Principieel Studeeren Toespraak gehouden bij den aanvang van den nieuwen cursus aan de Vrije Universiteit den 17den September 1919 door Dr F. W. Grosheide Hoogleeraar in de Fakulteit der Godgeleerdheid J. H. Kok -1919 ~ Kampen Principieel Studeeren Toespraak gehouden bij den aanvang van den nieuwen cursus aan de Vrije Universiteit den 17'kn September 1919 door Dr F. W. Grosheide Hoogleeraar in de Fakulteit der Godgeleerdheid J. H. Kok - 1919 % Kampen Waarde Commilitones! Laat mij U met dien ouden naam mogen aanspreken, wanneer ik U uit naam van onzen Senaat een hartelijk welkom toeroep bij den aanvang van den nieuwen cursus, om daarmee tevens uit te drukken, dat aan onze Vrije Universiteit, die, zelf nog niet zoo lang geleden een nieuwheid, voor het nieuwe allerminst bevreesd is, toch nog genoeg konservatisme heerscht, om van het oude te bewaren, wat ze meent, dat óf uit kracht van haar beginsel, óf omdat het nuttig en dienstig was, bewaard moet blijven. En in dezen tijd van verscheuring behoort het zeker mede tot de taak eener Gereformeerde Hoogeschool te zorgen, dat in eere blijft dat echt Christelijke en wetenschappelijke besef, dat aan een Universiteit leeraren en leerlingen een eenheid vormen, de universitas docentium et discentium, wijl ze strijden denzelfden strijd. Het ware verleidelijk van die eenheid U te gaan spreken, vreesde ik niet, dat me al spoedig zou worden toegevoegd, dit hebben anderen vóór U beter gedaan. Daarom ga ik U ook geen dithyrambe zingen op den vrede onder een motto als cedant arma togae, ook al wil ik bij den aanvang van deze samenkomst oprechten dank toebrengen aan den Heere onzen God, dat ons vaderland voor oorlog bleef bewaard en dat geen mobilisatie nog langer een beletsel zal zijn voor den voortgang der studiën van zoo menigeen onder U. Een lofzang op den vrede, wie er een begeert en wie wil weten, hoezeer de vrede de beoefening der wetenschap ten goede komt, kan terecht bij tal van dichters uit vroeger en later tijd — maar is ons hart, is het hart der menschen eigenlijk wel gestemd om zulk een lofzang aan te heffen ? Ik waag het te betwijfelen, daar is vaak meer vrees dan rust. Vrees voor de dingen, die nog komen zullen op staatkundig en maatschappelijk gebied, maar ook en niet minder op het gebied van den geest. Doch laat mij ook daarvan thans niet handelen, want dat zou weinig bemoedigend zijn bij den aanvang van een nieuwe periode, die voor U weer zal zijn een tijdperk van ernstige studie. Immers we gevoelen ons dikwerf min of meer vreemdelingen in eigen tijd, we weten niet, wat van de dingen te denken. Al weer niet te verwonderen, wie heeft ooit zijn eigen tijd goed weten te beoordeelen en hoe moet het dan zijn met een tijd, waarin ontegenzeggelijk veel verandert? Maar is het bemoedigend, daarvan te spreken, ik geloof van niet. Ik wil niet meenen zelf wel over den tijd te kunnen staan als rechter en nog minder mij omhangen met het profetenkleed, maar toch, ik zie het er niet beter op worden voor 't Christendom. Er wordt zooveel gebroken aan de nog veelszins Christelijke grondslagen onzer maatschappij, dat het te bezien zal staan, of straks nog van een Christelijk fondament anders dan in historische beteekenis zal kunnen worden gesproken, veeleer vrees ik, dat een Christen van over honderd jaren over onze omwenteling zal oordeelen, gelijk wij over de Fransche: ze delgde veel goeds en weinig kwaad, ze bracht veel ramp, bij weinig heil. Liever wil ik daarom trachten U een woord mee te geven, dat U ten geleider kan zijn bij Uw ronddwalen in het land der wetenschap, al houd ik daarbij als van zelf rekening met de doolwegen, waarop onze tijd U noodt en ga ik pogen U aan te wijzen, hoe het voor den student noodzakelijk en mogelijk is om te komen tot PRINCIPIEEL STUDEEREN. Laat mij echter dadelijk de ongegrondheid gaan aantoonenvan een vermoeden, dat wellicht bij U kon post vatten, reeds bij het hooren van de woorden principieel studeeren. Gij Gereformeerde studenten gaat in den tegenwoordigen tijd nog al eens over de tong. Op zich zelf moet ge daarover niet klagen. Ik kan me niet voorstellen, dat de leerlingen onzer openbare hoogescholen ooit zóó de aandacht van velen zullen trekken, als die van de V. U. thans en — geloof het vrij — altijd hebben gedaan. Toch versta ik weer zoo goed, dat lang niet elke uitspraak en elke oordeelvelling U aangenaam was, ook naar mijn overtuiging is meer dan één pijl ten onrechte op U afgeschoten. Ik acht het zonder grond, dat men soms gaat twijfelen aan Uw Gereformeerd zijn. Zeker, in ieder zaadveld blijkt onkruid te zijn gestrooid. En zoo zal het thans aan den dag komen — gelijk het van 1880 af het geval geweest is — dat niet ieder, wiens naam in ons Album Academicutn werd ingeschreven, met ons één is in belijdenis en wandel. Maar dit moet ik verkeerd achten, dat men, bij .het ontluiken van het zaad ziende, dat een enkel sprietje afwijkende vormen vertoont, reeds dadelijk profeteert: dat wordt onkruid. Wie zoo spreekt, verstaat niet het heel bijzondere van den studentenleeftijd. Men komt aan de akademie nog als jongen bijna, (vergeef me dit woord heeren pas ingeschrevenen), en verlaat haar na 5 of 6 jaren om een leidende plaats in te nemen in ons volksleven. In die korte periode valt daarom een ontzaggelijke ontwikkeling, een abnormaal voorspoedig geestelijke groei. In weinige semesters moet de student op de hoogte komen niet alleen van verschillende gevoelens over alle mogelijke dingen, maar, als het even kan, ook zelf een meening verkrijgen. Die moet hij zich worstelend verwerven, vaak in zwaren strijd. Daarom zal de studentenleeftijd altijd wat bijzonders houden, hoe onze tegenwoordige akademische jeugd zich ook uitslooft aan anderen gelijk te zijn en het woord van Toosje Opper zal blijven gelden: Die studenten hebben alevel wat raars! Theobald Ziegler heeft eens opgemerkt1), dat een der dingen, waardoor de student aan de Universiteit gevormd wordt, moet zijn volstrekte vrijheid van spreken. Onder het voorbehoud van het nil contra Deum aut bonos mores zeg ik: volkomen juist! In het spreken moet de student zich kunnen uiten, door het bespreken tot klaarheid komen, dat is juist het middel, waardoor hij kampt., Zoo verblijd ik me er dan ook over, als onder U het iurare in verba magistri — beleedig ik U, wanneer ik zeg, behalve achter zekere groene tafel ? — weinig voorkomt. Doch dan zal het ook noodzakelijk zijn bij het taxeeren van studentenuitlatingen met deze dingen te rekenen. Dan mag niet ') Über Universiteiten and Unlversitdtsstudium, Leipzig, 1913, bl. 68. een woord, dat eigenlijk een vraag is om een antwoord, beschouwd als een symptoom van on-Gereformeerdheid. Dan moet men het tijd geven, omdat het misschien sterk gesnoeid weliswaar, toch kan opgroeien tot een goede plant, omdat de wortel goed was. Merkwaardig, hoe reeds in Uw eigen kring voor deze dingen de oogen open zijn. Voor eenigen tijd trof het mij, hoe één Uwer schreef, dat zoodra de Akademie blijvend uit het gezicht is, bij velen.... de lange rijen van Kuypers werken — en dat niet voor niets 1 — in de boekenkast verschijnen J). Zelf zeg ik het toch liever nog wat anders. Waar de bekende verkiezingsplaat van de S. D. A. P. den invloed van het vriendelijk zonnelicht heeft moeten doorstaan, is het rood van de vlag en van den kiel van den geweldigen arbeider — utinam esset omen! — tot oranje verkleurd. Zoo is voor U, studenten, noodig de aanraking met ons nog kerngezonde Gereformeerde volk. Veelal hebt ge die aanraking wel gehad in het ouderlijk huis, maar deze is gewoonlijk om begrijpelijke redenen niet in staat in den studententijd opgedane meeningen te veranderen. Maar als ge straks midden in het leven leert zien, dat veel, waarvan de ernst voor U misschien was verdonkerd, toch is heilige werkelijkheid, dan leert ge ook de voosheid het best zien, van veel, wat U van de overzijde werd aangeprezen, dan voelt ge Uw eigen innerlijk leven weer tot openbaring komen door niets geknot en ontdekt ge van U zelf, dat ge volkomen Gereformeerd waart. Daarom, al geloof ik, dat ge nooit genoeg kunt worden opgewekt om Gereformeerd te zijn en te studeeren, ik geloof niet, dat het noodig is U daarop alleen te wijzen en vind vrijheid mijn aangekondigde onderwerp meer algemeen op te vatten, al zal de toepassing niet ontbreken. Waarom ik dan wel tot U kom met een opwekking tot principieel studeeren, zal U duidelijk worden, als ge eerst in schets gezien hebt, wat ik onder zulk studeeren versta. Principieel studeeren is voor U, zóó afdalen in de mijngangen, die de wetenschap groef, dat het U wel voor den geest staat, hoe elk van die mijnen naar bepaald en vaststaand plan werd aangelegd. Het ') Fraternttas, 20 Nov. 1917, bladz. 155. is voortdurend bedenken, dat er geen boek werd geschreven, of de schrijver liet zich bewust of onbewust door beginselen leiden. Het is een weten, dat elke verklaring van feiten opgroeit uit bepaalden wortel, en het houdt in een zoeken naar dien wortel, ook al zou hij rafelig dun zijn en bijna niet te vinden in de mulle aarde. Maar het is niet het minst bij eigen studie van eigen beginselen bewust uit te gaan, te weten, wat ge doet en wat ge wilt. Dat alles eischt kracht, overtuiging, vuur. Brandt dat heilige vuur, ik vraag niet voor onze eigen Gereformeerde beginselen, maar voor zulk principieel studeeren in het algemeen, in laaienden gloed? Straks heb ik U in bescherming genomen — ik mag U niet verhelen, dat ik hier soms ga twijfelen. Er wordt onder U veel gesproken over het andere uitzien, dat de studentenwereld bij vroeger vergeleken toont. Ge hebt van mij gehoprd, dat naar ik zien kan, het hoofdkarakter, het typische van den student hetzelfde zal blijven, zoolang onze akademies blijven ingericht, als ze heden zijn. Toch stem ik U toe, dat er wijziging kwam. Zoo merk ik in de studentenwereld van dezen tijd minder geestdrift, minder jeugdige kracht, minder durf, minder opbruisen, dan ik vroeger heb meenen te zien. Dat is niet iets, wat in het bijzonder onzen studenten betreft, het raakt allen. Wie met mij het voorrecht heeft gehad voor eenige maanden den Berlijnschen hoogleeraar TroelTSCH te hooren spreken in de aula der gemeentelijke Universiteit weet, dat hij ditzelfde euvel gispte in de studenten van dezen tijd. Dus is het wellicht niet te verwonderen, dat ook van onze studenten soms zekere matheid zich schijnt te hebben meester gemaakt Vroeger was dat anders. Ik weet, uit mijn eigen studententijd, dat ook toen de 42ste Psalm werd geklaagd, innig en oprecht, maar het kwam minder naar buiten, men worstelde meer zijn eigen strijd. Ook wij hadden onze kritiek, bitter soms en fel. Daar waren er, voor wie eigenlijk geen predikant goed kon preeken: de één kende zijn tijd niet, de ander ging niet diep genoeg in op de Schrift, een derde bood enkel dogmatiek. Een oordeel, waarvan ik nu moet zeggen, dat het onbarmhartig en onrecht' vaardig was, want wij, die trachtten het zelf beter en anders te doen, moesten later ervaren, dat het voor een gewoon sterveling onmogelijk is zóó te preeken, dat het eigen ideaal eiken Zondag tweemaal wordt bereikt. Ook wij hadden onze kwesties, andere dan gij zeer zeker, maar we pakten ze aan met onstuimigen moed, ja in overmoed losten we ze op. We gingen niet met neergebogen hoofd, maar eerder zwaaiden we de armen door de lucht. We draafden door en moesten dan hooren, dat we nog jong waren en nog weinig wisten. Maar we namen dat toch anders op, dan gij het thans doen. Natuurlijk meenden we, dat wij gelijk hadden en de ouderen ongelijk, doch we klaagden niet over miskenning, trachtten veeleer onzen gang te gaan en zelf verder te komen. We waren er niet verslagen of neergebogen onder, *) hielden moed. Ik ben geen laudator temporis acti, geef U zelfs onmiddellijk de verzekering, dat er vroeger tal van dingen verkeerd waren, die nu zijn verbeterd, maar moet toch ook zeggen, dat ik wilde wat meer geestdriftsvonken te zien spatten, want dat is noodig voor het principieel studeeren. Heusch, ik zal U geen uitleven van Uw jeugd gaan aanbevelen, geen luidruchtige uitbundigheid van U begeeren, maar ik vraag wat minder afbuigen naar het meer der twijfelmoedigheid, dat altijd weer moerasdampen in het aangezicht slaat, ik vraag U U te herinneren, dat der jongelingen sieraad is hun kracht. Onderdruk die kracht niet, maar koester haar, leid haar, ontwikkel haar, gebruik haar op de rechte wijze, wend haar aan op het terrein van Uw studie — sit sanamensin sano corpore — laat haar ook ten goede komen aan het principieel studeeren 1 Nog dit andere schakel ik daaraan vast. Laat U in Uw studententijd niet te veel in met de kwesties, die hoe belangrijk ook, toch feitelijk aan den omtrek liggen. Straks zal de praktijk genoeg Uw krachten gaan versnipperen. Snelt nu recht op het centrum aan, dat als de motor zijn moet, die al Uw levensuitingen beweegt. Werpt U thans vooral op de groote vragen, de vragen van eiken tijd en dat doet ge juist door met al Uw geestes- en lichaamskracht principieel te studeeren. ') Fraternitas, 10 juni 1918, bl. 115; idem Mei 1919, bl. 91. Doch ik hoor U al dringender vragen, vertel ons toch eindelijk, wat dan wel de reden is, dat ge van ons studenten zulk principieel studeeren vraagt. Toen ik begon te spreken, herinnerde ik U er aan, dat wij nog vasthouden aan de akademische eenheid van hoogleeraren en studenten. Niet, omdat ze heel de week hun schreden richten naar éénzelfde gebouw of stel van gebouwen, want dan ware er geen schooner eenheid denkbaar dan die van het gevangenhuis, maar omdat op den arbeid zoo van professoren als van studenten bij alle onderscheid toch éénzelfde stempel staat gedrukt, dat dit werk van alle ander onderscheidt. Men heeft daar wel den draak meegestoken. Niemand minder dan de fijne opmerker Van Dijk schreef eens: „Bij inaugureele oraties, inzonderheid van niet al te bejaarde academische voorgangers, wacht „mij bijna altijd minstens éen oogenblik van stil, onschuldig gesmeten, het is het oogenblik tegen het einde, als de hoogleeraar „zijn eigen studenten toespreekt en hun eerlijk voorspiegelt dat „hij des zins en willens is saam met hen te arbeiden, samen te „onderzoeken, samen de wetenschap vooruit te brengen. Hier verdringen elkander allerlei onbedoeld geestige en geestig wisselende „situaties. Mijn verbeelding kan dan zelden nalaten de zaak een „weinig uit te werken: ik moet mij dan den hoogleeraar voorstellen, met zijn studenten bras dessus, bras dessous het uitlokkend „veld van het wetenschappelijk onderzoek opgaande, met omvlochten veldflesch en verdere uitrusting schuins over den „schouder".*) Is er reden voor dien spot ? Ik geloof toch van niet. Zeker, er blijft onderscheid tusschen meester en leerling, ook aan de hoogeschool, maar juist om goed akademisch docent te kunnen zijn — zooals Van Dijk in het vervolg gaat begeeren — moet de professor om te beginnen al zelfstandig onderzoeker zijn *). En dan verder? Zou het niet een beleediging voor U en voor ons zijn, als we onszelf moesten vergelijken bij onze Rotterdamsche elevatoren en U bij de Westlanders, of hoe die scheepjes verder heeten mogen, die langszij komen ? Het bijbrengen, van wat men veelal noemt, parate kennis, kan aan de Universiteit nooit hoofd- >) Vota Academica, 1904, bl. 21. 2) Zie ook J. W. Moll, De idee der Universiteit ia haar toekomstige ontwikkeling, 1910, bl. 18. zaak zijn. Het gaat er om door methodisch werken methodisch werken te leeren. Dat menig geneesheer of advokaat de wetenschap niet vooruit brengt, heeft daarmede weinig te maken, ook in hun praktijk werken ze toch — als ze hun werk althans goed doen — naar zuiver wetenschappelijke methode. Ze onderzoeken elk geval op de rechte wijze en trachten het tot een hooger terug te voeren. Zulk werken moet men als student leeren, men moet het pogen in praktijk te brengen van meet af aan. Studenten mogen niet zijn als de jonge vogels, die den mond slechts openhouden, ze zijn als de kleinere afdeelingen van het leger, dat in het kleine zelfstandig het plan van den staf volbrengt. Het leiden der hoogleeraren is dan ook niet een voordoen, maar een voorgaan, dat op zelfstandig volgen rekent en elk volgeling loopt in de vaste overtuiging, dat hij op eigen beenen gaat. Bij alle verschil eenheid van methode, en die eenheid waarborgt saamhoorigheid. En nu is het kenmerk van die methode, dat ze de wetenschappelijke is, haar te gebruiken mag studeeren heeten. En het eigenaardige van het wetenschappelijke zal steeds zijn, dat het vorscht naar de diepste gronden. Laat een kind aan het strand bonte schelpen vergaren, Zoo wie paarlen begeert, dnikt in het hart van de barendWaarom mag de Universiteit niet tevreden zijn met het meedeelen van stof, — omdat aan haar ieder te zoeken heeft naar het air en het unde. Daar zijn beginselen, die beheerschen alles, alle onderzoek, alle beschouwing, alle stelsel. Die beginselen zijn soms verborgen, verscholen, maar dan als de grafkamer in de Egyptische pyramide, om wier wil heel het gevaarte is gebouwd. Die beginselen moeten worden gezocht, opgespoord, overwogen, doorzien in hun strekking. Dan eerst kan van ware wetenschap worden gesproken, als dit alles tot zijn recht komt. Principieel studeeren is — formeel genomen — voor mij niet anders dan zuiver wetenschappelijk werken. Aan de hoogeschool past geen pompen, maar ') Ten Kate. zelfstandig bearbeiden, dat is tevens beoordeelen der stof en daarin blijven hoogleeraren en studenten samengaan. Principieel studeeren, dat is het bewust acht geven op en rekenen met de beginselen, vraag ik dus van U M. H. omdat ge alleen zóó tot ware beoefening der wetenschap komt en U anders verholen blijft, wat alles beheerscht. Ge moogt niet zijn als de spoortrein, die misschien voortgaat met razende snelheid, maar zich toch onbewust beweegt langs het gelegde spoor, gij zijt als de mijningenieur, die ongeveer zeker wetend, dat daar of daar de kostbare delfstof is te vinden, aan 't boren gaat en dan wel verheugd is, maar toch eigenlijk niet verwonderd, als hij het verwachte aantreft, doch dan met alle kracht de hoedanigheid gaat onderzoeken. En zulk principieel studeeren vraag ik nu met te meer aandrang, omdat ge gekomen zijt aan een Universiteit, die er haar eer in stelt van haar beginselen te spreken en die welbewust op haar beginselen het gebouw der wetenschap wil doen verrijzen. Zeker, ik weet het wel, de poort van ons akademiegebouw zetten we gaarne zoo wijd mogelijk open en men behoeft niet van ons beginsel te zijn om hier als student te worden ingeschreven. Toch mag ook niet vergeten: Noblesse obltge. En wie het voorrecht begeert en verkrijgt om onderricht te ontvangen aan een hoogeschool, die bepaalde beginselen tot grondslag heeft gekozen, is toch zeker wel meer nog dan een ander tot principieel studeeren verplicht. Als onze bazuin roept: wij willen principieel zijn, is wel niet te veel gevraagd, dat wij den eisch, die reeds eiken man van wetenschap mag worden gesteld, met allen ernst bij U aandringen. Maar kunt ge als student reeds principieel studeeren? Behoort dat niet, hoe dan ook genomen, tot het geven, het bouwen aan het kunstwerk der wetenschap, waartoe nog geen student verplicht of bekwaam is? Ik geloof U met enkele woorden te kunnen verduidelijken, dat principieel studeeren niet slechts op Uw weg, maar ook binnen Uw bereik ligt. En dan noem ik U het volgende op. Elke student is verplicht en in staat, om bij alles, wat hij in zich opneemt, bij elk boek, dat hij tot eigen oefening voor zich open legt, te vragen, van welk beginsel gaat mijn zegsman uit? Het zal soms wat moeilijker zijn dat te ontdekken, soms vrij gemakkelijk. Hulp en voorlichting kan noodig zijn. Maar de vraag moet worden gedaan en worden beantwoord. Al verder gaande kan ook reeds de student komen tot schiften en vergelijken. Hij zal na en door oefening overal een beginsel zien en al spoedig zal het hem duidelijk worden, dat al die principiën zich in twee groote groepen laten scheiden, al naar gelang ze wel of niet rekenen met God in den hemel en Zijn heilige openbaring. De student kan nog verder gaan. Althans, wanneer hij wat vordert met zijn studie, valt het binnen zijn kunvermogen om uit beginselen af te leiden, hij kan konsekwenties trekken en zoo, als in eigen geest, het euvel zien opwassen, dat in kiem verborgen toch in het booze beginsel lag besloten, alsook met geestesoog den zegen aanschouwen, die het uitgaan van goede beginselen noodzakelijk brengt. En niet het minst, reeds de student kan kritiek oefenen, beter zeide ik:. oefent veel kritiek. Welnu, hij doe het niet in de eerste plaats naar bruikbaarheid, veel voorkomen, subjektieve voorkeur en wat dies meer zij, doch vooral naar beginselen. Het principe moet beslissen, d.w.z., dat de waarde van alle ding wordt getaxeerd vooral naar het vaak verborgen fundament en dat naar eigen beginselen alle ding wordt beoordeeld — ten slotte komt beide op hetzelfde neer. Ik zou kunnen eindigen, want althans de richting, waarin alle akademisch, d.i. wetenschappelijk, d.i. principieel studeeren zich behoort te bewegen, heb ik U gewezen. Toch, ik heb U nog een toepassing beloofd en die mag niet ontbreken, allereerst niet, omdat wij, Uw hoogleeraren, arbeiden aan een Universiteit door ons Gereformeerde volk gesticht en onderhouden, dat terecht van ons eischen blijft, dat we het Gereformeerde beginsel zullen voorstaan en verbreiden met al onze krachten, doch ook niet omdat gij studenten zijt, dat wil zeggen, menschen, die door Uw blijven aan onze hoogeschool het uitspreekt, dat ge in Uw eigen schatting nog niet gereed zijt, maar dat ge nog wel wat hoqren en wat aannemen wilt. Ik stel er mijn eer in propagandist te zijn en U te verklaren, dat naar onze vaste overtuiging het Gereformeerde beginsel het eenig ware is, dat we met inspanning van al onze krachten zullen pogen U voor dat beginsel te winnen, zoo' het 't Uwe nog niet mocht zijn en U er in te versterken, zoo het reeds het Uwe is geworden. Dat kunt, maar dat wilt ge ook van ons verwachten. Ik weet wel, dat reeds door onze vaderen uitlatingen zijn gedaan, die me zekerheid geven om te zeggen, het is in hun geest te beweren, dat men nog wel uit Gereformeerde beginselen kan studeeren zonder Gereformeerd te zijn schooner is het, als ge allen goede Gereformeerden zijt en Uw beginsel uitgangspunt is van alles, Uw belijdenis, Uw leven, Uw arbeid. Maar ook omdat gij studenten zijt, mag ik U, als gezegd, opwekken, mag ik hopen, dat alles, wat ik over principieel studeeren zeide, het Gereformeerde beginsel ten goede komt. Ik denk daarbij allereerst aan de wijze, waarop ge naar onze Universiteit zijt gegaan. Ik vermoed, dat slechts een heel enkele Uwer gestaan heeft als Herakles aan den kruisweg, niet recht wetend aan welke Alma Mater hij zich zou toevertrouwen, voor de meesten zal het — gelijk het in onzen tijd voor ons vaststond — als van zelf gesproken hebben, dat gij gingt naar de Vrije Universiteit te Amsterdam. Gij zelf, Uw ouders, Uw vrienden dachten er zoo over en het was niet studeeren, of studeeren bij ons. Heerlijk voorrecht uit zulk een omgeving te komen, maar het brengt ook gevaren mee. Voor een man van wetenschap is het noodlottig, als hij slechts in sleur, uit gewoonte Gereformeerd is, immers de studie brengt hem met te veel beginselen in aanraking, dan dat hij anders dan na welbewust voor het goede te hebben gekozen, het verkeerde zou kunnen weerstaan. Daarom moet ik op bewuste keuze bij U aandringen, studeert naar Gereformeerd beginsel, wetend, wat ge doet. Nog om een andere reden moet ik de studie naar Gereformeerde beginselen bij U aanprijzen. Ik heb me wel gewacht U die beginselen op te sommen of hun waarde in het licht te stellen. Niet, omdat ik behoor tot degenen, die meenen, dat ze niet 7 ') Vgl. b.v. Voetius, Dlsp. Sel, V, pag. 9. op te noemen zijn, juist het tegendeel, omdat ik meen, dat ze thans na bijna 40 jarigen arbeid der V. U. voldoende bekend kunnen wezen. De theologie vindt nog altijd den grondslag, dien ze noodig heeft, in onze weliswaar aan te vullen, maar daarom nog niet verouderde belijdenisschriften, onze Senaat gaf eens een aan duidelijkheid niets te wenschen overlatende verklaring, de hoogleeraar Fabius opende in 1896 de lessen aan onze hooge* school met een toespraak over Gereformeerde beginselen, om heden bij een dergelijke gelegenheid dit eene geschrift te noemen uit een lange reeks van artikelen en boeken, die me vrijmoedigheid geeft om te zeggen, ieder, die weten wil, wat studeeren naar Gereformeerde beginselen inhoudt, kan het te weten komen. Doch wordt het nog geweten? Is met name het thans jonge geslacht van alles, wat er geleden en gestreden is om tot licht te komen, voldoende op de hoogte? Soms twijfel ik er aan, als ik zie, dat men nu weer het antwoord gaat zoeken op vragen, die 25 en meer jaren geleden in denzelfden of slechts weinig anderen vorm aan de orde waren en die toen zijn beantwoord. Zeker, ook hier zijn bezwaren te overwinnen. Daar is wel eens iets tot beginsel gemaakt, wat op dien naam geen recht had en we zullen er aan moeten wennen, dat eenheid van uitgangspunt in de praktijk nog niet immer geeft eenheid van handelen, zoo ware nog veel meer te noemen, maar dat alles doet niets af, aan wat ik U thans kom voorhouden: om naar Gereformeerde beginselen te studeeren moet men die beginselen kennen zoowel als den strijd, die er over is gevoerd. Doch vooral ook wek ik U op om principieel Gereformeerd te studeeren ziende op den ernstigen tijd, waarin God ons heeft geplaatst. Ik behoef U studenten wel niet te wijzen op de vreeselijke geestelijke verwording onzer dagen, Uw oog zal er voor open zijn, hoezeer ze ook ons Gereformeerden gaat aantasten. Klaagden we tot voor kort over malaise, het moet nu haast zijn over bederf. Zeker, nog zien we het door Gods genade, nog zijn het slechts symptomen, nog staat ons Christenvolk trouw op post, is het wakker, maar, hoe de toekomst zijn zal, of het zich ten goede of ten kwade neigen gaat, dat hangt naar den mensch gesproken van U af, onze toekomstige leiders. Wie zult gij zijn ? Zult gij U door het Gereformeerd, of naar de mode van den tijd, door het utiliteitsbeginsel laten leiden; zult ge vragen, wat eischt de Schrift, of slechts, is het tegen de Schrift; zult ge vragen, hoe dien ik mijn God het vroomst, of hoe bereik ik het best mijn doel ? Principieel Gereformeerde studie reeds in den studententijd moet U leeren kiezen, doen beslissen, dan zult ge straks niet alleen Gereformeerd zijn, maar ook Gereformeerd kunnen maken. Ge moet nu reeds leeren zien, dat ge allerlei dingen, U zelf wel bekend, toch telkens weer zult moeten zeggen en doen ten bate, van die U volgen, gelijk de Schriftgeleerde wel onderwezen in het Koninkrijk Gods naast nieuwe ook altijd weer de oude dingen heeft voort te brengen. De geloovigen zijn het zout der aarde en het zout heeft tweeërlei eigenschap, het geeft smaak, maar het weert ook bederf. Daarom hebben we in den goeden zin van het woord konservatief te zijn niet het minst in dezen tijd en we hebben ons den naam konservatief allerminst te schamen, ook al komt men er op een meeting niet ver mee. Ik mag er nog op wijzen, dat de omstandigheden, waaronder we werken moeten, steeds ongunstiger worden, finantieel en op allerlei wijze, omdat ook de tegenstand vermeerdert. Doch geen nood, onder welke omstandigheden hebben niet de Hervormers moeten arbeiden en wat hebben ze nochthans niet bereikt 1 Ik zeg niet, dat wij zooveel bereiken zullen, ik weet het niet, God verbergt de toekomst voor ons oog. Christus heeft ons niet toegezegd, dat we het winnen zouden in de wereld, doch dat verdrukking ons deel zou zijn. Als wij slechts getrouw zijn, mannen van beginsel, kerels van stavast. Onze Christelijke aktie is schoon opgebloeid, sterve ze niet door verrotting van den wortel. Liever voor haar de dood onder de guillotine, dan aan verval van krachten. Mochten we onder gaan, dan zij het als fiere Germanen, gelijk Felix Dahn het koning Teja zingen laat: Der Gothen ster ging op met glans, Met glans ook zal zij vallen! Zoo roep ik U op tot principieel Gereformeerde studie. Zelf overtuigd, tracht ik te overtuigen. Ik hoop zoo van harte, dat het U te machtig wordt, als een vuur, dat in U brandt en dat moet oplaaien. Neen liever, dat ge U geheel voor persoon en arbeid aan Uw God en aan Zijn Woord gewonnen geeft en zingt met Willem de Mérode: Ik kan Uw wil niet meer weerstreven. Ik kan Uw wet niet meer weerstaan. Ik moet mij aan U overgeven, Want Gij zijt nergens te ontgaan. BIBLIOTHEEK VRIJE UNIVERSITEIT 3 0000 01139 3158