ZENDING ONDER DE MAKASSAREN Ds. H. VAN DEN BRINK f ZENDING ONDER DE MAKASSAREN Ds. H. VAN DEN BRINK. VOORWOORD Bijgaande lezing, welke ik zoowel te Soerabaia als te Malang, vóór ons vertrek mocht houden, wordt U hier aangeboden, opdat Gij eenigszins een indruk moogt ontvangen, welke arbeid mede door Uw hulp aangevangen wordt. Reeds enkele jaren geleden, toen vooral op instagnatie van Ds. A. Ringnalda en Ds. L. P. Krijger tot dezen arbeid besloten werd, is U een circulaire toegezonden met verzoek om een bijdrage. Verschillende leden hebben toen daaraan voldaan. Doch de Makassar-zending is een zaak, waaraan wij allen, zonder uitzondering mee kunnen en moeten werken. Moge ieder dan aan ons dringend verzoek om bijgaand formulier in te vullen, voldoen. Bij de leden der Kerk, die te Soerabaia of te Malang wonen zal dit formulier persoonlijk door een der leden van de Zendingscommissie teruggehaald worden. De buiten-leden van Soerabaia worden verzocht het formulier ingevuld op te zenden aan Mevr. E. }. Sprey-Diemer, Seroenistraat 30, terwijl voor de buiten-leden van Malang dit adres is: R. Rijksen Gzn. Ook aan hen, die reeds bijdragen, wordt vriendelijk verzocht dit biljet nog eens in te vullen, tot vermakkelijking van de administratie. Dikwijls vraagt men om een zekere vingerwijzing tot het bepalen van de bijdrage. Het is natuurlijk moeilijk om dat te geven. Zoo juist lazen we in de begrooting van de Geref. Kerk te Solo, dat men daar de verhouding van zending-bijdrage tot die voor de Kerk ziet als 1 : 3 of 4. In de vroegere, reeds genoemde, circulaire zagen we aangegeven 10 a 15%. Aldus zij voldaan aan het verzoek om een zekere richt wijzing. Misschien zal het voor sommigen te hoog zijn, anderen zullen gaarne meer geven. Het gaat er echter maar om, dat gij blijmoedig, maar toch ook na ernstig overleg geeft en mede deelneemt aan dezen arbeid. Namens de zendings-commissies te Soerabaia en te Malang Ds. H. VAN DEN BRINK. ZENDING ONDER DE MAKASSAREN Vóór ons vertrek naar Makassar, stel ik het zeer op prijs aan U mijn Zendende Kerk, een beeld te mogen geven van het volk, waaronder onze zendingsarbeid zal aanvangen. Gedurende mijn studieverlof was ik in de gelegenheid vele, hoewel oude maar toch deege studies daarover na te gaan. Des te meer stel ik het op prijs, dat één der onzen, de Heer A. M. Los, Controleur B. B. te Pangkadjéné, mij verschillende lange brieven geschreven heeft, studies op zich zelf, Waarin hij mij waardevolle indrukken gaf over de huidige verhoudingen in Zd. Celebes. Openlijk zeg ik hem hiervoor thans hartelijk dank. Ruim een vijftien jaar geleden heeft Dr. B. J. Esser zijn altijd nog zeer leesbare boek geschreven over „De Goddelijke Leiding in de Zending". Een der leeringen, welke in dat werk liggen, is, dat wij bij het opgeven van zendingsterreinen uiterst voorzichtig moeten zijn. Trouwens de Zending op Soemba is daar ook het voorbeeld van. Hoe dikwijls heeft men in Zendingskringen er niet op gewezen, dat een dergelijk, schijnbaar onvruchtbaar terrein te onbelangrijk is voor een bezetting als het steeds gehad heeft. En dan volgde het advies om los te laten. Maar juist ook in den arbeid op Soemba hebben we de Goddelijke lijn en leiding te zien. Allereerst in de wijze, waarop de Hollandsche Kerken dit terrein ontvangen hebben. Vervolgens in de vrucht, die thans na lange, lange jaren van wachten en van weinig zichtbaar resultaat, ontvangen wordt. Dat is de gezegende leering uit de historie. Ook onze Makassarzending heeft reeds een historie. Daarover wil ik U spreken. Tegelijk hoop ik dan de gelegenheid te hebben U een blik te geven op het Makassaarsche volk.. Vergun mij aan te vangen met enkele feiten. Dan beginnen we met het jaar 1847. Daarvóór waren wel reeds predikanten in de stad Makassar*), maar hun arbeid beperkte zich tot de bestaande Christen-gemeenten, waartoe in doorsnee echter geen Makassaren of Boegineezen behoorden. Te kort om eenige invloed uit te oefenen was ook het verblijf van. enkele Zendelingen en een agent van het Engelsche Bijbelgenootschap. In 1847 werd echter door het Ned. Bijb. Genootschap Dr. B. F. Matthes uitgezonden met een opdracht om het Makassaarsch en het Boegineesch te bestudeeren, den Bijbel in die talen te vertalen en de mogelijkheid te overzien óf later hier een Zendeling noodig zou zijn en geplaatst zou kunnen worden. Een wonderlijke methode vanuit hedendaagsch zendingsstandpunt. Op voetspoor van Kruijt en Adriani gaat men er thans van uit, dat de Zendeling na jarenlange moeizame taalstudie en na een indringen in het volksleven er eindelijk toe over kan gaan om een bijbelsch leesboek saam te stellen. Nadat het volk zelf, eventueel op school, deze vertalingen door veelvuldig gébruik gecorrigeerd heeft, kan eindelijk een aanvang met vertaling van bijbelgedeelten gemaakt worden. Desondanks kan de Zending niet anders dan dankbaar zijn, dat een eminente taalgeleerde als Dr. Matthes tientallen van jaren tot ver in het binnenland doorgedrongen is, handschriften verzameld heeft, een werk over ethnografie schreef en den zwaren arbeid verrichtte van het samenstellen van een woordenboek. Niet minder belangrijk is ook zijn bijbelvertaling. Deze is echter in Holland afgemaakt en heeft naar het oordeel van Zendeling G. Maan veel bezwaren. Deze laatste werken alleen al beslaan in mijn boekenkast meer dan een plank ruimte! Wat een arbeid en zware lichamelijke inspanning zit daar achter! Eens toen Dr. Matthes een handschrift niet *) Zelfs sinds 1670 reeds. Van 1808—1820 was Makassar vacant, maar daarna heeft men weer geregeld een predikant gehad. mee ter leen kon krijgen, lag hij in het bijzijn van het Hoofd en vele wachten, tien dagen lang, met een koffer tot lessenaar, op de bamboevloer om het over te schrijven. Al spoedig zendt Dr. Matthes bericht naar Holland met het verzoek om toezending van twee zendelingen. In 1852 kwam dan ook Zend. Donselaar en in 1853 Zend. Goudswaard. Onder leiding van Dr. Matthes bestudeerden zij de taal. Maar toen zij na een zes-tal jaren aan den eigenlijken zendingsarbeid wilden beginnen, besloot het Gouvernement, bevreesd voor oplevend fanatisme onder de Mohammedanen, de toestemming tot het verdere, directe zendingswerk te weigeren. Zoo bleef de arbeid van Dr. Matthes tot 1895 renteloos liggen, totdat men in Holland, overtuigd, dat Zd. Celebes niet onbewerkt mocht blijven, ziende dat de Roomsche Missie aldaar ook ingang gevonden had, het waagde den arbeid te hervatten. Thans was het de Utrechtsche Zend. Vereen, bekend om haar arbeid op Halmaheira en N. Guinea, die haar Zend. G. Maan naar Zd. Celebes zond. En in 1895 ving een arbeid aan, moeizaam door de stompe onverschilligheid, welke ondervonden werd, zwaar door den velen tegenslag, die zeker op iederen nieuwbegonnen arbeid volgt, maar die hier dubbel gevoeld werd, omdat hier de versterkende arbeidszegen tot het einde toe uitbleef. Wat gelukkig, dat vooral de Zendelingen, die tot pionierswerk geroepen worden, niet in de toekomst kunnen zien. In het bijzonder geldt dit ook wel van den arbeid van Zend. Maan. Veel heb ik uit zijn brieven over dien arbeid gelezen. Niet minder heb ik persoonlijk van hem gehoord, als hij vertelde van zijn leven en werken midden onder de Makassaren in de Toerateya landen, ten Z. O. van Makassar. Thans enkele momentopnamen. Het was het jaar 1898. Reeds een twee-tal jaren was de Zendeling bezig met het leggen van het begin van contact, meest via de medicijnkist natuurlijk. Ontzag'lijk veel lichamelijke nood was er ook te vinden binnen en buiten den kampong. Met veel moeite en zorg was de plaats voor een eigen huis gezocht en met de bekende soesah en tegenslag opgebouwd. Van uit dit centrum werden de tochten verder het binnenland in ondernomen. Zoo was de Zendeling in het genoemde jaar op drie dagen afstand in Tanetta. Op een morgen stond plotseling een der bedienden met brieven van thuis voor hem. Op de eerste vraag luidde het antwoord: „Nonja banjak soesah dibawah". De brief werd opengescheurd en door gevlogen. Wat was geschied? In den nacht had men het huis in brand gestoken. Een groot aantal bossen droge maisbladeren waren aangestoken. Ze lagen in de koestal en zoo begon daar de brand, die spoedig het huis zelf ook aantastte. Gelukkig was Mevr. Maan wakker geworden. Enkele behulpzame handen poogden nog wat te redden, maar al spoedig was alles tot den grond toe afgebrand. Daar stond Zend. Maan op drie dagreizen afstand. Direct werd de terugtocht te paard aanvaard en bij aankomst vond hij Vrouw en kinderen, maar ook de zwart gebrande palen van zijn met moeite opgebouwde huis. Dan zinkt de moed en vragen, vele vragen rijzen. Wat heeft die menschen, wier heil en geluk toch alleen gezocht werd, wat heeft hen toch bewogen om aldus te handelen? Waarom liet God dat toe? Maar toch bleef er ook stof tot danken. Allen had God gespaard. En de ervaring van vele andere zendelingen werd ook hier verwerkelijkt, dat na den brand onder het volk een zekere toenadering merkbaar werd. Ik zeide reeds, dat Zend. Maan met de verbandkist spoediger ingang vond dan met den bijbel of gedeelten er van. Trouwens het is juist bij de zieken vaak mogelijk een woord voor Jezus te spreken. Ja, zelfs betwijfelen we het of het pionierswerk zonder de medische hulp mogelijk is. Het evangelie van de daad baant steeds den weg voor het evangelie van het woord. Nu is het helpen van zieken, vooral in den aanvang zoo ontzag'lijk moeilijk en riskant. Moeilijk, omdat men eerder tegenwerking dan medewerking ontvangt. Riskant, omdat, zoo de behandeling van een toch reeds geheel verwaarloosde wond mislukt, een aanvankelijke invloed weer zoo spoedig verspeeld is. Men vraagt ook niet, wat is dit nu eigenlijk voor een ziekte, maar, wie heeft de ziekte veroorzaakt. En dat zijn natuurlijk de booze geesten en krachten. Het geneesmiddel ligt dan natuurlijk ook in het onschadelijk maken van die geesten en krachten. Twee soorten van geesten worden vooral zeer gevreesd. De popökangs en de parakangs. De popökangs zijn een soort, vooral vrouwelijke, kwelgeesten. Overdag hebben ze een menschelijke gedaante. Doch *s nachts leggen ze hun ingewanden ergens neer en vliegen door de lucht onder het groep van pöpo pöpo, overal ziekte verwekkend. Als 's avonds de roep van een vogel weerklinkt, die op dit pöpo pöpo gelijkt, valt een vrees op de menschen. Angstig kijkt de een den ander aan. En even zien we scherp de voortdurende angst van het heidendom, dat overdag opgewekte zorgeloosheid scheen. Vooral voor zwangere vrouwen zijn deze geesten zeer gevaarlijk. En een vrouw in het kraambed gestorven, verandert ook meest in een dergelijke geest. Tot parakang wordt iemand gemaakt, die met slechte menschen omgaat. Het is een soort heksen-figuur, waarvan men gelooft, dat zij het bloed hunner medemenschen opzuigen en de levensgeest of zielestof meenemen. De aanraking van zoon parakang is herkenbaar uit de blauw-zwarte afdrukken van haar vingers. Eens behandelde Zend. Maan iemand met een groote beenwond, die natuurlijk flink verwaarloosd was. Op een ochtend was naast de wond een donkere plek opgekomen. Dat was de doodelijke greep van de parakang geweest, zeide men! En de man stierf denzelfden dag nog, vermoedelijk uit angst of suggestie. Steeds vreest men om iets te doen, dat de bovennatuurlijke machten of de voorouders zou kunnen vertoornen. Daarom is de animistische Mskassaar ook zoo door en door conservatief. En wat de zendeling ook poogt aan te vangen, hetzij door scholen, hetzij door zieken behandeling, hetzij door het houden van een koempoelan, dat alles is natuurlijk tegen die adat en dus apriori verwerpbaar. Dat blijft trouwens altijd het uitermate moeilijke van het zendingswerk, maar vooral toch in den aanvang. In de berichten van 1900 lezen we, hoe het gelukt is een schooltje te openen. Negen leerlingen bezochten de lessen. Maar twee maanden later hooren we, hoe een wegliep, twee sakit peroet kregen, en hoe twee vaders hun kinderen weg haalden, want zij leerden toch niets 1 Hoe dan voort te gaan? De schoolarbeid in het nabij liggende Aloe ging wel vooruit. Daar moest de school uitgebouwd worden, omdat er reeds achtentwintig leerlingen waren*). Bij de inspectie kreeg Zend. Maan een pluim, ook voor zijn methode van onderwijs. Vlak na deze berichten vertelt hij echter weer, hoe er iemand' bij hem komt en zegt een volgeling te willen worden. Even daarna vraagt deze man om f 7,50. Als dat geweigerd wordt, loopt hij boos weg. In de kampong voorspelt hij, dat er een vreeselijk onweer zal komen. Velen zouden er door gedood worden. Maar hij zou terug komen en daartegen paballa's (middel ter bescherming' verkoopen. Ook moest men zich vooral niet met den zendeling bemoeien. *) De Schoolarbeid was een veertig Jaar geleden zoo moeilijk, omdat er noch bi) ouders, noch bij de kinderen eenige drang naar ontwikkeling was. Dit is veranderd. Thans zijn er in Makassar alleen al 14 volksscholen. Maar voor ons zal het echter zeer moeilijk worden een Christelijke volksschool te openen, omdat thans geen subsidie verleend wordt. Op den aangegeven dag stroomde het volk toe. Men gaf veel geld uit. En het onweer bleef weg. Dit kwam dan naar men zeide door die paballa'sl Zulke menschen, die heel duidelijk de zaak bedriegen, blijft men echter vertrouwen, tot groote schade van den zendingsarbeid. In 1902 schrijft Zend. Maan, hoe hij voor de zevende maal het kerstfeest viert, thans met zes Ambon. leerlingen en drie Makass. schoolkinderen. Geen maand was er in het afgeloopen jaar geweest, waarin hij niet met ziekte in zijn gezin te worstelen gehad heeft. Doch hoe kon hij indeze omstandigheden aan verlof denken? Dat is altijd het bezwaar als op een post slechts een arbeider is. Trouwens in dit jaar valt ook de bekende cholera epidemie in Zd. Celebes. 15 Minuten gaans van zijn eigen kampong lag een plaats, waar van de 250 menschen in 10 dagen 110 stierven. Eenigen tijd later moet Zend. Maan ook in zijn eigen plaats in 5 woningen 20 gevallen van cholera constateeren, waarvan er 15 direct stierven. En dan dat wanhopend moeilijke, dat de menschen de eenvoudigste middelen als het koken van drinkwater, matig gebruik van vruchten, het huis en de kampong een beetje rein houden, zooveel mogelijk van de zieken afblijven, dat de menschen dat alles absoluut overbodig vinden. Voeg daar nog bij de tegenwerking van de Sanro's, de inlandsche dokter, meest dokteres, die rond vertellen, dat de zendeling vergif toedient! Dag en nacht is men dan ook in de weer om de beschermgeest van den kampong door offers gunstig te stemmen. Ook ondervond Zend. Maan veel moeite van zijn leerlingen. Doopcandidaten durfde hij ze eigenlijk nog niet te noemen. Echter waren daar ook beginselen van trouw. Een der leerlingen stond voor een moeilijk geval. Haar schoonvader lag doodelijk ziek. De adat schrijft voor, dat er dan van allerlei reeds door de familie moet bijeengebracht worden, voor de aanstaande doodenfeesten. Men had haar ook allerlei gevraagd om daarmee ook aan den Zendeling te bewijzen, dat zij toch eigenlijk geen Christin was. Voor de eersten is dat alles zoo'n zware proef, ook omdat zij nog geen Christelijke gemeenschap achter zich hebben staan. Zij bleef echter standvastig en zond alleen op de begrafenis een lijkkleed. En zoo liep het eene jaar over in het andere. Gedurig meende de Zendeling eenige vastigheid bij zijn leerlingen te ontdekken, maar door dikwijls schijnbaar onbelangrijke dingen was er dan weer terugval. Het was voor deze leerlingen ook zoo moeilijk. Zij hadden zooveel vijandschap en plagerijen van familie-en kamponggenooten te verduren. Trouwens men poogde ook op allerlei manieren het leven voor den Zendeling en zijn gezin zuur te maken. Zoo probeerde men verschillende malen het drinkwater in de put door een doode hond of kat te vergiftigen. Zeker, zijn medische hulp werd op den duur niet versmaad, zelfs soms veel te hoog aangeslagen. Zoo riep men hem eens bij iemand, die gestorven was, want die moest hij toch ook betèr kunnen maken. Hoewel Zend. Maan met kracht het tegendeel beweerde, moest hij toch mee. En natuurlijk ging hij. Een zendeling moet iedere mogelijkheid aangrijpen. Het huis was gevuld met menschen, die vol verwachting waren. Zou het wonder nu gebeuren? Zend. Maan zette echter uiteen, dat de mensch den dood nooit overwinnen kan, dat Jezus dat slechts kon en het ook gedaan heeft. Maar terwijl hij voortging met zijn evangelie-verkondiging, zag hij hoe er telkens mannen en vrouwen verdwenen, totdat hij tenslotte met den gestorven man alleen achter bleef. Toen ging ook hij maar heen. Zelfs aan teleurstellingen gaat de zendeling op den duur gewoon raken. Wat een geloofsmoed moet Christus dan schenken om ondanks dat alles toch maar opgewekt voort te arbeiden. En nu sla ik de berichten van 1905 op. In Holland spreekt men er over om de post in Zd. Celebes op te heffen. Zeker, wel om begrijpelijke redenen. Want de Utrechtsche Zend. Vereen., die op Halmaheira uitgebreide terreinen heeft, waar die laatste jaren groote oplevingen zijn en krachten te kort schieten om hierbij leiding te geven, ziet hoe op haar terrein in Zd. Celebes, alle vrucht bijna uitblijft. Moet men dan de zoo hoognoodige krachten niet saamtrekken op Halmaheira ? O, zoo begrijpelijk is die redeneering in Holland. Maar denk U nu ook de positie van Zend. Maan in. Tien jaar arbeid, de eerste tien jaar van een enthousiast, volhardend pionierzendeling. Na moeizame studie raakt hij eindelijk thuis in de taal en de adat van het volk. Ondanks veler verwerping ziet hij toch de mogelijkheid, dat enkelen zich in de toekomst misschien gewonnen geven aan Jezus. Hij weet hoe op sommige terrein 20, 30 jaar gearbeid is, vóórdat de groote doorbraak kwam. Waarom zou die doorbraak, al zou het dan pas over nóg 10 jaar, ook niet op Zd. Celebes kunnen komen? Dit alles doet hem het volgende naar Holland schrijven: Eén zendeling is te weinig voor een land als Zd. Celebes, als er eens onder de Makassaren tusschen Bonthain en Makassar 4 of 5 zendelingen waren, dan zou er kracht van kunnen uitgaan. Wat hier op de ééne plaats voorzichtig, maar snel moet opgebouwd worden, brokkelt weer uiteen omdat er te weinig blijvend toezicht is. Te spoedig roept de arbeid weer op een andere plaats. Wordt, zoo schrijft Zend. Maan, ons aldus voortzetten van den arbeid met te gering aantal krachten niet een verzoeken Gods? Dus meer arbeiders, inplaats van de post opheffen! Tot dat laatste kon de U. Z. V. echter niet besluiten. Zoo werd in 1905 Zd. Celebes opgegeven. Zendeling Maan kon dus eindelijk met verlof gaan. Wat zal hij echter op de bootreis, hoewel naar Holland en naar zijn gezin toe, met zeer gemengde gevoelens geweest zijn. En daarom Gemeente, moeten wij er wel vast van overtuigd zijn, dat de weg, dien wij thans aanvangen ook Gods weg is. Maar daarbij voeg ik vooral in verband met deze inleiding er met groote aandrang het volgende aan toe: Wij moeten goed in het oog houden, gij en ik, al weten we in Gods weg te zijn en te gaan, dat deze daarom nog niet beslist de weg van spoedig succes behoeft te zijn. De Makassaarsche maatschappij heeft iets specifieks in haar organisatie, dat alleen historisch te verklaren is. Toen de O. I. Compagnie begin 1600 ook met Zd. Celebes in aanraking kwam, vond zij hier tal van rijkjes. Ondanks de verdragen sinds 1667 bleven die rijkjes bestaan en zelfs is hun werking en invloed ook nog na de invasie van 1905, zeer merkbaar. De oorsprong van die rijkjes staat in allernauwst verband met het gaoekang-geloof. Wij willen zien, wat dit inhoudt. De gaoekang is een bijzonder gevormde steen of eenig ander wonderlijk of geheimzinnig aandoend voorwerp, dat onder bijzondere omstandigheden of op een bijzondere plaats gevonden is. De plaats waar dat gevonden werd, was meteen een aanwijzing van de woonplaats voor de menschen. En zoo wijst de traditie, via die gaoekang.de bakermat van elk der rijkjes aan. Wie de gaoekang gevonden had, was het hoofd van de samenleving. Degene, die in later jaren en eeuwen, zijn geslachtslijst kon opvoeren tot den oorspronkelijken gaoekangvinder, werd hoofd van den kampong. Daar de substantie van de gaoekang dikwijls niet al te blijvend was, zijn in de loop der jaren veel gaoekangs of zooals men vertaalde: ornamenten, rijkssieraden, vergaan. Waar het echter ijzeren of meer waardevolle voorwerpen waren, konden zij de eeuwen verduren. Bekend zijn zoo ook de rijkssieraden van Boni. De gaoekang werd meest voorzichtig verpakt en met grooten eerbied bewaard. Bij uitbreiding van den kampong, wees de gaoekang, door middel weer van een ander wonderlijk voorwerp, de plaats voor den nieuwen kampong aan. De bovennatuurlijke oorsprong en macht, die men aan de gaoekang toeschreef eischte menschelijke behoeften. Een huis, allerlei huiselijke voorwerpen, zooals presenteerbladen, gongs, ganrangs (trommels), waren zijn eigendom. Zelfs gronden, die dan ook ornamentsgronden heetten. Daarbij dichtte de volksfantasie de verhalen op welke wijze deze laatste dingen in het bezit van de gaoekang gekomen waren. De gaoekang had bewakers noodig om als tusschenpersoon te dienen tusschen hen en het volk. Dikwijls werd ook de functie van gaoekang bewaker en regeerder vereenigd. Doch ook ontwikkelde zich een aparte „priesterstand," die vooral uit vrouwen bestond, de z. g. pinati's. Zoo ontstonden ook de vele litaniën of priesterzangen (kèlongs en sinrili's), welke door de priesteressen gereciteerd werden bij allerlei plechtige gelegenheden*). De vorsten, dat waren dus dikwijls ook kampong-hoofden, vormden met de bewakers van de gaoekang. de rijksraden, die het adatrecht handhaafden. *) Een heel bijzondere gaoekang of Ornament is die van Bonthain, welke Karaeng Lowe, d. i. Groote Heer, heet. Uit godsdienst historisch oogpunt is dit een zeer interessant geval. Het ornament moet nl. bestaan uit een gouden Hindoe beeldje. Hieruit hebben sommigen geconcludeerd, dat het Hindoeïsme, in den vorm van de Ciwa-vereering vroeger in Z. Celebes aanwezig geweest is. Eventueel als uitlooper van de Hindoe-invasie, via Java en Bali. Niet minder aannemelijk is echter, dat dit beeldje, meegebracht door een of ander persoon, als zeer bijzonder voorwerp voor de Bonthaineezen als hun gaoekang aanvaard is. Heel eigenaardig is ook onder de Makassaren en Boegineezen het volgelingen-stelsel. Degenen, die in het algemeen tot de hoogeren gerekend kunnen worden, hebben de titel van Karaeng of zoo zij daar kinderen van zijn Anak Karaeng. De gewone kampongman, die in veel gevaren leeft, kan zich nu aan den Karaeng verbinden als volgeling. Hij is dan verplicht zijn Heer in alle omstandigheden bij te staan. Doch evenzeer verplicht de Karaeng zich om zijn volgeling steeds te helpen. Naast de vereering van de gaoekang komt ook een zeer veelvuldige amuletten vereering voor. Wonderlijk gevormde voorwerpjes, steentjes, harde voorwerpen, gevonden in de maag van een beest, bezitten bovennatuurlijke krachten en kunnen de eigenaren tegen booze geesten beschermen. Ja, eigenlijk wordt alles wat men niet verklaren kan een voorwerp van bijgeloof. En dat is voor den natuurmensen zeer veel. In het bijzonder zien we dit bij de ziekten. Uit een epidemie concludeert men bijv. tot bloedschande. Heel eigenaardig is ook het pókkenbijgeloof. Men neemt aan, dat de nageboorte de broer of zuster van het geboren kind is, dat er natuurlijk mee in ccmtact blijft. Nu gelooft men, dat als er pokken optreden, dit een bezoek is van de nageboorte. Die moet natuurlijk goed ontvangen worden. Men maakt een nieuw matje, aarden pot, sirih etc. Liederen worden gezongen over de nageboorte. Sterft iemand nu aan de pokken, dan ziet men daar een teeken in, dat de nageboorte niet langer leven kon zonder zijn broer of zuster. 's Avonds zet men ook dikwijls op den weg bij de kampong een kandjolie (kaars) met sirih en ei, bedoeld als offer tegen den onbekenden geest van een ziekte. Maar zoo zegt ge, steeds hoorden we, dat de Makassaar en Boeginees echte Mohammedanen waren en tot nu toe wees alles op zuiver animistisch of dynamistisch heidendom. Dat is ook zoo. Maar beide is waarl Naar de woorden van den bekenden Snouck Hurgronje, moet men den Mohammedaan in N. O. Indië ook niet beoordeelen naar wat hij van het Mohammedanisme als godsdienstig stelsel weet of in de praktijk brengt, maar naar dat, wat hij wil zijn n.1. Mohammedaan. Vooral de kustbevolking is ook op Celebes uitgesproken Mohammedaan sch. En waar de Arabische handelaar is doorgedrongen in het binnenland, heeft, gelijk met hem en zijn handel, de Islam zijn intree gedaan. En bij alle officieele gebruiken, zooals bij geboorte, huwelijk, sterven, treedt zoo mogelijk een penghoeloe op, die dan de koranstukken kan reciteeren. Maar zooals we zagen zoekt de Makassaar in al die kleine dagelijksche zorgen zijn heil in het afweren van de geesten en krachten, die de zorgen en ziekten verwekt hebben. Het karakter van den Makassaar leeren we eigenlijk pas goed kennen, als hij zich uitleeft in zijn lievelings bezigheden, het spel en de sport. Bij de sport, bijv. de hertenjacht, zien we hoe hij een knap ruiter is, met veel durf, moed en behendigheid. Minder mooie karakter eigenschappen zijn te ontdekken, als we een groep Makassaren rondom een hanengevecht zien. Dan laait de hartstocht op. Hoeveel veeten zijn daaruit niet ontstaan. Vooral daar dit alles met geweldig dobbelen gepaard gaat. Maloe gemaakt, omdat iemand zegt, dat hij zijn schuld niet betalen kan, vliegt hij, tenzij hij plotseling een snedig antwoord kan geven, op en gaat amok maken, tot dat hij zelf neergestoken wordt. Jammer, dat het pittig ondernemende van dit volk, zoo ontsierd wordt door drift en wraakzucht. Gewoonlijk worden de Makassaren beoordeeld naar wat men ondervonden heeft met de Badjo's. Dit is echter foutief. Net zoo min een Hollander in zijn geestesgesteldheid beoordeeld kan worden naar een Rotterdamschen havenarbeider-. Geestelijke arbeid onder dit volk is, zoo gezien zeer moeilijk. Maar is dit karakter voor Christus gewonnen, zeker dan zal de strijd tegen deze verkeerde karaktertrekken dubbel moeilijk zijn, maar het pittige en ondernemende belooft dan ook voor de toekomst de mogelijkheid van een bewust geloofsleven. En zoo zijn we met onze gedachten wel zeer dicht genaderd aan ons toekomstig werk. Moeilijk is het daar al over te spreken. Wel kan reeds iets over onze plannen mee gedeeld worden, in zoover deze beheerscht worden door den finantieelen opzet. Zooals bekend worden de onkosten momenteel bestreden voor 75% uit subsidies van buiten. Dit lijkt een zeer onwerkelijke basis. In ons Kerkblad is dit ook, eenigen tijd geleden als een bezwaar aangehaald door Ds. J. H. Sillevis Smit. Toch moeten we niet vergeten, dat die subsidies gegeven zijn op grond van het feit, dat hier ook belangen van buiten gediend worden. Daar zijn allereerst verschillende jongens uit Soemba afkomstig, die de OSVIA en de KIS bezoeken. Het spreekt van zelf, dat de bearbeiding vanuit Soemba praktisch onmogelijk is. Soemba zag daarom ten zeerste het belang van een miss. predikant te Makassar in, die het contact met deze jongens zocht en onderhield. Vandaar een subsidie. Ook de Generale Deputalfi» werden voor deze plannen gewonnen, daar hier vele algemeene belangen gediend werden en op de Synode van Arnhem in 1930 werd tot een subsidie besloten.*) De derde subsidie is die van de Deputaten voor den verstrooidenarbeid. Gelijk bekend, is Makassar een knooppunt voor de geheele Groote Oost uit economisch en uit politiek oogpunt. Maar om op den duur organiseerend, door jeugdarbeid, persarbeid etc. etc. te kunnen werken, moet men die Groote Oost ook kennen. *) Wij laten op pag. 19. en korte samenvatting uit dat rapport volgen. De kerkeraad van Soerabaia noemt dan de volgende overwegingen, die dringen tot het bezetten van dit terrein: 1. Het is geen groot terrein en behoeft op den duur voor de finantieele draagkracht der gemeente niet te zwaar te zijn. 2. Het kan van groote beteekenis zijn voor het grootste deel van ons ressort: de Groote Oost, zich uitstrekkende over Celebes, Molukken en Kleine Soenda-eilanden. „Op alle punten van dit groote gebied wonen onze gemeenteleden, dikwijls door den aard van hun werk al betrokken bij den Zendingsarbeid. Wij denken hierbij met name natuurlijk aan onze gemeenteleden op Soemba, vrijwel allen arbeiders in de Zending. Maar voorts ook aan hen, die wonen in de Minahassa ; op Ambon en omliggende eilanden: Halmaheira; Midden-Celebes; Zuid-Celebes. Alle genoemden zullen met vreugde de bezetting van de stad Makassar als Zendingsterrein van Soerabaia begroeten ; want Makassar is metterdaad het middelpunt van al die streken en wordt dat steeds meer." 3. Het is ook in overeenstemming met wat vroegere Generale Synoden hebben uitgesproken (1914 en 1917), dat het bezetten van eenig terrein in een Buitenbezitting met vreugde zou worden begroet. En dan merkt de kerkeraad daarbij op, dat Makassar van zoo groot belang is met het oog op de reizen van de predikanten onder de verstrooiden. En voorts: «Ook van Soemba uit is reeds sedert jaren met Soerabaia over de Groote Oost gesproken. Soemba gevoelt reeds zoo lang, niet in geïsoleerde positie te kunnen blijven staan, maar in nauw contract te moeten leven met al wat omgaat in heel de Groote Oost. En dit verklaart dan ook, dat met name de Algemeene Vergadering van Missionaire Dienaren op Soemba, ons naar Makassar verwees, beseffende, dat ook de Zending op Soemba hierbij wel belang heeft." 4. De stad Makassar is door geen enkele Zendingscorporatie bezet, hoewel van verschillende kanten de noodzakelijkheid er van wordt bepleit. Ook de Zendingsconsul Dr. Slotemaker de Bruine is van dit gevoelen. 5. Makassar is omgeven door Zendingscorporaties van gereformeerde belijdenis, die allen veel belang hebben bij bezetting van deze stad. 6. Makassar als centrum trekt vele menschen, afkomstig van andere Zendingsterreinen. Onder hen moet gearbeid worden. 7. De Missionaire predikant zal mee kunnen verzorgen een kring van Gereformeerden te Makassar en van de Gereformeerden, die verder in de Groote Oost wonen. Om al deze redenen heeft de kerkeraad van Soerabaia de hulp ingeroepen van de Generale Synode, die besloten heeft (Acta, Art. 136) 1. de bezetting van Makassar als Zendingsterrein door de kerk van Soerabaia goed te keuren, en 2. aan de te benoemen deputaten voor de Zending op te dragen, uit de Generale Kas het Zendingswerk te Makassar, na een daartoe strekkend gemotiveerd verzoek, waaruit de behoefte aan subsidie blijkt, te steunen met een bedrag van ten hoogste f 3500 's jaars en hierover op de volgende Synode te rapporteeren. Om die mogelijk te scheppen heeft men overwogen, dat het verstrooiden werk onder de Gereformeerden in de Minahassa, Ambon en Kleine Soenda eilanden, beter vanuit Makassar dan vanuit Soerabaja of Malang kan geschieden. En zoo zullen deze terreinen elk jaar eenmaal per jaar bezocht worden vanuit Makassar. Allereerst dan echter om het contact te zoeken met de resp. Zendingen, om de bewegingen op die terreinnen na te gaan en zoo door plaatselijk aanschouwen een dieper inzicht te verkrijgen in de stroomingen en vragen, welke leven in de Groote Oost. Daar naast zal er nog ruim voldoende tijd overblijven om ook de Gereformeerden, welke op die terreinen wonen te bezoeken. Het is te begrijpen, dat zoo de zendingsarbeid in Makassar zich gaat ontwikkelen, in de toekomst deze arbeid niet toelaat, dat de miss. predikant zóó lang afwezig is van zijn terrein. Al zal vooral gepoogd worden om de reis naar Soemba jaarlijks te handhaven, om dan meteen ook de vergadering van de zendingsarbeiders aldaar mee te maken. Trouwens die laatse reis vraagt ook den minsten tijd. Ge zult het met me eens zijn, dat verder over de toekomst moeilijk te spreken valt. De werking van Gods Geest kan zoo totaal anders zijn dan wij verwachten. Zoo werden we kort geleden verblijd door berichten over een opwekking op Saleier, een eiland dat ten Zuiden van Celebes ligt. De lengte is 32 K.M. en de breedte is 12 K.M. De verwekker van deze beweging, een hadji, is in 1922 gestorven. Hij liet een vijf-tal leerlingen na, die nu reeds een 3000 volgelingen hebben. Te begrijpen dat een dergelijke beweging goede leiding broodnoodig heeft. De predikant van Makassar, Ds. Binsbergen heeft er een goeroe Djoemaat heengezonden. Maar het is de vraag of de Prot. Kerk van Makassar financieel krachtig genoeg is om dezen arbeid goed aan te vangen en voort te zetten. De bevolking*), Makassaren en Boegineezen, spreekt een dialectische vorm van het Makassaarsch. Het geweldig voordeel van een arbeid op Saleier boven, die in de stad Makassar, is wel dat dit eiland een geheel vormt, dat nog niet beinvloed is door de zoo bekende ongunstige factor van de doordringing van minder goede westersche elementen en invloeden. Wij weten echter niet, wat Gods Geest nog wekken zal, hetzij in Zd Celebes of daar rondom. Al werkende zal God zelf ons den weg wijzen. Wel weten we, dat zijn weg tot nu toe duidelijk gewezen heeft naar de stad Makassar. Dit sluit echter niet uit, dat de toekomst ons wellicht ook nog wel eens buiten Makassar zou kunnen zien**). Deze arbeid nu en deze mogelijkheden, dat Jezus Koning wordt in het hart van een volk, dat weer meer dan 25 jaar buiten de bearbeiding van de zending heeft gestaan, stond wellicht nog betrekkelijk buiten Uw gedachtensfeer. Op zich zelf is dit te begrijpen. Ge hoordet tot nu toe ook nergens anders, dan over voorbereiding spreken. Maar nu de directe arbeid beginnen gaat, hopen we zeer, dat Ge U er ook aan verbonden zult gevoelen. Daartoe is het goed, dat Gij U de volgende gedachtengang eens goed indenkt. Ge moet U dan eens goed realiseeren, waarom wij gaan, uit welk motief. Wij zijn er rotsvast van overtuigd, dat, hoe ook het karakter en de omstandigheden van den Makassaar zijn, hij iets geweldigs mist, n. 1. Jezus Christus. Vervolgens, *) De bevolking bedraagt een 80.000 menschen. **) Om volledig te zijn deelen we nog mede, dat 3 jaar geleden zich te Makassar de Amerikaansche World and Christian Missionary Alliance gevestigd heeft, onder leiding van Rev. R. A. Jaffray. Hoewel ook arbeid onder de Makassaren zelf begonnen is. wil men toch meer nog de stad Makassar als centrum hebben voor verderen arbeid in de Groote Oost. Bekend is deze zending ook door haar arbeid op Bali, onder de Chineezen aldaar. dat dit Evangelie, deze goede boodschap van Jezus Christus absoluut voldoet aan de diepste behoeften, ook van het hart der Makassaren. Nu is de Makassaar zich deze behoefte nog niet bewust. Doch nu gaan wij daarheen naar het bevel van Christus, maar ook met de beloften van Hem, hopende, dat Gods Geest onzen arbeid zal willen gebruiken om sommigen zich de verlossingsbehoefte naar Christus, bewust te maken. Wilt Gij met ons optrekken in dien heerlijken krijgstocht voor Jezus Christus? Het gaat er dan ten eerste om of Gij U bewust zijt van de noodzakelijkheid van zendingswerk. Zoo ja. of Gij nu ook bewust aanvaarden wilt, dat deze concrete arbeid in Zd Celebes voor U de mogelijkheid opent om te gehoorzamen aan dat bevel van Jezus. Lokt U dit zoo gezien, dan niet aan? Plaast U dan achter ons en trekt in den geest mede. Baan ons den weg door Uw gebed. Maakt onzen arbeid verder mogelijk door Uw geldelijke bijdragen. Men heeft mij altijd verzekerd en haalde daartoe als bewijs de historie aan, dat zoo er in onze kringen beslist iets noodig was, het er kwam ook. God geve, dat nu deze arbeid begonnen is, Gij daar ook de noodzakelijkheid van bewijst in te zien. Ik weet, dat hiermee veel van U gevraagd wordt, vooral ook omdat dit een blijvende, vaste uitgave voor U wordt. Dat zal Uwerzijds een groote trouw eischen. Doch beschaam onze verwachting en ons enthousiasme niet. Mag ik U ten slotte een voorbeeld geven als idéaal? Toen we uit Holland vertrokken, leefden we daar in de zendingskringen in den tijd van herdenken. De Hernhutterzending herdacht haar 200-jarig bestaan, 200 jaar van ongeëvenaarde opoffering van menschenlevens voor de uitbreiding van Christus Koninkrijk. Nu geef ik U één ontzaglijk veelzeggend cijfer. De zendingsstatistiek toont aan, hoe er steeds één uit de 60 leden in dienst stond van den Zendingsarbeid naar buiten. Leg daarnaast nu, dat van de andere Chr. Kerken dat getal één uit de 5000 leden is. Zou daaruit ook niet te verklaren zijn dat warme levende geloof in de Hernhutter kringen? Iedere familie is zoo persoonlijk betrokken bij dezen zendingsarbeid. Ieder offert, ieder bidt mee. Wat een mogelijkheid van geloofszegen liggen er dan ook voor U open! Grijpt deze kansen aan! Vertoef dan dikwijls met Christus op den berg, biddende. Het zijn met Christus op den berg is zoo geloofsverheffend, doch ook verantwoordelijk. Weet ge waarom? Dan geeft Christus U ook, evenals aan zijn Apostelen, het zendingsbevel. En eenmaal in aanraking, in verantwoordelijke aanraking, met de Zending wordt Uw oog geopend voor de wereldnood. Maar dan ligt de rijkdom juist hierin, dat de Christelijke Kerk, dat Gij een rijkdom van genade weet aan te bieden, welke die nood kan omzetten in verlossing. Dat is het ruime en verruimende uitzicht, dat U geboden wordt, als Gij met Christus vertoeft op den berg, gehoorzaam aanvaardend Zijn bevel. Maar daar ligt ook de waarschuwing in om wakende te zijn, om wakker en bewust de geziene kansen aan te grijpen en ze niet te verwaarloozen. Ik zie echter nog een voorrecht. Het vertoeven met Jezus op den berg doet U ook de heerlijkheid en de kracht van Christus zien, wanneer aan U op Uw uitzichttoren, berichten gebracht worden over menschen, die door Christus kracht getrokken zijn uit de duisternis en gesteld in zijn wonderbaar licht. En tenslotte het zijn op den berg doet U Christus Zélf zien en Zijn offerande voor menschen, die zondaren zijn, voor tl en voor mij. Dat drijft uit tot het brengen ook van een offer, uit dankbaarheid. En dan vermenigvuldigt zich van zelf het aantal van de vredeboden, welke die rijkdom van Christus uitdragen. Door U wordt zóó ook thans een bode uitgezonden. Maak door Uw vertoeven met Christus op den berg zijn gang blijde door Uw offer, door Uw gebed, Ds. H. VAN DEN BRINK. Malang, 4 Mei 1933. Ondetgeteekende wenschtvoot het Zendingswerk onder de Makassaren, uitgaande van de Gereformeerde Kerk te Soerabaia, in samenwerking met die te Malang, bij te dragen: per maand: per 3 maanden : per 6 maanden: per jaar : Namen en adres: Handteekening: ■ DRUK VAN G.C.T. VAN DORP & CO | SOERABAIA ||H|||I||||i|