NIET ONTROERD! AFSCHEIDSREDE UITGESPROKEN OP DEN 2DEN PAASCHDAG (17 APRIL) VAN HET JAAR 1922 TE ERMELO DOOR K. J. VAN DEN BERG NED. HERV. PRED. S. W. VERPLOEG - UTRECHT Niet ontroerd! ™aJ*LÏ * Johannes 14 : 1 en 2. Fiiippenzen 2 : 1—13. P«. 1*3 t 5. P». 6J ! i. 4. !• P». 65 : 3. Oeliefde gemeente van Ermelo! *■ Het uur van afscheid is voor ons een ontroerende ure. Eenerzijds vanwege de wonderbare goedheid Oods u als gemeente en ons als uw herder en leeraar bewezen. Staan wij in gedachten stil bij de daden Gods gedurende onzen 41/f jarigen arbeid in uw midden verricht, bij den rijken zegen, in- en uitwendig, on« genadiglijk geschonken, o dan wordt ons hart verbroken ontroerd door dankbaarheid. Anderzijds ontrust mij de gedachte, dat ik u niet gediend heb met zulk een ijver als ik schuldig was, dat ik mijn groote verantwoordelijkheid niet genoeg zou hebben gevoeld en dat ik niet vrij zoude zijn van uw bloed. Kortom, de gedachte aan mijn zonden door doen en laten tegen God en voor u! En daarom is deze ure voor mij ontroerend door schuldbesef. Ook voor u ? Dit alles maakt het scheiden niet gemakkelijker. Vluchten wij echter met onze zonde en schuld tot het bloed der verzoening en zien we op Hem die al onze ongerechtigheid vergeeft dan zal het scheiden in dezen morgen ons lichter vallen. God geve het' In het Koninkrijk Gods is scheiden niets vreemds. Wij moeten scheiden van ons zondig leven, ja alles verlaten om Christus te gewinnen. De H. Geest is immer bezig het snoode van het kostelijke te scheiden in het hart en leven van Gods kind. Scheidenssmart kent elk die achter Jezus een kruisdrager werd Maar door dit scheiden bewerkt God een nauwere vereenigine tusschen zich en zijn volk en vlecht Hij den band des geloofs in i02*"? 5 us> een band' die nooit wordt losgemaakt, omdat net is de koorde van'Gods eeuwige goedertierenheid. Bestormt ons het menschelijk gevoel en denken wij aan al het lief en leed samen doorleefd, aan al die ziekbedden en begrafenissen, aan al den zwaren toch heerlijken arbeid in 't Woord onder ouden en jongen, aan de liefde en trouw die wij hier ondervondeVi van groot en klein ondanks onze gebreken en vragen wij dan: „moet ik nu van dit alles scheiden"?, dan wordt net ons moeilijk. Beter is te letten op den onlosmakelijken band die van God is gelegd tusschen allen, die Christus Jezus in onverderfelijkheid liefhebben. Hij is het punt van vereeniging voor Gods volk, al zijn zij gescheiden zooveel het vleésch aangaat! In Hem zijn zij één. Eeuwigheidsbanden snoeren hen in Christus samen. Christus is niet gedeeld. Eén in levensbeginsel, één in levenswortel, één in levensdoel worden zij allen vereenigd in één huis. Verwaardige God ons door Zijne genade om in dien Eénen te mogen rusten met onze ziel. Hij zorgt voor zijn gansche kerk, hier en elders! Hij maakt verlies tot winst. Hij zegent door het kruis. Laten we daarom bij Z#n afscheid stilstaan, hetwelk de bron is waaruit een eeuwige en zalige vereeniging van Christus met zijn volk en van Gods kinderen onderling is voortgevloeid. Onze tekst is Johannes 14: 1 en 2: „Uw hart worde niet ontroerd; gijlieden gelooft in God, gelooft ook in mij. In het huis mijns Vaders zijn vele woningen; anderzins zoo zoude ik het u gezegd hebben; ik ga henen om u plaats te bereiden." Jezus op het punt om te scheiden van zijn jongeren 1. spreekt een liefdevolle vermaning; 2. geeft een waardevolle geruststelling; 3. doet een verblijdende mededeeling; 4. opent een zalig vooruitzicht. „Niet ontroerd!" Dit is het begin der eigenlijke afscheidsredenen van den Heere Jezus gesproken tot zijne geliefde jongeren. Er waren verscheidene oorzaken voor de zichtbare ontroering, die zich van de discipelen meester maakte. Reeds de voetwassching had een diepen indruk op hen gemaakt. Dan die aankondiging van Jezus aanstaand heengaan en van het verraad van Christus door een hunner, het geheimzinnig verdwijnen van Judas en vooral dat hun Meester, deze dingen gezegd hebbende, „ontroerd werd in den geest". Deze redenen gevoegd bij de voorspelling van Petrus' verloochening tot driemalen toe, deden een trilling van de diepste ontroering door het hart der discipelen gaan. Zij hebben het gevoeld dat zij stonden voor het grootste verlies dat zij ooit zouden moeten lijden. Zullen zij nooit meer de levenswoorden van de gezegende lippen huns Meesters beluisteren? Nimmermeer Zijn wonderwerken gadeslaan? Ach, hoe vaak had Hij hen getroost en onderwezen! Welk een kracht was er van dit onderwijs uitgegaan! Hadden zij niet alles verlaten om Zijnentwil en zou Hij nu van hen scheiden? Neen, dat kón niet! En dan nog wel langs een weg van lijden en sterven! Verdwenen is hun ideaal van een koninkrijk van Jezus op aarde! Vernietigd wordt de droom van groote macht en uitwendige schittering! De discipelen raakten in de war. Diepe smart doorvlijmde hun ziel. Er dreigde een ledige plaats te ontstaan door niemand te vervullen. En dat uit dit verlies winst zou geboren worden, zij vermochten niet het te verstaan, 't Was voor hen alles verlies. Zij konden niet anders zien. Hoe zouden zij nu verder door het leven kunnen zonder Jezus sterkende nabijheid? Hoe de vijandschap der wereld weerstaan, indien hij het niet voor hen opnam? Zij waren dan als weezen, eenzaam en machteloos! Maar nu spreekt hun medelijdende Hoogepriester zijn vertroostend en geruststellend: „Uw harte worde niet ontroerd!" Zooals Hij eens de onstuimige golven van Oenesareth's meer tot zwijgen riep, zoo bedaarde Jezus de hevig ontroerde wateren van der jongeren ziel door zijn liefderijk: „niet ontroerd!" Er vloeiden troostwoorden van de lippen waarop genade is uitgestort. En Jezus' woord is een daad! Niet ontroerd ? Maar waren zij niet uitgezonden als schapen in het midden der wolven ? Moesten zij dan straks niet ronddolen zonder Herder? Was de vijandschap der Joden niet krachtiger geworden? Jezus was zijnen discipelen dierbaar en daarom onmisbaar. De Heere weet dit alles ook wel. Hij kent de zijnen in hun zwakheid. Hij wist hoe lief zij Hem hadden, ook hoeveel zondigs er in hun liefde was. Het gevoel dat hen verkleefd deed zijn aan Jezus lichamelijke tegenwoordigheid was sterker dan hun geloof. Zij zagen niets van de noodzakelijkheid en hel nut van 's Heilands heengaan. Zij wilden er niet aan dat Jezus ook voor hen moest sterven. De ontdekking aan hunne zonden ging niet zóó diep, dat zij het offer van Christus ter voldoening aan het door hen geschonden recht van God behoefden. Zij verstonden niet dat het leven ligt achter den dood, noch dat op Golgoiha het eeuwig leven ontspringen zou. En wie wil van zichzeiven sterven ? Niemand! Ook van die onomstootelijke wet in het Koninkrijk Gods: „sterven om te leven" geldt het woord des apostels: „daarom dat het bedenken des vleesches vijandschap is tegen God, want het onderwerpt zich der wet Gods niet, want het kan ook niet!" Zelfs de discipelen geloofden het niet. Dit is gewis een der oorzaken van Jezus ontroering. Hij is bereid om voor zijn jongeren den dood in te gaan maar zij willen Hem terughouden. Hij zal het welbehagen des Vaders volbrengen maar zij achten dit niet noodig. Jezus wil hun zaligheid, maar zij staan uit gevoelsoverwegingen eigen zaligheid in den weg. Als het geloof niet spreekt blijkt Gods kind nog een vijand van God en zijn eigen heil. O, als de Heere deed naar den wensch zijner discipelen dan stierf Hij niet om de zonden te verzoenen. In hun dood bleven zij liggen. Geen vergeving van ongerech- tigheid, geen vrijspraak van straf, geen leven of zaligheid zou ooit hun deel zijn. Doch God spreekt: Ik doe het niet om uwentwil maar om Mijns grooten Naams wil. Daarom gaat het welbehagen des Heeren gelukkiglijk voort door Jezus' hand en is de H. Geest steeds bezig om Gods verkorenen te ontdekken aan hun ongeloof, aan hun dwaasheid en eigenliefde. En Jezus zelve, bewogen met de zijnen, doet de gevoelsstormen bedaren en wekt liefderijk vermanend op tot geloof. Het was steeds, geliefde gemeente, mijn begeerte om u uwe zonde en ongerechtigheid voor te houden, opdat de noodzakelijkheid van Jezus offer voor uwe ziel ging leven. Dat Hij mout lijden en gekruisigd worden om onze zonden en vervloeking, dat Hij moest begraven worden om onze ongerechtigheden te bedekken, wij zien het slechts in, wanneer we ons reddeloos verloren weten. Wij hebben Christus alleen van noode, als elke uitweg ons is afgesneden. Predikte ik u de wet, 't was opdat gij het Evangelie der genade zoudt leeren kennen. Den dood, het ging toch om uw leven. Den vloek, 't was opdat gij gerechtvaardigd zoudt worden. De rampzaligheid, 't was opdat ge de zaligheid zoudt beërven. Uw nietswaardigheid, 't was om de verheerlijking van Christus alléén. En waar het betreft het eeuwig wel en wee uwer onsterfelijke ziel, daar mag ik wel vragen: „Ik heb toch niet aangedrongen meer dan een herder achter u betaamde, ook heb ik den doodelijken dag niet begeerd." Er zijn in onze dagen vele oorzaken, die bange ontroering wekken in het hart van allen, die den Heere vreezen en die het wel meenen met zijn kerk. De volken der aarde hebben geen vrede ondanks de verdragen. In maatschappij (?) en staat woelt de revolutie-geest. De meest drieste Godslasteringen kan men waarnemen. Er is geen beven voor het Woord des levenden Gods bij vele regeeringen maar een zoeken van eigen eer en macht. De leuze van het ongeloof: „Laat ons hunne banden verscheuren en hunne touwen van ons werpen" vindt weerklank ook in ons vaderland bij duizenden, die nog werden opgevoed bij het Woord Gods. De verachting van de geestelijke dingen zelfs door de jeugd van onzen tijd is werkelijk verontrustend. De wijze waarop de goden dezer eeuw worden bewierookt en de zonde wordt gediend moet met vreeze vervullen. Vele zijn de verleidende geesten die rondwaren om zielen te verderven en af te houden van het waarachtig geluk, in Jezus Christus. Valsche profeten staan op om een ander evangelie te prediken dan wat ons God schonk. En met droefheid moet gezegd dat hun arbeid niet ijdel is, trots de waarschuwing: Gelooft ze niet! Stond Christus kerk hiertegenover nog als een pilaar en vastigheid der waarheid! Maar zij ltgt uiteengeslagen en wordt niet verbroken. Matheid ligt als een dicht waas over haar uitgespreid. Er is weinig ruischen des levens. En wat onze kerk betreft de leugen wordt naast de waarheid geduld. Haar kracht wordt verteerd door hare ongerechtigheid. Zal God zich over haar ontfermen? Er zijn wel teekenen die daarheen wijzen. Ood geve het opdat de aloude gereformeerde kerk uit haar asch herrijze, tot een eere van den Christus zij en ten zegen van ons gansche volk. De oogst is groot maar de arbeiders zijn weinig. Moge in de gemeenten, ook in uw midden, het gebed worden vermeenigvuldigd tot den Heere des oogstes, dat Hij door Zijne almachtige genade arbeiders uitstoote, die niet anders kunnen verkondigen dan Jezus Christus en Dien gekruisigd! Hij alléén kan redden. Is het wonder dat Gods volk ontroerd is door vreeze waar zoovele oordeelen Gods worden geopenbaard op het erf der kerk, van staat en maatschappij, in ons land en daarbuiten? Zullen wij niet vreezen als de donder van Gods toorn wordt vernomen in de teekenen des tijds ? Gewis! Ware er meer ontroering met smart over eigen zonden en schuld! Meer ontroering over onze onaandoenlijkheid tegenover de smaadheid die God en Zijn Christus wordt aangedaan! Meer ontroering door medelijden met die duizenden, die onder de leuze: „laat ons eten, drinken en vroolijk zijn", hun eeuwig verderf lachend tegemoet gaan die straks hunne oogen opheffende „zijnde in de pijn" te laat bemerken dat wie God verlaat smart op smart heeft te vreezen. Vanwege de zonde gaat een zeer breede stroom van het bangste lijden door de bedding der menschheid. De zonde is ook onze zonde! O, dat wij ontroerd worden bij 't gezicht van al den jammer der zonde, ontroerd door diep schuldbesef! Ontroerd door Gods heilig recht. Want de gerechtigheid staat van verre. Dat wij ontroerd belijden: „Want onze overtredingen zijn vele voor U en onze zonden getuigen tegen ons, want onze overtredingen zijn bij ons en onze ongerechtigheden, die kennen wij". Jesaja 59 : 12. Tot ontroerden door den H. Geest komt Jezus liefderijke vermaning: „Uw hart worde niet ontroerd!" Zijt niet verschrikt! Niet ontroerd? Maar zie op eigen leven, op de gemeente, op land en volk! Is er dan geen reden tot vreeze? Toch: niet ontroerd! In Jezus mond wordt een liefderijke vermaning tot een waardevolle verzekering. Hij spreekt. O, in den mond van een nietig mensch is dit woord van even weinig waarde als alle verzekeringen der wereld. Slechts een onbeduidende klank! Doch hier spreekt de Zone Gods, God uit God, de Waarachtige Wiens Woord niet een ijdele klank is maar een daad. Hij, Die in den eeuwigen Vrede Raad zich zeiven den Vader heeft voorgesteld om. den losprijs te betalen voor Gods uitverkorenen. De gezalfde Gods, Die verordineerd is om de gegevenen des Vaders le verlossen van het verderf, te rechtvaardigen van de zonden, te heiligen door Zijn Geest en te zaligen in eeuwigheid. Hij, Die tot op den bodem der helsche kwellingen is afgedaald om het vuur der hel te blusschen en bedolvenen onder doem en vloek te bevrijden. Die met groote stem heeft uitgeroepen, opdat allen het zouden verstaan: Het is volbracht! Hij, Die dood is geweest doch leeft in alle eeuwigheid. Die is opgestaan tot onze rechtvaardigmaking, Die is opgevaren om den weg naar den hemel te banen en nu zit als triumfeerende Borg aan de rechterhand Gods waar Hij leeft om voor ons te bidden. Hij die gezworen heeft: „de poorten der hel zullen mijn gemeente niet overweldigen". Die wandelt op de golven van rampspoed en bestrijding. Deze zegt: Uw hart worde niet ontroerd en als Hij stilt, wie zal dan beroeren? Laat vrij het schuimend zeenat bruisen, D' ontroerde wateren hevig ruischen! Als Middelaar stond Jezus diep ontroerd bij het graf van zijn vriend Lazarus. Zeer bewogen in den geest zag Hij Maria en Martha weenen om den dood van haar broeder. En in Gethsemane's hof, waar uw Jezus boog in het stof, was zijne ziel geheel bedroefd tot den dood toe onder den last van Gods toorn en van het bange lijden door u Hem opgelegd. O, er is geen ontroering, stil of luid, waarin de Borg niet ontroerd is geweest! Er is geen benauwdheid waarin Hij niet is benauwd geweest, 't Is vrucht van Jezus diepe zielsontroering, als Hij de ontroerde wateren uwer ziel stilt en de stormen doet zwijgen. Het is alleen mogelijk door het geloof in Hem, Die willig zich gaf op Golgotha's kruis, dat gij, bij al wat in U en rondom U de smartelijkste ontroeringen wekt, buigend onder het onkreukbaar recht Gods, met overgegeven harte belijdt: „Doch gij, o mijne ziel! zwijg Gode; want van Hem is mijne verwachting. Hij is immers mijn Rotssteen en mijn heil, mijn hoog vertrek, ik zal niet wankelen". Ps. 62 : 6, 7. Geliefde Gemeente van Ermelo, ik weet, dat er velen in uw midden zijn, die met groote ontroering deze ure van afscheid meemaken. Zelve behoor ik ook tot dezulken. Ik beveel U en mijzelven dien door smart en liefde ontroerden Jezus aan, met de stille bede, dat wij als vrucht van Immanuel's borgtochtelijke ontroering, iets mogen ondervinden van zijne waardevolle geruststelling: „Uw hart worde niet ontroerd, gij gelooft in God, gelooft ook in Mij". God leere ons, al is het heden pijnlijk, al is de toekomst don- ker, al zijn Gods oordeelen vele en al is er nog zooveel verwarring op elk terrein, te rusten in zijn Welbehagen en te zeggen met Eli toen hij voor de donkerste toekomst werd gesteld: „Hij is de Heere! Hij doe wat goed is in Zijne oogen!" Volk Gods, richt het oog op Hem die krachtig is bevonden een hulp in benauwdheden en Die met nooit-sluimerende trouw waakt over zijn kerk, haar veilig leidt door de branding des doods en eens binnenbrengt in de haven der rust. II. Het geloof in God en Zijn Christus, gewerkt door den H. Gees* :s de onmisbare voorwaarde om niet te worden ontroerd door vrees in den bangen nacht. Geloofden de jongeren, zij behoefden dan niet te wanhopen, nu Jezus sprak van scheiden. Want het zaligmakend geloof hangt niet aan het zichtbare doch merkt aan wat niet wordt gezien, 't Is een wondre gave Gods waardoor een schuldige zich rechtvaardig weet voor God en vrede daalt in het geschokt gemoed. Door het geloof is de zwakke machtig, en zingt Gods kind zijn psalmen in den nacht, zelfs in den nacht des doods. Door het geloof zinken de bergen van zonden en bezwaren weg in het hart der zee, worden de muilen der leeuwen toegestopt en koninkrijken overwonnen. Kortom alle dingen zijn mogelijk, indien wij slechts hebben een geloof als een mostaardzaad. Wij beluisteren in Jezus woord allereerst een opwekking: gelooft in God, gelooft ook in Mij! Niet bij hun gevoel maar door het geloof zouden de discipelen leven. Zonder geloof is 't onmogelijk Gode te behagen. Zonder geloof is 't ook onmogelijk stormen te trotseeren of een offer te brengen. Door het geloof kon Abraham den berg Moria beklimmen om zijn eenigen te offeren op Gods bevel. Het geloof is de zelfovergave. Het geloof waagt het met God. Het geloof is naar zijn wezen een vast vertrouwen in den Heere en dus de verloochening van eigen wil en zin. Met het kruis in zijn vleesch bestijgt Abraham Moria's top; daar gekomen brengt hij het liefste wat hij op aarde bezit ten offer, maar nu baadt hij zich ook in de weelde der zaligheid. De lichtglans van Gods welbehagen overdekt hem en de hemel druipt van vettigheid. Het einde van het offer des geloofs is Gods eer en 's volks zaligheid. Kent gij het voor u zelf? Heeft de Heere U, kind Gods, niet menigmaal doen ondervinden dat niet elk verlies nadeel oplevert? Zegende Hij u niet in den weg van druk? Ontnam Hij u weieens niet wat gij zoo liefhadt om u iets beters te geven ? Tuchtigde Hij U niet om u kostelijke vrucht te doen oogsten? Was Zijne verkwikking niet in droefenis? Gewis! God maakt banden los om betere banden hechter te maken. Tijdelijk verlies geeft voor Gods volk eeuwige winst. Des hemels donderslagen drijven naar de schuilplaats des Allerhoogsten en wekken behoefte aan den Borg, die Gods toorn heeft gestild en verzoening aanbracht. In Zijn aanbiddelijke wijsheid en goedheid verkeerde de Heere het verlies dat Jakob leed (in het gemis van Jozef) in winst al riep hij uit: Al deze dingen zijn tegen mijt Voorwaar, alles zal moeten medewerken ten goede dengenen die naar het voornemen Gods geroepen zijn. Wij echter maken de winst- en verliesrekening meest foutief op. Misschien zijn wij in deze afscheidsure daarmede ook bezig. Leere de H. Geest ons dan zóó onze armoede kennen dat wij mogen zeggen: Ik heb alles verloren Maar Jezus verkoren! Dan is verlies winst, zuivere, eeuwige winst! Geliefden hoort naar 's Heilands liefderijk vermaan: „Gelooft in God; gelooft ook in Mij!" Wie een Driëeenig God bezit, heeft alles. Jezus' discipelen zullen door 't geloof alleen verstaan het nut van Jezus' heengaan. „Doch ik zeg u de waarheid, het is u nut dat Ik wegga; want indien Ik niet wegga, zoo zal de Trooster tot u niet komen, maar indien Ik henenga, zoo zal Ik Hem tot u zenden", spréékt de Christus. Door zijn sterven en hemelvaart verwerft Hij den troostenden Geest voor zijn gemetnte. De discipelen hebben met Jezus gewandeld. Er zal nu een tijdperk aanbreken, waarin zij zonder Jezus schijnen te zijn, waarin zij door beschamend onderwijs ontdekt worden aan de noodzakelijkheid van Jezus' lijden en sterven om hunnentwil. Zelfs de drie meest geliefden konden niet één uur met Hem waken. Zijn zij niet allen gevlucht Hem verlatende? De discipelen leerden met Jezus sterven. Doch als op den bestemden tijd de H. Geest wordt uitgestort in hun hart dan verstaan zij waarom Jezus moest henengaan „door den bepaalden raad en voorkennis Gods overgegeven zijnde". Hand. 2 :23. Dan roemen zij als om strijd de groote werken Gods en verkondigen het dat er geen andere Naam onder den hemel is gegeven, door welken men kan zalig worden dan de naam Jezus Christus. Van dien Jezus weten zij zich nu gekocht. De bron van waarachtige vertroosting vloeit wanneer wij zijn gestorven en dus gerechtvaardigd van onze zonden.. De Geest doet met vreugde water scheppen uit de fontein des heils. Het geloof in God en in Christus is bron van kracht. Jezus'opwekking tot geloof groeit tot een geruststelling van de hoogste waarde. Wij kunnen n.m.l. ook lezen: „Gijlieden gelooft (immers) in God, gelooft (immers) ook in Mij? Is die God niet de Getrouwe en Almachtige en ben Ik niet uw Ontfermer? Zal Ik mijn leven niet voor u zetten ? Zeide Ik niet, dat zoo gij gelooft, ge de heerlijk- hëid Gods zoudt zien? „Ik ben de goede Herder. De goede Herder stelt zijn leven voor de schapen!" Zijt getroost mijne jongeren, gij hebt God en Christus tot uw deel! Wordt niet verschrikt! Ik ben Borg voor u! Ik zal u niet verlaten of begeven! Vreest niet, gelooft alleenlijk! Niet het geloof op zichzelf genomen maar het geloof in Ood en dus in Christus Jezus doet 's Heeren kind stilzwijgen en sterk zijn onder de felste slagen. Juist in de diepste wegen kan 't blijken wat het in zijn God heeft. Het waarachtig geloof geeft kracht tot dragen, schenkt moed tot den strijd, behoedt voor bezwijken en ontdekt achter de donkere wolken den God des lichts, den Eeuwigen. Daarom „wie is er onder ulieden, die den Heere vreest, die naar de stem zijns knechts hoort? Als hij in duisternissen wandelt en geen licht heeft, dat hij betrouwe op den naam des Heeren en steune op zijn God". Jes. 50:10. Waarom is er in onze dagen zooveel bekommernis en ontroering door vrees? Daar is zoo weinig hecht geloof in den driëeenigen God! Strekke het woord des Heeren tot onze beschaming en en dringe het ons tot de bede: Heere Jezus! geef en vermeerder ons geloof! Wij zullen het noodig hebben voor heden en toekomst, in leven en sterven. Geloof in Hem, Die nu zit ter rechterhand Gods maar Die naar zijn Godheid, Majesteit, genade en Geest nimmermeer wijkt van de zijnen. Die gelooft zal bevestigd worden. Jezus regeert! Hij bewaart Zijn kerk. Hoe zwaar de strijd zal zijn, hoe fel de geesten des afgronds zullen woeden, welk een haat de wereld koestere, hoevele stormen nog moeten doorworsteld, Jezus staat in voor het leven Zijns volks. Zij gaan achter Hem vrij uit. Niet ontroerd, zoo klinkt boven het geklots der golven die beuken op het schip der kerk, Jezus' rustgevend Woord! „Gij gelooft in God, gelooft ook in Mij!" Is het geloof grond der zekerheid ? Neen! Daarvoor wijs ik u, vohT Gods, op het eeuwig Raadsbesluit Gods, waarin het al ligt besloten. Dit wordt in Zijn vervulling door niets tegengehouden. Dit wankelt noch wijkt. Daarin ligt uw eeuwige verkiezing tot zaligheid onomstootelijk vast. Daarin ligt ook verzekerd de vernietigende nederlaag van alle machten der duisternis en de komst van het verheven einddoel aller dingen: de glorie van God Drieeenig. Neen! Dan wijs ik u op dien Algenoegzamen Zaligmaker, algenoegzaam in leven en sterven! Al Gods baren en golven zijn over Hem heengegaan. Golven van haat zijn tegen Hem aangevallen. Satan en zijn trawanten zijn op Hem losgestormd. Nog staat deze Rots, ja, eeuwig zal Hij staan. En Gods genadehand heeft u uit Hem gehouwen! Verstaat gij dit? Behaagt het den H. Geest u hierin eenigermafe in te leiden dan ondervindt gij dat uw voet den bodem der eeuwigheid betreedt en in de ontroering der zaligste blijdschap roept gij flit: Wat ook wissele of verdwijne, wat ook beroert of bestrijdt, hoe donker 't heden zij, „het vaste fundament Gods staat, hebbende dezen zegel, de Heere kent degenen, die Zijne zijn". „Zoo God vóór ons is, wie zal tegen ons zijn?" Zalig zijt gij die bij deze dingen leeft en hierin met uw ziel moogt rusten. Van geringe beteekenis is het dan als een nietig mensch van ons scheidt. Met een eeuwige liefde mint God zijn volk. Met een eeuwige trouw waakt Hij over. hen. In een kleinen toorn mag Hij zijn aangezicht een oogenblik van u verbergen, maar met eeuwige goedertierenheden zal Hij zich uwer weder ontfermen, zegt de Heere uw Verlosser (Jesaja 54:8). De geruststelling waarvan onze tekst spreekt geldt alleen de geloovigen. De discipelen kunnen Jezus niet missen daarom treuren zij. De vijand juicht als Jezus gaat sterven. „Voorwaar, voorwaar Ik zeg u, dat gij zult schreien en klaaglijk weenen, maar de wereld zal zich verblijden" (Joh. 16:20). De Gadarenen verzochten Jezus dat Hij uit hunne landpalen zou vertrekken. Zij hadden zelfs hun zwijnen liever dan den Christus, ook liever dan de redding van hun eigen en anderer ziel. Het knorren der zwijnen klonk hun aangenamer in de ooren dan het ontdekkend en reddend woord van den, hoogsten Profeet. Het geslacht der Gadarenen dat roept: „Weg met Jezus", is nog niet uitgestorven. Integendeel keeren zich dagelijks meerderen van Hem af. Tot dezulken komt geen geruststellende verzekering maar de waarschuwing Gods. Jezus' vertrek is het doodsvonnis der goddeloozen. Hij dien gij wegwenscht, komt weder op de wolken des hemels om te oordeelen ten jongsten dage. Allen hebben we en krijgen we met Jezus te doen. Is Hij u niet de rots ter ontkoming dan zal Hij u verpletteren. O, met 't oog op het ontzettend oordeel der eeuwige verdoemenis dat voltrokken zal worden aan alle goddeloozen moeten wij u, onbekeerden, toeroepen: „Uw hart worde toch ontroerd! Gaat niet zoo onaandoenlijk voort! Het zal zoo vreeselijk zijn te vallen in de handen des levenden Gods. Haast u toch om uws levens wil. Indien gij niet ontroerd wordt bij 't gezicht uwer diepe ellende dreigt het oordeel der verstokking, waardoor een Farao omkwam. Wordt ontroerd, onbekeerden, vanwege den toorn Gods, die op u ligt en het nameloos wee, dat u wacht! Wordt zóó ontroerd (God geve het!) dat ge uw Rechter leert bidden om erbarming vóór het te laat is. Jezus is nog niet voor eeuwig uit onze landpalen weggereisd. Hij gaat voorbij daar waar een blinde Bartimëus zonder ophouden roept: Zone Davids! ontferm u mijner! Dat ik ziende mag worden 1 Een arme, blinde zondaar oefent geloof in God, zoodat in scheidensure kan gezongen: Mijn ziel is immers stil tot God Van Hem wacht ik een heilrijk lot enz. Psalm 63:1 en 4 (Middenzang). III. Jezus doet zijn ontroerden jongeren een verblijdende mededeeling: „In het huis mijns Vaders zijn vele woningen, anderszins zoo zou Ik het u gezegd hebben". De discipelen worden getroost met den hemel De wereld noemt het dwaasheid, een wissel trekken op de eeuwigheid! Doch Hij, die dit Vaderhuis eens had verlaten, Die op aarde geen tehuis vond, voor wien nergens plaats was, zelfs niet in de herberg, Die geen rust had voor het hol van Zijn voet, Die tusschen hemel en aarde heeft gehangen aan het vloekhout des kruises, deze Middelaar heeft recht alzoo te spreken — Hij opent het Vaderhuis met onze zonde toegesloten, door Zelf als triumfeerende Borg in te gaan in Zijn eeuwige deuren. De zielen der gestorvenen in Christus zullen niet onrustig ronddolen, neen, er bKjft eene ruste over voor het volk van God. De volkomen heerlijkheid welke Gods kind wacht teekent Jezus onder het beeld van liet Vaderhuis, waar de Heere zijn Vaderlijke goedheid het luisterrijkst bewijst. Met die zalige toekomst troost Jezus de strijdende kerk. Ach, hier blijft de zonde en dus de smart. Op aarde heerschen moeite en verdriet. Het scheiden neemt hier geen eind. Elke aardsche band wordt losgemaakt. Heden en morgen moeten wij verliezen wat ons zoo dierbaar is, totdat de dood straks ons voor altijd scheidt van wat wij hier liefhebben. O, het graf zegt nooit: het is genoeg en de dood heerscht over ons met onverbiddelijke gestrengheid. Ons korte leven loopt uit op de groote scheiding. Eii: scheiden doet pijn! — Voeg daarbij den gestadigen druk des vleesches, de macht der zonde, die doet schreien: ik ellendig mensch! de kracht des ongeloofs, die doet zinken telkens weer, de onwil en de onmacht der natuur waardoor men doet hetgeen men haat, de vijandschap tegen God die het vleesch bedenkt en gij gevoelt welke bekoring reeds daarom voor den pelgrim het Vaderhuis met zijn vele woningen heeft. Daar komt de zonde niet in! Daar is de smart vergeten! Daar heerscht geen dood! Daar zegt niemand: ik ben ziek, want het volk dat daar woont zal vergeving van zonden hebben. Daar zal geen nacht meer zijn. Maar hier zijn Gods kinderen vreemdelingen in een vreemd land. En 't staat niet goed met hen als zij op aarde thuis zijn. Ontbonden te wezen en met Christus te zijn is verreweg het beste! Hun Borg in het Vaderhuis, waar geen scheiding is, eeuwig te mogen grootmaken, ongestoord, moest dit niet veel meer 'n heilig heimwee opwekken in 't hart van Oods volk? Zij zijn van boven geboren, zij zullen hijgend uitzien naar de poort van 't Vaderhuis, waarbij alle last afvalt. ; Voor de discipelen een verblijdende mededeeling dat er een Vaderhuis is; zeker, maar ook zij zouden er buiten blijven indien het niet was het huis van den Vader huns Borg». De mensch heeft het Vaderhuis toegegrendeld door zijn zonde. Nooit zal hij uit eigen kracht ingaan. Als banneling doolt hij rond buiten het verloren paradijs, steeds verder van zijn God af. Hij is ellendig. Ongenaakbaar is voor hem de levensgaarde. Het levend zwaard van Oods heilig recht sluit den zondaar buiten en zoo is hij gedoemd omtekomen tenzij God zich over hem ontfermt. Leerdet gij, M. H., dit inzien? Hebt gij de deur van het Vaderhuis weieens gesloten gezien door Uwe ongerechtigheid? Is U reeds ontdekt dat gij verdiend hebt als de dwaze maagden eeuwig buiten te blijven? Ja? Klop en U zal worden opengedaan! Jezus is de deur! Hij is met barmhartigheid bewogen over ongelukkigen, die dakloos moeten rondzwerven in het noodweer van Gods toorn. Voor onwaardigen, wien geen schuilplaats meer overbleef wordt de deur van het Vaderhuis geopend. Immers Christus, die de poort van het hemelsch Jeruzalem grondvestte in zijn zoenbloed heeft de macht en het recht om binnen te leiden maar ook buiten te sluiten. Wie komen mag als een verloren zoon, boete doenend en berouwvol, hij vindt het Vaderhuis geopend, doch die de olie des H. G. missen blijven buiten ook al roepen zij: Heere, Heere doe ons open! God geve dat velen uwer leeren belijden, dat zij gasten en vreemdelingen op de aarde zijn. Want die zulke dingen zeggen betoonen klaarlijk dat zij een vaderland zoeken. Moge de reis al lang en bang vallen daarheen, eens komt de dag waarop gij zult ingaan in des Konings paleis. Hier wacht den discipel verdrukking, het Vaderhuis echter is de haard der liefde. Hier gejaagd, daar 't oord der eeuwige rust l Hier scheiden, daar altoos met den Heere! Hier als schapen In het midden der wolven, daar veilig in de schaduw des almachtigen. Hier eenzaam, daar vereenigd met de zonen van hetzelfde huis! Gelukkige ziel, die in Christus een Vader bezit, want die kent ook 't VaderAu/s. Daar zijn er, die vragen: zal ik in het Vaderhuis ooit binnenkomen? Heb ik 't niet als de verloren zoon moedwillig verlaten en mijn vaderlijk erfgoed doorgebracht in den dienst der zonde? Ik ben niet waard toegelaten te worden. Anderen wel, maar ik ? Hoor, wat Jezus spreekt: in het huis mijns Vaders zijn vele woningen. Daar heerscht geen woningnood. Er is ruimte bij den Heere. Daar woont een Abram en 'n Izak, een Jakob en een Lea, een David en een Paulus, een Petrus en een Johannes, een Timotheus en een Lazarus, een Maria en een Martha, ook een Magdaleensche. Zij allen wonen bij den Heere in. Langs welken weg ook geleid, van welken levensstand ge ook zijt, of gij komt van het O. of W., indien de oprechte vreeze Oods in u is zoo zal er ook voor u woning zijn. Ood ziet naar waarheid in het binnenste. Op u zelf gezien kunt gij bij den Heere niet inwonen. Wie kan er wonen bij een verterend vuur? Maar oudtijds woonde Ood onder zijn volk boven het verzoendeksel. Óm Christus zoenverdienste u toegerekend wil de Heere ook bij u inwonen. Hij woont bij dien die eens verbrijzelden en nederjgen geestes is. Ziende op Hem, Die tusschen de cherubs woont mag het allen vermoeiden en beladenen worden toegeroepen: In het huis des Vaders zijn vele woningen! Er is woning ook voor UI Ja, 't is om Christus wil, dat God zijn knechten opdraagt om armen, kreupelen en ongelukkigen te roepen. „Ga uit in de wegen en heggen en dwingt ze om in te komen opdat mijn huis vol worde". Van zulken, die alleen kunnen roemen in de vrije genade Gods. Zij zullen komen met geween en met smeekingen zal lk ze voeren, spreekt de Heere. En met groote liefde zal God de Heere hen opvangen in zijn trouwe Vaderarmen, die den ganschen dag staan uitgestrekt tot een hardnekkig en wederstrevig volk. Nu wilde de medelijdende Hoogepriester zijn door scheidenssmart ontroerde discipelen eens de oogen doen richten naar dien hemel der gelukzaligheid waar ook voor hen woonplaats is, niet gehuurd maar gekocht door Jezus bloed en waarin zij eeuwig bij hun Jezus zouden inwonen, zoodra het aardsche huis huns tabernakels verbroken zou worden. Zalige troost voor het volk van God! Uit die eeuwige woningen wordt het hun, die uit groote verdrukkingen komen, moedgevend toegeroepen: Draag nog een wijle voort aw kruis! U wacht de kroon in het Vaderhuis! Worden wij, met den hemel getroost dan mogen we over alle lijden door scheiden, dood en graf heenblikken. Dan worden de tranen gedroogd en in onze ziel leeft heimwee: Ach! wanneer? Als oudtijds de pelgrims naar Jeruzalem het schoone Sion, die heerlijke woonplaats Gods, in het zonlicht zagen schitteren, dan werd hun kracht vernieuwd, hun moed verlevendigd. Haast zouden ook zij voor God in Sion verschijnen. Zijn er, volk Gods, ook in uw leven tijden waarop ge moedeloos dreigt neer te zinken, o, stelt den Heere tot uw fontein, waaruit uw dorst wordt gelescht en uw kracht vernieuwd om voort te gaan zoolang uw God het wil en zooals Hij het wil. Slaat naar het heiligdom uw oog! Valt hier alles weg en wankelen zelfs de bergen, het Vaderhuis Gods heeft zijn fundament in het eeuwig en vrijmachtig welbehagen Gods. Het is een onbeweeglijk koninkrijk waarin alle gekenden aller eeuwen worden vergaderd. Er zal geen klauw achterblijven. „Als een dien zijn moeder troost alzoo zal Ik u troosten, ja, gij zult te Jeruzalem getroost worden", spreekt de Heere. Staat naar zekerheid door het onderpand des Geestes, het welk God geeft. Daardoor alleen zoudt gij met den apostel kunnen zeggen: „Wij weten, dat zoo ons aardsche huis dezes tabernakels gebroken wordt wij een gebouw van God hebben een huis niet met handen gemaakt maar eeuwig in de hemelen". Daardoor alleen zoudt gij, als hij goeden moed hebbend, zuchten om uit het lichaam uit te wonen en bij den Heere in te wonen, opdat het sterfelijke uit het leven verslonden worde! Och dat gij meer mocht wandelen in het vertroostend licht, dat straalt door de kristallen glasvensteren van het Vaderhuis des hemels! Dat gij meer en meerder wereld en der zonde gekruisigd werdt om Gode te leven. Hoe minder gij hier thuis zijt des te sterker zal dat blijvend „Tehuis" u trekken. Daar zijt gij alleen waarlijk thuis, kind Gods, omdat gij daar Hem zult aanschouwen die u kocht met zijn bloed. Jezus is de hemel in den hemel! Zonder Hem geen hemel! Daar blijft gij ook thuis omdat gij een kind zijt en geen dienstbare. Dat er ook uit u, geliefde gemeente, velen mogen ingaan, gekomen uit groote verdrukkingen maar die hun kleederen hebben wit gewasschen in het bloed des Lams. Wat zou het groot zijn als wij te zamen den Heere eens mochten groot maken in dien eeuwigen Tempel waarin geen afscheidsrede meer wordt gehouden, geen afscheidslied meer wordt aangeheven, waarin geen tijd meer zijn zal doch eeuwig wordt gezongen van de goedertierenheden Gods. Welgelukzalig, die in Uw huis wonen zij prijzen U gestadiglijk! Sela". IV. „Ik ga henen om u plaats te bereiden!" Een zalig vooruitzicht teekent Christus voor zijn kerk. Wie weet het leven verzondigd en God vertoornd te hebben, die leert ook kennen dat er voor hem geen plaats bij den Heere is, zijn plaats is in de buitenste duisternis, dat vxeeselijk oord waar men'niet kan zijn en toch zal moeten wezen. Zulk een leert verstaan, dat hij niet waard is op aarde nog een plaats te vinden voor het hol van zijn voet omdat hij als de onvruchtbare vijgeboom ^is, waarvan Jezus zegt: Houw hem uit, waartoe beslaat hij ook onnuttelijk de aarde? De natuurlijke mensen heeft zich zelf een plaats in de hel bereid en als wij door ontdekkend licht des Geestes dit van ons zelf moeten belijden dan wordt het een onmogelijkheid dat er voor ons nog plaats zou zijn, nog wel in den hemel. Dan kunnen wij ook niet als een indringer, een dief of moordenaar inklimmen. Dan sidderen wij bij de gedachte dat de groote Koning ons vinden zou, „geen bruiloftskleed aanhebbende". Ontzettende waarheid! Geen plaats voor u! Buitengesloten ! Gelukkig echter zoo wij deze dingen doormaken. Wij leeren dan bedelen om een plaats, de laagste plaats bij den Heere. En in Christus wordt dit mogelijk. Hij ging heen om Zijn volk plaats te bereiden. Jezus moest heengaan. Zijn scheiden bracht onberekenbaar nut. Door van hen te scheiden verbond Hij zijne jongeren voor eeuwig aan zich en het Huis Zijns Vaders. Hij moest heengaan om de poort der hel te sluiten en de deur des hemels te openen. Ingegaan in triumf door 's hemels eeuwige deuren bereidde Hij zijn volk een plaats. Gelijk Mozes alleen staande in de klove der steenrots de heerlijkheid Gods kon zien voorbijgaan, zoo zal Gods volk een plaats bij den Heere vinden alleen in Jezus Christus. Hoe bereidde Hij die plaats? Door Zijn lijden en sterven! Hij had geen voet gronds. De vossen hadden holen en de vogelen des hemels nesten maar de Zoon des menschen had niets waarop Hij 't hoofd kon nederleggen. En waartoe? Opdat Hij u, verlorenen, een plaats zou bereiden in den hemel der heerlijkheid. O zalige borgtocht 1 Hij liet zich verwijzen naar die plaats die eigenlijk geen plaats is, om u in 't zaligst oord van Sion binnen te reiden. Hij wilde liggen op uw grafplaats, opdat de groeve der vertering voor u het oord der verrijzenis kon zijn.. Want Hij is opgestaan, Hij leeft! Ja, Hij is verhoogd in den hemel, waar Hij tusschen treedt bij den Vader en terwijl Hij Zijn doorboorde handen en gelitteekende voeten Zijn Vader toont, pleit de Borg Zijn volk ten goede zeggende: „Vader, Ik wil, dat waar Ik ben ook die bij Mij zijn, die Gij Mij gegeven hebt, opdat zij Mijne heerlijkheid mogen aanschouwen, die Gij Mij gegeven hebt, want Gij hebt Mij liefgehad voor de grondlegging der wereld." Zóó, dat is op grond van Zijn volbracht Middelaarswerk, bereidt Christus u een plaats in den hemel. Op een andere wijze zal er geen plaats zijn. Reeds van eeuwigheid is die plaats bereid. „Zij waren Uwe en Gij hebt Mij dezelve gegeven", zoo getuigt de Voorbidder. Zalig zijt gij zoo ge gelooft dat ook u een plaats daar wacht, die door niemand voor u wordt ingenomen. Hier vloeit eerst de troostbron. Hier wordt de rust geschonken. Een plaats bij den Heere hebben als op aarde onze plaats ledig staat. De schoonste plaats gemeten met ruime snoeren. Zalig vooruitzicht! O, zegt gij, wist ik dit maar, ik zou er alles voor kunnen missen. Dit zal dan blijken, geliefden! Wij zullen eerst een andere plaats moeten kennen. Aan den voet van het kruis. De weg naar het Vaderhuis loopt over Golgotha! Kwaamt gij daar al? Daar brandt Oods toorn om uwe zonde. Daar blinkt zijn heilig recht. Daar getuigt het van uw vervloeking. Daar doorwondt de doornenkroon, gevlochten door uwe zonden, het hoofd des Middelaars. Daar zinkt Oods Zoon weg in een helsche verlatenheid. Daar sterft de Levensvorst. En dit alles om u! Dit was noodig voor u! Zoo diep zijt ge verloren! Zoo schrikkelijk is het oordeel Gods over u. Het kon niet minder, Jezus moest dit voor u doorlijden en doorsterven. Is het wonder dat de schare deze dingen ziende wederkeerde zich slaande op de borst? O, het kruis van Oolgotha spreekt «p majestueuze wijze van de oneindige liefde des Vaders en des Zoons, doch ook van de schrikbare zonden van Gods kerk. Wie het kruis mag leeren verstaan als hij geknield ligt aan zijn voet, ziet zijn eigengerechtigheid versmetten, zijn deugden verteren, zijn schande hem aanklagen, zijn vonnis geteekend. Zalig wien 't gebeurt want hij wordt een biddende moordenaar, uit wiens overtuigde ziel de bede opstormt: „Heere, gedenk mijner als Gij in Uw Koninkrijk zult gekomen zijn!" Onder het kruis, niet als we gaan langs het kruis, worden wij 'n schuldig zondaar, gansch verdoemelijk voor God! Daar leeren wij smeeken: Onder de ijz'ren nagelpunt, die Uw voeten houdt verbonden, Zij een plaatsje mij gegund, waar 'k mag treuren om mijn zonden. Vanaf het kruis schenkt Jezus aan verlorenen 'n plaats in het Vaderhuis. Tot hen klinkt van zijn met genade bedauwde lippen: „Heden zult gij met Mij in het paradijs zijn." De Heere heeft zich door de tranen zijner discipelen niet laten weerhouden om van hen te scheiden. Later hebben zij 't verstaan welkeen zalig nut Jezus heengaan voor hen had. Hierdoor waren zij zeker na den loop te hebben geëindigd en den strijd te hebben gestreden een onverderfelijke, onbevlekkelijke en onverwelkelijke erfenis te ontvangen, die in de hemelen voor hen werd bewaard. Welk een blij vooruitzicht voor de discipelen! Weet gij u ook een plaats bereid, M.H.? De jongeren geloofden in God en Zijn Christus en Jezus ging heen om op grond van Zijn zoenverdiensten een plaats voor hen te bereiden. Gelooft gij, want het geloof is niet aller? Ging Jezus voor u? De zekerheid des geloofs, hoezeer de wereld er mee spot, is zekerder dan alle zekerheid op aarde. Van velen moet het helaas worden gezegd, dat zij niet gelooven, dat het gepredikte evangelie in hen is bedekt gebleven, „in dewelken de god dezer eeuw de zinnen verblind heeft n.m.1. der ongeloovigen, opdat hen niet bestiale de verlichting van het Evangelie der heerlijkheid van Christus, die het beeld Gods is." O, onbekeerden van hart, vreeslijk is uw lot! Hoevele malen werdt gij gewaarschuwd! Telkens kwam de dreiging van Gods wet en oordeel tot u. Gij zijt opgeroepen om u te bekeeren van uw goddeloos leven tot God, die menigvul- diglijk vergeeft. Wij hebben u gebeden van Christus wege: Iaat u met Ood verzoenen! Zal de arbeid des Woords aan u verricht in de kerk, aan het ziekbed, in de catechisatiekamer, bij het huisbezoek te vergeefs zijn? Indien maar tevergeefs! Want uw oordeel zal er zwaarder om zijn. Zegt: Is u de Christus niet aangeprezen en voorgesteld in al Zijn schoonheid? Hebt gij niet gehoord dat vriendelijk en welgemeend aanbod van de overvloedige genade Gods in Jezus Christus? Zult gij u blijven verharden tot het bittere einde? O, bukt nog aleer het voor eeuwig „te laat" is. Valt Hem nog te voet, die zich over ongelukkigen ontfermt. Of gij jong zijt of oud, er komt haast onverwacht, een oogenblik, waarop de deur der genade voor eeuwig gesloten zal zijn. En dan? Verloren!!! In de buitenste duisternis waar alle rampzaligen te laat beweenen de onbekeerlijkheid van hun hart! Haast u om uws levens wil! Belijdt uw zonden en smeekt om gena! De H. Geest make zienden blind en blinden ziende. Hij ontdekke u aan uw diepe ellende, opdat de sterke zich niet langer op zijn kracht kan beroemen noch de wijze op zijn wijsheid maar dat ge alleen een Borg voor uwe ziel moogt behoeven en door Jezus bloed gereinigd van uwe melaatschheid moogt weten dat er ook voor u een plaats is bij den Heere. Rust niet langer maar wordt wakker en zoekt het leven in Jezus alleen, want het zal Tyrus en Sidon, Sodom en Gomorra verdragelijker zijn in dag des oordeels dan ulieden, daarom dat gij het hebt geweten en niet gewild. Zij het nog in deze laatste ure: ik zal mijn rechter om genade bidden! Gij zult het verderf ontvlieden en het leven vinden voor uw ziel. Voor wie bereidt Jezus een plaats in den hemel? Niet voor hen die door hun eigengerechtigheid, deugden of vrome verrichtingen zich een plaats trachten te koopen, zij verloochenen met der daad den eenigen Heiland, zij zijn te rijk voor Jezus. Neen, Christus gaat voor armen en ongelukkigen, die zuchtend gebogen gaan onder den last hunner zonden en de verdorvenheid van hun aard, en die steeds meer hun hoop op den hemel verliezen omdat daarin niet komt wat gruwelijkheid doet en leugen spreekt maar die geschreven zijn in 't boek des Levens des Lams. Zij bemerken dat de poort eng is, die tot het leven leidt. En toch dorsten zij naar de gerechtigheid want hun ongerechtigheid is groot. Zij dorsten naar leven want de dood werkt in hen. Zij dorsten naar vrede want onrust verteert hen. Oeliefden, wat wij tot u steeds hebben gezegd, gij weet het, is hierin saam te vatten: Plaats voor Jezus! Plaats in uw hart, plaats in uw leven! Dan zult gij sterven aan u zelf, uw vleesch en de wereld. Want waar Hij komt brengt Hij het zwaard met Zich om u af te kappen van uw natuurlijken levenswartel en om u daarna een plaats te bereiden in Zijn liefhebbend Middelaarshart, dat klopt van ontferming voor verlorenen. Wie een plaats in Jezus' hart heeft krijgt ook een plaats in den hemel. Jezus droeg zijn jongeren in Zijn hart, ondanks al hun zonden en ongeloof, hun vleeschelijkheid en onkunde en daarom ging Hij heen om hun een plaats te bereiden. „Waar Ik ben daar zal ook Mijn dienaar zijn", spreekt de Getrouwe. Vreest dus niet, gij die den Heere zoekt 1 Klaagt uw nood vrij uit! Geeft Jezus de eereplaats d.i. uw hart en gij zult ervaren dat Hij is heengegaan om ook u plaats te bereiden. Worde Jezus u zóó onmisbaar, dat gij met den dichter zingt: 'k Waar liever in mijns Bonds Gods woning Een dorpel wachter, dan gewend Aan d'ijdle vreugd in 's boozen tent. Volk van God, ik acht het een grooten zegen, dat de Heere onzen dienst heeft willen gebruiken om U te roepen tot het leven en te houden bij het leven. Zalig is uw vooruitzicht! Niet hier want op aarde is u druk voorzegd. De zonde blijft tot het laatste. Maar al zal de strijd om in te gaan nog zwaar zijn, al zal de macht der verdorvenheid u benauwen, toch! uw plaats blijft bewaard in den hemel voor u en gij blijft bewaard voor uw plaats. Die trouwe, algenoegzame Zaligmaker heeft het zoo bereid. Hem zij eeuwig eere op aarde en in den hemel! Dat gij wandelt door het geloof en dat de liefde van Christus door u worde verheerlijkt in 't midden der wereld. En wie of wat u buiten het Vaderhuis zal zoeken te houden, al zal de storm des doods in het gezicht der haven nog opsteken, gij zult Jeruzalem's poort intreden en Gods engelen zullen u de kroon der rechtvaardigheid drukken op het hoofd en u begeleiden naar uw woning. Houdt u gereed, om als weldra het geroep wordt gehoord: „de Bruidegom komt, gaat uit Hem te gemoet!" de lendenen omgord en de lampen brandende, achter Hem binnen te gaan en in des hemels bruiloftszaal de plaats in te nemen door Jezus u bereid. Daar zult gij, verlosten, tot eere des Drieëenigen uitroepen met allen die rondom den troon zijn: De lof en de heerlijkheid en de wijsheid en de dankzegging en de eer en de kracht en de sierkte zij onzen God in alle eeuwigheid. AMEN. TOESPRAKEN. Aan het einde van onzen arbeid in uw midden gekomen gevoel ik mij gedrongen enkele woorden te richten tót den Kerkeraad. Broeders, het valt mij zwaar van u te scheiden om de liefde mij bewezen, om de trouw mij betoond en om de steun mij geschonken door u allen. Nimmer werd de harmonie verstoord hoe zondig wij ook overigens zijn. Wij zochten samen het wélzijn der gemeente en onze arbeid is niet ijdel geweest in den Heere. Hem zij, ook openlijk, dank gebracht voor het vele goede van u ontvangen! God zegene u ook verder voor hart en huis en Hij bekrachtlge u door Zijne genade om de gemeente te leiden in de grazige weide Zijns Woords. Hebt acht op u zeiven en op de geheele kudde over dewelke u de H. Geest tot opzieners gesteld heeft! Dat de broederlijke liefde blijvej Moogt gij minder worden en Jezus in u wassen, opdat gij steeds krachtiger om 's Heeren wil moogt werken zoolang het dag is, u verkrijgende een goeden opgang en vele vrijmoedigheid in het geloof hetwelk is in Jezus Christus. Ik beveel u, Gode! Gedenkt gij onzer in uwe gebeden! Kerkvoogden en Notabelen! Door uwe werkzaamheid is er veel verbeterd gedurende óns verblijf alhier. Hoe aangenaam was onze samenwerking met u. Krachtige steun en trouwe vriendschap heb ik genoten in 't bijzonder van uw zeer geachten en ge waardeerden Voorzitter, wiens hart warm klopt voor de belangen van kerk en school. Moge de gemeente, die u tot hiertoe trouw steunde, ook verder hare hand niet aftrekken en zegene God u en de uwen met Zijn onverdiende gunst in Jezus Christus! Dank ook namens mijn vrouw voor uw bestendige dienstwilligheid! Waarde ambtgenooten! Uwe tegenwoordigheid stel ik op hoogen prijs. Dank voor de veeljarige vriendschap vooral van de twee collega's van Harderwijk genoten! Dank ook voor uw hulp deze gemeente telkenmale verleend! Moge de Heere u nog lang sparen in Zijn dienst en u gebruiken tot uitbreiding Zijns Koninkrijks. Dat het u en de uwen wèl ga in tijd en eeuwigheid is de wensch van mijn vrouw en mij. Heeren Onderwijzers! Op schoolterrein is er den laatsten tijd veel ten goede gewijzigd. Den Heere de eer! Moge God de-Hoofden zoowel van de school te Horst als van die op het dorp met hunne staven van helpers en helpsters veel gebedsgenade schenken bij hun moeilijken maar schoonen arbeid, om de kinderen der gemeente, gelijk tot dusver, te onderwijzen naar den Woorde Gods.Vtot hun eeuwig heil. Bij al wat droef stemt is het zeer verblijdend voor mij tot de gemeente te mogen zeggen: Vertrouw uwe kinderen gerust hun toe! Zij kennen den nood van uw kind. Ood stelle dit onderwijs tot rijken zegen voor de gemeente en voor hen, die daarin dienen. Mij richtend tot den Voorlezer gevoel ik zeer hoe noode wij scheiden van hier. In den korten tijd dien wij naast elkander woonden is er warme vriendschap ontstaan tusschen 'uw huis en het mijne. Hebt te zamen dank! Oods genade worde vermenigvuldigd over u en uw gansche huis! Leden van het schoolbestuur alhier! In uw kring voelde ik mij steeds thuis. Blijft waken over uw school en zoekt wijsheid en kracht daartoe bij den Ood Jakobs. Leden en bestuurders van Jongelings-, Jongedochters en Knapenoereenigingen. Organist en Koster weest allen den Heere zeer bevolen en zoekt Hem voor het eerst of bij den voortduur te kennen als uw Verlosser! Zijn zegen ruste op u! Geliefde gemeente oan Ermelol In deze ure geef ik u gaarne getuigenis dat gij steeds onze prediking trouw hebt gevolgd en ons ondanks zonde en gebreken met liefde hebt omringd. Dit mag ik ook zeggen van mijn geliefde catechisanten, die zelfs de laatste dagen nog zulke treffende blijken van toegenegenheid gaven. Wat zal het Woord u verkondigd van dezen kansel, aan de ziekbedden, bij huisbezoek en begrafenissen, op de catechisatie enz. u zijn? Indien gij het niet ter harte neemt zal het ten oordeel zijn. Het is u aangezegd, wèl en wee, zegen en vloek, leven en dood^ zaligheid en rampzaligheid! In dien zin ben ik vrij van uw bloed. Overigens past mij in deze ure Oods genade in te roepen over mij. Immers wat heb ik gedaan dat voor God kan bestaan? Geliefden, nog eens smeek ik u: Kiest het leven, opdat gij niet omkomt voor eeuwig! Dank zij Gods goedheid werd het Woord voor niet weinigen tot een eeuwigen zegen en wat zoo verheugend is ook voor jongeren. Gode alleen de eer voor zijn onuitsprekelijke genade u en ons daarin geschonken! De H. Geest* leide hen steeds dieper in in eigen verdorvenheid maar ook in de algenoegzaamheid van Jezus' zoenóffer, opdat Oods deugden van u worden geprezen en gij wandelt waardiglijk der roeping waarmede gij geroepen zijt. Ood laat Zijn werk niet varen, want een andre leeraar staat gereed den arbeid voort te zetten indien de Heere wil. Zijn trouw is groot. Gemeente, jongen en ouden, blijft gij in hetgeen gij geleerd hebt! En waar de tijd boos is, daar bevelen wij van heeler harte u en de uwen den grooten Herder der schapen aan voor tijd en eeuwigheid: „De Heere nu des vredes zelf geve u vrede te allen tijde in allerlei wijze! De Heere zij met u allen!" AMEN. K. J. VAN DEN BERG. Bij den Uitgever dezes is mede verschenen: Ds. B. BATELAAN, Afscheidsrede: Dicht bij den Genadetroon des Almachtigen . . w|k ' £pTv . f 0.40 Dr. J. D. DE LIND VAN WIJNGAARDEN, Afscheidsrede: De gangen mijns Gods . . . . >^ • 1 0.40 Dr. J. D. DE LIND VAN WIJNGAARDEN, Intreerede: Juda gij zijt het f °-40 Ds. W. BIESHAAR, Intreerede: Zoo zal! Psalm 51 : 17 f 0.40 Ds. S. VAN DORP, Afscheidsrede: Met het oog naar Boven, Romeinen 15 : 13, met portret -|^^^ttwr f 0.50 Ds. S. VAN DORP, Intreerede: Een schoone opdracht f 0.40