Present-Exemplaar van het Comité jfQELICHTING OMTRENT DEftWESTIE-GEELKERKEN DOOR K, VAN DEN BERG Belijdend Lid der Gereformeerde Kerk te Amsterdam-Zuid» namens het Comité in deze zaak, bestaande uit de Brs: K. VAN DEN BERG J. B. BLANKENBERG Dr J. C. VAN DER DOES & VAN ERK Dr A. DE FROE W. HAAKSMA Dr L. VAN DER HORST J. LANDSMAN H. W. VAN MA RLE Jr. N.V. BOEKHANDEL W. TEN HAVE voorheen Hövekers Boekhandel, Amsterdam. Verschenen brochures van Dr GEELKERKEN Machteloosheid en Krachtsontplooiing der Kerk. Predikatie naar aanleiding van het getuigenis, f 0.45. Om het Getuigenis (hoogst interessante brochure). Een woord van toelichting en verweer. f 0.45. Ie Brochure: Vragen, mij voorgelegd door de classis Amsterdam der Gereformeerde Kerken, en mijn antwoord daarop. f 0.30. (Hiervan verscheen reeds de 9de druk). Ile Brochure; Oude vragen en een nieuw antwoord. De classis Amsterdam der Gereformeerde Kerken nogmaals te woord gestaan f 0.45* (Hiervan verscheen reeds de 4de druk) IHe Brochure: Nadere Mededeelingen inzake mijn Kerkelijk geding. f 0.45. (Hiervan verscheen reeds de 4e druk.) Eveneens verscheen van de hand van : G. G. GIJBEN: De groote beteekenis van de procedure tegen Dr Geelkerken voor de Gereformeerde Kerken f 030. Met een naschrift hij den 2den druk aan Dr J. C. de Moor, Redacteur van „de Heraut". * Zooeven verschenen: Bijdrage tot de geschiedenis der wording van de AntiRevolutionaire of Christelijk-Historische Staatspartij door Dr. J. C. van der Does. f 5.— ingenaaid. WIT" Zie de recensie in De Standaard van 5 Sept. 1925. Deze belangrijke studie trekt in ons geheele land de aandacht. Dit werk zal spoedig zijn uitverkocht. Voorts: G. Ingwersen, Een Groot Gezin, met bandteekening en 20 illustraties van Jan Wiegman, voor meisjes van 12—16 jaar. f 2.90 ingenaaid, f 3.50 gebonden. WV Het boek van dit jaar voor jonge meisjes van Christelijken huize. Op voortreffelijke wijze is de schrijfster er in geslaagd verschillende karakters weer te geven. Van Schrijver dezer brochure verscheen: Leidraad voor de Algemeene Opvoedkunde, op Christelijken Grondslag, door K. VAN DEN BERG gecart. f 0.90. TOELICHTING OMTRENT DE KWESTIE-GEELKERKEN DOOS K. VAN DEN BERG Belijdend Lid der Gereformeerde Kerk te Amsterdam-Zuid» namens het Comité in deze zaak, bestaande tut de Brs: K. VAN DEN BERG J. B. BLANKENBERG Dr J. C. VAN DER DOES S. VAN ERK Dr A. DE FROE W. HA AKS MA Dr L. VAN DER HORST J. LANDSMAN H. W. VAN MARLE Jr. N.V. BOEKHANDEL W. TEN HAVE voorheen Hövekers Boekhandel, Amsterdam. Aan alle belangstellende en meelevende Leden der Gereformeerde Kerken in Nederland, ABerwege wekt de kwestie-Geelkerken beroering in den lande. Voor wie geen vreemdeling is in 't Gereformeerd Jeruzalem begint de zaak hoe langer hoe vreemder te staan. Aan den eenen kant staan de menschen, die Dr G. zoo langzamerhand voor een vreemde eend in de kerkelijke bijt aanzien en nets kever wenschen dan dat de aj. Generale Synode hem zoo spoedig mogelijk buiten de Kerk ga zetten als een ongewenschte gast. Aan den anderen kant staan de menschen, die Dr G. onverbiddelijk willen vasthouden en tegen een uitbanning van hem zouden protesteeren door woord en daad. Zoo tenminste is het hier in de Kerk van Amsterdam-Zuid, waarvan de overgroote meerderheid haar geliefden Herder en Leeraar op de handen draagt. Hoe is die tweeërlei houding nu te verklaren? Ziehier een vraag, waarop schrijver dezes U allen even een kort en zakelijk antwoord zal trachten te geven. Om nu deze kwestie zuiver te kunnen behandelen, moeten wij in de geschiedenis van de Kerk van Amsterdam-Zuid nog terug tot vóór de komst van Dr Geelkerken. Voor deze in 1915 de herdersstaf opnam was er hier een vrij hevige strijd gevoerd inzake kerkbouw en beroepingswerk voor een tweeden predikant, waarin deels de kerkeraad met een kleine meerderheid, deels de gemeente bevredigd werd. In plaats van één groote kerk, gelijk de kerkeraad wilde, kwam er een tweede naast het bestaande kerkgebouw. Dr Geelkerken kwam hier als predikant, doch werd niet met onverdeelde sympathie ontvangen. Tegen am tweede beroeping werd zelfs openlijk in een gemeentevergadering geprotesteerd. Het eigenaardige verschijnsel, dat zich ook wel op meerdere plaatsen in onze Gereformeerde Kerken voordoet, dat de komst van een tweeden nieuwen predikant in een gemeente, waar reeds eenige jaren een andere collega heeft gearbeid, heel gemakkelijk tot eenige wrijving aanleiding geeft, omdat elke leeraar zijn bijzondere gaven en talenten heeft, deed zich na verloop van üjd hier ook voor. , . . Het „ik ben van Paulus en ik van Cephas" geeft zoo gemakkelijk aanleiding tot naijver, waarboven ook de predikanten niet altijd verheven zijn. Langzamerhand, al was dit nu nog niet zoo sterk uitkomend, werd Het echter wel duidelijk, dat de eene predikant trouwer gevolgd werd dan de andere. Zoo brak dan eindelijk het jaar 1920 aan, het bekende jaar van de Leeuwarder Synode en het geval Ds Netelenbos. Dr Geelkerken, toen reeds 5 jaren in de Geref. Kerk van Amsterdam-Zuid als Dienaar des Woords met zegen werkzaam en in vrede met zijn collega Ds A. van Dijken de gemeente leidend, gevoélde zich geroepen in het geding van Ds Netelenbos, een ouden studievriend, met zijn collega Ds Brussaard te Bloemendaal, op te komen tegen de onrechtmatige handelingen der Classis Middelburg tegenover Ds N. gepleegd. Dit deed hij uit overtuiging, dat geen enkele kerkelijke vergadering het recht heeft, al heeft ze soms de macht, een Dienaar des Woords zoo te behandelen als in dit geval geschiedde. De Synode beeft dan ook wel haar afkeuring uitgesproken over deze kerkelijke procedure, ofschoon Zij Ds N. om afwijkende gevoelens niet heeft kunnen handhaven. Dit opkomen voor het recht van Ds N. heeft Dr Geelkerken evenals Ds Brussaard veel vijanden bezorgd, omdat men nu meende, dat hij ook diens gevoelens deelde, wat absoluut onwaar was. In een openbare vergadering te Amsterdam, waar Ds N. eens optrad, heeft Dr Geelkerken dit wel anders b c wezen • Maar, zooals het meer in dergelijke gevallen gaat, de laster vindt eerder ingang dan de waarheid en sinds dien tijd is dan ook de geheime verdachtmaking begonnen en voortdurend toegenomen. Hierbij voegde ach nu een tweede gebeurtenis n.1. de Getuigenispreek, die zooveel pennen m beweging bracht. De Generale Synode (1920) toch meende een getuigenis de wereld in te moeten zenden om een stem te laten hooren tegen de zonden van dezen tijd en had aan de Kerken verzocht dit getuigenis in een bepaalde godsdienstoefening van den kansel te doen voorlezen. Dr Geelkerken, die evenals anderen, vele bezwaren had tegen den inhoud van dit offiaëele stuk, wat natuurlijk zijn goed recht als Gereformeerde was, heeft dit dan ook, zich onderwerpend aan het Kerkeraadsbesluit, voorgelezen, doch tevens in een predikatie, daarop volgende, eenige opmerkingen gegeven om zijn gevoelens kenbaar te maken1). Dit stoute stuk, als ge 't zoo noemen wilt, had niet aller instemming, ook niet in de Gemeente en is oorzaak geweest van hevige debatten in den Kerkeraad, waar voor- en tegenstanders zich geducht roerden en ook zijn collega tegenover hem kwam te staan. De botsing trad naar buiten door de uitgave der gehouden predikatie, en enkele brochures, doch de storm op de kerkelijke zee luwde na het verschijnen van Dr Geelkerken's laatste vlugschrift „Om het getuigenis." Maar ook hier alweer kwam de laster vertellen, dat Dr Geelkerken geen liefde voelde voor zijn Kerk en werd zijn gereformeerdheid in twijfel getrokken, niettegenstaande zijn prediking hoe langer hoe meer werd gezocht door allen, die de Gereformeerde belijdenis van harte liefhadden. Enkele ontevredene broeders en zusters bleven uit de kerk weg, wanneer Dr Geelkerken daarin voorging. Een derde gebeurtenis bracht opnieuw eenige onrust in de Kerk van Amsterdam-Zuid. Dr Geelkerken is n.1. voorzitter van de Vereeniging tot verrijking van ons kerkgezang en dus voorstander van het nieuw-testamentisch lied, in welke vereeniging ook niemand minder dan de bekende Prof. L. Lindeboom te Kampen ijverig medewerkt. Nu was door die Vereeniging een bundel kerkliederen uitgegeven en ter recensie gezonden ook aan den Redacteur van de Overtoomsche Kerkbode Ds A. v. Dijken. Inplaats dat deZe redacteur zich nu beperkte tot een eenvoudige aankondiging en bespreking van dit toegezonden bundeltje, schrijft hij een viertal artikelen over de gezangen-kwestie op een wijze, die den temperamentvollen Dr Geelkerken, naar de pen deed grijpen en deze bestreed, op zeer scherpen toon, doch wetenschappelijk volkomen juist, de vier artikelen van zijn collega. Met den inhoud van dit scherpe artikel van Dr Geelkerken waren de meeste broeders en zusters het eens, al werd ook door zeer velen de toon afgekeurd. Dit geschrijf is oorzaak geweest van veel verbittering en strijd. Tusschen de beide predikanten was de samenwerking verbroken en werd de verwijdering, die door een en ander toch al langzamerhand aan het licht was getreden, nu volkomen. Zelfs de Classis werd in deze kwestie gemoeid en formeel kwam de verzoening tot stand. Maar vergeven en vergeten gaan niet altijd samen, ook niet onder Gereformeerde Christenen. Van dit oogenblik af roerden de enkele tegenstanders van Dr Geelkerken *) Zie de predicatie „Machteloosheid en Krachtsontplooiing der Kerk". zich geducht en vooral, toen tengevolge van dezen onverkwikkelijken strijd de Redactie der Overtoomsche Kerkbode in handen kwam van Dr Geelkerken, werd de inhoud der Kerkbode met groote opmerkzaamheid nagespeurd. Nu kwam de beruchte Tooneelkwestie. In de Kerkbode verschenen de artikelen van den Redacteur tegen de niet minder bekende van Prof. Hepp in de Reformatie" welk geschrijf aanleiding gaf tot heftige beroering in de kringen van ons Gereformeerde volk en waarbij de Vrije Universiteit in 't gedrang kwam. Heel het Kerkelijk Leiden was in last. Al deze troebelen vormden een goeden voedingsbodem voor allerlei bedenkelijke gedachten, die men ging koesteren, omtrent de rechtzinnigheid van Dr Geelkerken, ofschoon deze verklaarde dat hij in de tooneelkwestie vrij wel accoord ging met de beschouwingen van Prof. H. H. Kuyper, eens in de Heraut gepubliceerd. Dr Geelkerken durft nu eenmaal uitspreken, wat sommigen in hun hart met hem eens zijn, doch niet wagen openlijk te zeggen. Ia de gemeente zelf nam de invloed van Dr Geelkerken toe, zijn kerken werden hoe langer hoe voller, wat door zijn tegenstanders met leede oogen werd aangezien. Niettegenstaande al de verdachtmakende geruchten, die vooral na de treurige tooneelkwestie in den lande de ronde deden en waaraan enkele, Dr Geelkerken weinig goed gezinde collega's braaf meehielpen, werd Zijn prediking m klimmende mate gezocht, wat niet weinig bevorderd wérd door de bekendheid, die de gevierde kanselredenaar verkreeg door zijn optreden met andere predikanten in de samenkomsten door de Gereformeerde Evangehsatievereeniging „De Zaadkorrel" belegd. Vooral dit laatste werd hem door sommige angstvallige zielen hoogst kwalijk genomen en drukte op hem het stempel van „ethisch" te zijn. Wie hem echter geregeld hoorden (en dat waren er niet weinigen) genoten van zijn prediking, die zich steeds kenmerkte door keur van taal, gespeend aan alle afgezaagde termen, frischheid en diepte van gedachten in de uitlegging der Heilige Schrift, een gevolg van een geregelde, ernstige studie. Zelf zich steeds hooge eischen stellend aan zijn geliefden kanselarbeid, zou bij nooit onvoorbereid optreden. De Gemeente gevoelde zich dan ook hoe langer hoe meer aan hem gebonden en stelde zijn prediking op hoogen prijs, wat wel bleek int de stille aandacht, waarmede men hem aanhoorde en menig hartelijk woord, mondeling of schriftelijk hem kenbaar gemaakt. Scherp, zeer scherp kon hij zich in zijn r*ediking richten tegen de gebreken en zonden in eigen kerk. In die scherpe, ontdekkende prediking klonk ook steeds het heerlijk Evangelie van rijke genade in Jezus Christus. Evangelieprediker te zijn in den volsten zin des woords, dat is zijn eer en zijn roem en dat Evangelie uit te dragen naar buiten is zijn grootste voorrecht. Na een drukken Zondagsdienst nog eens op te treden in Evangelisatie of deel te nemen aan straatprediking na zware dagtaak is hem nooit te veel. Wie hem kan gadeslaan in zijn veelszins omvattenden arbeid in een groote stadsgemeente, in zijn druk bezochte catechisaties, zijn arbeid onder het opkomende geslacht, in zijn omvangrijke correspondentie met eenvoudigen en geleerden over allerlei vraagstukken op zielkundig of theologisch gebied, die verstaat ook, hoe deze prediker de volle liefde van zijn hart heeft verpand aan het Koninkrijk Gods. Is het wonder, dat Dr Geelkerken door velen hartelijk wordt geliefd en door het overgroote deel der gemeente als op de handen gedragen wordt, al is men niet blind voor de hem, gelijk aan ieder mensen, aanklevende gebreken? Deze hartelijke toegenegenheid uitte zich heel spontaan, toen Dr Geelkerken, die als Vlootpredikant een tocht van zes weken met de Vloot had medegemaakt, terugkeerde en van zijn gemeente een zeldzaam geziene hulde ontving. Evenals in den mobilisatietijd, toen hij als reserve-veldprediker de harten veroverde van de gemobiliseerden, zoo deed hij dit ook op de vloot, getuige de talrijke bewijzen van sympathie in velerlei vorm der Jantjes. Doch deze groeiende invloed van Dr Geelkerken was een doorn in het oog van hen, die hem door oorzaken, reeds vroeger genoemd, niet goed gezind waren en er werd zoo langzamerhand op allerlei wijze gepoogd dien invloed te breken, zelfs door heden, van wie men iets beters mocht verwachten. Als ouderling viel het mij telkens bij 't huisbezoek op, dat bw. leden van de Geref. Kerk van Amsterdam, die met attestatie naar onze kerk overkwamen, steeds zooveel over Dr Geelkerken hadden gehoord b.v. dat hij afwijkende gevoelens had, ethisch was, enz. Ging ik dan nader op die onrechtmatige bedenkingen in, dan was het strijk en zet: Ze Zeggen het toch maar I Wie waren die zei Ja, dat wisten de menschen niet. Doch diezelfde broeders en zusters spreken daar nu niet meer- over, integendeel, de meesten, die met een eenigszins weifelende houding tegenover den verdachte zijn prediking beluisterden, verklaren nu onomwonden, dat ze kunnen genieten van een rijke gereformeerde bediening des Woords. Nimmer heeft één der hoogleeraren Anema, Bouman, Buytendijk, Fabius, Van Gelderen, Goslinga, Hepp of Woltjer, die hier vroeger of nog geregeld kerken, een klacht ingediend tegen Dr Geelkerken over afwijking van de belijdenis. Maar zie, wat geschiedt er. Daar preekt op Zondag 23 Maart 1924 des avonds Dr Geelkerken in de Schinkelkerk over Zondag HL *k Herinner mij nog zoo goed als den dag van gisteren, dat al de 18 ouderlingen daarbij tegenwoordig, onder den diepen indruk verkeerend van het machtige woord over den zondeval, in de kerkeraadskamer terugkeerden. Een der oudste broeders, een bezadigd man, die jaren lang de kerk van Amsterdam en thans met eere de kerk van Amsterdam-Zuid diende en nog dient, sprak in hartelijke bewoordingen zijn blijdschap uit over het aangrijpende, kostelijke woord, dat dien avond aan de gemeente was gebracht. En als een donderslag bij helderen hemel trof ons allen op de volgende Kerkeraadsvergadering de aanklacht van br. H. Marinus, waarin hij, zonder eerst met Dr Geelkerken daarover te spreken, zijn bezwaren bij den Kerkeraad tegen een gedeelte dier preek inbracht. Dit gedeelte luidde aldus: „Het ontstaan van de zonde in ons geslacht — niet dus de allereerste oorsprong der zonde in het heelal, waarover wij zooeven spraken — wordt ons medegedeeld in het derde hoofdstuk van Genesis. Ik weet wel, dat dit gedeelte der Heilige Schrift ons voor eigenaardige moeilijkheden plaatst. Zoo spreekt het van den staat der rechtheid en dus van een tijdperk in de geschiedenis der menschheid, dat aan haar geschiedenis zooals wij die alleen kennen, n.1. in zonde, voorafgaat. En gelijk van den staat der heerlijkheid hiernamaals, van den hemel, zoo kunnen wij ook van dien staat der rechtheid ons alleen een voorstelling maken met behulp van wat wij kennen in deze bedeeling. Als God ons dan ook daaromtrent Zijn Openbaring geeft, dan spreekt Hij daarover, en van dien staat der hemelsche heerlijkheid, en van dien staat der rechtheid, in bewoordingen aan onze tegenwoordige, aardsche bedeeling ontleend. Anders zouden wij er niets van kunnen vatten, en Hij tot ons spreken, gelijk iemand tot een blinde, een blindgeborene, spreekt over de kleuren. Ook is het vaak moeilijk uit te maken, hoe allerlei bijzonderheden, die Genesis 3 ons bericht, moeten worden uitgelegd, en zijn er schier evenveel „verklaringen" als geleerde uitleggers. Denk maar aan „den boom der kennis des goeds en des kwaads", de slang en haar spreken, den boom des levens, enz. Doch de gemeente late zich door dit alles niet van de wijs brengen. Vast Staat, dat wij in Genesis 3 de goddelijke bekendmaking hebben van een historisch feit, het feit van den zondeval, die heeft plaats gehad aan het begin der geschiedenis van ons menschehjk geslacht. Zooals de Catechismus zegt: „Vanwaar enz....." De kerkeraad verklaarde, na de 18 ouderlingen, die de prediking hadden bijgewoond en heusch niet hadden geslapen, gehoord te hebben, de klacht van br. Marinus ongegrond, gelijk natuurlijk ieder onbevooroordeeld lezer der preekcoupure gedaan zou hebben. Maar de aanklagende broeder berustte niet in deze beslissing van den Kerkeraad en verklaarde aan de brs. wijkouderhngen, die hem dit besluit kwamen mede- deelen, dat bij bij zijn beweren bleef en zelfs, wanneer Dr Geelkerken zwart op wit bevestigde, wat hij in die bewuste predicatie had gezegd, hij, (br, Marinus) dit toch niet zou gelooven, m.a.w. èn Dr Geelkerken èn de 18 ouderlingen waren niet geloofwaardig. De aanklager ging nu naar de Classis Amsterdam met zijn bezwaren en een Commissie uit de Classis, bestaande uit de predikanten Ds J. L. Schouten van Amsterdam, Ds J. B. Vonkenberg uit Huizen en br. H. Bomas, ouderling te Hilversum kwamen op 4 Sept. 1924 op de Kerkeraadsvergadering van Amsterdam-Zuid en na ontvangen inlichtingen brachten zij den 10 Sept. 1924 hun rapport aan de Classis uit. In dit rapport werd aan br. Marinus medegedeeld, dat de verklaring van den Kerkeraad, dat zijn bezwaren ongegrond waren voor misverstand vatbaar was, maar dat de Kerkeraad daarmede bedoelde te zeggen, dat het gehoorde door br. Marinus onjuist was weergegeven en dat hij zich voor deze zaak maar tot zijn kerkeraad diende te wenden, opdat de kwestie van de tweeërlei lezing door broederlijke samenspreking tot oplossing mocht worden gebracht. Aan den Kerkeraad werd dan ook geadviseerd in den geest van het bovenstaande met br. Marinus te handelen, temeer daar de coupure van de preek daartoe gemakkelijk gelegenheid bood. De kerkeraad ging, om spoedig een einde aan de kwestie te maken, hiermede accoord, ofschoon hij, wetende hoe br. Marinus zich had uitgelaten, wel twijfelde aan een goede uitkomst. De kerkeraad had goed gezien; br. Marinus wendde zich opnieuw tot de Classis, doch kreeg natuurlijk nul op het request l Mis, lezer I Dezelfde Commissie, door de Classis opnieuw aangewezen ging wel op de klacht in, inplaats van den aanklager te verwijzen naar de Particuliere Synode van N. Holland. Ziedaar het begin van de treurige procedure tegen Dr Geelkerken, waarvan de lezer door de brochures, die van hem bij den uitgever W. ten Have te Amsterdam verschenen, volkomen op de hoogte kan komen. De lezing van deze brochures is beslist noodzakelijk om zich een juiste voorstelhng van den gang van zaken te vormen. Nu was het onder ons allen van genoegzame bekendheid, dat een clubje malcontenten, waaronder ook br. Marinus behoorde, gedurig samenkwamen om met elkander besprekingen te houden, over wat er zoo al gedaan kon worden tegen Dr Geelkerken, als verdacht van „ethische" gevoelens. Enkele broeders, die poogden toegang tot deze samenkomsten te verkrijgen, werden afgewezen, omdat zij voorstanders van Dr Geelkerken waren. Van de personen, die deze bijeenkomsten bijwoonden, kreeg de kerkeraad gedurig bijna gelijkluidende brieven over allerlei zaken, die betrekking hadden op wat Dr Geelkerken had gezegd of geschreven. Zelfs verscheen er een „Open brief' van den heer H. v. d. Schaar en toen Dr Geelkerken eens een recensie schreef over de uitgekomen jeugdpreeken van zijn ontslapen vriend Dr Oberman te Rotterdam „Was ons hart niet brandende in ons" en deze onder voorbehoud, dat hij het niet in alles met den schrijver 'eens was en vele dingen ook heel anders zou zeggen, van waardeering voor dit boek blijk gaf, brak de storm los. Het heele boek werd van a—z gelezen, alle verkeerde uitdrukkingen en beschouwingen genoteerd en nu onder groot gebaar aangetoond, dat iemand, die zoo'n boek nu durfde aanbevelen, geen plaats in onze kerken waardig was. Toegestemd, dat deze aanbeveling wat onvoorzichtig gesteld was, kon men dan zich niet tot die hoogte opwerken, dat piëteit voor den ontslapene toch ook een woord meespreekt in dergelijke dingen? Demonstratief werd het tegenstaan van Dr Geelkerken des Zondags in den Dienst des Woords vertoond door het stelselmatig blijven zitten onder het zingen van het psalmvers, dat op de voorlezing van de Wet volgde. Met eenparige stemmen van heel den Kerkeraad en de beide predikanten was deze liturgische handeling ingevoerd en toen de ouderlingen hij onderlinge afspraak gezegd hadden, dat zij bij 't zingen van de schuldbelijdenis zouden gaan staan, en de gemeente den eersten Zondag, toen dit plaats had, spontaan dit voorbeeld volgde, rees er van den kant der ontevreden broeders verzet. Er kwam zelfs van een hunner een groot bezwaarschrift tegen deze verandering in de liturgie in bij den Kerkeraad en na afwijzend antwoord ontvangen te hebben, ging de bezwaarde broeder naar de Classis. Wat heeft dit alles nu met de klacht van br. Marinus te maken? Wel, al deze dingen hangen ten nauwste met elkander samen, omdat hier in de Netelenbos-zaak, de Getuigenispreek-historie, de kwestie van het nieuwtestamentisch lied, het Tooneel-vraagstuk, de recensie Oberman en de Liturgie, tendenzen werkten, die in de gemeente door enkele ontevredenen en buiten de gemeente door sommige persoonlijke tegenstanders van Dr Geelkerken werden beïnvloed. De tijd is nog niet gekomen, dat alles met name wordt genoemd. Wie onder onze lezers de preekcoupure zonder vooropgezette meening nog eens met alle aandacht leest, zal moeten toestemmen, dat de ouderlingen volkomen gelijk hadden met tot den klagenden broeder te zeggen : Uw klacht is ongegrond. Wat nu te zeggen van de houding der Classis, die de Hackt van één broeder stelt boven de verklaring van 18 ouderlingen en een eerlijk, oprecht man als Dr Geelkerken ? De menschen hier staan daar trouwens ook verbaasd over en gevoelen als bij intuïtie, dat hier iets andets achter steekt. Achter de handelingen van Classis en wat later de Particuliere Synode van N. Holland deed, at een geheime drang, die tot uiting kwam in een der classicale vergaderingen, waar Ds Vonkenberg een uitlating deed, die getuigde, dat er bier een aicht, een streven was om Dr Geelkerken uit de Kerk weg te werken, wat uit uitlatingen van meerdere broeders bleek. Telkens worden de praatjes gehoord : Dr Geelkerken hoort niet bij ons 1 Hij is ethisch, enz. enz. Uitspraken, die geen enkelen grond vinden en dus zuiver als zonde tegen het 9e gebod mogen worden aangemerkt, doch waarvan blijkbaar geen notitie werd genomen. Als onze broeders in het Noorden, wier rechtsgevoel altijd zoo krachtig spreekt, eens volkomen op de hoogte waren van wat er geschied is, dan zouden Ze in heilige toorn ontvlammen en hier een krachtig „halt"! doen hooren. Moge de Kerk van Assen dan ook luisteren naar het verstandig besluit van de Kerk van Leeuwarden. Laten vooral de predikanten er aan denken, dat hun rechtspositie, hun vrijheid van exegese binnen de grenzen der belijdenis onzer Kerken gevaar loopt door deze treurige geschiedenis. Eén klagende broeder tegenover een heelen Kerkeraad, een gemeente (de bewuste preek werd door ± 8 a 900 menschen bijgewoond en niet één viel den klager bij) heeft het lot van U, heeren predikanten i in zijn handen. Ge wordt op het getuigenis van één broeder suspect verklaard en ge loopt gevaar aan eenzelfde behandeling ah) Uw collega Dr Geelkerken treft, te worden blootgesteld! Gingen Uw oogen daarvoor maar eens open, dan zoudt ge U als één man rondom hem scharen, gelijk trouwens (en het zij tot hun eere hier gezegd) enkele Predikanten in de Classis dat ook deden. Dat niet meerdere collega's dit deden, van wie het toch wel verwacht werd, was ons in Amsterdam-Zuid een groote teleurstelling. Maar nu de vraag: Is Dr Geelkerken dan niet afgeweken van de belijdenis onzer Kerken, gelijk ze toch maar door heel het land zachter of luider fluisteren efl in Kerkelijke bladen meer of minder bedekt wordt uitgesproken? Luistert dan eens met al de aandacht uwer ziel naar de volgende uitspraken van Dr /deelkerken zelf, zooals ge die in zijn gepubliceerde brochures kunt lezen. In de le brochure „Vragen mij voorgelegd door de Classis Amsterdam der Gereformeerde Kerken en mijn antwoord daarop" op blz. 10 leest ge het volgende: Ik stem ten volle in met wat onze Kerken belijden in Artikel 4 en 5 onzer Geloofsbelijdenis aangaande de Heilige Schrift en reken mitsdien ook Genesis 1, 2 en 3» naar inhoud en vorm, in aüts te behooren tot „al de Schrift ....van God ingegeven." (2 Tim. 3 vs. 16). le. Brochure blz. 14. Ad vraag 1. Dat ik ten volle instem met wat onze Kerken aangaande de H. Schrift belijden in Artikel 4 en 5 onzer Geloofsbelijdenis — ook dus wat betreft Genesis III, als onderdeel dier H. Schrift — zal in het licht van mijn nimmer teruggenomen onderteekening der Drie Formulieren van Eenigheid en mijn nimmer geschonden handteekening onder het Onderteekeningsformuher voor de Dienaren des Woords, en na mijn schrijven bovendien aan Uwe vergadering d.d. 16 dezer, wel geen herhaling noodig hebben. Dat ik dus ook alle gebeurtenissen, die in genoemd hoofdstuk worden medegedeeld, aanvaard als metterdaad alzoo te hebben plaats gehad, volgt daaruit vanzelf. le. Brochure blz. 15. Ad vraag III Ik houd de mededeelingen van Genesis 1, 2 en 3, naar inhoud en vorm, in alles voor geïnspireerde, getrouwe autoritatieve onthulling van den Raad Gods en aanvaard deze hoofdstukken ten volle, zooals zij zichzelve aandienen, en dus niet als notariëele opteekening. Want met Dr A. Kuyper Sr ben ik van gevoelen, dat „bet volstrekte gemis aan mechanische, notariëele predsiteit geheel de Openbaring kenmerkt" (EncycL H. Godg.', Dl III, blz. 68). Elke methode van Schriftbeschouwing en Schriftgebruik, die den Bijbel verlaagt tot een „codex", een „concordans", een „register", acht ook ik met genoemden Godgeleerde „volstrekt verwerpelijk", en algeheel onderschrijf ik wat hij dan volgen laat: „Zou deze methode de ware zijn, dan moest de Heilige Schrift een geheel anders samengesteld boek zijn dan ze werkelijk is. Ze moest dan voor wat aangaat de feiten een nauwkeurig, precies, enkelvoudig en in notariëelen vorm opgemaakt relaas bieden.. Dit is niet overdreven. Het geldt toch bij de Heilige Schrift niets minder dan een Goddelijk gezag, waarmee het geloof van feiten.... wordt opgelegd. le. Brochure, blz. 17. Ad vraag V Ten overvloede wensen ik toch te verklaren, dat ik eerbiedig luister naar het gedeelte der H. Schrift, dat Genesis 3 heet, onbevangen er den zin van tracht te verstaan en mij niet vermeet aan zijn bewoordingen ook maar een enkele, zelfverzonnen „voorstelling" op te dringen, noch een typische, noch een symbolische, noch een mythologische, echter ook geen modem-historische, voor welk laatste „afwijkend gevoelen" Uw vragen maar al te zeer ruimte laten." le Brochure blz. 18, 19.... Het komt mij voor, dat wij bij al deze bijzonderheden — dus ook bij „het proefgebod", de beide Paradijsboomen de slang en haar spreken — goddelijke mededeeling hebben van werkelijkheid, zelfs van de hoogst denkbare werkelijkheid, maar dan ook van een werkelijkheid, die in haar volheid ons intellectueel „begrijpen" ten eenenmale te boven gaat. Natuurlijk bedoelde ik met mijn opmerking : „Vast staat, dat wij in Genesis 3 de goddelijke bekendmaking hebben van een historisch feit, het feit van den zondeval" dan ook niet, dat alleen het feit van den zondeval vast staat. En ook denk ik er niet aan, hetgeen door U sub. 1—4 Uwer vraag genoemd wordt, te ontkennen." 2e. Brochure „Oude vragen en een nieuw antwoord", blz. 8 : „Een ieder is gehouden om de feiten, die God in Genesis 1—3, ja, in heel de H. Schrift mededeelt, ook als feiten te aanvaarden. Deze stelling drukt volkomen ook mijn gevoelen uit. Ik denk er dan ook niet aan om in het voetspoor b.v. van de oudmoderne theologie, die meende door de natuurwetenschap te worden genoodzaakt tót de ontkenning van het wonder, te loochenen of zelfs maar te betwijfelen de feitelijkheid van wat dan ook, dat door God in de H. Schrift ons als een feit wordt bericht. 2e. Brochure blz. 9 III Uwe vergadering verneme dan nogmaals, dat ik Genesis 1—3 geenszins houd voor de mededeeling van ideeën of subjectieve zielservaringen of iets dergelijks in den vorm van een verhaal zonder historische realiteit, zooals vele gelijkenissen van Jezus b.v. zijn. Ook ben ik het volmaakt eens met hetgeen Dr H. Bavinck — niet als zijn eigen meening, zooals Uwe wijze van citeeren zou kunnen doen vermoeden, doch als een dogmen-historisch feit — mededeelt: „Het historisch karakter van het paradijsverhaal werd in de christelijke kerk ten allen tijde vastgehouden." En niet minder met wat hij dan volgen laat: „Wel bestond er over de ligging van het paradijs, over het karakter der beide boomen, over de slang enz. allerlei verschil van gevoelen", — welk gedeelte Uw memorie uit haar aanhaling jammer genoeg weg laat. — „De geschiedkundige waarheid van den boom der kennis des goeds en des kwaads, van het proefgebod, van de verleiding door de slang en de moedwillige ongehoorzaamheid van Adam en Eva stond voor allen vast en werd tegenover de allegorische verklaring van Phüo en Origenes" — de gecursiveerde woorden laat Uw memorie helaas weer weg — „ten strengste gehandhaafd." Om den omvang van dit vlugschrift niet te groot te maken, moet ik mij bekorten en verwijs daarom alle lezers nog eens met nadruk naar de brochures Zelf, en dan zult ge na aandachtige, onbevooroordeelde lezing niets bespeuren van eenige afwijking van de belijdenis-schriften onzer Kerken of maar den geringsten twijfel aan de H. Schrift. Wat Dr Geelkerken vraagt, niet alleen voor zich zelf, doch ook voor al zijn collega's, is de vrijheid om onverzwakt vasthoudend aan de H. Schrift en de belijdenis der Kerk, de uitkomsten der geloovige wetenschap dienstbaar te maken aan een diepere en betere uitlegging van Gods Woord. Gewaarschuwd dient in dit verband te worden tegen een zekere richting in onze Geref. Kerken, die de H. Schrift als Woord Gods verwart met de eigen opvatting en populaire traditioneele meeningen, welke men dan zonder eenigen grond maar tot een vastgestelde confessie wil poneeren. Daartegen dient gewaakt met allen ernst, omdat dan niet het Woord Gods, maar het woord des menschen heerschappij zou voeren in de Kerk. Daarom is de kwestie-Geelkerken van zoo ontzaglijk groot belang voor de toekomst onzer Gereformeerde Kerken. „Wat Dr Geelkerken, volgens eigen woorden, nu wil, is terugkeeren van de vraag „Wat zijn wij er onder gaan verstaan", tot de vraag „Wat bedoelde de schrijver van Genesis met zijn verhaal." Want de goddelijke ingeving gebruikte de woorden en voorstellingen van den tijd, waarin zij werkte. Het Woord Gods hult zich dus in menschelijke taal en voor een goed begrip van de beteekenis dezer oude taal, dezer oude voorstellingen en uitdrukkingen, daarvoor hebben wij de hulp der wetenschap noodig. Om zoo'n Schriftverhaal te verstaan moet men dus van allen kant het licht der nieuwe, waardevolle wetenschappelijke gegevens aandragen, althans moet men de vrijheid hebben om onbevangen te onderzoeken of misschien bedoelde Schriftgegevens anders te verklaren zijn dan gewoonlijk geschiedt. Men moet beseffen, aldus Dr Geelkerken, dat traditioneele voorstellingen nog geen confessioneele bindingen zijn en dat zelfs confessioneele bindingen weer getoetst moeten worden aan de H. Schrift zelf. Ging Prof. Dr C. van Gelderen daarin reeds niet voor door zijn mededeelingen omtrent hetgeen hij na jarenlange studie had gevonden over den tijd van de Schepping tot den Zondvloed ? Streeft Prof. Dr A. Noordtzij in zijn kortgeleden verschenen werk „Gods Woord en der Eeuwen getuigenis" er niet naar om de H. Schrift beter te doen verstaan door van de wetenschappelijke gegevens een geloovig gebruik te maken? Welnu, moet dit streven worden tegengestaan of bevorderd? Moet ia de Gereformeerde Kerken, die vasthouden aan de H. Schrift, met meer en beter de diepte en den rijkdom van dien schat worden verstaan? Daarop doelt ook Dr Geelkerken met zijn rijke gaven en de Kerk van Amsterdam-Zuid geniet hiervan. De stampvolle kerken zijn het beste bewijs, hoezeer men zijn rijke prediking waardeert en de Generale Synode moge wel met alle voorzichtigheid en wijsheid, gelijk wij trouwens van haar mogen verwachten, de onrechtmatige klacht en wat daarmede samenhangt behandelen. Rustige bezinning, gespeend aan alle persoonlijke gevoeligheden of verkeerde invloeden, is hier noodig. De haast, waarmede men tracht de Synode samen te roepen, dient openlijk te worden afgekeurd en de Kerk van Assen beseffe haar groote verantwoordelijkheid in deze. Het gevaar voor de zoozeer begeerde rust behoeft men heusch niet te vreezen. Dr Geelkerken is geen ketter! Op een kerkhof ia alles stil. Waar leven is, daar is geen rust, wat echter nog geen onrust behoeft te zijn of te worden. Als er geen oorblazer is, wordt het gekijf gestild. (Spr. 26:20). Mochten alle redacteuren van kerkelijke en Met-kerkelijke bladen daaraan gedenken, dan zou de zoogenaamde „onrust" in de Geref. Kerken wel spoedig zich gaan leggen. Laat toch geen wantrouwen, zoo licht door onjuiste voorstellingen gewekt, in onze Kerken binnensluipen, waardoor de eene broeder den ander verdacht maakt. Zeker, er kan binnen de grenzen onzer rijke belijdenis verschil van opvatting zijn, doch dit is altijd zoo geweest in de Christelijke Kerk, ook in onze Geref. Kerken. Eigen meeningen als de alleen ware te beschouwen en als zoodanig anderen te willen opleggen is het dooden van alle leven. Vasthoudend aan het Woord des Heeren, trouw aan onze heerlijke belijdenis, kan alleen een ernstige biddende bestudeering van de H. Schrift het teven der Kerken doen bloeien. Daardoor zal de Naam des Heeren worden geprezen en alle geloovigen zullen daardoor worden opgebouwd in hun geloof. Zij daartoe in deze spannende dagen veel gebeds bij allen, die bidden hebben geleerd en worde ook onder ons de Apostolische vermaning betracht: „Voorts, broeders, bidt voor ons, opdat het woord des Heeren (zijnen) loop hebbe en verheerlijkt worde gelijk ook bij U. (2 Thess. 3:1). Vroeger verschenen belangrijke brochures: H. Koffyberg, Gij, Calvinisten- f 0.40 thans f 0.25 H. Koffyberg, Opruiing? f 0*35 » - 0.25 H. Koffyberg, De internationale strekking van bet Calvinisme - 1«50 ,, - 0.75 Leider en leiding in de Anti-Rev. Partij, door A. Aneha, H. Bavinck. P. A. Diepenhorst, Th. Heemskerk en S. de Vries Czn. „.....-1.25 „ -050 Dr. J. G. Geelkerken, Machteloosheid en Krachtsontplooiing der Kerk. Predikatie naar aanleiding van het getuigenis " 0.90 „ - 0.45 Dr. J. G. Geelkerken, Om het Getuigenis. Een woord van toelichting en verweer. |T Hoogst belangrijk! - 0.90 „ - 045 Mr. H. J. Monnik, Wat verdeelt en wat samenbindt. De strijd tusschen Prof. Ridderbos en Dr. Geelkerken nader bezien " 0.90 „ - 0.45 Dr. J. G. Geelkerken, Vragen mij voorgelegd door de Classis Amsterdam der Geref. Kerken, en mijn antwoord daarop 9e druk " 0*30 Dr. J. G. Geelkerken, Oude vragen en een nieuw antwoord. De Classis Amsterdam der Geref. Kerken nogmaals te woord gestaan 4e druk - 0.45 G. G. Gijben, De groote beteekenis van de procedure tegen Dr Geelkerken voor de Gereformeerde Kerken, 2de druk " UITGAVEN: W. TEN HAVE — AMSTERDAM Extra aanbieding voor koopers van deze brochure. Groote prijsverlaging van werken over Kuyper en Bavinck. Om ieder in de gelegenheid te stellen zich over de brandende vraagstukken van den dag een eigen oordeel te vormen, bied ik onderstaande werken — zoolang de voorraad strekt — voor de helft van den prijs aan, afgehaald in mijn winkel, Kalverstraat 154. Naar buiten, onder rembours pakket met verhooging van de vracht. LEVEN EN ARBEID VAN Dr. A. KUYPER, door Ds. W. F. A. Winckel waarvan Dr. Kotper zelf schreef — zie de Standaard van 30 Oct. 1919 —: „Ge waart een der weinigen die me altoos begrepen hebt. Moge het de ware denkbeelden helpen bevestigen" en door Dr. J. C. de Moor nog in „De Heraut" van 10 Februari 1924 genoemd werd: Het populaire boek over Dr. Kuyper. Prijs ingenaaid f6.25, gebonden f7.50, nu voor f3.13. GEDENKBOEK VAN Dr. A. KUYPER, met 42 iUustranen, van een voorwoord voorzien door Prof. Dr. H. H. Kotper, en Zijne Excellentie A. F. W. Idenburg. Een prachtwerk in één woord; bewerkt door Ds. Winckel, prijs f625 ingenaaid, f7.50 gebonden, nu voor f3.13. HERINNERINGEN VAN DE OUDE GARDE aan den persoon en levensarbeid van Dr. A. KUYPER, verzameld en van toelichting voorzien door J. H. en H. S. S. Kotper. Prijs ingenaaid f325, gebonden f425, nu voor f 1,63. Dr. HERMAN BAVINCK, door Dr. V. Hepp. Verkoopsprijs f 8.50 ingenaaid ; f 10.— gebonden, nu voor f4.25. W Dit boek trekt vooral nu de aandacht, omdat volgens de meening van velen, Prof. Bavinck door den schrijver verkeerd is belicht. Het is door deze prijsvermindering onder ieders bereik gebracht. Wil men gebonden boeken ontvangen dan kost elk werk f 1.— meer. Dit zijn werken van historische waarde. Het geheele pakket van deze vier boeken vertegenwoordigt een waarde van f2425 ingenaaid en f2925 gebonden. Afzonderlijk de deelen gekocht kosten ze samen f 12.14 ingenaaid, en f 16.14 gebonden. Mits het geheele pakket genomen, leveren we dit voor f 10.— ingenaaid, f 15.— gebonden, zonder de verzendingskosten. De aflevering geschiedt vrijblijvend, zoolang de voorraad strekt. Wacht dus niet totdat het te laat is. Profiteert nu van de gelegenheid. Deze werken behooren in elk huisgezin en in elke Bibliotheek aanwezig te zijn. Verkrijgbaar in eiken boekhandel. CALL1GRAFISCHE OPDRACHTEN ! * n W ALBUMS - OORKONDEN - SPREUK OF TEKST (BELIJPENIS-TROUWTEKST) WORDEN VERVAARDIGD DOOR: MEJUFFROUW NELLY TEN HAVE. Prijsopgave wordt op aanvrage verstrekt. Haar nieuwste proeven van bewerking zijn de twee , mnKnaraciiKCl» on „BEVEEL GERUST UW WEGEN", Uitgaven van de N.V. Boekhandel W. TEN HAVE Kalverstraat 154, Amsterdam. Ze zijn in eiken boekhandel a 90 cent per stuk verkrijgbaar, geëncadreerd, in verschillende prijzen. Uit enkele reeensièn over „Bemoediging" en „Beveel gerust uw wegen.' Amsterdamsche Kerkbode : Het is inderdaad keurig werk. Het geheel vrij vat» hinderlijke overlading, maakt een rustigen, bijna voornamen indruk. De sober gehouden versiering in rood, blauw en goud, „doet het heel goed tegen den kchtgrijzen achtergrond eri de tekst zelf, in gothiscfae letter, getuigt evenzeer van het calligrafisch talent der ontwerpster. In één woord: de bewerking is uitnemend. Door op deze manier den strijd aan te binden tegen veel leelijks dat schoon had kunnen en moeten zijn, kan zij meewerken aan de aesthetische opvoeding van het christelijk gezin. De Heraut: Ziehier twee proeven van calligrafisch werk, die ik met genoegen bekeek. Zoo dient de kunst de religie. Mej. ten Have begint onder ons een goeden naam te krijgen om haar schoonschrijfkunst, en ze verdient dat. Deze uitgaven bewijzen het en zullen zeker die reputatie bevestigen. De Standaard: De ons gezonden proeven munten uit door zuiverheid van lijn, gelukkige kleurencombinatie, duidelijkheid van letter enz. Het laat zich denken, dat het vervaardigen van oorkonden en dergelijke aan deze bekwame banden wel is toevertrouwd. Pniel: Zeer artistiek ontworpen en uitgevoerd. Gouden letter, rood en blauw in de omlijsting, in één woord keurig. Hartelijk aanbevolen.