WAAROMWIQJ EENVOUDIw|jA^? aan #ns gereformeerde volk in zake de kwestie d^^eelkerken BELIJDEND I.ID DER GEREFORMEERDE KERK VAN A$I3tERDAM-ZUID. .. ''^iLM STERDAM h. a|^an bot ten burg WAAROM NIET EENVOUDIG „JA"? OPEN BRIEF AAN ONS GEREFORMEERDE VOLK IN ZAKE DE KWESTIE Dr. GEELKERKEN door Dr. A. DE FROE BELIJDEND LID DER GEREFORMEERDE KERK VAN AMSTERDAM-ZUID. amsterdam H. A. VAN BOTTENBURG SION ZAL DOOR RECHT VERLOST WORDEN. VOORWOORD, Een categorisch antwoord is: „ja" of „neen". Er zijn vragen waarop geen categorisch antwoord te geven is. Indien aan het hoofd eener school door zijn Bestuur gevraagd wordt: „Straft gij Uw leerlingen wanneer ze te laat komen" kan hij daarop niet antwoorden „ja" of „neen". Hij moet zeggen: „dat hangt er van af. Als een jongen te laat komt omdat hij zijn enkel heeft verzwikt, krijgt hij geen straf Enz." Een categorisch antwoord te eischen, is derhalve dikwijls onbillijk. De classe Amsterdam vroeg aan Dr. Geelkerken een categorisch antwoord op een aantal vragen. Ze deed dit meer dan eenmaal. Dr. Geelkerken gaf steeds antwoord; maar nimmer categorisch. Zal hij daarom worden geschorst? Het antwoord hierop zullen we spoedig vernemen. Het is niet mijn bedoeling te trachten eenigen invloed op het Besluit der classe uit te oefenen. Uit de lezing van dezen brief zal dit duidelijk blijken. Ik wensch slechts dat het Gereformeerde volk van Nederland op deze zaak haar aandacht zal vestigen. Het is haar zaak die berecht wordt. En waarvan ze niet onkundig mag blijven. Aan het Gereformeerde polk van Nederland. Het heeft lang geduurd vóór ik er toe kon besluiten in de bekende zaak-Geelkerken mij te mengen. Mijn dagelijksche taak is reeds zóó veelomvattend, dat ze mij slechts weinig tijd laat voor mijne geliefkoosde studiën. Maar om Sion's wille mag ik niet zwijgen. Ons eenvoudige gereformeerde volk moet worden ingelicht omtrent de juiste beteekenis dezer zaak. Uit de officieele stukken en uit de artikelen die hier en daar worden gepubliceerd, kunnen ze m.i. het juiste licht niet verkrijgen. Er is zooveel dat voor hen nog duister blijft en wat opheldering verdient. Om eenigszins een juisten kijk op deze kwestie te geven, schrijf ik hun dezen open brief. Daar zijn dan in de eerste plaats de vragen: „Waaróm geeft Dr. Geelkerken nu toch niet eenvoudig en onomwonden een antwoord? De vragen zijn zoo duidelijk; het antwoord op die allen kon zoo kort Zijn: „ja"; — en dan was alles in orde. Waarom heeft hij den vrede niet lief; — waartoe dient nu toch al die onrust, die in de Kerk des Heeren wordt gebracht?" Die vragen heb ik mijzelf eerst óók gesteld. Ik heb er net zoo over gedacht. Ik vond ook dat Dr. Geelkerken een kort, categorisch antwoord had kunnen geven. Dan was de zaak uit geweest. Maar door nadenken zijn mij de oogen open gegaan; en zie ik dat Dr. Geelkerken gelijk heeft; dat het beter is dat hij geantwoord heeft zooals hij dat deed; dat het om een belangrijker zaak gaat dan ik eerst besefte. Dr. Geelkerken heeft verklaard dat hij al wat in Gen. 1—3 staat vermeld voor waar en waarachtig houdt; dat hij het aanneemt als Gods Woord en gelooft overeenkomstig onze belijdenisschriften. Waarom dan geen „ja" gezegd? In Dr. Geelkerken s antwoord (Oude vragen en een Nieuw antwoord; blz. 5), alsook in het artikel van Prof. Buytendijk (Overt. Kerkb. Zondag 20 Sept.), wordt er op gewezen, dat de vragen hem gesteld naïef-realistisch zijn. De eenvoudige geloovigen lezen dat woord voorbij. Het spreekt niet tot hen; de draagkracht ervan beseffen ze niet; en daardoor begrijpen ze ook niet waarom Dr. Geelkerken niet eenvoudig „ja" kon antwoorden. Wat beteekent „naïef-realistisch"? Het wil zeggen: de werkelijkheid opvattend als een kind, zonder controle van het geoefende verstand. Misschien zal men zeggen: „dat is nu juist hoe het moet: we moeten het koninkrijk der hemelen ontvangen als een kindeke." Maar dat is hier de bedoeling niet. Laat ik een voorbeeld geven. Een kind van een jaar of zeven zit voor het eerst in den trein. „Kijk die boomen eens vliegen!" zegt hij tegen zijn moeder die naast hem zit. „Neen kind," zegt de moeder, „die boomen vliegen niet; de trein vliegt er langs," Maar het zal nog heel wat duren voor het kind zoover is, dat hef den juisten stand van zaken ziet. Een kind ziet een licht-reclame, waarvan het eene lichtje na het andere uit- en aangaat. Kijk, zegt hij, wat draait dat wiel mooi rond. — Maar de vader weet beter: er draait geen wiel: het is slechts het volgende lichtje dat aangaat, nadat het vorige is uitgegaan. Deze naïef-realistische beschrijvingsvorm komt ook in den Bijbel voor. Paulus zegt (Hand. 27 j 27) dat de scheepslieden vermoedden dat hun eenig land naderde. Was het nu ook werkelijk de meening van Paulus of van die zeelieden dat het „land kon naderen"? Immers neen. het schip naderde het land. We denken ook aan het woord van Jozua, die sprak: „Gij zon sta stil"; en „de zon stond stil", voegt de Schrift er aan toe. Zijn we nu ketters, als we al dergelijke uitdrukkingen niet „naïef-realistisch" opvatten; als we van overtuiging zijn dat de zon stil staat, en de aarde wentelt om haar as? Verbeeld u nu eens dat op grond van wat ik bier zeg, mijn kerkeraad mij vroeg: Antwoord categorisch op de vraag: Gelooft gij dat de zon stil stond op Jozua's bevel? Gij zult misschien zeggen dat geen kerkeraad zoo dwaas zal zijn een dergelijke vraag te doen. Wel, wat den raad van Amsterdam-Zuid betreft, ben ik daar ook niet bang voor. Maar de vragen door de classe Amsterdam aan Dr. Geel- kerken gesteld, zijn in wezen precies eender: even naïefrealistisch als bovenstaande. Wat zou ik dan op die vraag moeten antwoorden? Zeg ik „neen", dan zou men zeggen: Hier is het duidelijke bewijs dat gij de waarheid der Schrift niet aanvaardt. Ik zou kunnen zeggen „ja" en daarmede bedoelen: „Ik geloof dat Jozua den dag-tijd met zooveel uur heeft verlengd." Dan was de rust hersteld. Dan was ik niet koppig of eigenwijs. Maar dan was de domper gezet op het ware licht. Niet dat we den Bijbel hadden behouden, maar we hadden den Bijbel doen verloren gaan voor het opkomend geslacht. Niet de waarheid der Schrift wordt aangetast door een „nadere verklaring" in plaats van een categorisch „ja"; maar de waarheid wordt juister geformuleerd, en we verliezen geen houvast aan Gods Woord; maar dat houvast wordt versterkt. Feitelijk heb ik de zaak hiermede voldoende toegelicht. Maar ik wil nu toch ook een enkel woord zeggen over de kwestie van de slang. Dr. Geelkerken zegt: al wat daar in Gen. 1—3 staat is Gods Woord. Ik geloof het; ik aanvaard het. Dat is niet genoeg, zegt de classe; antwoord mij categorisch: Gelooft gij dat dat een „werkelijke" slang was. En nu zegt Dr. G.: „Gij hebt niet het recht om mij die vraag te stellen. Er zijn hier zooveel moeilijkheden, dat dat maar zoo met „ja" of „neen" niet is af te doen. Nu laat ik daar wat Dr. G. over die slang denkt. Hij vindt de vraag ongerechtvaardigd; daarom wenscht hij er niet op te antwoorden. Maar nu vraag ik U, eenvoudige lezer, die Gods Woord lief hebt: „Gelooft gij, dat dit een „werkelijke" slang was?" Ik weet vooruit wat ge zegt. Gij zegt ja. Dat zeg ik ook. En Dr. Geelkerken zegt precies hetzelfde. Hij zegt toch letterlijk (bladz. 5, Oude vragen en een nieuw antwoord): „Ofschoon Uwe vragen zich niet als zoodanig aandienen, zijn zij inderdaad toch naïef-realistisch, en aldus beantwoord ik elke daarvan natuurlijk onmiddellijk bevestigend." Maar laten we nu eens nagaan wat dit „ja" van U en mij en Dr. Geelkerken beteekent. Toen de slang begon te spreken, was Eva nog zonder zonde. Was toen dan reeds de zonde in de dierenwereld? Was die slang, die „werkelijke" slang, dan reeds door de zonde bezoedeld? Had die slang, die „werkelijke" slang, begrip van goed en kwaad? Kan zóó de beteekenis van „werkelijke" slang worden opgevat? Heeft God, nadat de mensch was verleid, vijandschap gezet tusschen het vrouwenzaad, en het zaad van dien „werkelijken" slang? Is er dus nu een strijd tusschen het vrouwenzaad en de nakomelingen van dien „werkelijken" slang? Hebben we dan niet den strijd met de geestelijke boosheden in de lucht? Gij zult zeggen: Het was Satan, die „gebruik maakte van" dien slang. Ik geloof dat ook. Ik zou dan ook niet willen omschrijven de „werkelijke" slang sprak, maar „de oude slang" sprak. Pas evenwel op! Want ge zijt reeds uit de lijn! Er staat niet, voor wie „naïef-realistisch" de Schrift opvat: dat Satan sprak door den slang! Er staat dat „de slang" sprak. En volgens de classe moogt ge hier niet uitleggen: „Satan sprak door den slang", maar ge moet aannemen: de „werkelijke slang" sprak. Gij moogt hier de Schrift niet meer lezen, en begrijpen, zooals zij tot U spreekt: gij krijgt de uitlegging van de classe; gij moet haar precies zoo na zeggen: U kan straks óók gevraagd worden: Uitgave van H. A. van Bottenborg, Amsterdam HET BOEK DER GEBOORTEN VERKLARINGSVAN HET BOEK GENESIS BEWERKT DOOR] J. C. SIKKEL In leven Dienaar des Woords te Amsterdam. TWEEDE^DRUK. PRIJS GEBONDEN f 9.90 In zijn woord vooraf zegt Ds. SlKKEL o.a.: „Vooraf besprak ik in een Inleiding op het Boek Genesis» de plaats van dit Boek in de Heilige Schrift en mede het ontstaan, den inhoud en de strekking van dit Boek. De Verklaring van het Boek Genesis ving ik aan, door het Boek allereerst samenvattend in zijn eenheid en in zijn hoofddeelen te laten uitkomen. Bij de verklaring der hoofddeelen volgde ik denzelfden regel. Voor de afzonderlijke stukken en hoofdstukken wees ik steeds eerst kort het Verband der stof aan; in Toelichting en Uitlegging liet ik daarna het licht op de stof vallen en uit de stof opkomen; met het oog op de eenheid en het geheel van Gods Woord, het ik vervolgens, voor zooveel mij noodig toescheen, nog enkele samengevatte Lichtstralen des Woords op de verklaarde stof vallen, of ving dit uit de samengevatte stof op; terwijl ik eindelijk hier en daar de beteekenis van het Licht uit het Schriftstuk voor sommige levensvragen en levensverhoudingen even aanduidde door korte losse Practicale Opmerkingen, ook bepaald door enkele gezichtspunten te noemen voor den Dienst des Woords." Achtereenvolgens werden behandeld: INLEIDING. — I. Het Boek Genesis en de H. S. — II. Het ontstaan van het Boek Genesis. —• III. Inhoud en strekking van het Boek Genesis. — IV. Tijdtafel van het Boek Genesis. VERKLARING. — I1. Schepping van Hemel en Aarde. •— I'. Het zesdaagsche Scheppingswerk. — I*. De Rustdag. — II1. Vrede. — II*. Zonde en Genade. — III1. Tweeërlei zaad. — Hl*. De Zondvloed. — III8. De Noachitische Bedeeling. — IV1. Abrahams Historie. — IV*. Izaks Historie. — IV3. Jakobs Historie. BESTELBILLET. Ondergeteekende verzoekt den Uitgever H. A. VAN BOTTENBURG te Amsterdam te leveren: ex. J. C. Sikkel, VERKLARING VAN HET BOEK GENESIS. Gebonden ƒ9.90. Woonplaats: Datum: Naam: *) Naam van den Boekhandelaar op te geven, wanneer diens tusschenkomst wordt verlangd. Antwoord categorisch of gij gelooft dat een „werkelijke" slang sprak. Zegt ge dan hierop „neen" dan wordt ge.... „gecensureerd"? Geeft ge hierop een uiteenzetting, dan wordt ge verdacht dat ge een slag om den arm houdt, dat ge niet onomwonden antwoordt; dan zijt ge „suspect". Ziet ge thans in, waarom we Dr. Geelkerken dankbaar moeten zijn, dat hij met een eenvoudig „ja" de zaak niet heeft afgedaan? Hij was er dan wel veel gemakkelijker afgekomen. Veel zorg en verdriet was hem bespaard. Maar hij verdient onzen dank voor zijn kloeke, manmoedige houding. Zeker, laat ons den vrede najagen; maar laat ons ook nooit vergeten, dat „Sion door recht moet verlost worden". Waarom thans reeds gesproken, vóór nog de classe uitspraak heeft gedaan? Maar dan zou er gewacht moeten worden tot in hoogste instantie de zaak was beslist. Wanneer vast stond, dat door onze Génerale Synode Dr. Geelkerken zou worden gehandhaafd, zou inderdaad dit spreken onnoodig zijn geweest. En al geloof ik nu ook wel dat de uitslag zoo zal zijn, volstrekte zekerheid is er toch niet. En mocht de zaak nu anders loopen — wat dan? Indien dan wij, die „belijdende" leden zijn, niet „beleden" hadden? Daarom meen ik dat ik spreken moet. Dat wij hem, die ons zoovele jaren den vollen raad Gods tot zaligheid heeft verkondigd, en het Zuivere Evangelie heeft bediend, niet alleen mochten laten staan. Want Dr. Geelkerken predikt ons Christus en Dien gekruist; het vleeschgeworden Woord, die in Bethlehem's kribbe als kindeke ter nederlag, die aan het kruis van Golgotha heeft gehangen, opdat hij ons van den vloek zou bevrijden, die is opgestaan uit het graf, en is opgevaren ten Hemel, vanwaar Hij Zijn Kerk bestuurt en regeert door de bediening van Woord en Sacrament. Men heeft gezegd Dr. Geelkerken is lastig en strijdlustig. Misschien wel; laten we aannemen dat hef zoo is, Luther was óók lastig. Calvijn en Zwingly, Gomarus en de Koek, Kuyper en van Schelven, zij allen zijn lastig geweest. Zijn wij hun daar niet nog steeds dankbaar voor? Met broedergroeten, A. DE FROE. Leest wat Ds* J- C SIKKEL schreef over Genesis 1-3 IN ZIJN Het Boek der Geboorten, verklaring van het Boek Genesis» 2e druk Prijs gebonden ! . f 9.90. Uitgave van H. A. VAN BOTTENBURG - AMSTERDAM Het onderwijs in de ENGELSCHE LETTERKUNDE op onze Christelijke Hoogere Burgerscholen» Gymnasia» Lycea en Kweekscholen door Dr» A. DE FROE Prijs . ♦ ♦ 50 Cent Uitgave van H. A. VAN BOTTENBURG, Amsterdam = REDEVOERINGEN = VAN HOOGLEERAREN AAN DE VRIJE UNIVERSITEIT, UITGEGEVEN DOOR H. A. VAN BOTTENBURG TE AMSTERDAM Mr. P. A. DIEPENHORST, Dc klassieke school in de economie ƒ0.75 Mr. P. A. DIEPENHORST, Hetpachtcon- tract ƒ0.90 Mr. P. A. DIEPENHORST, Naast het kruis de roode vaan ƒ0.75 Dr. W. GEESINK, Zedel^kheid en recht ƒ 1.25 Dr. W. GEESINK, Religieus eklecticisme ƒ0.90 Dr. F. W. GROSHEIDE, Nieu w-Testamen- tische exegese ƒ0.90 Dr. P. A. E. SILLEVIS SMITT, De beteekeilis van het Gereformeerd beginsel voor de ambtelijke vakken ƒ0.65 Mr. W. ZEVENBERGEN, Leemten in de wet ƒ1.25 11 B*BLI0TR. Ij