PRIJS 15 CENT. DE ETHISCHEN EN DE KERK DOOR Dr. ]. F» BBERENS NED. HERV. PREDIKANT TE UTRECHT N. V. KORTEWEG 6 STEMERDING, - - ROTTERDAM 1925 - — In een maand tijds was de eerste oplage (3000 stuks) x van „Was ons hart niet brandende in ons" :-: :- Tien Jeugdpreeken van < Dr. H. T. OBERMAN GEHEEL UITVERKOCHT. De tweede druk is thans gereed. Bestellingen worden aangenomen in lederen solieden Boekhandel of by de Uitgevers N. V. KORTEWEG 6 STEMERDING, Weenaplein 16 • ROTTERDAM • Postgiro 38289 Prijsf 3.20,gebonden, plus f 0.25 voor porto „Het boek is, zooals de titel is; en die is voor werk van Oberman prachtig gekozen de toon van deze tien preèken is zoo zuiver: ze zijn allerminst kinderachtig, nooit grof, nooit banaal, nooit preekerig in den vervelenden zin van dat woord; ook zijn ze bedoeld voor volwassen jonge menschen, want het was Oberman's principe, om de leeftijdsgrens op 30 jaar te stelten. Zijn broer, Oberman uit Leeuwarden, voegt aan het einde een beschouwing en levensbericht er aan toe, het lezen volkomen waard......" Dr. S. F. H. J. BERKELBACH VAN DEN SPRENKEL in „Het Haarl. Predikbeurtenblad". „Hij zag in hen Jonge mannen en vrouwen, om wie het leven heenbruist met zijn vele vragen, raadselen, idealen, verwachtingen. Tot hen wilde hij spreken. Hen leiden tot Jezus. Hen tot een antwoord brengen op de vele hen bestormende vragen Daartoe wilde hij bezwaren wegruimen; 't oog van bijzaken, waarmede vele jongeren het meest tobben, richten op de hoofdzaak". Dr. J. R. CALLENBACH in ,J)e Rotterdamsche Kerkbode". DE ETHISCHEN EN DE KERK DOOR Dr. J. F. BEERENS Ned. Herv. Predikant te UTRECHT N.V. KORTEWEG 6 STEMERDING — ROTTERDAM DE ETHISCHEN EN DE KERK. *) De „ethischen". Wie zijn dat nu eigenlijk? Dat zijn natuurlijk niet menschen, die 't zoo nauw met de waarheid niet nemen, zich tevreden stellen met een — om een woord van wijlen prof. Daubanton te gebruiken — afgezakte theologie, in de algemeene verzoening gelooven, „Heer" zeggen, nieuwe gezangen zingen, vrij met het voorlezen van de Wet omspringen of aan kritiek doen. Er zijn predikanten en gemeenteleden, die al deze kenteekenen vertoonen en beslist niet ethisch zijn. Terwijl er omgekeerd menschen zijn, die wel gesteld zijn op 't voorlezen der wet, Heerc zeggen, beweren, dat zij niet aan critiek doen en toch „ethisch" zijn. Wat zijn dan de ethischen? Het duidelijkst is voor mij nog altijd de definitie van La Saussaye Sr., die „ethisch" afleidt van „ethos", waaronder hij dan verstaat: de innerlijke persoonlijkheid. De ethischen beschouwen den godsdienst dus als *) Overgenomen uit: „Stemmen voor Waarheid en Vrede." iets, dat de geheele persoonlijkheid raakt. Die persoonlijkheid heeft haar centrum in 't hart, want „uit 't hart zijn de uitgangen des levens". Dat hart is de „onzichtbare" wortel, waaruit verstand, gevoel en wil opgroeien. Godsdienstige waarheid richt zich dan ook voor een ethisch-voelend mensch niet in de eerste plaats tot het bewustzijn, 't verstand, zooals bij de confessioneelen en gereformeerden, die graag spreken van „het primaat van het intellect", maar tot 't onderbewuste, tot 't innigste, diepste van ons wezen. De ethische spreekt dan ook nooit van waarheden, maar alleen van „waarheid". Het uitgangspunt van zijn theologie is altijd het subjectieve leven, de innerlijke ervaring, de persoonlijke aanraking met God, die natuurlijk altijd een objectieve zelfopenbaring Gods onderstelt. Die ervaring, dat leven, niet alleen .van hemzelf maar van de Christus-geloovigen van alle tijden, aan wie hij zich door allerlei onzichtbare banden verbonden weet, tracht hij telkens zoo goed en zoo kwaad als 't gaat, begripmatig uit te drukken in de 'denkvormen van zijn tijd. Voor den ethische is 't leven primair, de leer secundair, Primum vivere, deinde philosophari. Hij volgt in zijn theologie altijd den inductieven weg, al weer in onderscheiding met den confessioneel en gereformeerde, die de deductieve methode bij voorkeur aanhangt en door de zuivere leer wil komen tot het zuivere leven. De persoonlijke betrekking tot God, de innerlijke verzekerdheid, de eigen overtuiging gewekt door den levenden omgang met Jezus Christus, daarom gaat 't bij den ethische in de eerste plaats. Met instemming haalt hij de regels aan van de Genestet: Zelf moet ge 't zoeken, zelf moet ge 't vinden Mensch, in uw hart, uw geloof en uw God Anders, zoo spelen de wervelende winden Mensch, met uw hart, uw geloof en uw God. Of die van Guido Gezelle: Weg met d' oneigene tale en den schijn Van elders geborgen gepeizen Mijn, zijt ge niet, Uw' dat en wil ik niet zijn Wat in mij en aan mij is, heete ik mijn! Oneigene, ik laat u — gaat reizen! Deze mentaliteit van den „ethische" bepaalt ook zijn houding tegenover de kerk. Vaak wordt hem individualisme en subjectivisme verweten. Niet ten onrechte. Er zijn „ethischen", die op alles wat „kerkelijk" is, uit de hoogte, met een medelijdenden glimlach neerzien. Voor 't kerkelijk leven, in zijn verschillende uitingen bezitten zij vaak hoegenaamd geen belangstelling. Zij wonen Zondags de godsdienstoefening bij van hun predikant. Zij betalen getrouw hun kerkelijke belasting. Maar tot 't aanvaarden van een kerkelijk ambt zijn zij zejden te bewegen. Bij kerkelijke verkiezingen blijven zij in den regel thuis en zijn op die manier menigmaal de oorzaak van de overwinning der andere partijen, die natuurlijk wel trouw op komen, desnoods door auto's hun aanhangers ter stembus voeren. Voor kerkelijke vraagstukken voelen zij niets. Kerkelijke organen laten zij ongelezen. Kortom alles wat kerkelijk is laat hen koud. Het persoonlijke, innerlijke leven is voor hen alleen van belang. Deze houding van den ethische kunnen wij niet goedkeuren. Zij is een eenzijdigheid, die de straf in zich bergt. De persoonlijkheid kan nu eenmaal niet uitbloeien als zij wordt afgesneden van den voedenden bodem der gemeenschap. Isolement kan ook oorzaak zijn van geestelijke verschrompeling, innerlijke verarming. Wee den eenzame! De waarheid is niet van den enkele maar van ons allen (Augustinus). Daarom is 't noodig, dat in ethische kringen wordt aangekweekt een heilig gemeenschapsbesef, een diep gevoel van saamhoorigheid. Een ethische moet er zich telkens van doordringen, dat hij al zijn geestelijk bezit ontvangen heeft in en door de godsdienstige gemeenschap. Want zelfs al leest hij thuis afzonderlijk in zijn bijbel, dan wordt hij nog gedragen en gevoed door de geloofsgetuigen van vorige eeuwen, die spreken nadat zij gestorven zijn. Daarom is 't ook voor hem een eerste plicht der dankbaarheid, zich niet hoogmoedig aan die moeder-kèrk te onttrekken, maar op zijn beurt al zijn gaven en krachten haar ten dienste te stellen, opdat zij voor zoovelen mogelijk tot zegen kan zijn. . Er moet bij de ethischen meer gemeenschapsbesef, meer solidariteitsgevoel komen. Dan komt er van zelf ook meer liefde voor de kerk. De kerk is voor den ethische in de eerste plaats, de onzichtbare kerk, de gemeente van Jezus Christus, welken naam zij hier op aarde ook dragen moge. Hij onderschrijft ten volle wat de Confessie aldus uitdrukt: „Wij gelooven en belijden een eenige katholieke of algemeene kerk, welke is een heilige vergadering der ware Christus-geloovigen" (art. 27). Die Christus-geloovigen vindt hij niet alleen in zijn eigen kerk, partij of kring. Hij vindt ze ook in de andere protestantsche kerken en elders, ja ook zelfs in de Roomsche kerk. Daarom kan een ethische nooit een enghartig partijman, een exclusief kerkelijk fanaticus zijn, die op 't standpunt staat: „Bij ons is de waarheid en bij de anderen de leugen." Hij mag zich niet blind staren op de voortreffelijkheden van eigen richting en zonder eenige waardeering spreken van de andere. Het is wel noodig dat dit eens nadrukkelijk wordt in herinnering gebracht. Menige ethische is niet vrij te pleiten van zelfgenoegzame hooghartigheid. Alsof hij het monopolie der waarheid alleen in bezit had. Dat is klein. Dat getuigt van „begrenzing van bewustzijn". En wij mogen niet geborneerd zijn, juist omdat wij ethischen zijn. Wij moeten juist omdat wij een eigen overtuiging hebben, ook kunnen waardeeren 't inzicht van anderen. Daarom zal geen ethische zich binnen zijn eigen* kerkmuren willen opsluiten. Hij wil voortdurend over die muren heenzien, onbevangen genieten van 't geen daarbuiten geschiedt ter eere Gods en de broederhand reiken aan allen, die Christus liefhebben, welken naam zij ook mogen dragen. Een ethische als zoodanig staat sympathiek tegenover den arbeid der Evangelische alliantie. Hij kan samen aan 't Avondmaal zitten met een Adventist, zonder hem over te halen lid van zijn kerk te worden. Omdat de kerk voor hem in de eerste plaats is de vergadering van geloovigen, het lichaam van Christus. Maar die onzichtbare kerk, die gemeente des Heeren moet zich op deze aarde openbaren in verschillende kerkgenootschappen. Deze zijn dus de noodzakelijke verschijningsvormen dier kerk, zooals de schilderscholen in de verschillende landen manifestaties zijn van de schilderkunst. Als zoodanig zijn deze kerkgenootschappen onontbeerlijk en waardevol. Want zonder vorm vervloeit en vervluchtigt de geestelijke inhoud. De welriekende nardus moet worden opgesloten in den albasten flesch. Laat dat goed bedacht worden door de menschen, die zeggen: „Wij hebben geen kerk noodig. Wij kunnen God overal vinden en dienen." Overal wordt zoo dikwijls nergens, 't Onbegrensde wordt maar al te vaak het luchtledige, ijle. Wij, beperkte menschen, die leven in een wereld van betrekkelijkheid hebben noodig, dat het geestelijke telkens voor ons begrensd wordt in een stoffelijken vorm. Zulk een vorm is de Bijbel, de Confessie maar ook de Hervormde Kerk en de Gereformeerde Kerk. Zij alle zijn menschelijke, d.w.z. gebrekkige, onvolkomen middelen, waardoor God Zijn geestelijke schatten aan een arme menschenwereld wil meedeelen. Daarom gelooft geen ethische aan 't bestaan van een ware, zuivere kerk, die bewaarster zou zijn van de volle, goddelijke waarheid. Hij zal er dan ook nooit toe komen om een zichtbare kerk, de Hervormde, Gereformeerde oï welke ook, te gaan vereenzelvigen met het lichaam van Christus, evenmin als hij den empirischen Bijbel gant identificeeren met 't geestelijke begrip: „Gods Woord". Daarin onderscheidt de ethische zich niet alleen van den Roomsch-Katholiek, die zijn kerk houdt voor de eenig ware, alleenzaligmakende, maar eveneens van den confessioneel en gereformeerde, die ook in zijn kerkbeschouwing dikwijls de Roomsche opvatting nadert en de verheven eigenschappen van de Gemeente, de ideëele vergadering der geloovigeh, steeds wil overdragen op het empirische kerkgenootschap. Dat is de reden, dat een ethische ook nooit kan aanvaarden, dat één bepaalde kerkvorm de door God gewilde of de door de Heilige Schrift voorgeschrevene zou zijn. Hij zal dan ook nooit warm loopen voor een schriftuurlijke reorganisatie der kerk. Maar al is de kerk een gebrekkig, onvolkomen middel, ze is en blijft een middel en een onontbeerlijk middel. Al prenten wij onze kinderen in 't: „Non scholae sed vitae",, daarom erkennen wij toch volmondig het groote belang van de school voor 't leven. Wij kunnen nu eenmaal geen Christus-geloovige worden, geheel buiten de aardsche kerken om. Zij zijn de rivieren die ons brengen moeten naar den wijden oceaan. Zij zijn de wegen, die leiden naar Jeruzalem. Maar dan spreekt 't ook van zelf, dat 't ons niet onverschillig mag zijn op welken weg wij wandelen, of 't er een is met kronkelingen en bezaaid met scherpe, puntige steenen of, dat hij gemakkelijk, recht en breed ons voert naar 't gewenschte doel. Daarom mag ook een ethische die aardsche kerk niet met onverschilligheid aanzien of wat nog erger is — heelemaal niet aanzien. Hij moet zorgen, dat het middel zoo bruikbaar mogelijk wordt. M.a.w. dat 't zoo velen als maar mogelijk is kan dienen om hen tot God en den Heiland te brengen. Hij moet er ook voor ijveren, dat alle belemmeringen van de prediking van het Evangelie van Gods genade in Christus worden weggenomen. Welke kerkvorm acht hij daarvoor de beste? Niet een staatskerk, wijl daar 't geestelijke te veel saamgeweven wordt met 't staatkundige en daardoor steeds bezoedeld, ja bedorven wordt door allerlei inmengingen van wereldschen aard. Een kerk moet vrij zijn van aardsche banden, om in vrijheid zich te kunnen ontwikkelen naar eigen aanleg en aard. Daarom moet zij ook niet vragen om staatssubsidie, omdat aan een dergelijke ondersteuning dikwijls ook controle en zeker zeggingschap verbonden is, die een kerk juist, niet dulden kan. Een ethische wil ook geen belijdenis-kerk, in dien zin, dat de kerk als grondslag aanneemt een bepaalde, uitgewerkte Confessie, die hare leden moeten onderschrijven, op straffe van te worden uitgestooten, gelijk dat 't ideaal is van de Gereformeerden en van sommige confessioneelen. Waarom komt hij daartegen in opstand? Omdat hij er diep van is doordrongen, dat geen kerkleer of belijdenis gelijk en gelijkvormig is met de waarheid Gods. Ze is er slechts de tijdelijke, gebrekkige, menschelijke formuleering van. Daarom kan hij een dergelijken toetssteen nooit aanvaarden. Hij kan niet buigen voor 't gezag der menschen, maar alleen voor 't gezag des Heiligen Geestes. Maar daarom begeert hij ook niet een bandelooze kerk, waarin onbeperkte vrijheid heerscht en iedereen mag verkondigen wat hij wil, zoodat de meest tegenstrijdige leeringen in haar midden kunnen worden verkondigd. Dat is de reden, dat de meeste ethischen ook niet voor Evenredige Vertegenwoordiging voelen, omdat daardoor juist die innerlijke verdeeldheid wordt gelegitimeerd en gesanctioneerd en de vruchtbare beginselstrijd wordt opgeheven. Een kerk moet een karakter hebben, waardoor zij zich van andere kerkgenootschappen onderscheidt. Omdat voor een ethische in 't middelpunt van zijn geloofsleven staat niet een boek of een leer maar de persoon van Jezus Christus, moet hij er op staan, dat deze Christus, die in 't midden der gemeente voortleeft, ook blijve de grondslag van de Hervormde Kerk. „Want niemand kan een ander fundament leggen, dan hetgeen gelegd is, hetwelk is Jezus Christus." Daarom is voor een ethische het ideaal niet een belijdenis-kerk, maar een belijdende kerk, d.w.z. een kerk, waarvan althans de kern der leden meer en meer persoonlijk gaan belijden, dat zij door Jezus Christus deelgenoot zijn geworden van de menigvuldige genade Gods. Het mooist zou zijn, wanneer deze levende belij- denis ook in onzen tijd weer kon worden uitgedrukt en geformuleerd in een schriftelijke belijdenis. Doch wijl door een tekort aan echt geestelijk leven hiervoor de noodige eenstemmigheid in onze kerk ontbreekt, moeten wij voorloopig op de ons overgeleverde confessie voortbouwen. D.w.z. wij moeten in deze geboorteacte onzer kerk trachten te beluisteren de toonen van 't allerheiligst geloof en der brandende liefde onzer vaderen. Die moeten in ons hart gelijkgestemde snaren aan het trillen brengen en ook ons innerlijk leven opheffen tot God, Wij kunnen 't ook anders zeggen: Wij moeten door den tijdelijken vorm heendringen om den eeuwigen inhoud er in te leer en vinden. Die heeft waarde ook voor onzen tijd. In zulk een belijdende kerk moet er vrijheid zijn, zal zij volkskerk blijven. Want in dat volk zijn tal van meeningen en opvattingen. Het volk in zijn geheel kan niet volgens een vastgestelde schablone geestelijk worden bewerkt. Een kerk, die 't volk wil grijpen moet aanpassingsvermogen hebben, m.a.w. over een groote dosis vrijheid beschikken. In zulk een belijdende kerk kan er vrijheid zijn. Daar hoeft men niet angstvallig te „zitten op de leer". Want die levende belijdenis, vrucht van den Heiligen Geest, oefent zelf tucht uit in prediking, catechisatie, huisbezoek, in de onderlinge gesprekken der geloovigen, in vergaderingen, ook in de reglementen bijv. in de proponentsformule. Zij zal allen uitdrijven, die zich niet congeniaal met deze belijdenis gevoelen, zooals een gezond, krachtig organisme alle binnengedrongen Fremdkör- per en bacillen uitdrijft. Maar alle dwang en geweld dient hierbij te worden geweerd. Allereerst omdat wie met geweld is buiten geworpen, nooit meer door den omgang met belijders, die binnen zijn, kan worden geheiligd en gered. Hoevele modernen zijn niet door den omgang met rechtzinnigen veranderd en dichter bij den Heiland gekomen! En in de tweede plaats mogen wij niemand met geweld uitbannen, omdat de norm der beoordeeling ons ontbreekt. Wij menschen oordeelen zoo dikwijls uitsluitend naar de verschijnselen van den buitenkant. Wij zouden iemand, die tweemaal 's Zondags bij een orthodox predikant ter kerk ging er zeker in willen houden. En toch is 't mogelijk, dat God zegt: Die hoort er niet in. „Want de mensch ziet aan, wat voor oogen is maar God ziet 't hart aan," Wij zouden wel eens als onkruid kunnen uitrukken wat goede tarwe was. „Laat ze beide tezamen opwassen tot den oogst", zegt de Heere, Voor zulk een belijdende volkskerk zijn noodig geen externe maar interne verbeteringen, in de eerste plaats: aankweeking, verdieping van 't persoonlijk geloofsleven. Daarnaar moet de ethische in 't bijzonder jagen bij zichzelf en bij de anderen. Wij moeten in alles bestuurd willen worden door den Geest van Christus, Die zal ons in alle waarheid leiden. Dat schijnt erg onzeker, vaag en subjectief voor een gereformeerde. Wij hebben nu eenmaal niet de waarheid in een belijnden, afgesloten vorm, zwart op wit, zoodat men ze „bequem nach Hause kann tragen". Zij gaat altijd vóór ons uit als de wolk- en vuur- kolom voor Israël in de woestijn. En toch, wie het waagt met dat „onzekere", wie zich vasthoudt als „ziende den Onzienlijke", wie zich overgeeft aan de leiding van dien Geest, die merkt hoe langer hoe meer, dat 't z,g. onzekere het meest zekere is. Want zeker is niet het tastbare, maar het ontastbare, de onzienlijke God. Uit dit alles volgt, dat een ethische tamelijk vrij staat tegenover allerlei kerkelijke vormen. Zeker, hij waardeert en handhaaft de vormen, hem door het verleden overgeleverd. Welk een onuitputtelijke schat voor 't persoonlijk leven is bijv, niet ons psalmen gezangboek. Maar ook met die vormen zal hij vrij omgaan, omdat 't hem niet om die vorm te doen is maar om den eeuwigen inhoud. Daarom zal hij desnoods als de klokkegieter den vorm stukslaan, als de inhoud er door maar heerlijker aan 't licht kan treden. Een ethisch predikant is derhalve, ook op 't punt der liturgie, wars van alle conservatisme. Hij zal niet iederen Zondag de Wet des Heeren of de Geloofsartikelen voorlezen. Hij voelt zich vrij in de keuze zijner liederen, 't Kan gebeuren, dat hij den eenen Zondag 4 Psalmen en den volgenden 4 Gezangen laat zingen, juist zooals 't bij zijn prediking past, al moet hij natuurlijk altijd tactvol als paedagoog te rade gaan met de draagkracht zijner gemeente. Hij zal vooruitstrevend zijn in 't aanbrengen van al die verbeteringen als daar zijn: afschaffen van 't voorlezersambt, invoeren van avondmaalsbekertjes, ijveren tegen 't „gehengel", verbetering van het gemeentegezang, ook met behulp van goede kerkkoren, die 't geestelijk leven kunnen verheffen. Wel moet hij altijd er voor waken, dat zijn ijveren tegen sommige vormen (als 't uitsluitend zingen van psalmen) weer geen nieuw formalisme wordt. Een ethische is dus anti-formalistisch. Hij is ook anti-intellectualistisch, Omdat hij ervan overtuigd is, dat de goddelijke waarheid niet is op te sluiten in een begrip. Het leven gaat hem boven de leer. Maar dat leven is toch voor hem meer dan gevoel, stemming, bevinding. Daarom zal hij niet opgaan in een vaag mysticisme, al erkent hij de groote waarde van den „verborgen omgang met God". Ervaringstheologie en godsdienstpsychologie is hem niet voldoende. Want ervaring hoort tot 't menschelijke, het subjectieve. Hij heeft behoefte om telkens weer in aanraking te komen met 't algemeen-geldende, het objectieve. Daarom staat voor hem boven wijdingsstonden met muziek en solozang de prediking van het Woord, de zelfopenbaring Gods. En ten slotte is de ethische ook anti-moralistisch. Velen meenen, dat ethiek zoo ongeveer 't zelfde is als moraal, dat een ethische prediking bij voorkeur gaat over „de heiligmaking". Er zijn inderdaad ethische predikanten, die aan die meening voedsel hebben gegeven. De tweede tafel der wet stond bij hen te veel op den voorgrond en werd vaak losgemaakt van de eerste. Zoo ontaardde hun prediking in een geven van allerlei zedelijke wenken en voorschriften. Ook daartegenover moet de ethische positie nemen. De liefde tot den naaste moet steeds voortvloeien uit de liefde tot God. En 't geheim van 't vruchten-voortbrengen ligt altijd in het: „Blijf in Mij en ik in U". Maar al dit anti-thetische moet geworteld zijn in het thetische. Ook dat mag niet worden voorbijgezien. Er wordt menigmaal geklaagd, dat de ethischen zoo zwevend, zoo vaag, zoo negatief zijn. Dat mag niet het geval zijn. Een ethisch mensch moet zijn een beslist mensch, een persoonlijkheid, met een eigen overtuiging en een vast karakter, die 't Luther durft na te zeggen: „Hier sta ik, ik kan niet anders." Persoonlijkheden beheerschen de wereld. Eén Elia is sterker dan de groote schare Baaispriesters. Eén Philippus brengt blijdschap in de heele stad Samaria. Zulke persoonlijkheden heeft onze kerk noodig. Persoonlijkheden, die zich niet zelfzuchtig terugtrekken uit het gemeenschapsleven in onvruchtbaar individualisme, maar die zich aan die kerk meer geven in dienende liefde, die getuigen willen in woord en daad van hun geloof in Christus, hunnen Heer. Door zulke persoonlijkheden wordt onze kerk 't meest gebaat. Zij werken juist, omdat zij leven uit het ethisch beginsel het krachtigst mede misschien niet aan de reorganisatie — maar dan toch wel aan de regeneratie der kerk. En dat is toch van de allermeeste waarde. Uitgaven N.V. Korteweg & Stemerding „Job en het probleem van het Lijten" Jeogdprcck door Dr. H. T. OBERMAN, gehouden ia de Zuiderkerk op 2 Maart 1924. Aan de hand van Prof. OÜÖink'8 nieuwe vertaling wordt de groote schoonheid en diepe levenswijsheid van dit bijbelboek belicht. Op den omslag een reproductie naar een teekening van Rembrandt. " DE PRIJS IS ff 0.50. Hét Protestantsch Adresboek: dat is het jaarboekje der Protestantsche Gemeenten te Rotterdam, Hillegersberg, Overschie, Pernis, '~:— Schiedam en IJselmonde. —?— Voor talloos velen is het als zoodanig onmisbaar geworden. Buitengewone diensten bewijst het den werkers in Kerk en Vereeniging. Zij die zich in deze gemeenten vestigen oriënteeren zich door dezen Gids. Honderden waardevolle adressen voor toezending van circulaires, inteekenbilletten, . —: prospecti, reclamekaarten, catalogi, etc. :— DE JAARGANG 1925 is bijna uitverkocht. Slechts in een enkelen Boekhandel is het 350 bladz. dikke boek nog voor 25 cent verkrijgbaar. Bovendien eenige artikelen met foto's. Uitgaven N.V. Korteweg & Stemerding