CB 1 21 38 DE CHRISTENVROUW IN DEN NIEUWEN TIJD DOOR Ds. J. C. V. VAN BENNEL HERV. PREDIKANT TE HILLEGOM ♦ 1921 DRUKKERIJ LIBERTAS — ROTTERDAM DE CHRISTENVROUW IN DEN NIEUWEN TIJD DOOR Ds. J. C. V. VAN BEMMEL HERV. PREDIKANT TE HILLEGOM 1921 DRUKKERIJ LIBERTAS — ROTTERDAM WOORD VOORAF. In het Orgaan van den Christelijken Nationalen Werkmansbond De Voorzorg schreef ik op vereerende uitnoodiging een reeks artikelen over de Christenvrouwen in den Nieuwen Tijd, onder den titel: „Van en voor de Christenvrouw". Deze opstellen, verschijnen thans omgewerkt in boekvorm. Men zie hierin geene aanmatiging mijnerzijds om te verbeteren, wat door bekwamere sociale werkers en werksters alreeds verschenen is. Verre van mij is de pretentie een compleet overzicht te geven van al wat op dit breede terrein op te merken is. Een simpele landelijke handwijzer op den Levensweg der Christenvrouwen in den Nieuwen Tijd. Een bijeenzameling van opmerkingen; misschien een leiddraad voor vrouwencursussen etc. Mocht dit werk iets bijdragen in dezen dag tot ontbolstering en inleiding, nu „de ziel der vrouw (ook der Christenvrouw) is ontwaakt en geene macht ter wereld haar terugbrengt tot de onbewustheid van weleer". Ds. J. C. V. VAN BEMMEL. Hillegom; Herv. Pastorie. Jan—Mei 1921. I. Inleiding. By den maaltijd gehouden na de Vergadering van den Internationalen Vrouwenraad te Christiania werd een gedicht rondgedeeld van een Noorsch dichter, dat aldus luidde: De man heeft de wereld opgebouwd, maar die is in puin [gezonken, Ze is tot een puinhoop' geworden, het is er droevig als in het [huis, waarin een doode ligt. Nu willen de vrouwen de wereld opnieuw opbouwen, de zon [en de duisternis doen verjagen. De vrouwen willen nu hare banier hijschen, de banier van [liefde en duurzamen vrede. Zij, die alleen konden glimlachen om de daden der mannen, Zij, die enkel als een zuster konden helpen met raad en daad, Zij, die thuis zaten in de schaduw van den man, Zij, hebben nu gekregen recht en macht in stad en land. Wie dit gedicht leest, weet de meening van velen inzake de Vrouwen-vraagstukken van onzen dag, die niet staan op het standpunt van den Christen. Want man en vrouw vormen geen tegenover elkaar staande machten, volgens den Christen, waarvan de eene partij zal opbouwen, wat de andere partij heeft laten mislukken. We beginnen volgens den Christen in de twintigste eeuw niet het tweede deel der wereldgeschiedenis; volgens den Christen is het onmogelijk de wereldgeschiedenis in twee parten te knippen, waarvan boven deel No. I staat: De Heerschappij van den man en derzelver mislukking en waarvan boven deel No. II staat: De Heerschappij van de vrouw en derzelver succes. Het gedicht van den Noorschen dichter is een opgeschroefd gedicht. Ja het is merkwaardig, dat de verslaggeefster van bovengenoemde algemeene Vergadering zegt, dat er over het Congres lag een zekere matheid en kleurloosheid. Maar het allermerkwaardigste was dat op dit Congres, waar de vrouwen bijeen waren met haar wapperende banieren, de verklaring werd afgelegd, dat daar waar het Vrouwenkiesrecht van kracht was, de vrouwen bij de stemmingen nog liever stemmen op een man dan op een vrouw. Man en vrouw zijn geen elkander vijandige machten, aanbindende een strijd op leven en dood. Er bestaan geen speciale vrouwenbelangen, maar wel speciale menschelijke belangen. * * * In denzelfden tijd heeft Z.Ex. Dr. de Visser een treffend en machtig woord gesproken op de eerste jaarvergadering van den Ned. Christ. Vrouwenbond. Dr. d. V. zegt: „De maatschappij heeft zich thans in het gezin ingedrongen. Het gezin is niet meer de afgesloten woonplaats van vroeger. De maatschappij brengt in de woning vraagstukken, die ze als vrouw en moeder niet meer kan voorbijgaan". Voor nog niet vele jaren terug stelde men aan de vrouw de keuze: kiest tusschen uw gezin of de maatschappij. In onzen tijd is het gezin niet meer het afgesloten Bagijnenhofje, waarvoor met dikke letters staat geschreven, ten opzichte van maatschappelijke vraagstukken: Verboden toegang. In onzen dag is (zooals dr. d. V. zegt) het gezin zelf een maatschappelijk vraagstuk geworden: de maatschappij heeft zich thans in het gezin ingedrongen! De oplossing van de maatschappelijke vraagstukken, zoowel voor man als voor vrouw, moet gezocht bij het licht van Gods Woord. Terecht zegt dr. d. V. „op elk levensgebied moeten wij het spoor volgen, dat Christus voor ons getrokken heeft". * * • De maatschappelijke vraagstukken moeten besproken worden, niet eenzijdig in genoegelijke theemiddagen van vriendelijke oude dames en vurige Christelijk-Sociale deftige jonge meisjes óf eenzijdig op late avonduren door arbeidersvrouwen, die den heelen dag achter de waschtobbe stonden. Geen klassenstrijd onder de Christenvrouwen. Gezamenlijk de maatschappelijke vraagstukken besproken, Christenvrouwen! Gezamenlijk gelezen over de groote brandende vraagstukken van dezen nieuwen tijd. Deze problemen gesteld in de sfeer van Christus. De nieuwe tijd is geboren onder de leidingen Gods. Christenvrouwen! Paraat! II. De Maatschappij. Wat is de Maatschappij f Voor velen is de Maatschappij een groot vaag, onbelijnd iets. Alles wat buiten het huiselijke kringetje zich uitstrekt (zoo als een groote onafzienbare zee rondom een heel klein eilandje) wordt door velen genoemd: de Maatschappij. Onder „maatschappelijk" verstaat menig naïef Chris- ten alles, dat valt buiten de godsdienstige sfeer, buiten het geloof. Maar met een dergelijk vaag, onbelijnd begrip, komen we niet verder. Wat is de maatschappij? De Maatschappij is het groote Geheel *) „van stoffelijke verhoudingen en altoos wisselende, wordende toestanden, die voortdurend in verband staan met des menschen aardsche, vergankelijke bestaan." Elke maatschappij ontstaat uit de wisselwerking der individuen (personen); altijd berust zij op een vereeniging van verrichtingen harer leden."2) Nu zal niemand ontkennen, dat de vrouw en dus ook de Christenvrouw thuis hoort binnen dat groote geheel van stoffelijke verhoudingen; dus staan deze toestanden ook voortdurend in verband met het aardsche vergankelijke bestaan der Christenvrouw. De Maatschappij berust dus mede op een verbinding, een vereeniging van verrichtingen van dat deel harer leden, dat we aanduiden met den naam: Christenvrouw. De verhouding der Maatschappij tot hare leden is niet zoo, dat de Maatschappij de bloote som is van hare leden. Een zak aardappelen is wel de optelsom der aardappelen, die zich in den zak bevinden. Maar de Maatschappij is éen groot Organisme (een levend geheel van verband houdende onderdeelen). In dat éene groote geheel heerscht orde en gelden wetten. Die Maatschappij snijdt af de zelfzucht der personen, die zich volkomen zouden willen uitleven (het negatieve kenteeken der Maatschappij). Daarentegen eischt ze opoffering, toewijding, offervaardigheid harer leden (het positieve kenteeken der Maatschappij). i) Prof. S. d. B. „ Christelijk-Sociale Studiën" ') R. Eisler, „Sociologie", § 8. Het zich onttrekken aan de Maatschappij is een verkeerde daad van iederen mensch; kweekt de parasieten (klaploopers), die bestaan ten koste der anderen; is dus een afwijking van het normale. Het zich onttrekken aan de Maatschappij, gesteld dat dit in onzen dag nog mogelijk ware, is een daad van zonde voor den Christen en de Christenvrouw, want het is verzet tegen Hem, die eischt: „Gij zijt het zout der aarde; indien nu het zout smakeloos wordt, waarmee zal het gezouten worden ? Het deugt nergens meer toe, dan om buiten geworpen en van de menschen vertreden te worden!" „De leden der maatschappij zijn solidair (gezamenlijk en afzonderlijk) met elkaar verbonden, werken bewust of onbewust, vrijwillig of gedwongen, tenslotte toch voor de doeleinden van het geheel, waaronder zij zich stellen en die zij beïnvloeden, gelijk zij zelf weer door hen bepaald worden."a) De mogelijkheid, dat er in ééne maatschappij ver_ schillende personen naast elkander kunnen leven met verschillend inzicht, vindt haar oorsprong hierin, dat ieder mensch tot op zekere hoogte zijne persoonlijkheid als krachtbron kan handhaven. * * * De Christenvrouw heeft dus te erkennen, dat ze haar een plaats ziet toegewezen in dat groote Geheel (Maatschappij), waarvan ze een deel is. De vrouw, die niet Christin is, vermeent dat ze daar geplaatst is door het Lot of het Toeval of door wat dan ook. De Christenvrouw weet dat God, onder Wiens leidingen de maatschappelijke (= sociale) toestanden wisselen en worden, haar in de maatschappij van 1921 een plaats heeft toegewezen. >) Ëisler Z. b. Het past haar niet, God verwijten te maken, waarom Hij haar nu niet liever een paar eeuwen vroeger deed leven, toen de maatschappelijke verhoudingen gemakkelijker schenen. Ze heeft rustig te aanvaarden, wat God over haar heeft beschikt. De Albestierende Koning heeft de plaats bestemd van ieder; den kring waarin hij of zij werken; de maatschappij, waarin hij of zij leven moet. III. Individu en Gemeenschap. In de maatschappij maken we onderscheid tusschen: Individu en Gemeenschap. Het woord Individubeteekent het kleinste deel, waaruit het Groote Geheel van menschelijke wezens is samengesteld. De Gemeenschap bestaat dus uit Individuen (zooals de stof volgens de scheikunde bestaat uit atomen. ~) Maken we thans enkele, algemeene, eenvoudige opmerkingen over de Gemeenschap en de deelen, waaruit deze bestaat: de Individuën. * * * God in zijn Wijsheid, heeft de Gemeenschap niet doen bestaan alleen uit mannelijke of alleen uit vrouwelijke individuen. God schiep den mensch (in- ') Latijn: individuum beteekent niet-gedeeld of on-deelbaar. ') Atoom (= on-snjjdbaar) is het kleinste deel van de stof, dat noch natuurkundig noch scheikundig verder deelbaar is. dividu) naar Zijn beeld; man en vrouw schiep Hij ze. Gen. 1. Waar de atomen, waarvan de Scheikunde ons spreekt, onbewust zijn; daar werden de menschen geschapen als van-Gods-Geest-bezielde, bewuste wezens. (Gen. 2:8). * God in Zijn Wijsheid heeft de Gemeenschap niet gemaakt tot een dorre, onsamenhangende massa; een hoop zand, bestaande uit droge, precies dezelfde korrelen. Neen, de Gemeenschap bestaat uit mannelijke en vrouwelijke wezens, die met elkander te maken hebben, die zich naar elkander hebben te richten, die elkander's invloed ondergaan op allerlei gebied. De Gemeenschap bestaat door de samenwerking der mannelijke en vrouwelijke individuen; de Gemeenschap verandert. Omgekeerd ondergaat ieder mannelijk en vrouwelijk individu wederom invloed van de Gemeenschap; welke invloeden weer zeer sterk onderling verschillen. * * In een plaats in Amerika droegen voor eenige maanden op eén gegeven oogenblik alle mannen en vrouwen eenzelfde costuum, een blauw werkpak, vervaardigd van dezelfde stof (Over-alls). Maar die menschen bleven desniettegenstaande dit pak, verschillende individuen. Zoo blijft er altijd, al zou het mogelijk wezen de uiterlijke omstandigheden der maatschappij zoo een-vormig te maken, verschil tusschen al de individuen (mannelijke en vrouwelijke) in begeerte en neiging, in driften en belangen, in meening en overtuiging. Het allergrootste verschil is het verschil der geslachten ; het verschil tusschen man en vrouw. We zouden het (om het in één woord saam te vatten) aldus kunnen zeggen: bij het mannelijke individu staat op den voorgrond de daad (het actieve), bij het vrouwelijke individu treedt naar voren de offerbereidheid (het passieve). In de hoogste mate onchristelijk is om de verhouding van den man en de vrouw af te schilderen als die van den slavenhouder en de slavin. De gedachte van heerschappij-voeren over elkander, moet in geen Christenleven zelfs opkomen, als Mohammedaansch of heidensch. De Christenman heeft van de Christenvrouw niet te eischen slaafsche onderdanigheid; een Christenmensch is geen Papoea! In het gezin, waar Jezus Koning is, heersche dienende liefde naar twee zijden. Het kenmerk van den man en de vrouw, die van Christus zijn, is dat ze mogen wezen: mede-erfgenamen der Genade des Levens (1 Petr. 3). * * Zijn de man en de vrouw, in 'den waren zin des Woords „van Christus", dan dragen beiden ook als christen-individuën, een grootsche roeping tegenover de Gemeenschap. Dan zal ook bij den man en bij de vrouw de rechterlijke (juridische), de staathuishoudkundige (economische) en de staatkundige (politieke) toestand daarvan moeten doordrongen worden. En waar de Christen-vrouw nog uitgeschakeld staat op menig terrein, zal ze moeten ingeschakeld worden, opdat ook van haar invloed uitga op de Gemeenschap. De Gemeenschap bestaat uit mannelijke en vrouwelijke individuön, zooals God in zijn Wijsheid heeft bepaald. Het Ideaal van den Christen is, dat de Gemeenschap bestaan mocht uit een zoo groot mogelijk aantal mannelijke en vrouwelijke individuen, die mede- erfgenamen zijn der Genade des Levens in Christus. De beste Gemeenschap (Christen-Gemeenschap) zal uit de samenwerking van zulke individuen kunnen worden opgebouwd. Tot eere van God. IV. De Bijbel. De Christenvrouw en de Bijbel/ Zoo er een boek misbruikt is, dan is het de Bijbel! Misbruikt door hen, die braken met den Christus, zoowel als door een bot orthodoxisme! Vergaten de aanhangers van het laatste niet, wat de wijsgeer-theoloogl), die gezond-gereformeerd van beginsel is, zeide: „De Schrift is één geheel, zij maakt zelve den indruk van een organisme, dat zijn vollen wasdom heeft bereikt. Het woord der zaligheid is in de Schrift volkomen begrepen. De Bijbel is ook een boek, in lang vervlogen eeuwen en onder allerlei historische omstandigheden geschreven. De verschillende boeken des Bijbels dragen het karakter van den tijd, waarin zij ontstonden. De tijden zijn veranderd en met de tijden de menschen, hun leven en denken en gevoelen. Er is een traditie noodig, om den samenhang te bewaren tusschen de Schrift en het religieuze leven van dezen tijd. Traditie in goeden zin is de vertolking en toepassing van de eeuwige waarheid in de sprake en het leven van het tegenwoordig geslacht". Prof. Bavinck, Geref. Dogmatiek, Deel I, bl. 524- 529. Ziekelijk-Gereformeerde lieden kunnen dezen weg niet bewandelen. Ze willen alles pasklaar maken volgens een model van eeuwen geleden. Ze maken van de Schrift een catalogus van woorden en klanken. Texten rukken ze uit hun verband. Als Christelijke Vandalen gaan ze te keer in het BijbelGeheel. Ze hebben een min of meer bekrompen kijk op de wereldontwikkeling en misbruiken naar hartelust den Bijbel. Het is zoo juist opgemerkt door den voornoemden geleerde: „De Schrift is er niet voor, om nagepraat te worden, maar om in het volle rijke menschenleven in te gaan. De Schrift is naar de gedachte der Hervorming eene zuivere bron van levend water, waar alle beekjes en kanalen van het religieuze leven uit gevoed en onderhouden worden". * * * Op deze dingen legt Prof. Slotemaker nadruk op zijne wijze: „de Heilige Schrift moet werken verlichting en verwakkering van het Christelijk geweten, dat inderdaad door nauwgezet verkeer met de Schrift moet en kan worden verwakkerd en verlicht. Taak is toetsing der toestanden; zoodat deze geschiedt met de Heilige Schrift, maar met haar, voor zoover zij leven en vleesch en bloed geworden is in het gemoed en het denken van de geloovigen". Op elk terrein van het Sociale Leven, vrage men eerst: hoe is Uwe Bijbelbeschouwing? En dan zal daaruit kunnen verklaard worden menige kijk op de vraagstukken, die op maatschappelijk terrein zich aan ons opdringen. Zoo zal men ook met eene verschillende Bijbelbeschouwing, verschillende stelling innemen inzake het Vrouwenvraagstuk bij de Christenvrouw. Wie lust heeft Bijbelletterknecht te zijn, hij verheuge zich in deze zijne duffe levensatmosfeer. Wie het te doen is om „de Eeuwige Waarheid in het leven van het tegenwoordig geslacht", hij of zij arbeide mede tot oplossing van de vragen voor de Christenvrouw bij het licht van Gods Woord. Wie begeert, dat door de werking des Heiligen Geestes de Heilige Schrift, vleesch en bloed wordt in het gemoed der geloovigen, ook der geloovige vrouwen, hij of zij arbeide mede tot oplossing van de vragen voor de Christenvrouw bij het licht Van Gods Woord. Wie instemt met het woord1) „menschelijke wetten zullen blijven een onvolmaakte afspiegeling van een Hoogere wet, omdat we gelooven met den Psalmdichter: Des Heeren Wet nochtans verspreidt volmaakter glans", hij of zij arbeide mede tot oplossing van de vragen voor de Christenvrouw bij het licht van Gods Woord. V. De Vrouw in Israël. De Bijbel gaat nergens van het uitgangspunt uit, dat de vrouw ten opzichte van den man het minderwaardige wezen is. De H. Schrift (ook in het Oude Testament) laat telkens zien het ongescheiden, onderscheiden zijn van man en vrouw. Overal leefde de vrouw onder de verschillende openbaringen van het heidendom als een vernederde en gesmade. „Het is slechts half juist te zeggen, dat Mr. Pr. Katz. □ het Evangelie de vrouw tot hooger staat heeft verheven en in haar rechten hersteld. Waarheid is dat bij man en vrouw beiden, het Evangelie de persoonlijkheid redt, reinigt, vernieuwt. Ook bij vele heidenen is de vrouw verre van veracht; machtige koninginnen vinden we niet slechts in 't oude Egypte; letterkunde en geschiedenis doen ons haar kennen, soms wel in haar demonischen invloed, maar ook in haar aandoenlijke trouw, waardigheid, opoffering. Ja zelfs in 't Nieuwe Testament met zijn aandoenlijke en hooge vrouwengestalten, Maria vooral, en zijn treffende spreuken, schijnt ons de sexueele betrekking niet altijd uit het hoogste oogpunt beschouwd. Het is aan de Protestantsche Christenheid op Germaanschen bodem weggelegd het huiselijk en vrouwelijk leven te ontplooien in vroeger ongekende innigheid!"1) De grondgedachte bij alle volkeren was, dat de vrouw geen rechten had, geen draagster was van rechten. Ze was dus staande onder haren Vader, haren man, haren broeder, haren oudsten zoon. De man was de meer of minder goede of booze meester. Bij de heidensche volkeren is de vrouw bijna immer de minderwaardige, geen deel nemende aan het openbare leven. Demosthenes zegt: „hetaeren hebben wij voor ons genoegen: echtgenooten voor het verwekken van echte kinderen en als betrouwbare wachteressen in het midden onzer woning."2) Bij Israël is de man wel „heer" van de vrouw en deze aan hem ondergeschikt, maar van slaafsche onderdanigheid is toch geen sprake. Vrouw en moeder, huwelijk en kroost worden hoog gewaardeerd; het J) La Saussaye „Christelijk Leven" II blz. 98. 2) Hetaere = minnares. gezin is bij Israël de grondslag der maatschappij. Bij niet één volk der oudheid was een wetgeving tegen de ontucht. Israël bezat een wet tegen de ontucht. Reeds in den ouden dag neemt de vrouw in Israël een veel hoogere plaats in, vergeleken met de Oostersche toestanden elders. Donker is de schaduw geworpen door de polygamie (veelwijverij), waarvan Christus zegt, dat deze van den beginne niet was geweest, maar om de hardigheid des harten werd geduld. De stelling, dat het tijdperk der aartsvaders staat in het teeken der veelwijverij (polygamie) vindt tegenwoordig veel bestrijding. Gelijk de vrouw in de de Hammurabi-wetgeving een eigen recht bezat en als rechtspersoon werd erkend, staat de vrouw ook in Abraham's tijd hooger dan men wel heeft gemeend. Jacob's zonen leven met één vrouw (monogaam) gelijk Mozes. De monogamie, gegeven in den Scheppingsdag, is reeds in den oudsten tijd in eere geweest.1) Straks komen de treurige gevolgen van het Haremleven aan het koninklijk hof. Maar heeft de profetenwaarschuwing niet weerklonken reeds uit Samuel's mond, toen het volk weigerde te hooren? Profetenmond en spreukenwijsheid laken straks trouwbreuk bij den man ! Verder blijkt uit allerlei, dat tusschen man en vrouw volmaakte gelijkwaardigheid bestond. Vrees voor de „vreemde vrouwen" laat des te helderder zien de belangrijke plaats door de vrouw in Israël ingenomen. Kort en zakelijk vat de genoemde schrijfster hare indrukken saam: „In het oudste tijdperk had de vrouw veel invloed; sedert de historische periode neemt ze *) Zie Mej. Dr. Gerlings „De Vrouw in het Oud-Chr. Gem. leven". deel aan 't volksgebeuren en zien we haar naast den man optreden bij den arbeid, zoowel als bij de feesten, terwijl zij bij nationale en cultische hoogtepunten des lerens niet achterblijft." De Joodsche Rabbijnen stelden de vrouw lager dan het Oude Testament heeft gedaan. Merkwaardig was dat de school van Hillel meende, dat er zelfs een scheldbrief aan een vrouw mocht worden gegeven als de vrouw het eten niet goed had toebereid. * Merkwaardig in dit verband is de redevoering onlangs door den Heer Tal, opperrabbijn te Utrecht, gehouden en betiteld: „De Positie der Vrouw in het Jodendom". Deze opperrabbijn verklaarde, dat de vrouw juist in het Jodendom veelal boven den man wordt gesteld — ja, iedere vrouw is voor de Joodsche wijze een koninginne in het huis. De Heer Tal ver klaarde dat de rechtspositie van de vrouw niet was, zooals die van den man; ze treedt niet op naar buiten, maar zooveel te meer naar binnen. Tegenover de meening van vele Christenen, die een verachtelijke gedachte, voor de vrouw vinden in de zegenspreuk der Rabbijnen: „Gezegend God, die mij niet tot vrouw heeft gemaakt" zegt deze opperrabbijn, dat het beteekent: „Gezegend wordt het welslagen van den Goddelijken wil". Deze Joodsche leeraar zegt: de Joodsche wijzen hebben zoo goed over den man als over de vrouw schérpe oordeelvellingen uitgesproken, b.v.: „een oude man in huis is een kruis, maar een oude vrouw in huis is een schat!" In het daaropvolgend debat (vooral met Dr. Aletta Jacobs) gaf de opperrabbijn toe, dat de volledige bereiking van het Joodsche ideaal (aangaande de vrouw) slechts mogelijk is in een land van enkel trouwe Joden. * * * Ziehier enkele opmerkingen over den toestand, waarin de vrouw leefde in het Jodendom. We kunnen dit op den voorgrond stellen, dat noch het Oude Testament noch het Jodendom uitgaan van het uitgangspunt, dat de vrouw ten opzichte van den man het minderwaardige wezen is. Ook hier zien we het ongescheiden, onderscheiden zijn van man en vrouw. VI. Christus en de Vrouw. De Christenvrouw in het Nieuwe Testament! Wie hierover iets zeggen wil, lette op hetgeen de Heiland sprak en deed ten opzichte der vrouw en op hetgeen Paulus daarover voor licht deed schijnen. Mede door de geboorte van Jezus Christus uit eene vrouw, is in beginsel de vrouw gelijkwaardig gesteld met den man. In de Grieksch-Romeinsche wereld werd de „individu" beoordeeld naar wat deze voor waarde had voor Staatsleven en Volksleven. Jezus Christus bepaalt de waarde naar de verhouding des zondaars tegenover God. Het Evangelie dat gebrokenen geneest, gevangenen loslating en blinden het gezicht predikt, is niet alleen voor mannen, maar ook voor vrouwen. En waar de vrouw bij Israëls ceremoniën de achtergestelde is, plaatst Christus haar naast den man, want „wie niet wederom geboren wordt, kan het Koninkrijk Gods niet zien." Waar Rabbi Mëir opdraagt, dat iedere Joodsche man God dagelijks voor drie dingen moet danken: dat hij geen heiden, geen dwaas en geen vrouw is, staat Jezus, de Rabbi in den profetischen zin des woords, op een hooger niveau. Anders dan de omgang der Rabbijnen met de vrouw, is de omgang van Jezus met de vrouw: een vrije, vriendschappelijke, ongedwongen omgang. In Galilea's vlakten volgen ze Hem; in Judea's bergland dienen ze Hem met hare goederen. Geen vrouw uit Samaria is Hem te veracht; Hij spreekt met haar, hoewel zijne discipelen, in wier hart de Joodsche zuurdeesem nog niet onschadelijk is gemaakt, zich verwonderen. (Joh. 4). Als een Kananeesche vrouw roept om ontferming en Hij haar heeft beproefd, prijst Hij haar om de grootheid van haar geloof (Matth. 15). Welk een plaats wordt niet ingenomen door de Magdaleensche Maria, wel eens geteekend als de vrouwelijke Petrus ? Jezus Christus draagt het kosmopolitische*) van het Christendom, ook in de vrouw naar voren. Christus, de wereld-Heiland breekt met het bekrompen Joodsche-nationale (landelijke) ten opzichte der vrouw. In de lijdensdagen merkt Zijn oog óp de schreiende vrouwen. In de schaduw van Golgotha's kruis staat de vrouw met bleek gelaat. De stralende Paaschzon belicht verbaasde vrouwengestalten, dragende in bevende witte handen specerijen, door haarzelf volgens eigen recept bereid. De blijde boodschap in de kribbe en van het kruis, op Paaschmorgen en op Hemelvaart verheugt mannenzielen en vrouwenharten. Het evangelie maakt zondige zielen tot verloste zielen en stapt heen over alle geslachtelijk onderscheid. ') Het wereldburgerschap. Terecht is gezegd: „Het Christendom is geen volksgodsdienst, geen standsgodsdienst, geen staatsgodsdienst, maar een religie van verzoening en verlossing, door en door katholiek (algemeen), bestemd en geschikt voor ieder mensch. Het keert zich zoowel tegen de intellectualistische (eenzijdig verstandelijke) verlaging als tegen de aesthetische (schoonheidsbezittend) verheerlijking der vrouwen, stelde voor beide de religieusethische (godsdienstig-zedelijke) waardeering in de plaats. Het Christendom wees aan de vrouw eene plaats aan, niet boven en niet beneden, maar naast den man".x) Hiervan getuigt later de apostel: „Gij zijt allen, kinderen Gods door het geloof in Christus Jezus. Daarin is noch Jood noch Griek, daarin is noch dienstbare noch vrije, daarin is geen man en vrouw. Want gij allen zijt één in Christus Jezus". (Galaten 3 : 26-28). In de wereld der oudheid, waarin de vrouw een zakelijk eigendom van den man was, waarmee hij handelen kon naar welgevallen en waarvan hij zich ontdoen kon als het hem beliefde, treedt Christus op met zijn verbod van echtscheiding, anders dan om hoererij. Het huwelijk wordt door Christus gelouterd tot eene zedelijk-geestelijke gemeenschap van twee persoonlijkheden. Het Evangelie redt, reinigt, vernieuwt de persoonlijkheid. De mensch scheide niet het door God saamgevoegde. * In de eerste guldene dagen van het jonggeboren Christendom treden naar voren als begenadigde vrouwen: de moeder van Johannes Marcus in Jeruzalem (Hand. 12 : 12); Phebe in Kenchreae (Rom. 16 : 1); *) Prof. Bavinck. Priscilla in Efeze (Hand. 18 : 2-26). Hoe groot is niet het aantal der eerste Christenvrouwen, die medearbeiden met de apostelen in den dienst van het Koninkrijk der Hemelen, bij de verbreiding van het Evangelie. „Zoo treedt naast de mannen een schare vrouwen op den voorgrond en kwam de hulpdienst van het diakonaat in het Oosten tot ontwikkeling; terwijl in het Westen de dienst der weduwen nog tot in de derde eeuw wordt vermeld".*) VII. Paulus en de Vrouw. In een onzer wetenschappelijk godgeleerde tijdschriften *) stond onlangs een meer dan lezenswaardige verhandeling over Paulus en de Vrouwen van Korinthe, waarbij gewezen werd op allerlei nieuwe onderzoekingen op dit terrein. Enkele eenvoudige mededeelingen, mede in verband met dit hoofdstuk, zullen den bijbellezer meer licht geven. Corinthe was de stad vol lichtzinnigheid. In weinig steden der oudheid was de onzedelijkheid zoo groot als in Corinthe. De stad werd beheerscht door een hoogte, waar een tempel stond gewijd aan ontucht, onder schijn van heidensche vroomheid. Van ouds had deze tempel meer dan tienduizend tempelslavinnen gehad, die scharen mannen tot slaven van de laagste hartstochten maakten. Zoo zeiden reeds *) Mej. Dr. Gerlings, „De vrouw in het oud-Christelijke gen> eenteleven." *) „Nieuwe Theologische Studiën", 24e jaarg., afl. 10. de dichters der oudheid „niet ieder raad ik aan naar Corinthe te gaan." Paulus komt in den naam van zijnen Heiland naar de stad waar de ontucht onbegrensd zegeviert. Hij, de drager van het hooge Vrouwen-Ideaal. Paulus zelf was ongehuwd uit volle overtuiging. Hij was niet dor van gemoedsleven. Wie zou dit kunnen vooronderstellen bij den dichter van 1 Corinthe 13? Paulus heeft zich geheel en al in den dienst van Christus gesteld. Zooals de bruid uitziet naar den bruidegom, zoo is Paulus uitziende naar den Heiland der wereld, den bruidegom zijner ziel. , Zou de meening op uitlegkundig terrein van Luther wel kunnen stand houden, dat Paulus weduwnaar was? (vlgs. I Conrinthe 9 : 5). Hebben we hier niet te denken aan een of anderen vorm van geestelijk huwelijk ? l) Een man, die geheel en al in beslag genomen wordt door geestelijken arbeid, heeft geen tijd voor de beslommeringen, de zorgen noch voor de heilige vreugden van een gezinsleven. Paulus veracht het huwelijk niet, maar hij ziet erin een afspiegeling van de verhouding der Gemeente tot Christus (Efeze 5 : 32). Ongedwongen gaat Paulus met allerlei vrouwen om, in den dienst van Zijn Koning; zoowel met Filippus' dochters (Handelingen 31 : 8) als met de directrice van de purperfirma Lydia. Had Paulus het huwelu'k verworpen, zooals enkele ziekelijke geestdrijvers doen, nooit zou hij hebben kunnen schrijven zijn vele huistafels. (Efeze 2 vs. 21) (Colossensen 3 vs. 18.) ') Leest hierover Hoofdstuk 6 „Virgines Subintroductae' in „De vrouw in het Oud-Christ. Gemeenteleven," door Dr. Gerlings. Paulus komt in den naam van Zijnen Heiland naar de stad, waarde ontucht onbegrensd zegeviert. Paulus, de drager van het hooge Christelijk Vrouwen-ideaal. Spaart ons de opsomming van al de gruwelijkheden van het ontuchtige Corinthe. Leest Rom. 1 : 18 —35 en 1 Thess. 4 : 3 en gruwt van dat alles. Ontuchtig als Corinthe zijn ook in ons land vele steden. Paulus trekt te velde tegen schandelijke toestanden (1 Cor. 5 : l). Neen, de apostel des Heeren onttrekt zich niet in een kringetje van lieve vrome Christenen om daar heel-dierbaar en heel-knus elkanders vroomheid te verheerlijken. De apostel des Heeren staat als een machtig strijder op de muren van het Zion des Nieuwen Verbonds. Paulus is één van de voornaamste Christelijk-Sociale strijders uit den oudsten Christelijken tijd. Paulus treedt zelfs op tegen hen die willen uitschakelen allerlei dingen, door God geschonken. Paulus waarschuwt dat dusgenaamde over-geestelijkheid wel eens kan uitloopen in het volkomen tegenovergestelde. Paulus één der voornaamste Christelijk-Sociale strijders, maar met beleid. Gelijk de slaaf vrij werd voor God in zoover het Evangelie zijn ziel vrijmaakte, maar hij zijne maatschappelijke vrijheid op wettelijke wijze moest verwerven, zoo kon ook de vrouw slechts langzamerhand hare gelijke sociale positie veroveren. Niet onmiddellijk kon de Christelijke waardeering van het huwelijk de antieke geheel en al verdringen. Vandaar, dat we in de Nieuw-Testamentische brieven „de nieuwe beginselen wel hier en daar zien doorbreken, maar de oude daarnevens nog hun kracht blijven behouden" * * Onder de Christenen deed zich nu de vraag voor, ') Dr. Geilings. of men bij de godsdienstoefening op Joodsche wijze met gedekten hoofde of als de heidenen blootshoofds God zal naderen. De Joden komen met dè hoed op het hoofd in het heiligdom; de heidenen komen er met ongedekt hoofd. De Joodsche wijze geeft uitdrukking aan eerbiedige ondergeschiktheid, terwyl de heidensche wijze uiting geeft aan een gevoel van onbelemmerde vryheid, tegenover Hellas' godenschaar. Paulus houdt zich niet aan het Joodsch gebruik maar aan het landsgebruik. De man ontbloote het hoofd. De vrouw daarentegen, als ze bidt of profeteert in de gemeente, drage den sluier. (1 Kor. 11 : 1—16; 2 Kor. 3 : 14). We zien dus dat Paulus toelaat, dat een vrouw bidt en profeteert. Menige ultra-rechtzinnige in onzen dag weet het natuurlijk veel beter dan Paulus. Veel stof is opgejaagd door 1 Korinthe 14 : 34—36. Moge het stof worden opgezogen door het wijze woord van professor Bavinck die zegt: „Paulus keurt goed het openlijk bidden en profeteeren der vrouwen in de gemeente, mits de Christenvrouwen maar niet de gewoonte volgen der Grieksche lichtzinnige vrouwen1), die hardop vragen stellen over het gesprokene, het becritiseeren en er hard-op met elkander over redeneeren." Paulus is de Christelijk-Sociale strijder in een zwoele atmosfeer van zinnelijkheid en immoraliteit voor het heilige ideaal van de Christenvrouw. VIII. De vrouw moet stemmen! Het besluit der Staten-Generaal in November 1917, >) Hetaeren. waardoor bij eerste lezing de voorstellen inzake het kiesrecht, zoowel als die betreffende het onderwijs met algemeene stemmen werden aangenomen, wordt genoemd eene bijzondere gebeurtenis in de geschiedenis der staatkunde. Art. 192, door Links in herziening toegestemd, maakte een einde aan de bevoorrechte positie van het openbaar onderwijs en door Rechts werd (Art. 80) het lang bestreden algemeen kiesrecht en het vrouwenkiesrecht feitelijk met algemeene stemmen aangenomen. Rechts verklaarde met nadruk, terugkomend op eens-uitgesproken meeningen, dat het vrouwenkiesrecht geen zaak van geloofsbeginselen was. De rechtsche kamerleden legden er nadruk op, dat deze dingen niet zoo zeer begeerenswaardig waren, als wel dat er geen voldoende grond tot weigeren was bij het tegenwoordig kiesstelsel, indien het vrouwenkiesrecht steeds sterker werd begeerd. Prof. Bavinck verklaarde in de Eerste Kamer, dat de toestand, waarin de vrouw zich bevindt in de tegenwoordige maatschappij, hem deze voorstellen deed steunen. * Dit moet vooral de Christenvrouw in onzen dag begrijpen! Velen redeneeren (heel verkeerd)', „we moeten straks stemmen, dus moeten we zoo'n beetje weten, waar op sociaal terrein in de sociale klok, de sociale klepel hangt". De Christenvrouw moet beseffen, dat onder de leiding Gods (en niet door de willekeur van menschen) de toestand waarin de vrouw zich bevindt in de twintigste eeuwsche maatschappij, een andere toestand is dan die in vroeger eeuwen. De Christenvrouw moet beseffen, dat de toestand niet anders is, omdat ze stemmen moet, maar dat het vrouwenkiesrecht een gevolg is van den veranderden toestand der maatschappij. De Christenvrouw heeft God geen verwijten te maken, waarom Hij haar «iet liever een paar eeuwen vroeger deed leven; rustig heeft ze te aanvaarden, wat God over haar beschikt. * * Onze Sociale Bonden zijn tot nu uitsluitend bezig geweest met de belangen der mannen. Ze zullen zich nu ook moeten bezig houden met de belangen der vrouwen. De Jaarvergadering van den Christ. Nat. Werkmansbond nam in 't voorjaar 1921 in deze richting een belangrijke motie aan, waartoe na de rede van Mr. F. Katz mede door schrijver dezes mocht worden meegewerkt. Buiten haar Christelijke sfeer hoort ook de Christenarbeidersvrouw de propagandistische redeneeringen van hen en haar, die op de puinhoopen van het gezinsleven een nieuwe maatschappij willen vestigen. In niet minder dan in veertien duizend gezinnen wordt De Proletarische Vrouw ('t orgaan der socialistische arbeidersvrouwen) gelezen. Het is tot blijdschap van ons allen, dat men thans pogingen aanwendt om een Protestantsch Christelijk blad voor de arbeidersvrouw:) op te richten. Het is natuurlijk wel weer wat te laat, (dat zijn we echter in onze moeizaam-voortschrijdende Protestantsche kringen langzamerhand gewoon geworden) maar beter laat dan nooit. Gij steunt dat blad natuurlijk ook als het er is, nietwaar ? # De Christenvrouwen, of ze wandelen op hooge hakjes óf op leeren makkelijke pantoffels, of ze J) De uitgave hiervan is verzekerd. 's middags rondwandelen in tailor-mades óf met een omslagdoek d'r onsjes uit de coöperatie halen; of ze heel wijs doen óf erkennen dat ze niet veel letters hebben gegeten ... de Christenvrouwen moeten sociaal opgevoed. Ze moeten het a. b. c. leeren van de maatschappelijke vraagstukken. Is het onlangs niet juist gezegd: „Men vergete niet, dat de Heere onze God de vrouw geschapen heeft tot een hulpe tegenover den man en dat dit „hulpe zijn" meer inhoudt dan het stoppen van kousen, visitetjes maken, winkelen of het bereiden "van den middagpot. Het beteekent ook, dat ze meeleven met den man het emotie-volle leven van dezen tijd, dat ze de rimpels van zijn voorhoofd vagen kunnen, dat ze hem steunen en raden." Raakt dezelfde schrijver *) niet één der voornaamste punten aan, als hij nadruk legt op de verhouding van de vrouw tot haar kind in deze woorden: „Onze vrouwen hebben te weten welke gevaren het huisgezin dreigen; ze moeten hunne kinderen, onze kinderen, de hoop van kerk en land, bewaren bij de oude beginselen, bij het woord des levens, b\j de getuigenis Gods. Hoe zullen ze dit kunnen, hoe zullen ze leiden en opvoeden, als ze zelf hun tijd en den tijd van hunne kinderen niet verstaan? O, dat bange weemoedige conflict tusschen moeder en kind, als het kind zeggen moet: U begrijpt mij niet! Moeders moeten hunne kinderen altoos begrijpen. Moeders moeten weten, dat hunne kinderen ook kinderen zijn van den tijd, waarin ze leven, den bangen geweldigen tijd, die toch ook Gods tijd is". *•* De vrouw moet sociaal opgeleid, niet omdat ze ') „Taak sociale bonden". N. Baas. moet stemmen. Misschen moet ze niet eens stemmen, maar wordt de stemdwang weggenomen, wanneer het streven tegen den-staat-in-dienst-van-de-partij voortgang vindt. Maar zelfs als ze moet stemmen (denken-in-massa, zooals,Minister Cort van der Linden zegt, of denken-per-bataljon, zooals het Handelsblad schreef) dan heeft haar sociale opvoeding een anderen grond. Dezen grond: God stelde de Christenvrouw in dezen nieuwen Tijd. IX. Emancipatie. Dit woord is voor vele vrouwen een wapperende banier, waaronder ze strijdlustig ten strijde trokken, met felle strijdliederen als ras-feministen. Dit woord is voor een ander deel der vrouwen, wat een roode lap voor den stier is; ze wenden zich af van alles wat naar Vrouwenbeweging zweemt; zijn blind voor alles wat het Vrouwenvraagstuk raakt ; ze zetten zich vreedzaam neer met d'r breikous bij het walmende lamp-lichtje. Wat beteekent: Emancipatie? We moeten terug tot de oude Romeinen, want het is een Latijnsch woord, uitdrukking gevende aan een Latijnsch begrip. Een vader in het klassieke Rome had het recht om z'n eigen zoon te verkoopen. Wilde nu een vader zijn zoon vrijlaten, dan verkocht hij hem driemaal achter elkander aan een tusschenpersoon, die dien jongen echter telkens weer, driemaal achter elkander vrijliet. We. noemen die handeling: emancipatie of in het Hollandsch: „uit de hand weggeven." Een jongen, die aldus ge-emancipeerd was, was uit de vaderlijke macht ontslagen en gesteld in het bezit van eigen rechten. Zoo is langzamerhand het woord emancipatie deze beteekenis gaan ontvangen: „plechtige overgave van een zaak uit iemands macht in de macht van een ander." Vrouwen-emancipatie beteekent dus: het overgaan van een vrouw uit iemands macht in de macht van een ander. In den letterlijken zin des woords bestaat er dus geen emancipatie-vraagstuk ten opzichte van de gehuwde Christenvrouw. Want de gehuwde Christenvrouw is niet in de macht van den man, zooals een slavin is in de macht van een, haar kwellenden, slavenhouder. Onder het vraagstuk der emancipatie verstaan we dan ook het tot zelfstandigheid komen der vrouw; het zelfstandiger worden in rechtstoestand, (juridisch); in staatkundig (politiek) opzicht en in staathuishoudkundige (economische) verhouding. Onder emancipatie verstaan we mede het zelfstandig worden in verstandelijke (in tellectueele) ontwikkeling en in het gelegenheidvinden voor ongehuwde vrouwen tot het verkrijgen van een werkkring en het voorzien in eigen levensonderhoud. * * * Wie alles wil verstaan wat samenhangt met de vraag naar emancipatie, moet niet oppervlakkig oordeelen, maar eerst kennis nemen van de gewijzigde maatschappelijke verhoudingen, en de daaruit mede voortgekomen veranderde levensverhoudingen der vrouw; ook van de gewijzigde huishoudelijke inrichting. Groot-industrie en het grootsteedsche leven brachten ingrijpende verandering. De ouderwetsche spinnewielen bijv. werden verdreven door den fabrieksarbeid en verwezen naar de musea. De ouderwetsche huismoeder zag zich allerlei arbeid uit de hand genomen. Het gevolg van dit alles was dat het spinnewiel niet naar de vrouw kwam, maar dat de vrouw moest naar het spinnewiel in de fabriek, d. w. z. de vrouw werd fabrieksarbeidster. Zóó wordt ook hier geboren het vragen naar zelfstandig worden, het vragen naar emancipatie. De gewijzigde huishoudelijke inrichting (wat zijn wij Hollanders in zake woninginrichting nog ten achter bij Amerika; wat moet er bij ons nog een massa rompslomp over boord!) geeft aan de vrouw meer gelegenheid zich bezig te houden met allerlei vraagstukken, waarvoor vroeger nooit tijd was. * Maar naast de gewijzigde maatschappelijke en naast de zich, ook in Holland, meer wijzigende huishoudelijke verhoudingen, komt een andere factor, die de emancipatie naar voren bracht. Het aantal huwelijken neemt af; het aantal ongehuwde vrouwen neemt toe. Het is hiér niet de plaats om wetenschappelijk dit vraagstuk te ontleden; het is nu eenmaal feit. Er trouwen helaas zóó weinigen van hen en haar, die naar onze bescheiden meening zulke uitnemende Christen-echtelieden zouden zijn. Er trouwen helaas zóó velen, die naar onze bescheiden meening beter hadden moeten opgroeien tot ouden vrijer of oude vrijster. Het aantal huwelijken neemt af; het aantal ongehuwden, ook onder vrouwen, neemt toe. Terecht zegt prof. Paulsen: „Dezen zijn het eigenlijk, van wie de 'Vrouwenbeweging uitgaat; zij bovenal vragen het wegnemen der slagboomen, die het vrouwelijk geslacht op allerlei terrein op haar weg vond".1) Nog veel meer feiten zouden we kunnen noemen, waarom nog niet algemeen voor de 19e eeuw de vrouw meer naar voren trad. Al gaat het wel wat ver om met J. St. Mill: „de Geschiedenis tot de 19e eeuw, de geschiedenis der mannen te noemen!" * * * Als Christenvrouw heeft men af te keuren alles dat aan de vrouw, het vrouwelijke van God gegeven, wil ontnemen. Als Christenvrouw moet men de geslachtelijke onderscheidingen, niet tot tegendeelen, maar tot aanvulling doen worden; in het huwelijk in engeren kring; in de maatschappij in breederen kring. Maar als Christenvrouw moet men opkomen tegen het verouderde standpunt (dat nog bij enkele achterlijke lieden schijnt vastgeroest), dat een vrouw een minderwaardige positie moet innemen in rechtspositie, in staatkundige en in staathuishoudkundige positie. Ook hier geldt: „naarmate de uitwassen van het feminisme beginnen te verdwijnen en de vrouw meer begint in te zien, dat zij voor alles „vrouw" moet blijven, zal zij juist nuttiger werk kunnen verrichten en haar arbeid meer worden gezocht"! ?) i) Prof. Paulsen, „System der Ethik" II, blz. 285. ») Mr. Fr. Katz. X. De Vrouwenbeweging. In de achttiende eeuw trad op allerlei terrein meer en meer de individu (éénling) op den voorgrond. Dit alles in wisselwerking met de groote geestesstroomingen, die de geestelijke wereld dier eeuw op godsdienstig zoowel als op maatschappelijk terrein beroerden. In de tweede helft dier eeuw werd er dan ook veel geschreven en gesproken over de opvoeding en den toestand der vrouw. De Fransche Revolutie bracht de vrouw nog meer op den voorgrond; Napoleon Bonaparte (die na de Fransche uitbarsting volgens een geestig schrijver geen notarieele akte had om zijn wettigheid te bewijzen) wilde haar weer naar den achtergrond duwen. Napoleon plaatste haar in den Code civil van 21 Maart 1804 onder de volle heerschappij van den man. Meer en meer breidde de vrouwenbeweging zich uit. Toen de stoommachine den fabrieksarbeid deed opkomen, stroomden de vrouwen naar de fabrieken, om door bijverdienste het schamele loon grooter te maken. Afschuwelijke toestanden heerschten alom, o.a. in Engeland. In 1851 werd bekend, dat van de ruim zeven milioen vrouwen in Engeland, er ruim drie millioen arbeidden in een of ander bedrijf en daar op afschuwelijke wijze werden geëxploiteerd '). Aan deze dingen moet ik wel eens denken, wanneer werkgevers op sociaal terrein volbloed liberaal (soms met christelijke politieke jasjes over dit alles x) Lees: „Het lied van het hemd", door Thomas Hood, door N. Beets, Dichtwerken III, 363. heen) klagen over den achturigen arbeidsdag, die ook wel moeilijkheden bracht en brengt. En dan vraag ik, waarom jammerden deze heeren niet over hunne arbeiders, toen ze werden uitgezogen op allerlei wijzen en waarom jammeren deze heeren wel nu hunne productie een beetje in de knel komt? De aanvang van de vrouwenbeweging moet gezocht in de exploitatie en het misbruik van vrouwen in de groot-industrie. Daarnaast is het feit, dat middenstandsdochters er genoeg van hadden om als wijlen zuster Anna te zitten staren of de ware vrijer zou komen. Het streed met haar eergevoel om soms met allerlei inferieure middelen aan den man te worden gebracht. We onderscheiden al spoedig: le de proletarische Vrouwenbeweging. 2e de burgerlijke Vrouwenbeweging. De eerste beweging ontsproot in den bodem van rotte toestanden l) op industrieel-gebied. Hoewel de Sociaaldemocratie aanvankelijk niet veel sympathie had met deze vrouwenbeweging, die de loonsverlaging bevorderde en de mannen verdrong, vereenigden deze beiden zich al spoedig in haar gemeenschappelijk ideaal: een nieuwe maatschappij. De burgerlijke vrouwenbeweging werd aanvankelijk scherp bestreden door de liberale partij, die ± 1848 haar liberale eierschalen doorpikte. Zij verlangde naar verstandelij ke, zedelij ke, maatschappelijke, staathuishoudkundige verheffing der vrouw. Van Christelijke zijde hield men zich veelal binnen eigen vereenigingen. Gerok e.a. betoogden dat juist door het Christendom de vrijmakjng der vrouw werd vereischt. Aanvankelijk hadden de Roomsen-Katholieken wei- !) Lees: Johanna Naber, „Wegbereidsters". Zie: Prof. Bavinck, „De Vrouw", blz. 45— 68. mg sympathie voor de vrouwenbeweging. In de negentiende eeuw trad waardeering voor den vrouwenarbeid meer en meer bij Rome op den voorgrond. De Mariavereering (dogma van onbevlekte ontvangenis, van 8 Dec. 1854) deed deze sympathie groeien in de laatste tijden. * * * Het vrouwenvraagstuk is een internationaal vraagstuk geworden. Alle Europeesche landen zijn er vol van; alle werelddeelen zijn er vol van. Hoe ontroerend-mooi waren niet de pennevruchten der gezusters Kartini (Ned. Ind.) In België en Italië valt de vrouwenbeweging saam met de arbeidersbeweging; in Amerika gaat het vooral over de staatkundige gelijkstelling. Na de oorlogsjaren is de groote doorbraak gekomen. De vrouwen toonden zich tot veel meer ih staat in den oorlogstijd dan men in de stoutste droomen gedroomd had. De vrouw bleek tot bijzondere dingen geschikt. Vele tegenstanders van en schimpers op de vrouwenbeweging werden voorstanders. Zoo werd o.a. het vrouwenkiesrecht bijna in alle staten ingevoerd. In Nederland was de Vrije Vrouwenvereeniging van Mevrouw Drucker (1889) velen te radicaal in hare eischen. In Februari 1894 werd daarnaast gesticht de Ver. voor Vrouwenkiesrecht. (Mevr. Al. Jacobs); die echter spoedig steun zocht bij het N.V.V. en streed voor algemeen vrouwenkiesrecht. In Februari 1907 werd onder leiding van Mej. v. Dorp opgericht de Bond voor Vrouwenkiesrecht. Deze bond heeft een gematigd en bezadigd karakter. De S.D.A.P.-sche Bond voor vrouwen-propagandaclubs telt meer dan elfduizend leden. Al deze vrouwenvereenigingen (30 in getal) sloten zich aan bij den Nationalen Vrouwenraad. Een afzonderlijk hoofdstuk wijden we aan den Nederlandschen Christen- Vrouwenbond. XI. De Nederl. Christen*Vrouwenbond. Het meest verwonderlijke in Nederland (om het heel populair te zeggen) is, dat de menschen van verschillende godsdienstige overtuiging elkander niet plukharen, maar broederlijk en zusterlijk samengaan. Dit is zóó verbijsterend voor een Nederlander, dat als zoo iets zich afspeelt, hij zich de oogen uitwrijft en zich afvraagt: ben ik heusch nog in het land tusschen Schelde en Dollart? De zwartgallige Nederlanders, die zich zelf wereldwijs achten (en die het helaas werkelijk wel eens bij het rechte eind hebben) lachen dan witjes, trekken de mondhoeken naar boven en zeggen: „ja, ja, zoolang als het duurt". In den Nederlandschen Christen-Vrouwenbond zien we het wonderlijke en mooie, dat vrouwen van verschillende godsdienstige overtuiging zusterlijk saamgaan. Vrouwen van Hervormde èn Gereformeerde huize naast Lutherschen en Doopsgezinden. Het is werkelijk ècht-Christelijk. Niet „Christelijk" in den zin van een uithangbord of een wapperende optochtbanier (waartoe het „Christelijke" dikwijls wordt verlaagd) maar „Christelijk" in den echten zin des woords. * * * ledereen die wenscht te weten wat de Neder- landsche Christen-Vrouwenbond wil, kan er een uitnemende broohure over koopen en lezen. *) De grondslag van dezen bond is, dat Christus' Koningschap alom moet worden erkend en de oplossing der maatschappelijke vraagstukken bij het licht van de Heilige Schrift als Gods Woord moet worden gezocht. Het doel van dezen Bond is in hoofdzaak: voorlichting van de vrouw betreffende maatschappelijke vraagstukken, in overeenstemming met den grondslag. De bond houdt lezingen, organiseert studiekringen, geelt blaadjes en brochures uit en verstrekt inlichting omtrent beroepskeuze. Christenvrouwen, die het gezin hooghouden en dit beschouwen als den grondslag der saamleving, hebben een anderen kij k op de vrouw als echtgenoot en moeder, mede op haar roeping en taak in maatschappij en staat. * * * De Ned. Chr. Vrouwenbond is, zooals bekend, een vrucht van het Tweede Chr. Sociaal Congres in Maart 1919 te Amsterdam gehouden. Waar vrouwen van R.-Kath. beginsel en van S. D. A. P.sch beginsel zich hadden georganiseerd, daar wilden de Protestantsche Christenvrouwen in georganiseerd verband naar buiten optreden. De Bond wil geen politiek lichaam zijn. In de Kies vereeni gin gen is feitelijk eerst plaats voor vrouwen, die van al de vraagstukken, niet het minst van de vraagstukken op Sociaal Terrein, op de hoogte zijn. Vrouwen, die lid worden van kiesvereenigingen zonder eerst volkomen op de hoogte te zijn van sociale quaesties en problemen, rangschikken zich onder een kudde stemvee en verlagen zich tot kuddedier. De Christenvrouw moet voorgelicht betreffende maatschappelijke vraagstukken en eerst de voorgelichte ') Geschreven door Mevrouw A. C. Diepenhorst-de Gaay Fortman, „Libertas". Rotterdam. Christenvrouw zal straks zuiver kunnen kiezen wie haar vertegenwoordig(st)er zal zijn in de regeeringsorganen. Zoo is deze Bond niet politiek, noch kerkelijk getint; maar één Bond van alU Christenvrouwen. * * Van alle Christenvrouwen. Uit iedere groep der maatschappij. Uit de hoogst-ontwikkelde en uit de laagst-ontwikkelde kringen. Uit adellijke en arbeidende kringen. Uit iederen kring zonder onderscheid. Mij is echter een geval bekend, dat ergens arbeidersvrouwen zich terugtrokken, omdat de Vrouwenbond een pure Damesbeweging zou zijn zooals ze meenden. Dit is ze niet en dit mag ze niet zijn. Zou ze dit voorden, dan is ze veroordeeld als Christelijke Vrouwenbond. In de besturen moeten de arbeidersvrouwen etc. etc. eveneens bestuursfuncties vervullen; in het Hoofdbestuur eveneens. In No. 2 van het orgaan „De Christenvrouw" lees ik dat het bestuur van den N.C.V.B. dit ook aldus inziet. Er is éénheid noodig; brandend-noodig! Mochten de bovengenoemde zwartgallige Nederlanders niet witjes lachen, sprekende met opgetrokken mondhoek: „ja, ja, zoolang als het duurt!"1) XII. Het Probleem. Als er beweging is, dan is er immer een oorzaak, die beweging brengt en dan is er een doel, waarheen die beweging zich richt. Zoo ook in de Vrouwenbeweging. Het Probleem in deze Vrouwenbeweging is de oorzaak, die deze be- ') Leest nog eens laatste zinnen Hoofdstuk I. weging tot stand bracht en het doel, waarheen deze Vrouwenbeweging zich richt. Dit probleem (of het Vrouwenvraagstuk) beweegt zich onder de leiding Gods. Het gaat hier niet langs wederrechtelijken weg, maar langs geleidelijken weg. Terecht zegt één onzer voormannen: „Alle echtChristelijke openbaring van kracht wil Evolutie en geen Revolutie. Gods werk gaat niet van buiten naar binnen, maar van binnen naar buiten. De vrouw werd niet op eenmaal losgebonden uit de positie, waarin zij verkeerde. Maar het woord: daarin is noch man noch vrouw, had de positie-verandering uitgesproken, die nu bij doorwerking van het beginsel vroeg of laat komen moest" *). * * * Het probleem der Vrouwenbeweging of het Vrouwenvraagstuk beweegt zich op allerlei terrein; want het is een groote verzameling vraagstukken. Het bespreken van ieder vraagstuk in het bijzonder zou wederom een reeks hoofdstukken eischen. Daarom volstaan we thans met het noemen der terreinen, aldus deze brochure besluitend. Het probleem treffen we aan op burgerrechtelijk terrein, waar gevraagd wordt, welke plaats der vrouw toekomt in huwelijk en gezin, hoe haar verhouding is ten opzichte van het bezit en het beheer harer goederen.Koopt enleest(jaleestvooral!)de brochure van Mr. Frida Katz: De rechtspositie der Nederlandsche Vrouw. Het probleem treffen we aan op Sociaal (maatschappelijk) terrein, waar gevraagd wordt naar de geschiktheid der vrouw ten opzichte van beroep, bedrijf, ambt en betrekking. Bovendien wordt op sociaal terrein de vraag besproken van vrouwenbescherming, vrouwenloon en vrouwenarbeid. >) Prof. Slotemaker de Bruine, Chr. Soc. Stud. blz. 95—97. Het probleem treffen we aan op kerkelijk terrein en wel betreffende het actieve en passieve kiesrecht en wat daarmee saamhangt. Het probleem treffen we aan in de sfeer van den Staat en wel in de vraag naar de staatkundige positie der vrouw. Het probleem . . . waar treffen we het niet aan en waar zullen we het niet aantreffen? Een Engelsch geleerde sprak eens: „naar mate de kennis van een mensch zich vermeerdert, breidt deze kennis zich uit als een bol, steeds meer punten van aanraking krflgende met het onbekende; hoe grooter de kennis wordt, des te grooter wordt de onkunde." Naar mate de maatschappij zich wijzigt, des te breeder wordt het probleem, het Vrouwenvraagstuk. De Christenvrouw versta haar roeping! Niet langs den weg van geweld, maar langs den weg van ontwikkeling onder de leiding Gods! „De man is in alles man en de vrouw is in alles vrouw"; maar beiden hebben hun roeping in Christus. Ook bij het steeds breeder worden van het Geheel van Vrouwenvraagstukken. Clemens van Rome schreef in een oude homilie (120—140 n. Chr.): „'t Koninkrijk Gods zal komen, als twee zullen zfln als één, als hetgeen buiten is zal zijn als binnen, als het mannelijke zal zijn met het vrouwelijke"! Prof. Bavinck spreekt: „De bewustwording der vrouw vormt eene belangrijke periode in de geschiedenis der menschheid, waarvan de strekking en de gevolgen nog lang niet zijn te overzien". „De ziel der vrouw is ontwaakt en geene macht ter wereld brengt haar terug tot de onbewustheid van weleer".