m assen's m leerbeslissing TOEGELICHT EN GETOETST === DOOR == l C AALDERS GER. PREDIKANT TE AMSTERDAM UITGAVE N.V. BOEKHANDEL W. TÉN HAVE, AMSTERDAM PRIJS f 0.60 Van Ds. J. C. Aalders, schrijver van DEZE brochure verscheen: in 1916: VERUITWENDIGEN ONZE KERKEN? Referaat gehouden voor de Friesche vereeniging van predikanten der Gereformeerde Kerken in Nederland f 0.55 in 1918 : DE CRITIEK DER JONGEREN, een woord tot de Gereformeerde Kerken............ f 0.60 Verschenen Brochures inzake de besluiten der AsserSynode : Dr GEELKERKEN: Om het getuigenis f 0.45 Wagen, mij voorgelegd door de Classis Amsterdam der Gereformeerde Kerken en mijn antwoord daarop f 0.30 Oude vragen en een nieuw antwoord. De Classis Amsterdam der Gereformeerde Kerken nogmaals te woord gestaan .......................... f 0.45 Nadere Mededeelingen inzake mijn kerkelijk geding f 0.45 Op weg naar de Synode .................. f 0.60 Om het recht van mijn ambt............ f 0.60 Mijn antwoord aan de Synode............ f 0.50 K. VAN DEN BERG: Toelichting omtrent de kwestie Geelkerken f 0.30 G. G. GIJBEN : De groote beteekenis van de procedure tegen Dr. Geelkerken voor de Gereformeerde Kerken f 0.30 Dr. N. D. VAN LEEUWEN: (Voxesylvis) Om der waarheid wil f 0.40 Mijn gravamen. f 0.60 Gravamina .............................. f 0.60 A. L. VAN MELLE : De slang in het paradijs.... f 030 SCHISMATIEK? Open brief van den Raad der Gereformeerde Kerk van Amsterdam-Zuid aan het Geref. Volk f 0.20 Mr. A. C. G. VAN PROOSDIJ : Recht in de zaak Geelkerken f 0.40 Dordt en Assen f 0.90 Christus, mijn Koning........... f 0.60 ASSEN'S LEERBESLISSING TOEGELICHT EN GETOETST DOOR J. C AALDERS GER. PREDIKANT TE AMSTERDAM UITGAVE N.V. BOEKHANDEL W. TEN HAVE. AMSTERDAM L. 5. Op aandrang der vergadering van de Vereeniging van Gereformeerden te Amsterdam (sectie Oost), waar ik dit woord sprak1), geef ik het in het licht zooals ik het sprak. Reeds eenige jaren broeide in mijn hart een derde brochure, in aansluiting aan de beide vorige. Moge nevens de „Veruit" wendiging der Kerken" en de „Critiek der Jongeren" dit openbaar gewetenswoord over het kerkelijk conflict zijn loop hebben en zijn werking doen. DE SCHRIJVER. l) Den 12en Mei 1927 te Watergraafsmeer In het gebouw „Oost-Indië"', Middenweg 22-24. De Synode van Assen heeft een uitspraak gedaan. Een leerbeslissing genomen, waarvan de bindende kracht gel:jk staat met de confessie. Waarin en waarover heeft de Synode van Assen een uitspraak gedaan ? In de zaak-Geelkerken over vier concrete punten uit het paradijsverhaal, voorkomende in de hoofdstukken II en III van het eerste boek der Heilige Schrift. Van die vier concrete punten, het waren de beide paradijsboomen en de slang en haar spreken heeft de Synode iels vastgesteld. Wat heeft de Synode daarvan vastgesteld ? Dat de boom der kennis des goeds en des kwaads, de slang en haar spreken, en de boom des levens in eigenlijken en letterlijken zin zijn op te vatten. Dat het dus zintuigelijk-waarneembare werkelijkheden waren. En dat deze opvatting in overeenstemming is met de klaarblijkelijke bedoeling van bet Schriftverhaal. Opkomen voor een andere opvatting, zelfs ook maar voor de mogelijkheid van een andere opvatting is in strijd met wat door de Schrift duidelijk wordt geleerd. De opvatting van de Synode is de eenig mogelijke en uitsluitend ware. Aldus oordeelde de Synode. Dr. Geelkerken heeft zich met dit oordeel niet kunnen vereenigen. Meerderen met hem niet. Hierdoor is Dr. Geelkerken en allen die een van gedachte met hem zijn in strijd gekomen met de Synode, d.i. met de gemeenschap der Gereformeerde kerken in haar officieel spreken in laatste instantie. Is hij nu ook in strijd gekomen met de H. S. zelve en met art. 4 en 5 der geloofsbelijdenis? De Synode heeft het beweerd. Indien wij na de Synode gelooven moéten, is dit metterdaad het geval. Indien wij de Synode gelooven kunnen, d.w.z. het met haar eens zijn, is het ook voor ons het geval. Indien wij het met de Synode niet eens zijn, niet eens kunnen zijn, komt haar uitspraak en oordeel voor ons in geding. Dan dient haar leerbeslissing, gelijk zij die verleden jaar Maart te Assen genomen heeft, eerlijk en ernstig te worden getoetst. Dit drieërlei indien duidt niet op looze veronderstellingen, uit speelsch vernuft geopperd, maar heeft gelijk wij allen weten grond in de werkelijkheid. Er komen van iedere categorie menschen onder ons voor. Daar zijn menschen, die het met de Synode eens kunnen zijn ; ze hebben geen bezwaar zich naar het oordeel en de uitspraak der Synode te voegen. Die menschen hebben het gemakkelijk. Alleen zullen ze betreuren, dat er zooveel beweging en zelfs een breuk in onze kerken door ontstond. Daar zijn echter ook menschen die het met de Synode niet slechts eens zijn, maar er mee één zijn, er zich zoo één mee voelen, dat zij meenen, dat ieder ander het er ook mee eens moet zijn. Conformeeren aan de uitspraak der Synode te Assen stellen zij niet slechts als mogelijk of wenschelijk, maar kortweg als eisch. In hun oog heeft de Synode de waarheid van Gods Woord zelve gehandhaafd en daarom deinzen zij er niet voor terug deze kerkelijke uitspraak als gelijkwaardig te vereenzelvigen met de waarheid der Heilige Schrift. Er zijn echter ook menschen, die het met de Synode met eens zijn. Niet, of nog-niet, niet zoo maar in eens, niet zoo maar zonder meer. Aan den indruk der Synodale uitspraak kunnen zij zich niet ontworstelen, maar toch staan ze er evenzeer voor om Dr. Geelkerken en zijn medestanders te veroordeelen. Ze zijn bezwaard onder de beslissing vol Zorg voor de toekomst en diep bedroefd over de breuk en scheuring, waarvan de rechtmatigheid zoowel naar de eene als naar de andere zijde hen nog maar niet duidelijk wil worden. Er is dus in zake de leerbeslissing van Assen voor en tegen. En er zijn vele bezwaarden. Wat is nu waarheid en hoe krijgen wij over al deze moeilijkheden het vereischte licht. Laat ieder spreken die wat weet. Wellicht komen we allen tezamen op den duur tot voldoende helderheid. Het is natuurlijk wel gemakkelijk — maar dat is een practisch verlegenheidsstandpunt, dat ons tijdelijk dekken, maar niemand op den duur bevredigen kan — zich maar in goed vertrouwen aan de uitspraak der meerdere vergaderingen over te geven. Maar hoe zwak is dat niet! En gevaarlijk 1 Immers worden we dan afhankelijk van een uitspraak der kerk, da. tenslotte toch een uitspraak van menschen zonder dat het ons overtuigend duidelijk is geworden of het overeenstemt met de waarheid Gods, zonder dat wij doorzien dat het Schriftuurlijk gegrond is en dus persoonlijk ook door ons met vrijmoedigheid, ja zelfs met vreugde voor onze verantwoording kan worden genomen. Wie getracht heeft de publicaties voor en tegen te volgen en zoodoende door hoor en wederhoor van elk der partijen zich een oordeel te vormen is menigmaal aan het eind van alles nog even ver. Hij blijft onbevredigd en vindt in den wirwar der vele opdoemende vragen en problemen, die er om heen liggen geen weg of uitweg. Daarom wil ook ik mij opnieuw wagen aan een toelichting en toetsing der Assensche leerbeslissing. Allereerst uit behoefte voor mijzelf, om mij rustig en volkomen rekenschap te geven van mijn bezwaren en standpunt tegenover de Synode. Maar ook om zoo mogelijk anderen te dienen met het licht dat ik door biddend studeeren ontving. En gelukkig zal ik mij rekenen als ik sommigen verder kan helpen in den weg eener beslissing. Niet dat ik propaganda wil maken voor een bepaalde partij of groep. Neen, ik wil slechts getuigen, daarbij de zaken zoo duidelijk mogelijk uiteenzettend, zoo objectief en eerlijk mogelijk voorstellend. Natuurlijk komt mijn inzicht en overtuiging daarbij naar voren. Ik sta, bewust gekozen hebbend, nu eenmaal aan een bepaalden kant, ni. tegenover de Synode. Indien nu iemand zeggen zou: maar dan is uw voorstelling eenzijdig, dan zal ik dat niet weerspreken, maar vorder billijkheidshalve dat hetzelfde erkend worde voor de tegenpartij. Trouwens niemand kan de zaken ooit anders voorstellen dan eenzijdig, rul. van uit het gezichtspunt van zijn eigen overtuiging. Maar dat geldt altijd, ook en zelfs van een uitspraak van velen saam, en blijft dus ook van kracht voor de uitspraak der Synode, die menschelijk-feilbaar en dus eenzijdig is. Menschelijk-feilbaar en eenzijdig. Daarom nog niet foutief en verkeerd.' Ook wie de uitspraak der Synode onjuist acht, dient de mogelijkheid te erkennen dat zij goed, juist en waar had kunnen zijn. En omgekeerd wie de uitspraak der Synode juist acht, moet en kan ze nochtans als eenzijdig en menschelijk feilbaar erkennen. Onfeilbaar is alleen Gods Woord en niet meer eenzijdig, immers volkomen zal ons weten pas in den hemel zijn, als het volmaakte, ook het volmaakte kennen zal gekomen zijn. Eenzijdig en menschelijk-feilbaar is dus ook mijn betoog. Voor herziening en verbetering vatbaar. Zoo geef ik het ook als mijn gezichtspunt en overtuiging. Ik streef niet naar het meer dan menschelijk-mogelijke, en volsta dus met een getuigenis van mijn waarheidsinzicht. Aan ieder het voorts overlatend om te oordeelen of en in hoever er waarheid uit spreekt. De vrucht van mijn spreken is niet in mijn hand, maar berust bij den God der waarheid. Eenzijdig dus, maar dat is niet partijdig. Wie dit laatste zou meenen bedenke, dat het hier gaat om een diepen, ernstigen, eerlijken overtuigingsstrijd en daarvan heeft geen minder dan de nobele Groen van Prinsterer eens dit mannelijk woord gesproken: Onpartijdig kan alleen hij zijn, die partij kiest. En nu ga ik tot mijn onderwerp over. ASSENS LEERBESLISSING TOEGELICHT EN GETOETST. Assens leerbeslissing vereischt toelichting. Zij is uit en van zichzelve voor velen blijkbaar niet duidelijk. In menig gemoed heeft zij meer vragen gewekt dan antwoord gegeven. De moeilijkheden, die losgekomen zijn naar aanleiding van dit geschil over de paradijsgeschiedenis in den boezem onzer kerken zijn door de uitspraak der Synode niet opgeheven en weggeruimd, maar voor velen onnoemelijk verzwaard en vermeerderd. Eerst nu is het oog van vele geloovigen, ook van de eenvoudigen onder hen pas opengegaan voor de moeilijkheden welke in het Schriftverhaal verscholen liggen, wanneer men zich daarvan rustig rekenschap geeft in het licht van de vragen, die zijn opgeworpen. Deze vragen zijn vragen ontsproten aan het wetenschappelijk cultuurmilieu van onzen tijd. En daar is het volk niet meer buiten, want in steeds breeder kringen dringt het cultuurleven door vooral in de steden, maar toch ook op het platteland. Ontwikkeling, ook verstandelijke ontwikkeling en algemeene cultuurvorming is een verschijnsel van den tijd, waar de geloovigen niet buiten kunnen, maar ook niet buiten mogen willen blijven. Op zichzelf is het dus zoo erg niet, wanneer naast de geloofsvragen ook de cultuurvragen wakker worden. En wanneer dan in het persoonlijk leven een strijd ontbrandt tusschen de oude geloofstraditie en de nieuwe cultuurvragen, en de afloop daarvan mag gunstig zijn, dan zal het geloof, dat in dien gemoedsstrijd de overhand behaalde daar niet minder van worden, maar er door winnen. Want het geloof zal dan wel geen naïef geloof meer zijn, dat van geen moeilijkheid nog weet, maar door den twijfel heengegaan, des te sterker staan in een wereld, die het van alle kanten met hare aanvallen van ongeloof of critiek der wetenschap bestookt. Maar wel is het zaak, dat de kerk in haar uitspraken duidelijk zij, zoowel waar het de wetenschappelijke cultuurvragen betreft als wanneer het gaat om de ongerepte handhaving van het geloofsbelang, daartegenover. Hierin is ma. de Synode van Assen schromelijk te kort geschoten. Haar leerbeslissing is niet duidelijk. Waarin is de leerbeslissing van Assen niet duidelijk? Zij is niet duidelijk in de onderscheiding van geloof en wetenschap. Aan den eenen kant bedoelt tij op te komen voor de eenvoudigheid des geloofs en waarschuwt tegen alle zeggenschap van de wetenschap in zaken des geloofs. Aan den anderen kant erkent zij met waardeering door de wetenschap te ontsteken nieuw licht „dat kan strekken om ons den zin der H. Schrift beter te doen verstaan."1) Is dit niet tegenstrijdig ? Indien de zin der HS. door en voor het geloof vaststaat en tegenover de pretentie der wetenschap gehandhaafd moet worden, hoe kan deze zin dan nog verduidelijkt worden door nieuw licht der wetenschap? En omgekeerd: indien dankbaar gebruik mag gemaakt van het licht der wetenschap tot verduidelijking der HJ5. hoe kan de zin der HJ5. dan vaststaan buiten de wetenschap om en tegen de wetenschap in? De Synode van Assen spreekt van den klaarblijkelijken zin der HS. en erkent daarnaast de behoefte of althans de mogelijkheid van nieuw licht door de wetenschap op dezen reeds klaarblijkelijken zin alsnog te werpen. Dit alles is niet duidelijk en maakt dat ook niet duidelijk wordt welk het verschil is tusschen haar standpunt en het onze door haar bestreden en verworpen. Niet duidelijk ook wordt het onderscheid en de verhouding tusschen geloof en wetenschap, tusschen geloofswaarheid en wetenschappelijke uitlegging, tusschen kerkelijke uitspraken en het waarheidsgezag van Gods Woord. Assens leerbeslissing is niet duidelijk. Dit geldt ook van den vorm. Hare uitspraken zijn niet vlot en natuurlijk gesteld, haar taal- en woordgebruik is kunstmatig en gewrongen. Het heeft alles meer van een notariëele acte en deurwaardersexploit dan van een levende belijdenis en een bezield geloofsgetuigenis. En dit laatste had toch verwacht mogen worden, nu de kerken gewikkeld waren in een geding dat het gezag der H.S. betrof. Hoe schoon ware het geweest, indien de Gereformeerde kerken een imponeerend getuigenis af hadden mogen leggen aangaande de HJ5. en haar gezag in verband met de eischen van den tegenwoordigen tijd. Een getuigenis, waarin klaar en kloek manmoedig en trouw de Bijbel beleden werd als letterlijk en volledig, volstrekt en onfeilbaar het Woord van God, terwijl nochtans midden in den tijd positie genomen werd en het oog geopend bleek voor de vele vragen van ons wetenschappelijk cukuurmilieu. De gelegenheid was Zoo gunstig, de taak en roeping zoo ernstig en schoon. Hoe jammer dat de Synode dit niet heeft begrepen en dat onze kerken niet bij machte zijn gebleken een uitspraak te doen in zoo belangrijke materie van brandende tijdvragen, waarbij vol spanning en belangstelling de oogen der geheele wereld om zoo te zeggen op ons waren gericht. Hoe jammer dat de Synode fiasco heeft geleden en haar leerbeslissing geworden is tot een paskwil. Het geschil is onbevredigend opgelost, een breuk in de kerkelijke eenheid geslagen, en binnen het verband een verwarring ontstaan, die zoowel wat waarheidsmeening als kerkrechtelijke houding aangaat met ieder nieuw geval hopeloozer wordt. Op tragisch-duidelijke wijze is de ») Woord van waarschuwing, vermaan en bestuur. Woord en Geest ie jrg. bl. 170. onmacht van het Gereformeerd Protestantisme en de zwakheid der Gereformeerde kerken openbaar geworden. Inplaats van aan de spits te zijn getreden in den geloofsstrijd onzer eeuw met een belijdenis-uitspraak die vriend en vijand eerbied afdwong zijn wij tot een smaad der wereld en een belaching der broederen geworden. Nu heeft op de vergadering van de Ned. Herv. Predik, vereeniging verleden jaar Dr. Severijn van Dordrecht kunnen constateeren het voor ons op de meest pijnlijke wijze voelbaar geworden feit, „dat wij een zoodanige Schriftbeschouwing missen als overeenkomt met de erkenning van haar goddelijke autoriteit en die allen kan vereenigen, die door belijdenis bijeenhooren.**1) De opzet en bedoeling der Synode is blijkbaar geweest alle belijders der Gereformeerde religie voor wat aangaat het Schriftgeloof te voeren tot en houden bij den codex sacer, den heiligen tekst. Bij de letter van den tekst. Kort en goed. Lees wat er staat en houd u daaraan. Dit is uitnemend. Daar kan niemand bezwaar tegen hebben. Indien de Synode zich daaraan gehouden had, met kracht en klem, geen belijder van het volstrekt gezag der H.S. binnen of ook buiten de Geref. kerken zou er aan gedacht hebben er Zich tegen te verzetten. Integendeel met vreugd en geestdrift zou Assens leerbeslissing zijn begroet. Want het is van het uiterste belang in eiken tijd, maar vooral in onzen tijd het hart tot den tekst te brengen en de tekst tot het hart. De opzet en bedoeling der Synode is blijkbaar geweest tegenover de pretentiën van cultuur en wetenschap op te komen voor en vast te- houden aan de eenvoudigheid des geloofs en aldus den Bijbel ongedeerd en onverduisterd voor de gemeente te bewaren en de gemeente te doen kleven aan den Bijbel als het machtig en levend getuigenis Gods. Had de Synode dat maar gedaan. Was zij in haar opzet en bedoeling maar geslaagd. De eenvoudigheid des geloofs, wie zou het geen zegen achten, en wie, daarvan af te wijken, niet een ontzaglijk gevaar I De letter van den tekst, wie zou die niet eerbiedigen, en den klaarblijkelijken zin van de H.S. wie zou daartegen in willen gaan? Zoo iemand zou den geestelijken rechtstitel van Gereformeerd te zijn verbeurd hebben, wat Zeg ik, sterker nog, hij zou immers zelfs naar de orthodoxie gesproken den Christennaam hebben prijsgegeven. Maar, mijne lezers, wenden wij ons dan nu tot de letter. Lezen wij samen den heiligen tekst. (Gen. II: 8 en 9, 15—17, Gen. UI: 1—6). Onnavolgbaar schoon! Sober en grootsch als de lijnen van een bergmassief, dat zich voor onze verbaasde blikken uit de wijde vlakte verheft, Zoo majesteitelijk is deze taal, Zoo roerend verheven en mateloos eenvoudig is deze stijl, Ieder onbevangen lezer krijgt daar een indruk van. Hij leest wat er staat, en als hij een geloovige is, neemt hij het ook aan zooals het er staat. Is dit nu duister? Hoe is het in de wereld mogelijk, zijt ge geneigd te vragen, dat hier nog *) Verslag in de N. Rott, Ct. Woensdag 14 April 1936, Ochtendblad A. verschil van gevoelen over rijzen kan? Wij lezen toch duidelijk van een hof met vele boomen, van twee bijzondere boomen apart met bijzondere beteekenis, van de slang die tot Eva spreekt ? Wat wil men dan toch ? Wie kan daar nu bezwaar tegen hebben of moeilijkheden er mee? Voor den geloovigen bijbellezer is hier immers niets bijzonders? En wij allen, gereformeerden, en nog heel, héél veel christènen van andere gezindte, in het lieve vaderland en daarbuiten met ons, aanvaarden vol kinderlijken eerbied en diep ontzag de letter van dit verhaal als heilige tekst, als het geloofwaardig getuigenis dat God in Zijn Woord tot ons spreekt. Als het zoo staat, m.1. wanneer dit aanvang en uitgangspunt der Synode is, hoezeer moet dan niet den schijn tegen hebben en dus ook van meet af de stemming van het eenvoudige, vrome volk tegen zich krijgen, wie aan dat volk wordt voorgesteld als een die het waagt ook maar de mogelijkheid te stellen van een andere opvatting dan wij samen hebben gelezen, dat er letterlijk staat. „Een slang is toch een slang, spreken is spreken, en boomen zijn boomen ?"') En al weer, als het zoo staat en dit het uitgangspunt der Synode is, hoezeer moet dan deze Synode niet een voorsprong hebben en dadelijk voorspraak krijgen van elk geloovig hart, waar zij zich voordoet als niets anders te bedoelen dan den letterlijken zin van het eigenlijk verhaal te handhaven tegenover het gevaar om in naam der wetenschap den inhoud der Schrift onzeker te gaan stellen door te twijfelen aan wat er staat. Maar is dit het geval? Handhaaft werkelijk de Synode den eigenlijken en letterlijken zin der H.S. in deze hoofdstukken? Doet zij niets anders en niets meer? En, is er bij Dr. Geelkerken en zijn medestanders metterdaad het gevaar aanwezig om den tekst te gaan betwijfelen en den Schriftinhoud onzeker te maken? Wij kunnen het niet inzien. Wel iets anders. Eer het omgekeerde. Dit ga ik u nader toelichten. Om te beginnen, moet eerst vaststaan, dat de Synode niets anders doet dan den eigenlijken en letterlijken zin van Gen.II en III handhaven. Wat ik ten sterkste betwist. De Synode zegt het wel en bedoelt het ook, maar ze doet het niet. Dat moet ons eerst duidelijk worden. Het is een groote misvatting van de Synode, eene misvatting waarin zij duizenden eenvoudigen meesleept, die haar goedgeloovig volgen, wanneer Zij beweert op te komen voor de klaarblijkelijke bedoeling van het schriftverhaal tegenover een richting of standpunt dat om wetenschappelijke moeilijkheden de beteekenis van den tekst in zijn bijzonderheden onzeker wil stellen. Een groote misvatting. In de eerste plaats omdat het standpunt der Synode een ander is dan dat van de eenvoudigheid des geloofs. En in de tweede plaats omdat het standpunt dat Dr. Geelkerken en zijn medestanders aanhangen niet is het standpunt dat de Synode bestrijdt. Wat het eerste betreft is de Synode niet duidelijk en zuiver in haar voorstelling, wat het tweede aangaat gaat zij feil in hare bestrijding, vechtend tegen een gevoelen dat niet anders bestaat dan in de *) Zie prof. Dr. G. Cu. Aalders. De exegese van Gen. a en 3 en de beslissing der Synode van Assen. Uitgave van J. H. Kok, Kampen bl. 9. verbeelding der Synodalen en de statige kolommen van het exegetisch-dogmatisch rapport. Het. standpunt der Synode is een ander dan dat van de eenvoudigheid des geloofs. Wist gij dat? Hoeveel is er niet aan gelegen, dat daarvoor de oogen, vooral der eenvoudigen, geopend worden. Het zal den tooverban breken, waarmee de Synode van Assen met haar leerbeslissing nu nog duizenden eerlijke harten gevangen houdt. Het zal de oprechte zielen eindelijk losmaken van een juk, dat zij zich argeloos hebben laten opleggen. Het zal duidelijk doen worden dat ten onrechte vereenzelvigd wordt de uitspraak der Synode met de handhaving van de waarheid Gods. De Synode spreekt van de klaarblijkelijke bedoeling van het Schriftverhaal. Maar let nu wel op, m.1., dat is niet het verhaal zooals gij en ik het in onbevangen geloofseenvoud gelezen hebben zoo straks. Neen! de Synode bedoelt wat anders. En dit andere, dit geheel andersoortige komt aan den dag, waar de Synode de conclusie trekt.... „en dus zintuigelijk-waarneembare werkelijkheden waren." Daar hebt gij het. Hier schuilt de fout. Hier komt de misvatting in het spel. Met deze conclusie maakt de Synode een overgang, die zij niet maken mag. Niet maken althans zonder eerst te waarschuwen. Eerst er op te wijzen, dat zij dezen overgang maakt en dan verder te bewijzen dat zij het recht heeft dezen overgang te maken en van nu voortaan hare opvatting als gelijkwaardig in plaats te stellen van en te gebruiken voor den eigenlijken en letterlijken zin die het eenvoudig geloof er aan hecht. Zulk een bewijs zal de Synode niet gemakkelijk geven kunnen. Sterker zal staan wie er tegen opkomt met bezwaren. Immers, hierop opmerkzaam geworden, moeten wij toch toestemmen, als we eerlijk willen blijven, dat het niet meer is het spreken van uit het standpunt van de eenvoudigheid des geloofs, wanneer we termen gaan bezigen als zintuigelijk-waarneembare werkelijkheden. Dat doet het eenvoudige volk toch niet. En dat verstaat het ook niet. Wanneer de onbevangen vrome in zijn eenvoud opkomt voor den letterlijken zin van het schriftverhaal in Gen. II en III dan zou hij spreken van een echte slang, van hoorbaar spreken, van een zichtbaren boom. Maar wanneer de Synode gaat spreken van zintuigelijkwaarneembare werkelijkheden, den verlaat zij daarmede het standpunt des geloofs om over te stappen op wetenschappelijk standpunt. Wij hebben hier de-tegenstelling en het onderscheid tusschen intuïtie en reflectie. Nu veroordeel ik zulk een overgang niet van geloofseenvoud tot wetenschappelijk denken. Maar wel verzet ik er mij tegen dat men dat doen zou en zich dan onnoozel weg zou aanstellen alsof het geen verschil maakt. Want hier liggen juist de voetangels en klemmen. Hier moeten we zoo angstvallig voorzichtig zijn. O zoo licht wordt hier iets bezeerd en gekneusd aan de eenvoudigheid zoowel van het geloof als van de Schrift. Want vergeten we toch niet, dat de taal van het gewone voelen en denken der menschen ook is de taal der H. Schrift. Daarom moeten we hier dubbel waken om niet te kort te doen aan de Schrift en niets te wijzigen in het geloof, wanneer we gaan transponeeren in termen der wetenschap. Of ik nu op zichzelf bezwaar heb tegen den overgang van de geloofsintuïtie tot de reflectie van wetenschappelijk denken ? Ik herhaal nog eens : in het geheel niet. Waarom zou ook een geloovige niet tot nadenken mogen komen ? Waarom Zou een christen niet tot wijsgeerige bezinning mogen opklimmen? Waarom de kerk niet aan theologie mogen doen? Toch ligt hier een gevaar, en een bezwaar. Hoezeer ik het toejuich dat onze predikanten wetenschappelijk gevormd Zijn, en het een aanbeveling, ja zelfs noodzakelijkheid acht, dat zij als theologen ook ter dege wijsgeerig gevormd zijn, toch zou ik geen enkele wetenschappelijke opvatting voor goed aan de theologie willen binden en niet eenig bepaald wijsgeerig standpunt als het bijbelsche, schriftuurlijke verkondigd willen zien. Daarom waarschuw ik tegen den overgang van eenvoudigheid des geloofs tot wetenschappelijk standpunt, door de Synode gemaakt. Daarom wijs ik op dezen stap als op een overgang naar een andere sfeer, die niet zonder meer had gedaan mogen worden. Daarom wraak ik als logische fout en ontoelaatbaren sprong de conclusie in Assens leerbeslissing van den klaarblijkelijken Zin van het Schriftverhaal tot zintuigelijk-waarneembare werkelijkheden. Dan is het niet meer de eenvoudigheid des geloofs. Dan staan we niet meer in de sfeer van het Schriftverhaal. Het lijkt er niet naar. Dat is wijsgeerige formuleering. Dat is wetenschappelijke constructie. Dat is een bepaald theologisch standpunt, hetwelk zich eerst rechtvaardigen moet. Het is niet hetzelfde of ik spreek van uit de eenvoudigheid des geloofs of van uit het wetenschappelijk-wijsgeerig standpunt der Synode. Het is niet hetzelfde of ik spreek van den klaarblijkelijken zin van het Schriftverhaal dan wel van zintuigelijk-waarneembare werkelijkheid. We hebben bij dit laatste enkel te maken met de wetenschappelijke constructie van de opstellers van het exeg. dogm. rapport, en dus in de leerbeslissing van Assen met de geestesrichting der godgeleerden die op onze Synode den toon aangeven en helaas de meerderheid vormden. En nu sticht het verwarring en het is misleidend voor het argelooze volk dat desondanks de conclusie getrokken wordt van den klaarblijkelijken zin van het Schriftverhaal tot de zintuigelijk-waarneembare werkelijkheden. Want het krijgt zoo den schijn alsof de Synode het standpunt des geloofs verdedigt en den klaarblijkelijken zin der H.S. handhaaft, terwijl metterdaad een wetenschappelijke opvatting wordt gedecreteerd en een wijsgeerig standpunt wordt ingenomen. En welk een standpunt! Zeker niet dadelijk en duidelijk voor ieder schriftgeloovige in overeenstemming met de Bijbelsche sfeer. De H.S. sluit met haar werkelijkheidsbegrip aan bij taal en stijl van het dagelijksche leven. Maar blijft bij onze gewone opvatting niet staan. Zij kert ons onderscheid maken volgens 2 Cor. IV : 18 en Hebr. XI: 1 en 3 tusschen de dingen die men ziet en de dingen die men niet ziet. De eerste zijn tijdelijk, de laatste eeuwig. Zou men nu van die eeuwige dingen, de dingen die men niet ziet, kunnen zeggen dat zij niet zintuigelij k-waarneembaar zijn. En zou Zulk een ontkenning inhouden dat zij dus onwerkelijk zijn? Het een noch het ander is het geval. De onzienlijke dingen zijn niet onwerkelijk al is het dat zij in den gewonen regel door ons niet gezien worden. En zeker zijn ze niet zintuigelijk-onwaarneembaar. Want God kan ze ons toonen. Gelijk de vurige paarden en wagenen aan Eliza's jongen op den berg te Dothan. Gelijk de engelen in den nacht van Christus' geboorte in Efratha's velden. Gelijk door Stefanus bij zijn sterven, door Saul op den weg naar Damaskus, door Johannes op Patmos Jezus in heerlijkheid is aanschouwd. Op allerlei manier blijkt dus dat we met de wijsgeerige term zintuigelijk-waarneembare werkelijkheden heel voorzichtig moeten zijn en die bezwaarlijk kunnen bezigen voor de Bijbelsche sfeer. Wij zijn daarmee niet op het standpunt des geloofs noch in overeenstemming met het werkelijkheidsbegrip der H. S. Juist hier vrees ik gevaar en voel mij onveilig. Ik voel met de conclusie der Synode te komen buiten het standpunt van de eenvoudigheid des geloofs en vrees een onveilige vervreemding van de gedachtenwereld der H.S. Aan die zintuigelijke waarneembaarheid schijnt de Synode nochtans uitermate te hechten. Waarom toch? Het heeft er al den schijn van, omdat zij meent daarin het wapen gevonden te hebben dat het standpunt van Dr. Geelkerken kan treffen en zijn gevoelen als kettersch ten toon stellen. Het kon echter wel eens blijken, dat de Synode hierdoor in haar eigen zwaard zou moeten vallen om zich te wonden met een ongeneeslijke wonde. Waarom? Omdat de Synode zich heeft laten verleiden om, op grond van die wetenschappelijk-wijsgeerige conclusie der zintuigelijke waarneembaarheid een dilemma op te stellen, dat onaannemelijk is. Onaannemelijk voor Dr. Geelkerken, omdat het zijn gevoelen geen recht doet, onaannemelijk ook in zichzelve, omdat er metterdaad nog een derde mogelijkheid bestaat. Het dilemma dat de Synode heeft opgesteld is öf de letterlijke opvatting aanvaarden öf de symbolische, allegoriseerende; öf de vier bijzonderheden uit het paradijsvernaai erkennen als zintuigelijk-waarneembare werkelijkheden of in strijd komen met het art. 4 en 5 der belijdenis erkende schriftgezag. De fuik is opgezet, de prooi moet gevangen. f Nu zal Dr. Geelkerken zwichten dan wel zich als ketter openbaar maken. Het is blijkbaar de Synode te doen geweest om te kunnen komen tot veroordeeling van Dr. Geelkerken. Het is immers een publiek geheim hoe het voor velen van te voren reeds als dogma vast stond Dr. Geelkerken niet zuiver was. En nu heeft de exeg. dogm. commissie, mede in dien waan bevangen het rapport zoo opgesteld dat het uitliep op een dilemma, kiezen of deelen, het een of het ander. En daar had men voor noodig de zintuigelijk-waarneembare werkelijkheden van de slang en haar spreken en de beide paradijsboomen. Op die zintuigelijke waarneembaarheid heeft de Synode zich toegespitst. Desnoods wilde men met de slang en haar spreken nog wel eenige consideratie gebruiken, maar op de zintuigelijke waarneembaarheid der boomen stond zij onverzettelijk scherp. Nu is het merkwaardig om te zien hl dit licht hoe het in het exeg. dogm. rapport dat door de Synode aanvaard en door de Synodale pers als om strijd geprezen is, een wringen is om toch eindelijk maar het verdachte slachtoffer te brengen onder den valbijl der veroordeeling door hem te plaatsen voor de tegenstelling: öf de letterlijke opvatting in onzen zin aanvaarden, öf gij zijt een aanhanger van de verfoeilijke opvatting der symbolische uitlegging, der allegorese die de letter tritwischt, den Schriftinhoud vervluchtigt, de ons geopenbaarde feiten en zaken in hare werkelijkheid miskent. Hoe weerzinwekkend wordt o dit armzalig gedoe, wanneer uw oog eenmaal ▼oor de heülooze misvatting der Synode is opengegaan. Het komt u onbegrijpelijk voor, dat mannen van naam en invloed in zulk een verantwoordelijke positie, zonder het zelf te beseffen zich zoozeer hebben kunnen verlagen en daardoor een beslissing helpen voorbereiden, die de kerk tot schande zou maken en de wetenschap in het aangezicht slaan. Het droevigst van al is echter, dat zoovele eenvoudigen door het officieele karakter van dit kerkelijk-theologisch gebaar verblind en op den klank der woorden afgaande, zich laten meesleepen. Arm volk, dat zoo voorgelicht wordt. Beklaaglijke voorgangers die zoo het volk leiden. Wie kan hier weerhouden de Jesaiaansche taal: o, mijn volk! Die u leiden, verleiden u en den weg uwer paden slokken zij in. (Jes. IV : 12). Luister zelf maar. Dat dit niet te streng geoordeeld is, zegt het dogm. exeg. rapport, nJ. dat Dr. Geelkerken de symb. opvatting aanvaardt, blijkt ook uit de moeilijkheden, waarin Dr. G. zich wikkelt. We zagen boven (sub. II), dat de beide Paradijsboomen, de slang en haar spreken door hem wel als werkelijkheden worden erkend, maar dat het de zintuigelijke waarneembaarheid is, die door hem dubieus wordt gesteld. Wat kan dit echter anders beteekenen, dan dat deze Schriftmededeelingen (wellicht) symbolisch moeten worden verstaan? Dit is echter moeilijk te vereenigen met de reeds vroeger genoemde verklaring, dat hij geen symbolische of allegorische opvatting voorstond. Weliswaar kan men strikt genomen zeggen, dat hij dit ook door zijn uitingen aangaande de zintuiglijke waarneembaarheid nog niet doet, daar hij deze waarneembaarheid ook weer niet ontkent. Maar de andere mogelijkheid, die hij aanneemt, is dan toch metterdaad geen andere dan die der symbolische opvatting, en het is moeilijk te ontkennen, dat zijn vroeger voor de Classis afgelegde verklaring een andere gedachte moest wekken. Dus Dr. Geelkerken erkent volgens eigen bekentenis van het exeg. dogm. rapport der Synode de beide boomen en de slang met haar spreken wèl als werkelijkheden. Maar het fijne puntje van verschil zit volgens de commissie in de zintuigelijke-waarneembaarheid. De ontkenning daarvan kan niet anders beteekenen dan het aanvaarden van de symbol. opvatting. Hier hebt ge het dilemma. Of neen nog verder gaat de Synode in haar lugubere eerlijkheid om aan het standpunt van Dr. Geelkerken recht te doen. Zelfs de waarneembaarheid ontkent hij niet. Blijft enkel het zintuigelijke.- En op deze zwaardsnede van allerfijnste begripsdistinctie valt het hoofd van den getrouwen prediker als ketter. Dr. Geelkerken neemt immers een mogelijkheid van werkelijkheid aan. : Een andere mogelijkheid dan de zintuigelijke-waarneembare werkelijkheid. En daarvan concludeert dan het exeg. dogm. rapport ten slotte dat het is de gevreesde, de gehate, de gevloekte symbolische of allegorische opvatting, die alle dogmatische waarheid der Schrift dreigt onzeker te stellen en tot de meest grenzenlooze willekeur voert. Ik heb u het dilemma doen zien waarin het dogmat, exeg. rapport Dr. Geelkerken gevangen heeft, waarop hij door de leerbeslissing van Assen als ketter gevallen is. Het is het dilemma: öf de letterlijke opvatting in Synodalen zin óf de symbolische. Of de zintuigelijk-waarneembare werkelijkheid of vervluchtiging van den duidelijken Schriftinhoud. Ik aarzel niet dit dilemma noodlottig te noemen. Noodlottig voor de Synode, die er door verleid werd een leerbeslissing te nemen die onbillijk is. Noodlottig voor de kerken, wier eenheid van kerkverband er door verbroken werd. Noodlottig voor de geestesrichting der kerken die in Synodaal verband bleven omdat hier een gevaar komt oprijzen van bedenkelijke eenzijdigheid t.o.z. van de H.S. welke met haar klaarblijkelijke bedoeling in strijd is. Dit laatste ga ik nog nader aantoonen. Maar eerst moeten we nog even vaststellen wat dan wel het gevoelen van Dr. Geelkerken is. Het dilemma: öf de letterlijke opvatting naar Synodale formuleering óf de symbolische is noodlottig voor de Synode gebleken. Het heeft haar verleid een leerbeslissing te nemen, die onbillijk is. Het is niet zoo, als de Synode zegt. Het gevoelen van Dr. Geelkerken is niet juist weergegeven. Gezien in het licht van het door de Synode gestelde dilemma was er geen uitweg, geen andere mogelijkheid. Maar dat dilemma had de Synode niet mogen stellen. Waarom niet ? Omdat er metterdaad nog een derde is tusschen de twee gestelde dingen. Maar dit raakt de Schriftbeschouwing, waarop we zoo straks komen. Het dilemma wijzen we dus van de hand om nu te vragen : wat was dan het gevoelen van Dr. Geelkerken? Waarover liep het verschil? Over het verstaan der tekstbijzonderheid of over den openbaringsinhoud, over bijzaken of over de hoofdzaak, over de geloofswaarheid dan wel over uitlegkundig inzichtsverschil ? In eenen saamgevat, was het een kwestie van exegetische moeilijkheden of waren het geloofsbezwaren? Dr. Geelkerken heeft nadrukkelijk verklaard dat de letterlijke opvatting bij hem geen geloofsbezwaar ontmoette, maar indien metterdaad de gangbare opvatting de eenig mogelijke en uitsluitend ware was, hij die dan gaarne zou willen aanvaarden. Dr. Geelkerken heeft ook voldoende waarborgen gegeven, dat de geloofswaarheden1) die met Gen. II en III saamhangen daaruit voortvloeien en daarop gegrond zijn door hem zonder voorbehoud wordt aanvaard. De eenige reserve, die hij maakte was de reserve van uiüegkundigen aard ten opzichte van de vier bijzonderheden van het paradijsverhaal. Beteekent dit nu, dat hij die zaken ontkende, hun bestaan of werkelijkheid onzeker stelde ? Neen. En evenmin beteekende dit, dat hij er aan twijfelde, 't Was voor hem geen geloofszaak, zaak van geweten, maar zaak van wetenschap, van weten. Hoe moet ik dat opvatten. Naar de eenvoudigheid des geloofs aanvaarden Dr. Geelkerken en de zijnen Gen. II en III letterlijk en historisch, maar bij nadenken en' zich rekenschap geven rijzen de moeilijkheden. Geen moeilijkheden van geloof, maar moeilijkheden van uitlegging. Ze nemen dan niet weer terug wat ze eerst hebben toegestemd. x) Zie Rapport der Dogm. Exeg. Commissie A, II, 3 ie alinea 2 „En dan is het zeker met zonder belang, dat hij aan het slot gewaagt van de door hem nimmer in twijfel getrokken „dogmatische waarheden van schepping, staat der rechtheid, Satanische verzoeking, overtreding van het „gebod des levens", goddelijke vloek verdrijving uit het Paradijs", hoewel het Uw Commissie niet duidelijk is, waarom hij hier juist den term „dogmatische waarheden" gebruikt. N.B. Die laatste opmerking van het rapport is nog al onnoozel. Het gaat hier immers om de tegenstelling dogma of exegese. Is het dan zoo onbegrijpelijk onderscheid te maken tusschen dogmatische en exegetische waarheden? J. C. A. Ze ontkennen niet achterna, wat ze begonnen zijn te aanvaarden. Maar dit doen ze : zich realiseeren dat er bij nadenken moeilijkheden opkomen die er voor het eenvoudige geloof niet bestonden. Zij zijn één met alle Gereformeerden en ook met de Synode in zoover het het geloofsstandpunt betreft, maar zij maken bezwaar om dit naïeve geloofsstandpunt te verheffen tot wetenschappelijk peil in den vorm en op de manier als de Synode deed met haar zintuigelijk waarneembare werkelijkheid. Zij wraken bovenal de vereenzelviging van de wijsgeerige terminologie met de taal van het dagelijksch leven, die ook de taal der H.S. is en maken onderscheid tusschen den tekst en haar opvatting. De opvatting kan verschillend zijn, over een en dezelfde tekst, terwijl toch van beide kanten geëerbiedigd wordt het volstrekt openbaringskarakter. Dit raakt de vrijheid der exegese en het recht der wetenschap. Maar wat heeft nu de Synode gedaan, zij heeft listiglijk haar standpunt vereenzelvigd met de eenvoudigheid des geloofs en haar opvatting uitgegeven voor den klaarblijkelijken zin van het Schriftverhaal. Dit is een valsche vermenging die niet kan geduld. En eenmaal in dien doolhof van verwarring geraakt moest de Synode wel haar noodlottige beslissing nemen, waarbij zij wat Dr. Geelkerken in voetenschappelijken zin discutabel stelde hem toerekende als of hij het in leerstelligen zin disputabel stelde. Dit gevoelen heeft de Synode ten onrechte aan Dr. Geelkerken toegedicht. Niemand onzer wil disputabel stellen eenige ge/oo/swaarheid het paradijsverhaal rakende. Er is slechts verschil over de onderdeelen der beschrijving, 'n Zuiver wetenschappelijk uitlegkundige kwestie. Disputabel en discutabel, 't Scheelt maar één letter. Maar welk een verschil! Het eerste woord brengt ons op het terrein des geloofs, der belijdeniswaarheid, van het accoord van kerkgemeenschap, het laatste blijft geheel op het gebied van exegese en wetenschap, in het cultuurmilieu. Geloof en wetenschap, religie en cultuur die beide moeten onderscheiden worden. Er zijn geloofsvragen en er zijn cultuurvragen; zoo zijn er ook geloofsbelangen en wetenschappelijke belangen. Die mogen niet verward noch vermengd, allerminst vereenzelvigd worden. Dit heeft de Synode ter kwader ure uit het oog verloren. Haar recht was het en haar roeping om te waken dat het geloofsbelang der gemeente onder voorgeven van cultuureischen niet geschaad werd. Maar zij ontving van Dr. Geelkerken voldoenden waarborg omtrent de veihgheidsstelling van het geloofsbelang. Daarmee had zij zich moeten tevreden stellen en niet moeten willen grijpen naar de kerkelijke suprematie over wetenschappelijke vragen. Geloof is geen wetenschap, en discutabel is nog niet disputabel. Wat ik als wetensch. mensch discutabel stel, is daarmee voor het geloof nog niet disputabel. Alleen wie geloof en wetenschap vermengt en de wetensch. Schriftuitlegging met den Schriftinhoud vereenzelvigt, die kan komen tot zulk een ongerechtvaardigd oordeel, als de Synode in haar leerbeslissing heeft geveld. Ten onrechte werd Dr. Geelkerken veroordeeld en in hem allen die nevens de waarborg voor het geloofsbelang ook de erkenning van het cultuurbelang, nevens de vastigheid der belijdeniswaarheid de vrijheid der wetenschap geëerbiedigd willen zien. En nu wil ik aannemen dat de Synode te goeder trouw was. Ik moet wel, want waar moeten we anders heen. En ik neem het ook gaarne aan. Maar desniettemin is haar beslissing noodlottig, daar zij de vrijheid en goeden naam der wetenschap ernstig geschaad, de rust van vele zielen hopeloos verstoord, de eenheid der kerk jammerlijk verbroken heeft. En last not least de hoop op een gezegende en gezonde ontwikkeling van het Gereformeerde denken en leven door harmonische samenwerking van verschillende schakeeringen en stroomingen wellicht voor goed en zeker voor lang den bodem heeft ingeslagen. Het laatste wat ik onder uw aandacht heb te brengen is de Schriftopvatting der Synode. Deze vloeit noodzakelijk voort uit het onzalig dilemma in het exeg. dogm. rapport gesteld : letterlijke of symbolische opvatting. Daar zou nog heel wat over te zeggen zijn. Het ware een afzonderlijke behandeling waard. Maar ik moet mij beperken want ik wil mij bekorten. Twee dingen wil ik aanstippen. Het eerste is dit. Indien het dilemma consequent aanvaard wordt, tot welke conclusies moet «dit leiden voor het verstaan van andere gedeelten der H.S. Bijv. het kruis van Christus. Ik lees in Gal. 6 :14 „Maar het zij verre van mij, dat ik zou roemen anders dan in het kruis van onzen Heere Jezus Christus.... Hoe moet ik dat nu verstaan in het licht van het synodaal dilemma ? Moet ik het letterlijk nemen en historisch ? Niemand die dat waagt te ontkennen. Maar wie zou het daartoe willen beperken ? Evenmin iemand. Maar wil dit nu zeggen dat het dan dus symbolisch opgevat, dus vervluchtigd wordt ? Neen 1 het kruis van Christus is het werkelijke kruis naar letter en feit, maar het heeft voor Paulus ook nog een andere en hoogere beteekenis dan de letterlijk-historische, wilt ge de zintuigelijk-waarneembare. En dit is voor hem de eigenlijke, de voornaamste werkelijkheid van het kruis, al hangt ook juist voor Paulus en al de apostelen de zaligheid mede aan de letter en aan het feit. Zegt niet Petrus van onzen Verlosser, dat Hij zelf onze zonden in Zijn lichaam gedragen heeft op het hout. Dat hout is het kruishout in letterlijken zin. Maar ik kan en mag bij de letter niet blijven staan. Ik moet, zal ik aan de Schrift als Woord van God recht doen, opklimmen en doordringen tot den geestelijken zin. Men noemt dat ook wel het openbaringskarakter. Wat hier in geding komt is dus het mysterie der Godsopenbaring, waarvan Dr. A. Kuyper in zijn Encycl. zegt, sprekend over den Bijbel als Gods Woord: „Hoe in dat wondere boek deze eenheid schuilt, blijft een mysterie, dat alle verklaring weigert".l) Ik erken gaarne dat er gevaar is, bij de symboliseerende opvatting om aan het mysterie der Godsopenbaring te kort te doen,'-) ik weet dat daarmee het openbaringskarakter van den tekst in het gedrang komt. Maar, zoo vraag ik op mijn beurt: is dat niet het geval met de letterlijk-historische opvatting ? Kan ik daarmee toe, kom ik daarmee uit ? Immers neen. In het algemeen niet, en ook voor het Schriftverhaal van Gen. II en III niet. Dit had de Synode moeten bedenken en evenzeer op dit gevaar wijzen, ja het even pertinent moeten afwijzen als dat van de allegorese. Nu heeft zij zich al te angstvallig aan de letter gehouden tot in bijkomstige bijzonderheden toe en drijft af in de richting van bedenkelijke eenzijdigheid. Nog een tweede en laatste opmerking over de eenzijdigheid der synodale *) Dr. A. Kuyper. Encycl. II 1 436. *) Vgl. Dr. G. Ch. Aalders, De Exeg. van Gen. 3 en 3 enz. bl. 30 Schriftopvatting. Zij betreft de veelbesproken hoofdstukken, het Schriftverhaal van Gen. II en III. Daaraan zelve moet duidelijk worden het bedenkelijk karakter van de Assensche leerbeslissing. Daarom vraag ik ten slotte : Wat is de klaarblijkelijke bedoeling van het Schriftverhaal. Volgens de Synode om ons te doen gelooven dat de vier bijzonderheden zintuigelijk waarneembare werkelijkheid waren. Maar dien indruk krijgt toch wel niemand die onbevangen en met kinderlijk geloovig gemoed het verhaal leest. Neen, in het valsche licht der Assensche leerbeslissing mag het zoo schijnen, maar in het waarachtige licht der geheele Godsopenbaring niet. De klaarblijkelijke bedoeling der H. S. is niet om ons te doordringen van eenige aardsche werkelijkheid, maar veeleer om ons af te trekken van het Zinnelijke en zichtbare en het oog te openen voor ontzagwekkende geestelijke diepten. Dit verhaal, zoo kinderlijk eenvoudig bergt diepten en hoogten van matelooze afmeting. En dan komt het er op aan datgene te leeren verstaan, waarvan met geen letter iets vermeld staat, met geen woord iets gezegd wordt in eigenlijken zin. Hoezeer verhaal, historisch getuigenis hangt over Gen. II en III een wonder mysterie. En dat grijpt het geloof bij het licht van wat verder volgt. Als onderdeel van het bijbelgeheel, als Woord Gods, wordt ons hier het feit van den val en de eerste historische fundeering der verlossing geopenbaard. Dan is de slang de Satan, vorst der duisternis, vader der leugenen. verwekker des doods, menschenmoorder van den beginne. En de beide boomen beteekenen dan niet in de eerste plaats zintuigelijkwaarneembare werkelijkheden, maar huiveringwekkend ernstige geestelijke werkelijkheden. Immers voor den mensen, den enkelen mensch en de geheele menschheid tweeërlei weg, tweeërlei kans, tweeërlei eindbestemming, tweeërlei eeuwigheid, eeuwig wèl of eeuwig wee ! Daarmee verandert er niets aan de letter. Er gaat niets af en er komt niets bij. Maar bij de letter blijven we niet staan, doch dringen tot de geestelijke diepte door. Heerlijke diepte, huiveringwekkende diepte. Waarover we juichen, in het licht van Gods erbarmen, nadat we eerst hebben leeren snikken over onze schuld met een verbrijzeld hart. Zoo moet de tekst tot het hart komen en het hart tot den tekst. Zoo de Bijbel voor de gemeente leven en de gemeente bij den Bijbel. Dat is de klaarblijkelijke bedoeling van het Schriftverhaal in Gen. II en III. Dat is het geloofsbelang. Dat komt in de eerste plaats. Al het andere is bijzaak, cultuurbelang, wetenschapstaak, tweederangswerk. Opzichzelf niet te versmaden, maar in waarde niet te vergelijken met het eerste, het geloofs- het geestelijk belang. Hier, mensch en wereld ligt uw vloek en uw zegen. Hier, zondaar uw vrees en uw hoop. Hier wordt het geheim ontraadseld van den oorsprong der zonde en des doods. Hier wordt ook het wonder vermeld van de bronwellingen der genade en des eeuwigen levens. Indien dit geloofsbelang gewaarborgd is, en dat is bij Dr. Geelkerken voldoende gebleken het geval te zijn, laat dan de wetenschappelijke exegese vrij. Niet disputabel de geloofswaarheden, wel discutabel de bijzonderheden van uitlegging. Vastheid des geloofs bij vrijheid van wetenschap. Zekerheid der evangelie-waarheid naast zoeken van meerder licht over den tekst. Is deze hoofdzaak gered, wat hindert het dan of we met de cultuurvragen nog niet gereed zijn. Waarom heeft de Synode dan een ge/oo/sbeslissing genomen inzake een wetenschappelijk geschil? Zij heeft vele eenvoudigen in den lande in den waan gebracht Gods Woord te handhaven, wat zij toch inderdaad niet gedaan heeft, maar enkel haar eigen opvatting. Waarom heeft zij een onbillijk oordeel geveld op grond van een ten onrechte gesteld dilemma ? Zij heeft de leertucht daarmee verlaagd tot richtingswapen. Waarom heeft zij zich zoo eenzijdig gericht op de letterlijke Schriftopvatting ? Zij heeft daarmee voet gegeven aan de verstandsrichting en de levende kracht en majesteit van Gods Woord miskend. Ik heb de leerbeslissing van Assen voor u toegelicht en getoetst. Ik heb haar gesteld in het critisch licht mijner door biddend studeeren verkregen overtuiging. Makkelijk valt mij Zulk optreden tegenover de officiëele uitspraak eener kerkelijke vergadering niet. Hoe gaarne zou ik de Synode mijner kerken hebben willen eeren en volgen. Nu heb ik met haar moeten breken en ben gedwongen haar openlijk te bestrijden. Neen, waarlijk, makkelijk valt mij Zulk optreden niet. v Maar ik voel mij geroepen in den heiligen dienst der waarheid. En zwijgen ware voor mij verkrachting van mijn innigste overtuiging en verraad aan de gemeente Gods en de zaak van Zijn hemelsch koninkrijk. Daarom heb ik niet geaarzeld u onomwonden mijn meening te zeggen, wat men ook van mij oordeele. Ik noem de leerbeslissing van Assen onduidelijk, onaannemelijk, bedenkelijk. Onduidelijk, wijl zij berust op een logische fout, immers gaat zij op voet van gelijkheid over uit het standpunt der eenvoudigheid des geloofs tot het standpunt van wijsgeerig-wetenschappelijke constructie. Onaannemelijk is in de tweede plaats de leerbeslissing van Assen, want Zij maakt zich schuldig aan een onbillijk oordeel op grond van een verkeerd gesteld dilemma : óf letterl-hist. opvatting óf de symbolische. En eindelijk bedenkelijk acht ik de leerbeslissing van Assen omdat zij ons voert op den bedenkelijken weg van bloot letterlijke Schriftbeschouwing. En dit acht ik een groot geestelijk gevaar voor de gemeente. Ja heel de leerbeslissing zelve is symptoom en vrucht van het dalen onzer kerken tot een bedenkelijke laagte van ongeestelijkheid. Zij is symptoom en vrucht van de toongevende richting, waartegen zich reactie roerde in onze groep en actie. Maar de meerderheid voelde zich. sterk en heeft het gewaagd, ten onrechte zich voordoende als zuivere voortzetting der oorspronkelijke generatie van Calvinistischen herbloei onder Kuyper en Bavinck, ons officieel te vonnissen en uit te bannen in den persoon van Dr. Geelkerken. Dit is grievend onrecht, maar de tijd zal baat brengen. Onzer is als jonge, levenskrachtige beweging de toekomst. En dit ked ervaren kan niet anders dan tot onze loutering strekken. Een loutering, die wij, ach zoo zeer, behoeven. Maar onze rechters mogen toezien. Als rechters - voegt ons het oordeel over hen niet, dat verblijve God. Maar als geestesrichting mogen, moeten wij hen vonnissen als bedenkelijk voor de kerken waarin zij zegevierde. Want wij hebben hier te doen met een verschijnsel van verval, ' van inzinking, waartegen geprotesteerd, waarover om des beginsels en der toekomst wil een nietssparend gericht moet gaan. Wij hebben hier te doen met de beschouwing van een epigonengeslacht, die beslist decadent is te noemen. Wij hebben hier te doen met kleinzielige benepenheid, met gebrek aan heroïsme en levensdurf. Wij hebben hier te doen met wat Kuyper noemde gemis aan aansluiting aan de geestelijke realiteit.*) Dan gaat de zin voor proportie te loor en men verliest het rechte oog voor het verschil van hoofd- en bijzaken. Naar onontkoombre historiewet steekt dan terstond het rationalisme den kop op *), en we krijgen enghartige uitleggers, die aan geen mystiek achter het geschreven woord gelooven kunnen, omdat de dorheid alle mystieke gloed in hun eigen borst heeft gedoofd.') Wij krijgen dan menschen, die de dingen Gods vermenschelijken, de matelooze eeuwigheid verengen in het schema van den tijd en het sidderende, ziedende leven willen stilleggen in hun autoritaire begripscreaties. Maar het leven laat zich niet stilleggen. Noch de waarheid zich binden in het menschenwoord. De Eeuwige werkt met Zijn Heiligen Geest souverein verder. Daarom zal dan ook goddelijke waarheid zich de Meerdere toonen van een vermenschelijkte Synode en een veruitwendigde kerk. Het zal wel blijken dat Gods Woord levend en krachtig is, ondanks de synodale zwachtels waarmee de leerbeslissing van Assen het heeft pogen te omwinden. De verhoogde Christus, de Heerlijke van Patmos' visioen zal het uit Zijn mond doen uitgaan als een tweesnijdend scherp zwaard, (Openb. 1:16), het zwaard des Geestes (Ef. VI: 17). Is het een werkelijk zwaard? Moet ik het letterlijk nemen? Neen niet letterlijk. Niet letterlijk? Dus naar het dilemma der Synode symbolisch, dó. onwerkelijk immers niet zintuigelijk waarneembaar. Voelt gij niet, mJ. nu nog eenmaal en met den diepsten ernst gezegd het onhoudbare, de absurditeit van de Synodale schriftbeschouwing en de Assensche leerbeslissing? Want immers dat zwaard des Geestes zal zijn werking doen en zijn kracht voelen laten. Het zal zich niet storen aan kerkelijke decreten en synodale uitspraken of menschelijke opvattingen. Ofschoon niet zintuigelijk waarneembaar is het toch een werkelijk zwaard. En God zal er door den Christus Triumfator zijn slag mee slaan. Een slag van oordeel en vernietiging over alle menschenwaan en wereldwijsheid, een slag van ontmaskering van alle vrome vermomming des vleesches, een slag van ontdekking des harten en tot opening der consciëntie, een slag tot bevrijding van alle benauwde en verdrukte Ziel uit zonde- en satansbanden tot de ruimte van genade-genieting en hemelvrede. Dien slag, den genadeslag brenge Gods Woord ook onze zielen toe. Als het zwaard des Geestes. Tot onze eeuwige behoudenis. 12 Mei 1927, Amsterdam. ' ^rr—^ *) Dr. A. Kuyper Encycl. 11*573' *) Dr. A. Kuyper, Encycl. IIPioi. Uit enkele recensiën over de Ontwerpen van Nelly ten Have: Woord en Geest: Keurig werk, deze gecalligrafeerde wandversieringen van Mejuffrouw ten Have, waarvan ons een zestal ter recensie werd toegezonden. Keurig wat betreft de keuze der gecalligrafeerde teksten. Keurig niet minder is de calligrafische uitvoering. Lettertype, kleurschakeering, verdeeling en verhouding, het is alles voortreffelijk, smaakvol. Zouden wij onderscheid willen maken, we zouden opmerken, dat Ps. 121:4 en het lied van Böhringer, wat de uitvoering betreft, om het groene fond ons minder voldeden, maar ook alleen om dit fond — de omlijsting is juist daar bijzonder fraai; en dat we de uitvoering van Gunnings lied het mooiste vonden. Het is overbodig — want Nelly ten Have's werk is reeds algemeen bekend en versiert al maar meer huizen — maar anders zouden we onze lezers met aandrang willen opwekken allerlei leelijke en prutserige wandversiering uit hun huis te verwijderen en te vervangen door dit naar vorm en inhoud zoo fijne kunstwerk. De Heraut: De bekwame hand dezer calligraphe ontwierp een zestal decoratieve cartons. De cartons zijn uit aesthetisch oogpunt zeer te prijzen. Zij reiken ver uit boven 't peil van den gewonen „Wandtekst — helaas dikwijls zoo plomp en banaal van uitvoering, dat 't oog er met geen mogelijkheid m behagen op rusten kan. Ik acht het een gelukkig verschijnsel, dat de kunst ook deze, in onze woningen zoo veelvuldig aangetroffen, wandversiering gaat opeischen. Mij dunkt, het artistieke kunnen van Mejuffrouw ten Have gaat nog steeds in de stijgende lijn. Vóór mij ligt ook een carton van ouderen datum. Hoeveel rijper en rijker is thans haar ornamentatie; toch zonder overlading, die schaden kon. 't Mooist vind ik de calligraphie van het „Onze Vader". Daar dit uiteraard lang van tekst is, treedt het ornament weliswaar meer terug. Maar hoe fijn is de sobere, halve omlijsting, hoe harmonisch en op gelijke hoogte zijn de tinten gehouden van 't matte groen en 't paars. Utrechtsche Kerkbode: Welgekozen teksten, met fraaie lettertypen, in smaakvolle omlijsting. De kleurschakeering is rijk gevarieerd. Het oordeel daarover zal verschillend zijn, al naar dat iemand meer van stille of van sprekende kleuren houdt. Maar de uitvoering van al de kaarten is artistiek. In tegenstelling met allerlei smakelooze en wansmakelijke wandversieringen, die men in onze Christelijke gezinnen vaak aantreft, is het ons een genoegen hier eens iets te kunnen aanbevelen, dat in onze huiskamers en salons de harmonie tusschen Christendom en kunst bevordert. De Chr. Amsterdammer: Nelly ten Have is, zoowel in de keuze van de woorden als in de uitvoering gelukkig geweest. Zij heeft geheel gebroken met de ouderwetsche, karakterlooze, ornamentiek, gelijk wij die op de alom bekende wandteksten aantreffen, zonder daarom te vervallen in den grülig-impressionistischen stijl der modernen. De versiering is rijk, zonder overladen te zijn, de kleuren zijn sprekend, gevoelig, voornaam, zonder ergens door schreeuwende bontheid het oog te beleedigen. Wij bevelen ze aan, niet alleen voor onze Christelijke gezinnen, maar ook als propagandamiddel voor de Inwendige Zending. De Telegraaf; De» teksten zijn inderdaad naar ontwerp en uitvoering, bijzonder fraai. Timotheus : Van deze bekwame artiste zond de uitgever ons een zes-tal keurige ontwerpen, inderdaad van zeer fijne en smaakvolle uitvoering. We ' noemen met nadruk het bekende: Ga niet alleen door 't leven, en het majestueuze: Onze Vader, die in de hemelen zijt. BIBLIOTHEEK VRIJE UNIVERSITEIT 3 0000 01139 1376 CALLIGRAFISCHE OPDRACHTEN IN ALBUMS, OORKONDEN BELIJDENIS. EN TROUWTEKSTEN ENZ. WORDEN VERVAARDIGD DOOR NELLY TEN HAVE Reeds verschenen zijn: * Bemoediging Beveel gerust uw wegen Kind leun sterk *Neem mijn leven, laat het Heer * Houdt gij mijn handen beide * Zien wif dan met held're oogen *De Heer zal tt steeds gadeslaan * Het leven is een krijgsbanier Het „Onze Vader" * Ga niet alleen door *t leven * Belijdenistekst: U zij altijd mijn hart gewijd, * Wees stil mijn ziel Tot den taak van hoofd en handen P r ij s: f 2.25 in eiken en f 3,— in goudlijst Briefkaarten t Daar is uit 's werelds duist're wolken Ik ben het licht der wereld Hoe liefelijk zijn op de bergen Zie recensien op de vorige pagina! I OM NOTA VAN TE NEMEN I Wij vervaardigen in de randen van de met een * aangeteekende teksten, elke doop-, belijdenis- ai trouwtekst. Prijsopgave wordt aa opzending der woorden per omgaande post verstrekt. , De tekst wordt binnen een week geleverd. —————