utrecht, Groningen en elders, waar zij de toga van Hoogleeraar, of het gestoelte van onderwijzers en leeraren voorzeker eere aandoen? Doch wij behoeven in ons oordeel over de vorderingen der Roomschén den stand der akademische leeraren niet tot maatstaf te nemen, om aan te duiden, dat ook de hoogste wetenschappen tegenwoordig door hen niet ongelukkig beoefend worden; wij treffen immers daarenboven vele bekwame genees-, heel- en verloskundigen onder de Roomschén aan, die blijken geven, dat zij het ontvangen onderwijs aan de akademie of klinische scholen zich goed hebben ten nutte gemaakt ? Zij strekken ten bewijze, dat de mannen , die in genoemde vakken werden ingeleid, en behooïfende tot de Roomsche kerk, in den tijd dien wij beleven, zoo min in aantal verminderd, als in de ontwikkeling van goede talenten en eene gelukkige beoefening zijn achteruit gegaan. Dor en schraal is het veld van beschouwing ten opzigte der'letteren. Hierin, ofschoon de Roomschén enkele schrijvers opleveren, staan zij echter bij de Protestanten nog zeer ten achteren. "Wel is waar, zien wij aan sómmige gymnasiën bekwame en geleerde mannen van de Roomsche godsdienst, die goede leerlingen vormen, maar over het geheel worden de letterkundige wetenschappen niet zoodanig door hen beoefend, dat zij als schryvers durven op- treden, of dat wij zeggen kunnen, dat zij daarin naam verworven hebben. Misschien zijn er enkelen op te noemen, die in de Komeinsche, Germaansche en Oud-Nederlandsche archaeologie en letterkunde eenige bekendheid verkregen hebben; misschien bestaat er een ander, die niet ongelukkig arbeidt in het vak der wijsbegeerte; maar de geschiedenis is hun niet aanvertrouwd, en kan door hen niet onderwezen worden, wegens de scheeve voorstelling, die zij van de kerk, de hiërarchie, de middeleeuwen, de tijden der hervormipg en den opstand der Nederlanden tegen Spanje geven, en nooit naar waarheid door hen wordt voorgedragen. Ofschoon eenige schrijvers nu en dan bij hen te voorschijn treden, zoo schijnen zij toch weinig in de geheimen van taal, geschiedenis en letterkunde te zijn ingedrongen, om als voorbeelden te kunnen worden aangehaald. Onder de dichters mogen wij Alberddjgh Thjjm niet " verzwijgen, die veel poëtischen aanleg heeft en gewis eene groote vermaardheid verkrijgen zou, zoo zeer als hij nu berucht wordt, zoo hij niet in de poëzij die hij levert, en het geen uit zijne pen vloeit, zich doet kennen als den huurling der priesterpartij, die in dienst staat bij Jezuiten. en Ultramontanen, en den lof verkondigt zoo wel der- middeleeuwen als der alleenzaligmakende kerk. Is hij niet de groote voorstander van het bijgeloof en de gruwelen, die ter eere Gods in de middeleeuwen gepleegd zijn? Doet hij niet de fabelen en legenden der kerk herleven, als feiten, die den grondslag uitmaken van de heerlijkheid der martelaren, wier hemelkroon hem benijdenswaardig toeschijnt? Verkondigt hij niet openlijk, dat de opstand onzer vaderen tegen Fjxips U, die Alva in de Nederlanden gezonden had, om de oproerlingen met moordschavotten en bloedplakkaten te straffen, eene onwettige daad geweest is? Maar zoo zijn de Eoomschen. Onpartijdige beoordeelaars der geschiedenis van Nederland zijn zij nooit geweest, en zullen zij nimmer worden. In al hunne werken en geschriften stralen de gevoelens der Ultramontanen door, die zoo wel hun brein, als hun hart en hunne pen bezielen, besturen en in boenen knellen. In hetgeen zfl spreken, leeren of schrijven, wordt altijd eene lofrede gevonden op de Heilige Moeder-Kerk. Wat door hen gedaan wordt, heeft geene andere strekking, dan om de Protestanten te verguizen, en het bloed te regtvaardigen, dat onder den moordbijl der Spaansche legerbenden van schavotten stroomde en in akelige kerkers vergoten werd; ja! geene andere strekking, als zij het kloosterleven voor rampspoed en verborgen lijden weldadig noemen, dan om op de zinnen van zwakke gemoederen en ligtgeloovigen te werken, en vergif te strooijen over de bloemen, die zij der jeugd en der bevalligheid aanbieden. Om dat doel te bevorderen en zielen te winnen voor eene kerk, die zinnelijk is, maar het wezen der godsdienst des Evangelie's niet kent, worden kunstenaars en dichters, schrijvers en geleerden dienstbaar gemaakt aan het belang der kerk. Daartoe worden de schatkameren van oudheid en middeleeuwsche geleerdheid opgedolven ; wordt zelfs de kunst ontheiligd, op dat het al geschiede, gelijk de leus der Ultramontanen is, als zij de waarheid verduisteren, leugen en laster verspreiden, en hunne valsche leeringen in sierlijke schotelen opdisschen, ter eere Gods! — ad majorem Dei gloriam l , ^tól Wij bekennen het: het zijn geene behagelijke tafereelen, die wij van de gesteldheid der Roomsche kerk voormaals en nu, en van den geest van het Ultramontanisme in ons vaderland hebben opgehangen. De schildering van die tafereelen was echter noodzakelijk, om den toestand te beseffen, in welken wij, tegenover de priesterpartij, Jezuiten en Ultramontanen, verkeeren. Wij moeten de gevaren leeren kennen, die ons en het vaderland door hunne woelingen en hun ingrijpen in onze regten van verre en nabij bedreigen. Wij moeten, als wij de onheilen zien, die om ons plaats grijpen, en in ons midden ons worden berokkend, met onze magt verrigten, wat onze hand vindt om te doen, zoo wel om des vaderlands wille, als om het Protestantisme krachtig staande te houden, opdat zij niet in den afgrond nederstorten, die door Ultramontanen en Jezuiten aan hunne voeten gedolven wordt. Meer dan ooit is het tijd, te waarschuwen tegen het Sirenen-gezang dier listige vogelen, die om ons fluiten, om zich door hunne zoetvoerige zangen niet te laten bekooren of wegslepen in eenen maalstroom, die om ons dwarrelt, doch naar diepe kolken voert, waaruit geene ontkoming of redding te hopen is. Het is de pligt van iedereen, die het met zijn vaderland en het Protestantisme wèl meent, de Jezuiten en Ultramontanen, die wij in onzen schoot hebben opgekweekt en gekoesterd, te ontmaskeren, het momaangezigt, waarachter zij zich verbergen, van hunne hoofden te rukken, en openlijk te zeggen: „ziet, dat zijn zij, en dat doen zij, die het op uw verderf hebben toegelegd. Aanschouwt hunne werken, die boos zijn, want daardoor zoeken zij uw ongeluk, om u in het verderf te storten? Daarom willen wij u toeroepen: „ Geeft acht op hetgeen om u gebeurt," opdat wij de kostbare erve onzer vaderen, die wij van hen vrij en onafhankelijk ontvangen hebben, ook onafhankelijk en onbesmet van Paapsehe stoutigheden eenmaal aan onze nakomelingen mogen overgeven. Wij hebben gezien, hoe schrikbarend het zielental der Roomschén vermeerderd is op den vaderlandschen bodem, welke gebeurtenissen hebben medegewerkt om de Roomsche bevolking aanzienlijk te doen toenemen, en hoe, zoowel de kerk als de Ultramontanen, van alle gelegenheden zich hebben weten te bedienen, om vooruit te gaan, vooruitte streven, veroveringen te maken langs allerwei wegen en middelen, en zich van eenen. hechten steun te verzekeren, zoodat zij uit onze gewesten niet meer kunnen geweerd worden, en zij er zelfs naar trachten, om die veroveringen uit te breiden, waarvoor zij alles op het spel zetten, om overwigt boven het Protestantisme te bekomen. Boezemt het u, edeldenkende landgenooten! inzonderheid gij, die vurige aanhangers van de Protestantsche kerk zijt, en uit overtuiging der Hervorming zijt toegedaan; gij bovenal, die gezworen hebt, het Evangelie van Christus te handhaven en te leven naar het voorschrift der gezonde woorden in geloof en liefde, geene vreeze in, dat gij zoo van alle kanten bedreigd wordt ? Zijt gij niet bang voor de toekomst, die van vele zijden zwart en donker is, en uwe vernietiging in haren schoot voert? Protestanten! zijt gij niet bekommerd, hetzij voor de belangen uwer kerk, hetzij voor de erve uwer vaderen, waarop nog de bedehuizen voor uwe godsdienst vrij en onafhankelijk op den rustdaodes Heeren ontsloten worden, bij het gestadig veld winnen en indringen der Eoomschen, waarvan gij eiken dag hoort en u vele gebeurtenissen en daadzaken worden medegedeeld? Of zit gij in rust en zonder zorgen neder bij het geen om u voorvalt, en gij ieder oogenblik aansehouwen kunt? Antwoordt, zoo gij onverschillig zijt, op de vragen, die wij u te doen hebben. — Zegt het weinig, door uwe Eoomsche medeburgers klagt op klagt te hooren ontboezemen over gekrenkte regten, over achterstelling en miskenning, wanneer gij de overtuiging in uw binnenste hebt, dat zij in Nederland niet benadeeld zijn, maar integendeel grootelijks bevoorregt worden? — Zegt het weinig, als vele woningen in uwe steden, in welke uwe geloofsgenoten sedert onheugelijke jaren een eerhjk bedrijf hebben uitgeoefend, als jaarlijks duizenden akkers, die besproeid zijn geworden met het zweet van Protestantsche arbeiders, als schoone bouwhoeven, boomgaarden en vruchtbare beemden, die talrijke huisgezinnen van belijders uwer godsdienst met eere gevoed hebben, door de Eoomschen worden aangekocht en voor ons verloren gaan, zoodat de handwerksman, handelaar, arbeider of landman van ons geloof daar niet meer arbeidt en geen brood meer voor de zijnen hebben zal? Zegt het weinig, als gij schier dagelijks vele bedrijvige handen bezig ziet, om nieuwe kerken voor de Eoomsche godsdienst te bouwen, die nevens de uwe worden opgetrokken, maar de uwe overschaduwen zullen, dewijl zij dezelve in aanzien en pracht verre overtreffen? Zegt het weinig, als gij overal winkels van de Vlijt aanschouwt, die door Jezuiten bekostigd zijn, en door hen bestuurd worden, waar dagelijks de grootste menigte henenstro omt, om waren in te koopen, welke daar goedkoop, zooals men zegt, te krijgen zijn, terwijl gij, die zelve nering doet, die winkels met leede oogen aanschouwt, en in uw bedrijf door geenen der Eoomschen begunstigd wordt? Zegt het weinig, als gij het monniksgewaad en de nonnenkleeding op uwe straten ontwaart, waar te voren geene .monniken of kloosterlingen geduld werden, en de pij der kloostergeestelijken of de kap der zusters van liefde vroeger niet te zien was ? Zegt het weinig, als meer dan één uithangbord van secte-scholen u in de oogen valt, en gij hoort dat al wederom vergunning gegeven is, tot oprigting van eene Roomsche school, waarvan de voornaamste onderwijzer , of althans hij, die openlijk of bedekt, daarvan aan het hoofd staat, een geestelijke der Roomsche kerk is ? Zegt het weinig als gij uwe armen bij vele gelegenheden, voornamelijk bij winterkoude en dure tijden, de weldadigheid der Roomschén ziet inroepen , die ongevraagd hen bezoeken , in ziekte hen bijstaan, en in nood hun brood en kleeding geven, om hen tot zich te lokken en tot hunne kerk over te halen? O! wij hebben u nog vele vragen te doen! Zegt het weinig , als hier dit, daar dat huisgezin, vaak van een talrijk kroost vergezeld, bezwijkt en tot de Roomsche kerk overgaat , in den strik der propaganda gevallen door aanbieding van geld en vele schoone beloften, aan welke zij geen weerstand bieden konden ? Zegt het weinig, als men u veeltijds poogt wijs te maken, dat zulke overgangen geen verhes voor onze kerk zijn, dewijl het overbekend was , dat de afgedwaalden in gemengd huwelijk leefden, of hoewel in uwe kerk gedoopt, toch niet met u naar het huis des Heeren gingen, daar zij onverschillig omtrent hunne gods- , dienst waren, en jaren lang de onderlinge bijeenkomsten hebben nagelaten, gelijk sommigen de gewoonten hebben ? Zegt het weinig, als de kinderen in de ongelukkige huisgezinnen geboren, al zijn ook de ouders zedeloos en de slechtste der menschen, zoodoende insgelijks voor uwe kerk verloren gaan, daar ieder de bewustheid heeft, dat uit het kroost van ouders, die eene pest der maatschappij zijn, desniettemin een geslacht kan voortkomen, dat door braafheid, eerlijkheid en zedelijkheid uitmunt, en in uwe kerk blijvende, weder een sieraad, voor het Protestantisme worden zou? Wij moeten verder gaan, en de vraag herhalen, die wij reeds gedaan hebben, want wij hebben niet alles gezegd, wat ons voor den geest komt, als wij aan den toenemenden invloed van het Ultramontanisme denken. Zegt het weinür als bedieningen, ambten en posten meer en meer in hunne handen overgaan? Als wij reeds Roomsche ministers hebben , Roomsche staatsdienaren, die den troon des Konines van nabij omringen, Roomsche volksvertegenwoordigers, en deze zelfs in menigte zoo in de gewestelijke Staten als m die vergaderingen, alwaar over de hoogste aangelegenheden van het rijk beraadslaagd wordt? Zegt het weinig als vele burgemeesters mannen van Roomsche vorming ziin' en uwe steden en dorpen ijveraars voor het Pausehik gezag die buiten den invloed der Ultramontanen niets verngten aan het hoofd hebben? Zegt het weinig, als Si aanzoek tot plaatsing, ook waar het onverschillig !' telke godsdienst men belijdt, zoo maar de man die Jaa4, door bekwaamheid, geschiktheid en een eerlijk hart uitmunt inzonderheid opgave geschieden moet van de kerk, totTlkede te voldoen i Zegt het weinig, als gij de ervarino- h„ht dat bij welverdiende rust opYooge ifvens ^ ten grave dalen van achtbare Protestanten, die den "staat £f het gewest, de stad of het vlek, waar het toonTel vÏÏ hunne werkzaamheden was, met onbezweken trouwgTdienl hebben, zij voortaan door Roomschgezmden vervang worden en hunne aftreding heeft moeten dienen , om de pCS die ledig kwam, aan dienaren van Home in le ruimen ? Zegt het wenig, als ons eene treurige toekomst verbeidt en wij meer en meer, den grond onzer vaderen, waarop het Protestantisme zoo heerlijk bloeide, onder wêlkTsch? duw wij gezeten waren, en vrede, rust en velSifS" ÏÏeaVs^npn' "ï het^fTeen ^ ten atstaan ? — als in vele belangen, onze zonen het veld leTsiTTerr' ** ï ^ h°^er -Stten d n aen staat, en de bevelen van den paus meer eerbiedigen dan de wetten , die in het gemeenschappelijk vaderland hun ter handhaving zijn toevertrouwd? Zegt het weinig als daarom tot eene hooge waardigheid verheven is, om de verdiensten te beloonen, die de Ultramontanen des vaderlands jegens de kerk verworven hebben, en onze gewesten tot eenen Jezuiten-staat te vormen, in welken het gezag der kerk de hoogste wet is? Zegt het weinig, als gij hooren moet, dat de bisschop van Luik, Mgr. van Bommel, insgelijks Nederlander van geboorte, een man van aanzienlijken huize, maar die berucht is wegens de houding, die hij in 1830 tegen zijnen weldoener en zijn vaderland aannam, en door zijne geschriften- over het openbaar onderwijf zich'befaamd gemaakt heeft, gedoodverwd wordt als kardinaal-aartsbisschop der Hiërarchie in Nederland? Zegt het weinig, als de zetel der hoogste kerkelijke magt m de. vorstelijke residentie wezen, en in een koninküjk paleis, de lievelingswoning van Willem H, het beroemde huis der Wassenaars , gehuisvest zal worden, welks gothische zaal, waar zoo dikwijls het gebed der konings ten hemel opsteeg, en de prediking des Evangelie's uit den mond van den grijzen Hof-kapellaan, die als Protestantsch leeraar de vriend der ontslapen koningen was, misschien in eene huiskapel voor den Eoomschen Metropolitaan zal herschapen worden? Doch waartoe meer opgenoemd, bij hetgeen wij gezegd hebben? Of zoudt gij, Protestanten! wanen dat het van weinig of geen belang is, met uwe oogen te aanschouwen, dat de Eoomsche kerk zich in luister en grootheid verheft? Zegt niet, dat het voor u onverschillig is, wie in buitenlandsche gewesten op eenen bisschopszetel geplaatst of tot opperhoofd der zonen van Lotola gekozen zijn en invloed hebben op Nederland? Zijn zij Nederlanders , bij het verlaten van hunnen geboortegrond hebben zij de liefde voor hun vaderland uitgeschud, en zijn zij Italianen en dienaren van de kerk geworden, die u niet deren kunnen? Een onzer dichters heeft het gezegd: de liefde tot zijn land is ieder aangeboren. Nederland wordt bij hen niet vergeten, en behoort tot den voornamen werkkring van hunne bemoeijingen en uitzigten, die zij voor de toekomst ook bij de verste nakomelingschap hebben, om het Katholicisme hier te vestigen en Nederland tot eenen katholieken staat bij uitnemendheid te vormen ? Zoudt gfj wanen , dat deze hooge kerkprelaten niet voor uw heil werkzaam zijn, gelijk dat door de kerk genoemd wordt, om u te bekeeren, en tot Rome terug te brengen? O! dan hebt gij u bedrogen, evenzeer als het misleiding is, zich voor te stellen, dat staats-dienaren, volksvertegenwoordigers , hoofden van den gemeenteraad, en ambtenaren geen invloed zouden uitoefenen op de algemeene en bijzondere belangen, in het voordeel van hunne kerk , wanneer zij belijders zijn van eene godsdienst, die de uwe niet is en door uwe vaderen werd afgezworen? Staan niet het volksgeluk, volkswelvaren en vrijheid in het allernaauwste verband met de denkwijze, de godsdienst en het gedram der dienaren van den staat ? Zijn niet de Eoomschen, in welken stand zij geplaatst zijn, tot welk aanzien zij verheven worden, of met welke waardigheden zij ook bekleed zijn, overal en alomme, aanhangers van Rome, aan den Paus onderhoorig, die gehoorzaamheid bewijzen moeten aan hetgeen van de kerk uitgaat? Wij nemen aan, dat onder de Eoomschen vele regtschav pen mannen gevonden worden, die gaarne onpartijdig'en onafhankelijk van allen invloed blijven willen , en daarnaar streven, om eerhjk en trouw te handelen. Er zijn er, die het gezag van den Paus niet volgen en de voorschriften der Ultramontanen niet eerbiedigen; gelijk de refter die alleen zijn wetboek raadpleegt, en niet vraagt, ais hij de strafwet op gepleegde misdaden toepast, of de man, die schuldig bevonden wordt, tot de Hervormde of Eoomsche godsdienst behoort; hij zal beoordeelen wat bedreven is en of de aangeklaagde werkelijk degene is, die zich tegen de maatschappij vergrepen heeft, terwijl het vonnis, dat door hem uitgesproken wordt, op de wet gegrond is. Maar gelijk ieder mensch de hoogste liefde voor zijn huisgezin heeft, zoo wordt ook de Eoomsche door eene zekere voorliefde gedreven voor de huisgenooten des geloofs. Immers met dezen heeft hij meer dan jnet anderen dagelijkschen omgang; met hen is hij gemeenzaam bekend; zij hebben dezelfde godsdienst met hem, gaan met hem in.dezelfde tempelen en knielen aan elkanders zijde voor dezelfde beelden en altaren neder; de, band, die hen in vele belangen 4 te zamen verbindt, is onmiskenbaar. Trouwens wij hebben er ook bij meer dan ééne gelegenheid den invloed en de voorbeelden van aanschouwd. Of zijn er niet met den vinger aan te wijzen, die in de vergaderingen des lands, waar niet gehandeld moet worden over hetgeen de Protestanten of de Eoomschen ieder voor hunne kerk verlangen , maar algemeene belangen, het belang van allen, welke die van het gemeenschappelijk vaderland is, als hunne hoogste roeping, moeten behartigd worden, — als echte ■Ultramontanen, welke aan het heil der kerk den boventoon wisten te geven, niet weinig misbaar maakten en openlijk hunne stem deden klinken , om der kerke te geven, wat zij meenden , dat der Eoomsche kerk, uitsluitend en boven die van anderen, in Nederland toekwam ? Zijn er niet op te noemen, die door het'Jezuitisme quand mème gedreven, in stoute bewoordingen vorderden, dat ambten en posten aan hunne geloofsgenooten, meer dan thans moesten gegeven worden ? Heeft niet die taal weerklank gevonden, zoo dat gegeven werd, wat zij eischten ? Zijn er niet, die' eene onbeperkte vrijheid op het regtvan vereeniging begeerd hebben, op dat er nog meer kloosters zouden tot stand komen , dan nu reeds tot ergernis van alle weidenkenden, ook onder de Eoomschen , die ze zelfs met leede oogen aanschouwen, aanwezig zijn ? Doch waartoe meerdere vragen gedaan ? Opent uwe oogen, slaapt en sluimert niet, gij die tot hiertoe weinig over Protestantisme en vaderland hebt nagedacht. Nog is Nederland een Protestantsche slaat, al hebben ook de Eoomschen groote veroveringen en schromelijke vorderingen in uw midden gemaakt; ja! al gaan zij ook immer voort, om te grijpen wat zij krijgen kunnen, en al wordt de invloed van Jezuiten en Ultramontanen gaande weg grooter en uitgebreider. Nog staan op den Nederlandschen grond de gedenkteekenen aan hét geloof uwer vaderen opgerigt, die den Moedigen strijd voor uwe vrijheid en om van gewetensdwang ontslagen te worden, ook voor u hebben aangevangen en volstreden. Gedenkteekenen , die getuigen van hunne gehechtheid aan het dierbare woord van God, hetwelk zij waardeerden en op prijs stelden , om het te volgen als den eenigen regel van geloof en wandel in de vereering van God: gedenkteekenen die u toeroepen, tot welke grootheid zij zijn opgestegen, toen zij de ketenen van bijgeloof, gewetensdwang en pauselijke overheersching verbraken ; die u herinneren wat zij voor u gedaan hebben , om in deze vrije gewesten vrijheid van godsdienst te hebben ; maar u van schaamte doen blozen, zoo gij deze kostbare erve der voorgeslachten aan bijgeloof, dweepzucht en al wat door de Ultramontanen hatelijk gewrocht wordt, prijs geeft, en niet op uwe hoede zijt tegen de listige aanslagen , die in de Roomsche kerk tegen u gesmeed worden. Ons vaderland is door de Hervorming groot geworden; ons volksgeluk, onze vrijheid, onzen roem en onze grootheid hebben wij niet aan de heerschappij der Roomsche kerk, maar aan het Protestantisme en de vaderen te danken, die het licht des Evangelie's op onzen bodem overgebragt, en met dat Evangelie aan ons , hun nakroost, aanzien en eere en alle welvaren geschonken hebben. Maar het vaderland zal ten gronde gaan, als het licht der waarheid weder in ons midden wordt uitgedoofd. Het zal in den afgrond, die aan zijne voeten gaapt, nederzinken, als ljet Protestantisme uit uwe huizen en steden verdreven wordt, en wij, zorgeloos voor onze dierbaarste belangen, de priesters der kerk in onze woningen laten indringen, om ons tot eene prooi der gewelddadigheid van Rome te maken. Maar wie zullen u ten-val brengen? Zal .het geschieden door hen, die naar het Evangelie wandelen en het voorschrift der gezonde woorden houden in geloof en liefde ? door hen, die aan de magten, welke over hen gesteld zijn, gewillig gehoorzaamheid bewijzen? — door hen, die te vreden zijn mèt de vrijheid van godsdienst overeenkomstig Gods heilig Woord, die nederig , eerbiedig, arbéidzaam en. vlijtig zich gedragen , die vergenoegd en te vreden leven, wars van opgeblazen trots, en aanmatigende zelfsverheffin g, en den koning geven wat des konings is, zoo -wel als zij Gode geven, wat den Allerhoogste toekomt ? Neen! van dezen hébben wij niéts te vreezen; maar het zal geschieden door die ontevredenen en misnoegden, die in uwe 4* landpalen zijn ingedrong en ■, die gij in uwen schoot hebt opgenomen, aan uwen boezem gekoesterd en verzorgd hebt, omdat gij medelijden met hunnen erbarmelijken toestand hadt, en den pligt der christelijke liefde in al haren omvang jegens hen wildet volbrengen. Het zal geschieden door hen, die u met ondank vergolden hebben, die ijveren voor de heerschappij van eene vreemde, buitenlandsche magt, met welke zij eigenlijk niets te maken hebben; die den Paus meer gehoorzamen, dan de verordeningen der maatschappij, in welke zij leven, en in al hunne daden en handelingen de eer der kerk beoogen , de bevelen van het Vatikaan, de bullen des Pausen, de uitspraak van Trenthe, de conciliën van ouden. en nieuwen tijd, en de conclave's van trotsche kardinalen meer eerbiedigen, dan zij den vrede , de rust en de onderwerping aan de staatsmagt beminnen , welke over hen gesteld is. Weet gij het niet, dat den Roomsche geen eed heilig behoeft te zijn, dien hij aan ketters, hetzij zij vorsten of onderdanen zijn, gezworen heeft, wanneer hij daarvan ontslagen wil wezen en dat hij door de kerk van trouw en beloften, die zelfs bij heidenen voor heilig gehouden worden , ontslagen wordt, als het verbreken der heiligste verbindtenis in het belang der heilige Moederkerk gevorderd wordt? Verzwijgt het elkander niet, dat, bij de veroveringen, welke de Roomsche kerk op uwen grond gemaakt heeft, en bij den ültramontaanschen, geest, welke in die kerk heerscht en van overwegenden invloed is, de toekomst voor u zeer donker is, en eiken dag meer beneveld wordt. Waar Rome eens zijnen voet gezet heeft, wijkt het, wat tegenstand ook daartegen geboden wordt, geen haar breedte terug. Wat Rome besluit, is onherroepelijk, al moeten ook eeuwen op eeuwen verloopen, eer het doel bereikt wordt, dat het zich heeft voorgesteld, want het pausdom, wie ook de driedubbele kroon der wereld draagt, zij hij ook een afgeleefd kerkvorst, die de rust van het graf zoekt, of een zwak én onbeduidend opperpriester, die aan den leiband der kardinalen loopt, is onveranderlijk. Rpme heeft eenen ijzeren wil en laat züne aanslagen en werken niet varen, voor dat het alles aan dien wil van onverzettelijkheid en vol- harding onderworpen heeft, en voor zijne overmagt bukken ziet. Van Leo X, die misnoegd was op den grooten Eeasmus , omdat deze de misbruiken in de kerk en het zedeloos gedrag der geestelijken, die verre gezonken, en alles behalve priesters en herders des volks waren, in krachtige taal had aangewezen en op hervorming aandrong, en van de' groote Hervorming af, waartoe de schandelijke aflaatkraam van den Dominikaner Tetzel de voorname aanleiding gegeven had, heeft het pausdom Nederland niet losgelaten of opgegeven, heeft het geen afstand gedaan van den grond uwer vaderen. Thans doet het zijne aanspraken op uwe gewesten, op uw goed en uwe bezitting, op uw kroosten al wat het uwe is, op nieuws gelden. Wee u! zoo gij in de handen van Rome valt, en weder den voet des Pausen moet kussen! Zegt niet: dan is er vrijheid, want de kerk van Rome is op vrijheid gesteld. Ja! Rome begeert vrijheid voor zich zelf, maar niet voor u. Het verlangt de vrijheid der kerk, om door geene banden gebonden te worden , niet van den Staat af hankelijk te wezen, ja! boven den Staattezijn, zoodat het in geenen deele door den /Sfcwtóbeperkt wordt, terwijl gij. slaven zijt, die harde ketenen dragen zult. Ziet daar het lot, dat u beschoren is en u allen boven het hoofd hangt, als gij niet tijdig, niet krachtig, niet zoo veel in uw vermogen is, het Ultramontanisme wederstand biedt, en voor het behoud van vaderland en Protestantisme goede zorg draagt. Dat treurig lot aanschouwt gij in de toekomst en ziet gij meer en meer naderen, bij aldién gij uwe dierbaarste belangen verwaarloost, en onverschillig blijft bij de wolken, die aan den gezigtseinder van over de bergen zamenpakken; zij zullen in donderbuijen losbarsten, stormen van verwoesting en vernieling over u brengen, uw geloof, de rust van uw geweten en den vrede der ziele van uwe zijde wegrooven, als het tijdstip daar is, hetwelk tot uwen ondergang bepaald werd, en waarin geene weeklagt of gejammer u baten zal. Met Rome is geen verdrag te maken; met het pausdom is geen geluk voor natiën en volken; het baart in zijne schoot verwoesting en onheil; zijne bedreigingen z\jn onvermijdelijk, want het steunt op Kgtzinnigheid, zedeloosheid en ongodsdienstigheid, zoo wel als op bijgeloof en afgoderij, die gij allen door onverschilligheid en laauwheid, omdat gij noch heet noch koud zijt, in de hand werkt. Rome bevordert de gruwelen der hel, den meineed, de ontrouw en het verraad,.welke ondeugden en euveldaden, wanneer zij gepleegd zijn, in de biecht der kerke kwijtschelding en absolutie bekomen, zelfs met eenen vollen aflaat voor honderd en voor duizend jaren. Wendt het oog naar Italië, waar de volken bij uitsluiting van elke andere de Rooms ch-Katholieke godsdienst belijden. Daar ziet gij priesters en monniken zoo talrijk als ergens ter wereld, meer dan sterren aan den hemel, zoo ver gij die met een gewapend oog tellen kunt, bijna gelijk als het zand aan den oever der zee. Daar ontwaart gij met treurigheid en smart, hoe diep het menschdom gezonken is, dat in priesters en monniken herders 'en geestelijke leidslieden meent te vinden op den weg van nederigheid, godsvrucht en deugd, maar door hen bedrogen wordt, die schandvlekken van hunnen stand, en voorbeelden van misdrijf en euveldaad geworden > zijn. Zijn zij niet de pesten der maatschappij, die bespot, verfoeid en gehaat worden, omdat zij met de godsdienst een verachtelijk spel drijven, en de bediening van het altaar tot een voorwerp van koophandel en lage hebzucht maken ? Aanschouwt Rome, waar de ware zetel van het echte Uliramontanisme is en de H. Vader op den troon zit; ja! hij, die de vader dergansche christenheid genoemd wil worden, heeft zich de heerschappij over de gansche wereld aangematigd, maar verre van hem, dat hij een voorbeeld van christelijke heiligheid, deugd en liefde te noemen is. Heerschen binnen de muren der heilige stad, de hoofdstad der christenwereld, orde, zedelijkheid en geloof? Zoudt gij u daar kunnen laven aan de bron van licht en godzaligheid, waar de zetel is van de congregatie de propoganda fide, waar de bibliotheek van het Vatikaan gevonden wordt en duizenden manuscripten en schatten van wetenschap en geleerdheid bezit, en schier alle talen en tongvallen der wereld onderwezen worden, om het evangelie te prediken aan alle creaturen? Ach!-de booswicht sluipt er vrij en onverhinderd rond, om door dolk en zwaard, zijne handen in het bloed zijns naasten te wasschen, terwijl euveldaden ^en gruwelen onder de muren van het %VaMkaan en het oog des H. Vaders en zijne kardinalen openlijk gepleegd worden, zonder dat de wreekende hand der geregtigheid hem vervolgt of eenige straf hem bereiken kan. Zijn niet kerken en kloosters vrijplaatsen voor misdadigers, die ongestraft in het leven rondgaan, zoo zij slechts gebiecht en voor het kruisbeeld dés Heeren geknield en geofferd hebben, en toevlugt tot het altaar en de kloostercel nemen, waar zij volkomen veilig zijn, indien zij eene gewaande en gehuichelde boete volbrengen? Zoo is het schier overal in alle staten en maatschappijen, waar de Rooms ch-Katholieke' de eenige, of de heerschende Godsdienst is, en geene andere mag beleden worden, maar. die van andersdenkenden zelfs vervolgd en streng gestraft wordt. Zijn niet de gevangenissen en kerkers opgevuld, met zulke aanbidders van het Opperwezen, die naar iets beters trachten, en zich aan de heerschappij van den paus onttrekken? Kent gij het lot van hen, die naar het oordeel der kerkelijke regtbanken en geloofsregters heiligschennis gepleegd hebben tegen een Mariabeeld en de monnikskap, maar eigenlijk nergens anders aan schuldig staan, dan dat zij de vereering van de moeder Gods voor afgoderij en het leven van vadsige monniken en nonnen voor eene overtollige waar gehouden hebben, die in elke maatschappij bij hare tegenwoordige inrigting schadelijk is en gemist kan worden? Is het u onbekend, hoe in de Roomsche landen weinig, ja, niets, gedaan wordt, om de natiën te verlichten of haar tot zedelijkheid en ware godsvrucht op te leiden naar de leer van het gezegend Evangelie? Spiegelt u aan Spanje, Portugal, Toslcane, Modena en vooral aan den Romeinschen Staat, inzonderheid aan den laatstgenoemden, die de modelstaat voor de Ultramontanen is, vanwaar zij al hun heil verwachten, gelijk zij daarop hunne schoone vooruitzigten bouwen. Is het u onbekend, dat de vrijheid van het geweten daar alleen in de kerkerholen te vinden is, en dat het bezit van den bijbel, den ongelukkigen, bij wien hij wordt aangetroffen, op berooving van goed en leven te staan komt? Ja, het onderzoek der Schriften, die u wijs kunnen maken tot zaligheid, moet ti den dood kosten. Verkeert gij in het denkbeeld, dat wij, die deze woorden schrijven, en zoowel dreigende als ernstige woorden tot u spreken, afkeerig zijn van onze Roomsche landgenooten en medeburgers? Wij roepen u toe: gij dwaalt, indien gij ons deze gedachten toedicht. Neen! wij zeggen het met edele verheffing van ons hart tot God, die harten en nieren beproeft, en in ons binnenste leest: wij haten niemand; van vervolgzucht en bitterheid tegen de Roomschén zijn wij verre verwijderd, evenzeer als wij het begrip der liefde tot de naasten , of inzonderheid der christelijke liefde tot alle menschen, ook tot de Roomschén nooit wenschen te verloochenen. Zij deelen in onze achting, die gemoedelijk handelen , eerlijk en trouw in den wandel zijn, schat en last met ons gewillig dragen , en het vaderland beminnen , om de voorregten die zij hier genieten; maar wij hebben een ingeboren afkeer van geestdrijvers in de godsdienst, wat kleur zij ook dragen, omdat, zij anderen veroordeelen, uit de hoogte op hen nederzien , en hen zelfs moedwillig in het ongeluk zouden storten, zoo het hun gegeven ware, in alles over het lot hunner medemenschen te beschikken. Dat doen de Ultramontanen, de Jezuiten en de priesterpartij bij uitnemendheid, die zich bij ons hebben ingedrongen, en hunne verderfelijke leeringen overal verspreiden, om de raagt van Rome uitte breiden , om u tot een niet-volk te vernederen, en aan het Pauselijk gezag de overwinning te verzekeren op allen, die met ons het Protestantisme zijn toegedaan, en tot •hiertoe daarin troost vinden voor leven en voor sterven. Ziet toe, wat gij doet om des vaderlands wille, welks vrijheid en onafhankelijkheid u ter harte gaat.' Ziet toe op hetgeen gij doen kunt, en doen moet, om uwer godsdienstwille, in welke gij geboren zijt, opgevoed werdt, en hoopt de ruste des doods in te gaan! Ja, om uwer kinderen wille , roepen wij u dit toe, opdat gg hén onbesmet zoudt bewaren van den zuurdeesem der Phariseên, en Ultramontanen, welke is geveinsdheid/ Laat het in uwe harten doordringen, en tot ontwaakten en vernieuwden ijver aansporen, wat geschreven staat: Zorgt, dat uw goed niet gelasterd wordt, en niemand uwe kroont wegroove. Maar voert gij ons niet te gemoet, wat uwe bekrompenheid u ingeeft, en bij onverschilligheid uwen mond ontglipt: Zijn . viij. dan geene goede Protestanten? wij die verdraagzaam jegens de Boomséhen handelen; wij geven aalmoezen aan onze armen, in onze liefdadigheid sluiten wij niemand uit; is er eene kerk door brand verwoest, daar brengen wij zelfs • gewillig onzen penning ten offer? Het is goed, dat gij zoo handelt, maar indien het protestantsch geloof alleen in zulke daden kenbaar is, en indien gij meent, dat gij volstaan kunt met het weinige goed, dat alzoo door u> verrigt wordt, dan hebt gij uw loon weg. Wilt gij het Protestantisme en het vaderland behouden, toont dan een geloof te bezitten, dat bergen verzetten kan, uwe borst in heiligen ijver ontbrandt, en waakzaam is tegen alles, wat de grondzuilen uwer kerk aan het schudden en wankelen brengt, en ondermijnen zou. Houdt dan goede wacht als krachtige geloofshelden tegen uwe vijanden , die als het adderen-gebroedsel om u schuifelen, en op de loer staan, waar zij met hunne vergiftige beten u besmetten kunnen. Protestanten I wij kennen uwe werken; ook gij hebt uwe organen zoo als de Ultramontanen, die om u zijn, en de geheele Katholiciteit, gelijk zij dat noemen, tegen u in beweging brengen. Gij hebt daarmede reeds veel goeds gedaan; maar wordt er wel zoo aan de Fakkel, den Evangelischen Kerkbode deel genomen, als. zij verdienen ? Hoort gij de stemmen, die uit deze bladen klinken, als zij u toeroepen: het licht schijnt in de duisternisl de waarheid zal u vrijmaken? Weet het, hunne toonen zijn zoet en lieflijk; zij geven balsem aan het verbrijzeld gemoed, dat rouwe draagt, over de toekomst, die donkere tijden voor kerk en vaderland aankondigt; zij zijn hemeltoonen; stemmen van God, in welke Hij tot u spreekt, die gezegd heeft: de poorten der helle zullen mijne kerk niet overweldigen, ü Het is ons niet ontgaan, dat ook gij uwe tuenda's hebt opgerigt, even. als de Eoomschen hunne Broederschappen, gelijk die van het Heilige Hart, den Bozenkrans, en der propaganda tot voortplanting van het geloof, bezitten, zonder de vele anderen te noemen, die bij hen bestaan. Eere zij die mannen in de vaderlandsche kerk, wier oogen zijn opengegaan, toen zij de nakencfe gevaren zagen, die den ondergang van het geloof der Protestanten bedreigden; die op middelen bedacht waren, om te waken tegen de vijanden van over de bergen , welke het op uw verderf hebben toegelegd. ,Is niet de oudste der tuenda's in uwe kerk de Maatschappij van welstand, dooi- middel van den landbouw werkzaam ? Zij arbeidt op een goed gelegen terrein ,1 om uwe kleine gemeenten, die onder het kruis zitten , te behouden ? Volgt niet in den. rij uwer vereenigingen Unitas, waartoe vele aanzienlijken en edelen des lands behooren ? Vervolgens Christelijk Hulpbetoon , hetwelk boven alles zoo gezegend en weldadig is voor uwe behoeftige geloofsgenooten, de huisgezinnen van den geringen neringdoenden stand, en de arbeidende volksklasse ? en Phylacterion, dat meer door zedelijken invloed, dan door stoffelijke middelen zijnen werkkring voor het behoud van het Protestantisme heeft opengesteld ? Mogten er andere bovendien bestaan, wij belijden gaarne onze onwetendheid van hetgeen in stilte geschiedt, om vaderland en Protestantisme niet voor de lagen .van Bomés sluwe priesters te zien bezwijken. "Wij willen ook den sluijer niet opligten, die over veler handelingen verspreid ligt, die het vaderland beminnen om de godsdienst, die wij van de voorgeslachten ontvangen hebben, en dit gezegend land in zijnen bloei en grootheid willen bewaren door de godsdienst' van het Evangelie des Heeren. Maar, hoezeer wij weten, dat al uwe' tuenda's naar geene veroveringen trachten, eene hatelijke proselieten-jagt schuwen, en daarvan zich ook wijsselijk onthouden; zoo moeten wij nogtans eene vraag tot u rigten. Vinden de Protestantsche vereenigingen, die gij de tuenda's van uwe kerk en van uw geloof noemt, wel dien bijval en die deememing in alle standen, overal, bij adel en minvermogenden , bij rijken, en den burgerstand, als verwacht konde worden, en bij de donkere toekomst, die voor de deur staat , moest geschieden en van eene dringende noodzakelijkheid geworden is ? Is het te veel gezegd, als wij in de meening verkeeren, dat velen, zeer velen, ja! de meeste»- in ons vaderland nog onkundig zijn van de schoone inrigtingen , met welke het 'Ultramontanisme bestreden , en het Protestantisme staande gehouden wordt ? "Waarom gij , die in het uwe hand hebt, wier pligt en roeping, als leeken der kerk, het is voor het. ongeschonden bezit der goederen, die uwe vaderen u hebben nagelaten, zorg te dragen, gij, die de edele taak u ziet opgedragen, om tijdig en ontijdig te vermanen en te waarschuwen, opdat men tegen Rome op zijne hoede zij, waarom zegt gij niet tot elkander en eiken huisvader: help ons, om het licht des Évangeliés niet door Jezuiten en geslepen priesters, die voor Rome ijveren, te doen verduisteren; de Ultramontanen, die overal binnensluipen en zich naast uwe woning gevestigd hebben, zijn er op uit, om ons te beroemen van het heerlijkste, dat wij bezitten. Bied ons de hand naar uw vermogen, en de kandelaar zal niet van zijne plaatse geweerd worden? O! indien het door de leden dier vereenigingen met onbezweken ijver gedaan wierd; indien de lidmaten uwer kerk en van alle protestantsche kerkgenootschappen die schoone taak op zich namen, inzonderheid bij het afleggen van geloofsbelijdenis , en zoo doende overvloediger waren in het werk des Heeren ; hoe zouden de oogen der blinden geopend worden , trage handen worden opgerigt, en het vuur des geestes hen allen bezielen , om met blijdschap den geringen penning af te staan voor de herleving van het Protestantisme in zijnen grooten luister , en den bloei der vaderlandsche kerk zoo als die ons van de Vaderen is overgegeven, en heerlijk tegen over Bome staat. Hoe zouden velen behouden worden, die nu als slagtoffers eener listige propaganda om u vallen ! En onze tegenstanders ! de vijanden onzer kerk? Gij zoudt kolen vuurs op hun hoofd hoepen I Maar hoe ? Hooren wij niet in de verte vele stemmen ons tegen klinken: Kan ook een luipaard zijne vlekken verliezen, en de moriaan zijne huid veranderen? Men zegge vrij: Rome is sterk en magtig, alle pogingen, die gij wilt aanwenden, stuiten af als op metalen harten, en harde rotsen, die niet te verbrijzelen zijn! Wie alzoo denken, zij zijn de laauwen , de onverschilligen, de flaauwhartigen, die uit den doodslaap niet schijnen opgewekt te kunnen worden , al ware het ons ook gegeven, tot hen de taal der Enge- len te spreken. Hebben onze-vaderen ook zoo gedacht, toen zij het harnas aangespten, en tegen Home ten strijde togen? toen zij de wapenrusting Gods aandeden, en het licht uit de duisternis te voorschijn riepen ? Het zij zoo, dat wij met de woorden, die wij tot hen spreken, als op rotsen zouden ploegen, en dat steenen harten, die als toegeschroefd zijn, en geene andere drijfveer dan die van onedele baatzucht en eigenbelang kennen, moeijelijk te vermurwen zijn: wij mogen daarom niet nalaten, onze stem tot hen op te heffen. In dagen van benaauwaheid en gevaar trad menig strijder onverwacht te voorschijn, van wien wij weinig dachten, dat hij zijne vadsige rust zou kunnen opofferen , om zijn leven in de bresse te stellen. Menigeen trad uit eenen onbekenden schuilhoek te voorschijn, waar hij zijne dagen in onverschilligheid en ledigheid had doorgebragt, als of het algemeen belang hem niet ter harte ging; hij greep met edelen moed naar het wapentuig, en is een held geworden, die zich door dappere daden kenmerkte, en zijn hoofd met laauweren sierde. Wij verwerpen, wij verachten of miskennen niemand onder ons, en willen den steen niet op dezulken werpen, die tot hiertoe weinig voor het Protestantisme gedaan hebben. Waar de nood klimt, en de gevaren dreigen, daar vertoont zich ook de reddende hand, en blijft niemand een werkeloos of ledig aanschouwer. Waar eene goede zaak wordt voorgestaan, daar spreekt de moedige als een jonge leeuw, die zich fier op zijne krachten verheft, en een gansch woud ten Strijde roept. Voor de heilige zaak van godsdienst en vaderland mag niemand onzer onverschillig zijn, of zich onttrekken , waar hij tot waakzaamheid, werkzaamheid en deelgenootschap geroepen wordt aan alles, wat eenen Protestantschen geest t ademt, en "gedaan kan worden voor onze regten, onze vrijheid en ons geluk. Ziet eens wat door de Eoomschen gedaan wordt, en daarin zijn zij ons ten voorbeelde. Ieder hunner, zonder onderscheid van stand, jaren of kunne, laat zich reeds in jeugdigen leeftijd opnemen in eene broederschap of godsdienstige vereeniging, daaraan geeft lüj naar , mate van zijn vermogen eene wekelijksche bijdrage, al zy hij ook een arme, die van zijn handenarbeid levende, niet veel ontberen kan. Welke belangrijke geldsommen worden niet langs dezen weg voor de kerk door onze Eoomsche medeburgers jaarlijks bijeen gebragt, die zich openlijk beroemen , dat zij in het vaderland twaalfmaal honderd duizend zielen tellen? Zullen onze Protestantsche geloofsgenooten, die de Eoomschen in schat en goed, zoowel als in sterkte van zielen en zedelijke kracht, verre te boven gaan, en niet van de weldadigheid der vaderen ontaard zijn, niet veel meer doen voor de edele zaak, die ons allen heilig en dierbaar is, om den grond te behouden, die door de.kracht van Gods heilig woord, met de wapenen op Spanje en Home veroverd werd in tijden van grootere ramspoeden en zwaardere verdrukking dan wij beleven ? Zullen niet gaarne rijkeo. en geringen, ieder naar zijn vermogen, daarvoor eenig offer veil hebben, en gewillig afstaan om Nederland ook in de verste nakomelingschap te doen bloeijen door de godsdienst des Evangelie's naar onze overtuiging en de uitspraak van het vrije geweten? Ontwaakt gij die slaapt, staal op vit den doode, en laat Christus over u lichten l Protestanten! Weest noch doof, noch blind voor de gevaren, welke ons vaderland en uwe kerk van de zijde der Ultramontanen bedreigen. Wij, die tot u spreken, behooren niet tot de zwaartillenden of zwaarmoedigen in den lande die in den waan verkeeren, dat niet elke ligte zomerwolk^ die aan den hemel opkomt, in stormen en orkanen over ons zal worden uitgestort; evenmin als wij wenschen gehouden te ~worden voor onbesuisde ijveraars, die het goede miskennen, dat in den weg van Gods voorzienigheid ons geschonken wordt, en daarom veeleer afbreken, wat opgebouwd moet worden en kracht en steun noodig heeft. Neen! wij ijveren volgens het grondbeginsel onzer kerk in zachtmoedigheid, met gematigdheid en verstand. Boven alles wenschen wij, dat de liefde en eenigheid des geestes onder u blijve, opdat gij niet door verkeerde begrippén van velen in het voorstaan der vrijheid van onderwijs, die van verschillende zijde begeerd wordt, doch niet met de rust van kerk en Staat bestaanbaar is, en de algeheele onafhankelijkheid der kerk van den Staat, waardoor het vaderland in verwarring gebragt en ten gronde gerigt moet worden, den Ultramontanen, die daarin hun el dorado zoeken, in de hand zoudt werken. Neemt elk eerlijk middel te baat, om Jezuiten en UÜramontanen te bestrijden; maakt hunne werken openbaar, vooral de listige aanslagen, waarmede zij u aanranden, en in uwe regten ingrijpen. Maar let ook op u zeiven, opdat gij zelve geene aanleiding geeft, dat het Protestantisme kwijne en als een boom in den herfst verdorre, of dat het vaderland ongelukkig worde. Onder ons is het Godsrijk heerschend en bloeijend , en alle Nederlanders, die wel denken en handelen, waarderen deszelfs weldaden. Wij hebben slechts noodig de bewustheid van hetgeen wij zijn en bezitten, op te wekken, te verhelderen , te reinigen en te sterken, zoo zal de magt des Hemels ook onder ons de pogingen der hel , om Nederland van zijne geestelijke zegeningen te berooven, verijdelen. Zoo zullen die pogingen eindelijk slechts gediend hebben, om ons onze voorregten te hooger doen schatten, te zekerder te bewaren, en te ijveriger te leeren gebruiken. Laat uw licht schijnen voor uwe medemenschen, opdat zij uwe werken ziende, God deswegens verheerlijken zouden! De schandelijke onverschilligheid der Protestanten omtrent hunne eigene geloofsbelijdenis , hunne laauwheid omtrent het godsdienstig onderwijs hunner kinderen, en de daaruit voortyloeijende onkunde van het opkomend geslacht, maakten de voortgangen van Ultramontanen en Jezuiten \ook bij dezen zoo gemakkelijk, dat zij, na verloop eener halve eeuw, met onweerstaanbare kracht bijna geheel de Christenheid aan zich onderworpen, de Hervorming ontzigtbaar en den toestand der opregte aanklevers derzelve, aan dien der Waldenzen in de valleijen van Piémont, van eeuwen herwaarts vervolgd en verdrukt, welke thans weder adem halen, gelijk zouden gemaakt hebben. Om een zoo groot onheil vöor te komen , om Nederland voor drieste onkunde en wreedaardig bijgeloof, voor eenen bloedraad en brandstapels, voor Alva's en Granvelle's te bewaren, om niet andermaal eenen St. Bartholomeusnacht te beleven, maar om-de verlichting, de beschaving, de staatkundige en godsdienstige vrijheid onder de Christenen , als door hen zoo duur gekochte panden, te laten voortduren en haren weldadigen invloed te versterkèn; ter bereiking, zeggen wij , van een zoo heilrijk, zoo grootschr zoo verheven doel, moet onder het bestuur der Voorzienigheid , het Protestantisme in Nederland de steun , het bolwerk, de grondslag blijven van het heü dier natiën., die met ons deze zelfde schoone godsdienst belijden; nog zijn wij een krachtige voormuur tegen het veldwinnend Ultramontanisme, en de pauselijke overheers ching, in Europa. Geen ander volk is voor het Protestantisme zoo belangrijk als ons vaderland. De natiën zien op ons, en vragen in wankelmoedigheid: wat zal van Nederland worden? zal het voor Home bezwijken of der Hiërarchie .moedig wederstand heden? In ons staan of vallen zien zij eigen behoud of eigen vernietiging te gemoet. O! mogt het ons gelukken het Protestantisme te behouden en als steun te doen verstrekken voor naburige staten, met wie wij in vriendschap leven. Mogten wij de ketenen verbreken, in welke de Ultramontanen ■ begonnen waren ons te kluisteren, afschudden en met voeten treden die zij om den hals van een ongelukkig deel onzer natie gesmeed hebben. Mogt dit ons gelukken , dan lag het helsche plan der vijanden van het menschdom in duigen dan bleef ons vaderland, dan bleef Europa, dan bleef geheel het christendom voor een der grootste onheilen, waarmede het ooit bedreigd werd, bewaard. Geloofsgenooten! daaraan .mede te werken, is de taak , die op uwe schouderen rast; dit is meer dan ooit de roeping van ons vaderland. O gij weet het, Ultramontanen en Jezuiten zijn onverbeterlijk , zij varen immer voort in de helsche plannen, die zij ten verderve van volken en natiën en geheel het menschdom m de geheime werkplaatsen des duivels hebben uitgebroeid ; maar gij kunt en zult ze verijdelen, door opwekking van het sints jaren sluimerend gevoel voor godsdienst en Christenheid, dat wel begint te ontwaken , maar nog met levendig genoeg in uwe harten, en uwe huisgezinnen en m uwe kerk het heerschend beginsel van allen geworden is. Hoe meer gij de verborgene gangen en geheime wegen der Ultramontanen nagaat, hoe meer gij verbaasd zult staan over de hemeltergende onbeschaamdheid, met welke zij uwen val pogen te bewerken. Zoudt gij dan niet alles opofferen, om van den verderfeh'jken invloed van Lotola's zonen ontslagen te worden? Ziet gij het niet, hoe zij tweedragfc zaaijen, om te verdeelen en te heerschen? Aanschouwt gij hen niet, als zij zich toerusten tot eenen verovéringskrijg, die het gemunt heeft op uw volkbestaan, uwe bronnen van voorspoed, den vrede" der huisgezinnen, en vooral op uwe godsdienst? Doch stelt u gerust! Hunne dreigende houding ontzette niemand; zoo lang gij eensgezind zijt, en u waarlijk houdt aan het licht der Hervorming, hebt gij niets te vreezen. "Wat zijn de aanslagen der boozen, die zamenspannen tegen het zwaard van den Almagtige, die met hunnen wrevel spot, lacht met hunne razernij, en uit den hemel u en hun toeroept: Ik formeer het licht, Ik schep de duisternis, Ik de Heer doe alle deze dingen. De Almagtige alleen kan het Protestantisme in Nederland in zijne eer herstellen; — niemand dan Hij bezit de magt om het licht der Hervorming in uw midden voor het oog der volken te verheerlijken; niemand dan Hij kent daartoe den geschiktsten tijd en de meest gepaste middelen. Is niet de tijd daartoe gekomen; en zijn niet die middelen in uwé hand gelegd? Zoekt ze niet verre, ze zijn om en nabij u; bij uw zitten en opstaan, bij uw werk en bedrijf kunt gij u daarvan laten vergezellen. De bijbel is een geopend boek voor een iege lijk onzer, en bevat de eenige, ware leer, die u wijs kan maken tot zaligheid. Die leer geloofd en betracht wordende , gehjk Christus u geboden heeft, zal u beveiligen voor den strik, die om u gespannen wordt. Door aankleving dier leere zal het Protestantisme weder in ons vaderland een boom gelijk wezen, die nederwaarts wortelen schiet, onuitroeibaar door üïtrdmontanen en Jezuiten, en opwaarts vruchten draagt, in bloei en héerhjkheid gehjk aan de majesteit der vervlogen eeuwen, toen onze achtbare vaderen geen hooger geluk kenden, dan in de vrijheid der godsdienst naar hunne belijdenis , en zij waarlijk een godsdienstig volk waren, eerhjk en opregt voor God en menschen, die gestand deden, wat niet alleen op hunne voornaamste muntstukken te lezen stond, maar ook in hunne harten gegraveerd was: Hanc tuemur, hac nitimur ! i Bij de Uitgevers dezes is verschenen en alom verkrijgbaar gesteld: LICHT EN DUISTERNIS of het EVAKfföEME El 1®ME, Een vervolg op // Strijd der Beginselen'' door denzelfden Schrijver. Ie en 2e Stuk; ieder a 70 Cents. Be omvang van dit Werk, dat in Stukken wordt uitgegeven, zal, wanneer het compleet is, 20 a 24 vellen druks bedragen. Afzonderlijke Stukken zyn niet te bekomen. Be Uitgevers vertrouwen , dat alle bezitters van » Strijd der Beginselen" zich ook dit Vervolg gaarne zullen aanschaffen. Is het eerste van een eenigzins Mstorisch-wijsgeerigen aard, Licht en Duisternis beweegt zich uitsluitend op het gebied der Leerstellingen. Men leze onder anderen de belangrijke aankondiging van dit werk van de hand van Ds. A. van Toobnenbergen in de Godgeleerde Bijdragen, 3e stuk 1851. ZEerw. zegt o. a.: //Wij haasten ons, om op dit werk alle Nederlanders, alle Protestanten, alle onze Hervormde mede-Christenen te wijzen, als op een geschrift, hetwelk de verbazende toejuiching verdient, welke het reeds mogt ondervinden, en in verscheidene opzigten een verheugend verschijnsel des tijds mag heeten," enz.