©UDsMODEKNEN sb ANTWOORD AAN §|« PROF. DR. T. CANNEGIETER door DR. GERARD BROM OVERDRUK VAN «DE BEIAARD» NOVEMBER 1920. TEULINGS' UITGEVERS.MAATSCHAPPIJ - 's.HERTOGENBOSCH 1920 OUD=MODERNEN se ANTWOORD AAN eb PROF. DR. T. CANNEGIETER döör DR. GERARD BROM overdruk van «de beiaard» november 1920 TEULINGS' UITGEVERSMAATSCHAPPIJ, 'S.HERTOGENBOSCH 1920 OUD*MODERNEN de 84*jarige Prof. H. Oort ') komt de tien jaar A^l j erger Fiof. T. Cannegieter 2) poltmizeren tegen een Beiaardartikel 3), dat de strekking had cm onze neutraliteit tege rover de \«schillende greepen van 't Protestantisme te bepleiten en de gangbare opvatting te bestrijden, alsof onze politieke bondgenoten heel dicht bij de Katholieke Kerk en daarentegen de viijzinnigen er even ver af zouden staan. Indertijd toonde Abraham Kuyper in «De Standaard» zich veibolgen over deigelike opvattingen, waarin hij een verkorting van zijn rechten meende te zien, terwijl de oud' hoogleraar Cort er weer een verzoekirg in ontdekte voor het mcdeinhme. Eigenaaidig was zo'n dubbel reageren van buiten cp een studie, niet zozeer tot andersdenkenden als wel, naar aanleiding van een gedachtewisseling binnen een Fccmse vereniging, tot geloofsgenoten, gericht. Nu had Dr. H. J. Tcxcpeiis door zi n waardering van dit stuk in «De Hervoiming» wel de tegenspraak van moderne kant opgewekt, naar er neet in 't oordeel, dat Katholieken over het Nederlands Frotestantisme uitspreken, op zich zelf een veikelike invloed werden gevreesd, wanneer Prof. Canne* gieter zijn piolest begint met de verklaring: «Het is nu, volle drie jaien na 't veisclijnen van dat artikel, waarlijk nog niet cndcelmalig aan de beweringen van dien schiijver ernstige aandacht te wijden». De reden van die belangstelling ligt natuurlik niet in 't meer of minder belangrijke van een bepaald opstel, maar in de beweging er om heen, die ten* slotte noeilik meer valt dood te zwijgen. En de rubriek Keiknieuws van de N. R. Cf., die met trouwe zorg aan* haling van de Ëeiaaid in betrekking tot de actuele toe* standen heeft vermeden, vond het plotseling de moeite waard cm tweemaal op Prof. Cannegieter's publicatie de aandacht te vestigen, nadat deze oudhoogleraar daarin weer •) De Hervorming 27 Oct. '17. 2) Nieuw Theologisch Tijdschrift Oct. '20. 3) «Orthodox en Modern», De Beiaard Julie '17. «een klemmend gloedvol betoog van de N. Rott. Ct.» geprezen had. Dit verbond tussen dagblad en hogeschool, twee groot* machten tot handhaving van 't stokoud modernisme, is nu doorzichtiger geworden dan ooit. De Kerknieuwsredactie waaraan de Leidse faculteit evenmin als de familie Canne* gieter vreemd schijnt, heeft een tijd hopeloos de nieuwe koers onder de vrijzinnigen zien te keren. De toon in Barchem en de geest van de Vrijz. Christen Stud. Bond, die door de N. R. Ct. haast even sterk verketterd werd om zijn rechtse neigingen als de Ned. Christen Stud. Ver. om zijn linkse door de gereformeerde pers, vonden geregeld vinnige tegenkanting. Eerst de benoeming van Dr. Roessingh tot hoogleraar in Leiden kon de krant helpen matigen. Deze verhoudingen zouden ons weinig raken, als ze niet de eeuwige jeugd van de Moederkerk aftekenden. Sinds het jaar 1860, toen de eerste dominees in hun Paaspreek de verrijzenis dorsten ontkennen, toen Busken Huet zijn af* scheid voorbereidde, met het liberalisme en het modernisme als een tweeling te verheerliken, sinds die crisis zijn van de ene kant de grote steden voor de orthodoxie heroverd, maar van de andere kant verschrikkelik veel kerken leeg* gepreekt. En zoals het verslagen liberalisme lonkte naar de sociaal*democratie, hoopt het bijna gezelfmoord modernisme zich nieuw bloed in te storten door aanraking met de buitenkerkelik*godsdienstigen. Rome wordt intussen om een verrassende vruchtbaarheid benijd. De impotentie van 't oud*modernisme blijkt niet alleen uit het bijkomstig feit, dat twee veteranen onder zijn theologen ter elfder ure moeten opkomen, om een enkele beschouwing van een Roomse leek, waarbij predikanten onverschillig zwegen of medeplichtig juichten, onschadelik te maken, maar ook uit het verschijnsel, dat de jongste grijsaard hoegenaamd geen nieuwe uitdrukking kon geven aan wat blijkbaar geen eeu* wige inhoud heeft. Negen maal verwijst hij naar vroeger geschriften van zich zelf en dan «inzonderheid» naar deze bladzijden of «vooral» naar die en «verder ook» naar nog andere, terwijl een keer de titel van zo'n publicatie tussen een paar blanke regels midden in de tekst gespatieerd staat. Droevig beroep op het verleden van een histories geworden richting! Nog duideliker teken van onmacht is de opwin* ding bij deze discussie, die zo graag de academiese vormen zou redden. Eerst bedient de schrijver zich van termen als «frazen» en «bazelen», waarvan hij de werking door her* haling denkt te verzekeren; dan verwijt hij ons — want gewoon aan massa*effecten op de preekstoel, bedoelt hij de professoren De Groot en Beysens met de paters Van Oppenraay en Van Ginneken door zijn Samsongebaren over de arme Beiaardier heen te laten rollen — «grenzelooze oppervlakkigheid» en «onzin», «invectieven» en «insinuatiën», waarbij zijn welsprekendheid lang niet is uitgeput; eindelik werkt hij met een retories «neen», terstond door een even klinkend «ja» gevolgd, en strooit royaal accenten, cursi* veringen, vraagtekens en liefst uitroeptekens als evenveel blijken van onrust rond. De titel van zijn stuk, dat in een wetenschappelik tijdschrift aan onze apologie telkens gemis aan objectiviteit toeschrijft, is al kenmerkend uitgedost: Van «xModern» tot — «Roomsch»??? Krampachtig doet hij zijn uiterste best om zijn hartstocht weer te geven; de aanhalingstekens duiden waarschijnlik op een of andere fijne schakering in de voordracht, de gedachtestreep be* tekent een spannende pauze, het gelid vraagtekens drukt het uitbarstend pathos uit. Deze futuristiese typografie moet heel wat antieke waar dekken. Zou bovendien zo'n reclametitel niet vloeken met de naamtekening van Prof. Dr. T. Cannegieter, omdat de predikant hier de hoog* leraar volslagen overstemt? Als geleerde, antwoordt hij mogelik op dit kleine bezwaar, is hij overtuigd, dat Rome heeft afgedaan en dus een exacte vergelijking niet waard is. Maar, zou daarop gevraagd kunnen worden, is dat niet letterlik een voor*oordeel en verdient zo'n mening niet eerder geloof te heten dan wetenschap? Met een driftig persoon is gedachtewisseling niet mak* kelik. Vier, vijf maal snauwt deze spreker*op*papier, dat de Katholiek van 't modernisme «niets verstaat»; en na onze stelling in brand geschoten te hebben, breekt hij wanhopig de brug af, door aan 't eind ons optreden verdacht te maken als een methode van stelselmatig «bedriegen en mis* leiden». Hoe kunnen wij iemand antwoorden, die 't ver* trouwen in ons woord zo bedreigt? We zullen eenvoudig vurige kolen verzamelen op zijn hoofd, al is daarmee niet de vraag vooruitgelopen, inhoever het aan hitte nog tekort komt. «Brutaalweg» beweren hoort de oudhoogleraar me, dat de vervanging van 't geweten door 't gevoel de moderne kenmerkt. Gelukkig kan ik hem geruststellen, want een begrijpelike, maar pijnlike drukfout heeft het woord ver* vaging verdrongen voor het gewoner vervanging. Kende hij ons anders dan uit karikaturen, hij zou weten, hoe wij Katholieken ook de laatsten zijn om een mens het geweten te ontzeggen, waarop wij immers alleen beroep kunnen doen, wanneer, zoals bij deze professor, de denkbeelden over onze Kerk door allerlei spookbeelden zijn vervalst. Juist de eerlikheid, die, wanneer me deze persoonlike op* merking vergeven wordt, op zijn gezicht geschreven staat als het Rooms karakter op de Utrechtse dom, juist die eer* likheid maakt hem vatbaar voor zo'n verontwaardiging tegenover het Babel, dat hij in Rome meent te moeten zien. Hij noemt Pater Vogels' pleidooi voor het geweten «be* lachelijk en ergerlijk gedraai», maar misschien is 't hem voorlopig onbekend, hoe 't gewetensonderzoek bepaald de grondslag van 't geestelik leven bij Jezuïeten vormt. En evenmin als de democratie uitsluitend eigendom zou wezen van de socialisten, omdat zij alleen bij de absolute demo* cratie zweren — wat trouwens, als ieder uiterste, licht in 't tegendeel omslaat —, evenmin is 't geweten monopolie van de Protestanten, omdat zij, wanneer ze consequent willen zijn als de radikaalste modernen, geen andere norm erken* nen. Integendeel kan een beginsel, krachtens de natuurlike druk naar eenzijdigheid, eerder gehandhaafd worden door een tegenwicht, dat er oppervlakkig een tegenspraak van schijnt. De vrijzinnige Protestant zal hiervan een voorbeeld erkennen in de Bijbel, die de Hervorming exclusief liet gelden, maar die hoe langer hoe lichter bleef wegen, naar* mate 't gezag van de Overlevering minder dat van de Schrift ondersteunde. Zo waarborgt de Moederkerk heilig en veilig het geweten, dat immers door het goddelik weten van de Openbaring wordt gestut. De bepalingen van Pater Vogels mogen hier of daar misschien vat op zich geven, omdat ze inderhaast wat simplisties gesteld lijken, ze stemmen in wezen overeen met de verklaring van Kard. Newman aan zijn vriend Gladstone: «Conscience is the aboriginal Vicar of Christ, a prophet in its informations, a monarch in its peremptoriness, a priest in its blessings and anathemas, and, even though the eternal priesthood throughout the Church could cease to be, in it the sacerdotal principle would remain and have a sway Did the Pope speak again.st Conscience in the true sense of the word, he. would commit a suicidal act But the sense of right and wrong, which is the first element in religion, is so delicate, so fitful, so easily puzzled, obscured, perverted, so subtle in its argumentative methods, so impressible by educa* tion, so biassed by pride and passion, so unsteady in its course, that, in the struggle for existence amid the various exercises and triumphs of the human intellect, this sense is at once the highest of all teachers, yet the least luminous; and the Church, the Pope, the Hierarchy are, in the divine purpose, the supply of an urgent demand» '). Zou de fijne ontleding van deze actuele mensekenner en zielzorger, die de modernisten om zijn tegemoetkoming aan 't spontane leven dachten ^e kunnen annexeren, nog een illustratie nodig hebben, dan zou iemand het geweten durven vergelijken bij een kostbare en onmisbare spiegel, waarin onze eigen adem duidelik hindert te zien, wanneer niet een vaste lamp boven ons hoofd een warm licht verspreidt. !) Difficulties of Anglicans, 1910, II, 248-254. De gedachtewisseling met Prof. Cannegieter wordt nog biezonder bemoeilikt, doordat hij allerlei personen ondereen aanspreekt, die wel eikaars trouwe geestverwanten zijn, «zoo heel echt rooinsch» als het gezelschap eenmaal in zijn ogen is, maar die elkaar mondig genoeg vinden om ieder voor zich zelf het woord te voeren. En wie voelt zich vandaag verplicht om onder ontwikkelde mensen de zoveelste keer opnieuw voor Canossa en voor Galilei op te komen, waar» over de oudhoogleraar niet laten kan bij deze gelegenheid weer eens zijn hart te luchten? Zo volledig mogelik wordt geprobeerd, achtereenvolgens zijn bonte rij grieven te behandelen, voorzover ze de eigen* like kwestie tussen Rooms en Modern aangaan. De oud» strijder ontwapenen lukt vermoedelik geen sterveling, maar zijn argumenten ontladen is een taak, die tenminste kans geeft om de Pax Romana tastbaar te tonen. Dat «voor den echten roomsche geloof en ongeloof aan den alleruitersten buitenkant van het geestelijk leven liggen», wordt door Prof. C. hieruit afgeleid, dat de Kerk geloven opvat als aannemen op gezag. Maar put het wezen van iets zich volstrekt in zijn oorsprong uit? Is het leven ook een louter uiterlik ding, omdat het zich uitwendig voortplant? Of is het gezin enkel vormelik en stoffelik, omdat het door een huis wordt afgesloten ? 't Evangelie werd verbreid van gemeente tot gemeente, zoals een organisme groeit van cel tot cel; daarom was 't toch niet met de kerkmuren te vereenzelvigen? De waarheid wordt zichtbaar geopenbaard, om onzichtbaar de zielen te doordringen. Wie de preek met de godsdienst, middel met doel, verwart, die alleen heeft van 't geloof een uiterlike opvatting; allerminst wie de godsdienst beschouwt als een samenwerking van genade en wil, waarvoor de vrije toestemming, het bewuste mee* leven van de mens wordt ondersteld. Bepaald de Katholieke Kerk hield het getuigenis van jacobus hoog, dat het geloof zonder de werken, dus zonder persoonlike beleving, een dood geloof is, en heeft het formalisties, farizëies, in één woord uiterlik geloof daarmee voor louter schijn verklaard. Van onze kant dienen wij de opvatting, ons door Prof. C. toegeschreven, beslist af te wijzen, alsof een ziel, die buiten de volle zon van de Kerk gebleven is, «niets van God» in zich zou hebben. Dit is een fabel zo goed als de mening, dat Rome niet het doopsel van ketters laat gelden. Waar moet «dat volstrekte onvermogen om in alle niet*roomsche geestesbewegingen iets van geesielijke stuw* kracht, machtige motieven van zieleleven te vinden» bij ons principieel op steunen? Vergeet de schrijver hierbij niet het gezegde, dat hij nog wel de moeite neemt tegen te spreken: alle wegen leiden naar Rome ? Dat spreekwoord zou hoegenaamd geen zin hebben, lag de Kerk niet in 't ver* lengde van elke positieve beschouwing. De voornaamste karaktertrek van onze leer is juist, dat wij voor de genade overal aanknopingspunten in de natuur aannemen, dat wij een natuurlike openbaring, een redelike Godskennis, een «anima naturaliter christiana» aan de Verlossing laten vooraf* gaan. Prakties genomen, is een mens, die in 't Christelik Westen opgroeit, trouwens ondenkbaar zonder enige invloed of indruk tenminste van 't Evangelie, zodat iedereen onge* merkt het zijne van het Katholicisme meekrijgt. Bekeerlingen staan daarom achteraf verbaasd over de stille voorbereiding, door de genade in hun hele leven, hoe vèr schijnbaar ook van de Kerk af, bewerkt; en uitdrukkelik zegt Benson 't bij ondervinding Newman na, dat een Protestant, die Katho* liek wordt, zijn werkelike ervaringen van Gods leiding volstrekt niet hoeft te verloochenen. De verhouding van de rede tot het geloof is zo'n ont* zettend diep mysterie of, wat een moderne noemt, zo'n geweldig zwaar probleem, dat de professor er zich onmo* gelik van afmaken kan met deze slordige formulering «Voor den echt*roomse blijft er van verstandelijk inzicht in geloofszaken bitter weinig over». Uiteraard betekent ge* loven geen rationalisties begrip, al dient het toch een ra* tioneel besluit te heten, want de rede buigt zich wel, maar buigt zich zelf, buigt zich dus redelik. Wij weten immers, hoe 't weten op een bepaald punt onverbiddelik ophoudt en hoe 't geloof zich daar terstond bij aansluit als de deur van de kerk bij de drempel. Laat iemand desnoods onze godsdienst een bedwelming noemen, 't zou altijd een bedwelming zijn, die wij bewust aanvaarden, zoals de zieke vrijwillig om narcose voor een nodige operatie vraagt. Maar bedwelmd lijken wij alleen, inzover een mens even voor het verblindend licht duizelt, om voortaan verder en scherper dan ooit te zien. De hele opwerping van Prof. C. over het onberedeneerde van ons geloof is trouwens een raadsel, nu de vrijzinnigen juist gewoon zijn om Rome van intellectualisme te be* schuldigen, omdat het de Openbaring niet van onderzoek scheiden wil en Gods Woord in mensetaai zoekt uit te drukken. Zelf legt de oudhoogleraar ook opzettelik de nadruk op het «hart», het «gemoed», de «ziel» als zetel van godsdienstig leven — een spraakgebruik, dat wij een* stemmig willen delen, zolang het maar geen tegenstelling vormt met de geest en niet het geloof uitsluitend aan 't gevoel toewijst. Het grote gevaar blijft eenmaal, dat mo* dernen 't noodlottig dualisme van hun scepties verstand en hun mystiek gemoed enkel te boven komen, door het één willekeurig aan te passen bij 't ander, tot er van de waar* heid louter persoonlike waarachtigheid zonder enig ge* halte, van de godsdienst alleen godsdienstigheid zonder hemels «geloofspand», zoals Paulus met klem handhaaf* de, meer overschiet. Een misverstand is 't, wanneer de harmoniese synthese, waarin wij 't Katholicisme naar zijn aard zien culmineren, door Prof. C. wordt uitgelegd als een kunstmatige con» structie, die dienen moet om alles met geweld recht te draaien. «Ja» en «neen» verzoenen blijft voor Hegels pantheïsme weggelegd; ónze zegen is 't evenwicht tussen eenzijdig* heden, die in de verdeelde wereld anders elkaar uitsluiten, maar die binnen de universele Kerk elkaar blijken aan te vullen. Daarentegen heet Rome niet voor niets exclusief, waar de absolute waarheid, die onmogelik goed en kwaad of wit en zwart is tegelijk, het eist; vandaar noemt onze Kerk zich openhartig de alleenzaligmakende, wat wel over* duidelik klinkt. Het concentriese van onze gesloten eenheid valt Prof. C. overigens genoeg op, om hem van 't geheel met al zijn delen afkerig te maken, consequent als het kind, dat geen betoverd huis wil binnengaan en daarom zelfs geen hoek of punt ervan durft aanraken. Alles in onze traditie blijkt voor de moderne heel logies te volgen, wanneer Petrus maar Christus' plaatsvervanger is. We huldigen hem fees* telik om deze ontdekking, onder dit voorbehoud intussen, dat hij zich jammerlik vergist in de verdienste, die wij Petrus' eigenschappen zouden toeschrijven. «Nota benei die onvaste persoonlijkheid!!», roept de professor in zijn academiese trant, wat hij, 't begripsvermogen bij de lezers van 't Nieuw Theologisch Tijdschrift niet buitengewoon hoog aanslaande, later nog eens luidruchtiger herhaalt: «Alles behalve een man uit één stuk; waarlijk geen karak* ter van sta*vast; en tóch — de rots der kerk??]]». De eerste de beste katechismusjongen zou de oud» hoogleraar op elke toren van elke kerk een haan kunnen wijzen, die volgens middeleeuwse volksvoorstelling aan 't verraad herinnert van «die man van geweldig groote woorden», waarover, zoals de professor zich binnen enkele maanden kan overtuigen, iedere parochie in de vasten een boetepreek te horen krijgt. De oudchristelike sarkofagen in Rome stellen bijna geregeld Petrus met de haan aan zijn voeten voor, terwijl hij zich bedenkelik in de baard grijpt; en Vondels offerspel bij zijn bekering laat de prins der apostelen aan één stuk rouwen over die zwakte. De uitroeptekens, waarmee Prof. C. zijn onthulling triomfantelik begeleidt, zijn dus voor Katholieken overbodig, die best weten, dat geen voorrechten van tempé» ramcnt of mentaliteit, maar overmatige gunsten van de genade aan Petrus het charisma van de waarheid verzekerd hebben. Een andere opvatting, waarmee Prof. C. valt geluk te wensen, is zijn stilzwijgend eerherstel aan de dogmatiek, waardoor hij 't verschil tussen Katholiek en Protestant herleidt tot een «ingrijpende"» leerkwestie, n.1. de vraag naar de oorspronkelike toestand van de mens, die terecht Möhler's klassieke Symbolik opende. Met dat al houden wij 't recht ons te verwonderen, hoe een vrijzinnige, die de H. Drievuldigheid ontkent, gaat verwijzen naar de H. Geest en zich zelfs op de letter van een kalvinistiese ge» loofbelijdenis beroepen durft. Nadat Opzoomer bij Scholten een dergelike houding als halfslachtigheid brandmerkte, hebben de dubbelzinnige nuances tussen «quia» en «qua» tenus», die alles symbolizeren, subjectiveren, psychologi* zeren, bij sommigen zo'n onbestemd changeante kleur aangenomen, dat het verwijt over de restrictio mentalis, uitentreure door Prof. C. overal bij te pas gebracht, meer* malen aan een ander adres te endosseren is. Of moeten Luther en Kalvijn zich niet omdraaien in hun graf, zo dikwels een modern Protestant, voor wie 't woord genade nauweliks betekenis meer houdt, zich van hun leer blijft bedienen, die uitsluitend de opzet had om de genade tot alles en de wil tot niets te maken, de mens door de erfzonde grondig bedorven voor te stellen en de ziel onder Gods vloek te onttronen? Aan Rome verweet de Hervor* ming daarom, de mens nog veel te hoog te verheffen en de Heer volstrekt niet streng genoeg te laten heersen, wanneer wij 't mensekind wel zondig noemden, maar geen zonde zelf, en dus altijd een uitweg overhielden. Daar komt nu een geleerde beslag leggen op de zestiendeeeuwse formule, waar hij de eigenlike geest van zelfvernietiging uitdrijft, en gebruikt dan de overgeleverde termen tot bescherming van een optimisme, zo absoluut als het vroeger pessimisme ooit wezen kon. Ineens worden wij dan be* schuldigd van 't omgekeerde: de heerlikheid van de mens niet volop recht te doen, omdat wij hem oorspronkelik maar een «koningsmantel» toekennen en geen «koning» natuur». Dat die hele onderscheiding staat of valt met erkenning of verwerping van de erfzonde, dat zo'n archaïsme dus louter dilettantisme betekent, dat de moderne werkelik veel verder van Luther afstaat dan Rome — weer in 't midden tussen beide partijen —, deze ironie van de geschiedenis ontgaat een professor, die zich, met zijn mond vol geest en waarheid, blindstaart op de letter. Plechtig spreekt de schrijver tegen, dat onder Protes* tanten alle gezag ontbreken zou, want zij handhaven toch «het gezag eener met eerlijke overtuiging aanvaarde orde van zaken». Ingeval deze verklaring laat doorschemeren, dat het verband van een kerkgenootschap lidmaten of be> dienaars, als 't er wezenlik op aan komt, ooit verplicht, dan wil de oudhoogleraar dit beginsel wel eens met een paar voor* beelden toelichten. Tot dusver verbeeldt de wereld zich, dat het altijd de glorie van een Protestant is, geen gezag boven zijn geweten te erkennen, dus de leiding van zijn kerkelik bestuur alleen te volgen, voor zover zijn eigen inzicht op dat oogenblik het verdraagt; en de openlike verachting voor de synode in de Hervormde, min of meer ook al in de Gereformeerde, Kerk levert daarvan — ondanks alle transacties, die een organisatie eenmaal dageliks mee# brengt — het afdoend bewijs. Des te meer aandrang voelen wij bij deze vraag onj opheldering, waar Prof. C. weer uitpakt: «De roomsche is de mensch wiens geest vastgeschroefd zit in de boeien van kerkgezag en dogma». Biezonder fris lijkt dit beeld} niet helemaal, maar is 't soms juist? Is 't werkelik waar, dat Katholieken «uit geloof wegnemen alle intimiteit, alle gemoedelijkheid van zieleleven, zoodat geloof de dorheid zelve wordt»? Waarom komen dan Protestanten zich telkens verkwikken in de bloemewei van onze mystiek, aan 't stromend water van onze liturgie, binnen de oasen van onze heiligelevens, wanneer geloof voor ons niets anders dan dorheid is? «Voor den roomsche is juist dat persoonlijke in den godsdienst ketterij, uit den booze», gaat het vonnis verder. Hoe komt het intussen, professor, dat de meest oorspronkelike persoonlikheden onder de Christenen juist de rechtzinnigste heiligen uit onze Kerk zijn, die hoe langer hoe meer onder Protestanten vereerd worden als modellen van individualiteit, terwijl wij 't individualisme in beginsel veroordelen? De bronnen van inspiratie ziet de oudhoogleraar ook niet straffeloos voorbij. Wil hij zich Foerster's beschou* wingen over het verband tussen maagdelikheid en vrucht* baarheid in de Moederkerk ') laten aanbevelen en vooral Möhler's verdediging van 't celibaat 2), uitgegeven door dezelfde Döllinger, die bij Prof. C. moet figureren als de vrijheidsheld, ofschoon hij trouw aan zijn kuisheidsgelofte bleef, toen de eed van gehoorzaamheid niet eens meer bij hem gold? Mogelik onderscheidt de moderne dan in «de bange noodkreten» van priesters, die «le plus vite possible», zoals hij persoonlik aanhaalt, eisen losgelaten te worden, wel het roofdierinstinct van de zielsangsten. De schrijver besluit met de verzekering, dat er één weg niet naar Rome leidt en wel de weg van 't modernisme. Zo doctrinair deze uitspraak is, waartegen in alle landen voor* beelden zijn aan te halen, wanneer een abstract professor nog voor feiten toegankelik blijft, zo doctrinair is zijn veroordeling van de «renegaat» Brunetière. Betrappen we hier een onverdacht Protestant niet op een papisme? Renegaat heet iemand, die verloochent wat hij eerst beleden heeft. Maar is 't zuiver protestants om te hechten aan een belijdenis, ' >) «Die Unentbehrlichkeit des asketischen Ideals» in F. W. Foerster: Sexualethik und Sexualpadagogik. • 2) Gesammelte Schriften und Aufsatie, 1839, I 177. waar meer dan persoonlike waarde en dus openbare verant* woording mee verbonden wordt? Vervalt Prof. C. van louter trouw aan 't modernisme niet plotseling in confessionalisme? 't Is de oude inconsequentie bij de Hervorming, waarvan de radikaalsten niet eens vrij blijken, zolang ze niet «De Pro* testant», orgaan van de Evang. Maatschappij, navolgen, diè zijn uitgesproken antipapisme volmondig aandient als nega* tief, omdat het Protestantisme niet anders dan negatief zou wezen. ' 't Ouderwetse in de oudhoogleraar is vooral de nuch* tere verlichting, waarmee hij 't mysterie binnen 't heiligste der heiligen met een nachtwachtlantarentje betast. Dat hij ons geloof ontleedt en afwijst, vergt zijn levendige over* tuiging; maar dat hij zich geen ogenblik rekenschap wil geven, hoe de traditie van de Katholieke Kerk toch de diepste ervaring van hele geslachten tot vandaag toe als een onuitputtelike schatkamer samenvat en daarom minstens de eerbied verdient, die 't zieleleven volgens hem altijd waard is; dat hij met andere woorden de vroomheid in elke vorm waardeert behalve in de oudste en wijdste, dat verwondert zelfs een Katholiek, hoeveel dergelike wonderen! van verblinding die anders gewoon is. Terwijl Prof. C. de Roomse opvattingen eenvoudig massaal verwerpt, onder* zoeken jonger tijdgenoten ernstig, waarin de grond van zo'ri onwrikbare overlevering toch bestaat en waarom die vasté leer zo psychologies aan de menselike natuur tegemoet* komt als een harde diamant aan 't gevoelige licht. Van* de Moederkerk, die zoveel volken heeft gevormd en ven* enigd, schijnt hun altijd nog iets leerzaams over te blijven. ' De angst voor een woord als dogma of hiërarchie, waar* mee 't vorig geslacht zich ondoordacht overweldigen liet, is men lang te boven. Langs inductieve banen heeft Foerster, iri wie Prof. C. weer een renegaat mag zien, 't gezagsbegrirj voor onze ogen uit het gemeenschapsgevoel opgebouwd. Zijn pragmatiese studie «Autoritat und Freiheit» merkt de grens tussen modernen van naam en modernen van de daad.' En nu de Duitse ideologie dus door Duitse psychologie is gecorrigeerd, gaat West*Europa verder in de school bij Rusland, waar het volk nooit Gods Woord verleren kon en waar de dichter Dostojewski in de denker Soloviev, die de heilige roeping van zijn land eerst door aansluiting bij de algemene Kerk van Rome vervuld zag, het model van zijn edelste figuur Aliocha heeft gevonden. Hora est, uw periode raakt voorbij, professor; onze tijd is lang gevorderd «de Taine a Péguy». zoals Fonsegrive de lijn volledig beschreef. Met al uw leuzen van ontwik* keling hebt u de ontwikkeling niet bijgehouden: nog zit u in de analyses van exegese en historie verloren, nu de mensheid om een synthese roept. De kritiek, waarmee uw meesters de «Petruslegenden» verstrooid meenden te hebben, heet bij Harnack noodlottig Tendenzkritik; en niet alleen heeft een vrijzinnig predikant in uw Nieuw Theologisch Tijdschrift onlangs Batiffol's «L'Eglise naissante et le Ca* tholicisme» vol waardering ingeleid, maar Hanz Lietzmann dankte vijf jaar geleden de protestant*theologiese faculteit in Bonn voor zijn eredoctoraat met een archeologies*liturgies betoog «Petrus und Paulus in Rom». Uw terminologie over de «roomsche kerk» en het «Ultramontanisme», «zooals 't heet — het katholicisme», «de roomsche kerk, toen ze nog niet roomsch, maat enkel katholiek was», dateert van jaren terug. Hele vakken van godgeleerdheid, die in uw studietijd nauweliks bestonden, zijn er opgekomen en maken uw al te makkelike oplossingen minder eenvoudig. Wie daarvan niet op de hoogte blijft, raakt achter, want niets veroudert gauwer dan een moderne mode. Wat u beslissend vond, dat lijkt tegenwoordig onbeduidend, en andersom. Afdoende blijkt dit bij uw houding tegenover Jezus, waarvan u de wonderbare geschiedenis in één adem met Petrus' leven «legenden» noemt. De Leidse vertaling van 't Nieuw Testament, die deze opvatting onder ons volk voorgoed bevestigen moest, is al niet meer de laatste; en 't grote punt, waarin de jongeren de oud*modernen weer* leggen, is de centrale Christusvraag. Daar zal geleidelik de Kerkkwestie niet van te scheiden blijken. De spanning in de wereld bevordert een scheiding van de geesten en bewerkt dan onvermijdelik een nieuwe groepering. Naast de mislukte pogingen om alle vrijzinnigen in Nederland te verenigen, streeft de «World Conference on Faith and Order» naar kontakt tussen alle orthodoxe kerken, behalve voorlopig de Moederkerk, die wel de ver* schillende sekten kan opnemen, maar zich nooit ergens op* nemen laat. Intussen deelt zich van uit de Anglikanen langzamerhand een katholizerende geest aan verschillende Protestanten mee. Na de conferentie in Genève schreef de secretaris van deze wereldbeweging in een brief: «It seemed to us that the fundamental questions were the conception of the Church and the place of the Bible and a creed in the life of the reunited Church. Unless we can reach an agreement on those points, there seems to be no hope of further progress.... I think our Protestant friends at Geneva began to see that there must be a visible Church, if it is to convince the world that our Lord was sent by the Father tó redeem it. Then that visible Church must have some visible form of organization or order, which will be acceptable to all Christians everywhere. That, of course, means the conti* nuance of the historie ministry and the Episcopate » (Robert Gardiner Oct. 9, 1920). De ondervinding leert modernen ook de abstracte fictie doorgronden van de onzichtbare Kerk: volgens Harnack stelt die hoogstens een rij uitverkorenen voor, die elkaar als evenwijdige lijnen alleen in 't oneindige ontmoeten. En dezelfde Harnack inspireert het initiatief tot protestante kloosters, waarin de Hervorming nog uitsluitend heil ziet. 't Individualisme raakt met de liberale economie begra* ven, die louter theorie gebleken is. Sociaal wil onze tijd ook in de godsdienst zijn, wat enkel binnen een levende gemeenschap te verwezenliken valt als de Katholieke Kerk. Om de waarde, die Prof. C, blijkens de reclame voor de boekwinkels, aan zijn artikel hechtte, werd er hier tamelik uitvoerig op geantwoord. In één opzicht moet ieder» een er waarde aan hechten: 't is een symptoom van reactie op de merkbare belangstel ing, die 't Katholicisme weer Overal, en niet alleen in Holland, ondervindt. Gewoonlik voelt het publiek zich verstoord, wanneer de Roomsen Over antipapisme klagen; welnu, hier ligt een bewijsstuk, overlopend van papehaat zoals de mouw van een moor* denaar maar druipen kan van bloed. De oudhoogleraar spreekt over de «echt*roomsche» met een toon, alsof die een aartsschelm vertegenwoordigde en zó'n doortrapte be* drieger, dat de meeste Katholieken niet eens deze naam verdienen. Wij zijn waarachtig ook gevaarlik, wij zijn 't eigenlik alleen. En deelt Troelstra wachtwoorden tegen ons uit, omdat hij van onze kant verreweg het meest te duchten heeft, de professoren van Eerdmans' slag hebben met hun agitatie even goed gelijk, nu ze ons zien vorderen ondanks al hun conclusies, die 't tegendeel verkondigden. De Joden schrikken op Rembrandt's ets niet vreseliker voor de ver* rezen Lazarus, dan sommige Protestanten voor het herleefde Rome. Het was in 't volle licht van de kritiek doodver* klaard en mocht zich daarom nooit meer verroeren, op straffe van te zondigen tegen, wat Cannegieter noemt, «wél* gewaarborgd weten, tegen redelijk denken». Maar het geeft brutaal het beste levensteken, door te groeien en leven aan anderen te geven. Dat is ongehoord; een berg doods* akten moet tijdig opgesteld worden, die op wetenschappe* like gronden bewijzen, dat Rome dood is en dood blijft. Rooms worden is immers in de geschiedenis teruggaan, zo bezweren ons de geleerden, na alle godsdiensten op één na degelik onderzocht te hebben; Rooms worden is een Overwonnen standpunt innemen en de vooruitgang tegen* houden en de ogen sluiten voor het licht en zich levend begraven en de waardigheid van de mens vernietigen en 't eigen verstand stil zetten en levenslang slapen en Wie wordt er in 's hemelsnaam nog Rooms? Heeft het cultuurvolk niet een spreekwoord: «Es ist zum katholischf werden»? Is dat niet het allerlaatste, op z'n vroegst wan» neer zelfmoord driemaal mislukt is? Zo schreeuwden ook ontelbaren tegen de Goddelike Dwaas aan 't kruis; en de zaligen, die Hem gezelschap hielden; stonden in 't eeuwig*nu: Christus gisteren, Christus heden^ Christus in eeuwigheid. De buitenstaanders schijnen nog aanhangers van een geestelik geocentries systeem, terwijl de ingewijden heliocentries denken, voelen, leven i alles be* weegt om God alleen. , De ergste ergernis moet voor «modernen» zijn, door het jonger geslacht voorbij gevlogen te worden als een loco* motief door een aëroplaan. Kan dat eigenlik wel en mag* zo iets wel? In hun tijd was de stoom immers de wereld* hervormende kracht, waarvan alles verwacht werd; ze hebber/ er zich ingedacht: stoom en energie, stoom en vooruitgang^ stoom en toekomst,' het was eenvoudig synoniem. Nu ver* schijnt onverwachts een jong modernisme, maar nieuwer dan 't nieuwste blijkt het Katholicisme, dat daarom ook ijdele nieuwsgierigen trekt, al weet het tenslotte wezenlik de zielen te vernieuwen. Op Prof. Cs verwijten, dat wij van de moderne gods* dienstigheid «zelfs geen flauw vermoeden» hebben, mogen wij gerust antwoorden, alle theorieën van hem en andere theologen zeker niet te kennen, laat staan te begrijpen, maar tenminste wel te weten, hoe die betrekkelik door weinig mensen meer gehouden worden. Onder de vrijzin/ nigen, die wij niet kunnen verstaan, verstaat hij waarschijnlik de dominees, van wie de gemeentenaren zich, onder applaus van de N. R. Ct. voor de vrije leken, opvallend emanci* peren, wanneer zulke predikanten al hun ambt niet teleur* gesteld verlaten hebben. 7óveel weet een Katholiek altijd nog van vrijzinnigen; dat ze te vrijheidlievend zijn om de waarschuwingen van een emeritus»professor tegen «vriendschap met een begaafde roomsche» te volgen. Hij kan een beweging ondernemen, een strijd beginnen, hele en halve geuzen oproepen tegen de Roomsen, maar zijn verzet tegen de studie, die zijn geestverwanten van ons geloof maken, lokt hun sympathie hoe langer hoe dieper uit en trekt zelfstandige modernen, allerminst tot verantwoording aan een dominee verplicht, onweerstaanbaar in de richting, waar Grotius en Vondel pok door de dominocratie heen gedreven zijn. We zijn u nog een kooltje vuur op uw hoofd schuldig, professor. U hebt zoveel tijd aan de Beiaard besteed, laat de Beiaard u met goede raad betalen. Zou u heus de in* yloed van pastoors op hun schapen als een soort slavernij yerwensen en meteen hun gezag toepassen op uw eigen hoorders? Is 't u heilige ernst met het vrij onderzoek van de Hervorming, gun ze dan gerust het Katholicisme te leren kennen, zonder de belangstellenden voor «enkel ver* warde geesten» uit te maken. In mensen te geloven schijnt de grondslag van uw godsdienst, die immers op ieders persoonlike ervaring steunen moet. Wil dan ook een beetje vertrouwen in de ervaring van personen, die binnen Rome toevallig iets moois ondervonden. U beroepen op de ervaring als uw beginsel en tegelijk anderen hun ziels* eigen ervaring betwisten met de verzekering, dat deelnemers aan een retraite «zich zelf wijs maken goede dagen te hebben beleefd», is dat wel modern? En is 't ook modern pm het vrij onderzoek te handhaven, dus iedereen volop cecht daartoe te geven, en dan te beweren, dat verschillende mensen «tot zelfstandig onderzoek van roomsche dogmatiek niet in staat zijn»? Iemand zou misschien kunnen zeggen, dat deze beoordeling van 't menselik geslacht eerder paaps was. Gelukkig is 't antipapisme van Prof. C. tegenwoordig een uitzondering. De houding, die hij, ofschoon zelf kerkelik hoogleraar, tegenover zijn katholieke collega's aan een neu* trale hogeschool aannam, werd door de senaat niet gedeeld. Valt zijn vreemde vrijzinnigheid, stokstijf in moderne dogma's van alleenzaligmakende wetenschap, misschien te herleiden tot een autoritaire aard, die vrijheid voor zich alleen op* eist? Er zijn gezagbestrijders als Tolstoï, waarvan de on* feilbaarheid die van alle pausen samen overtreft. Zeker toont Cannegieter zich moeilik in anderen te verplaatsen, wanneer het bij hem uitgesloten is, dat voor één ziel het katholizeren ooit een gewetenszaak kan zijn, zoals de ont* zaglike offers van bekeerlingen bewijzen dat meermalen het geval was. Willekeur is 't om voor de poort van Rome halt te kommanderen aan de vrijheid. Een moderne persoon van Cannegieter's leeftijd, die nooit Rooms is geworden, bekende meermalen, dat het moder* nisme veel genomen en weinig gegeven had. Stenen van kritiek vergoeden geen levensbrood. Dit is de ervaring vooral van jonge tijdgenoten, die 't zelfvertrouwen van de eenling in ernstig gemeenschapsbesef voelen overgaan. De volle realiteit blijkt hun binnen een Zondagspreek over 't zonnetje*in*huis onmogelik te vangen. Zoals het libera* lisme met optimisme samenging, beantwoordt de tragiese toonaard vanzelf aan 't socialisme. Klaar moest alles wezen voor de ouderen, de jongen willen de dingen diep door* gronden. Daarmee staan ze Rome persoonlik nog niet nader, maar verwijdering hoeft geen vervreemding te zijn, en ook op een afstand is verwantschap voelbaar. Wat Prof. C. in zijn eenkennigheid verachtelik «zoogenaamd zoekende zielen» noemt, het zijn de worstelende malcontenten, voor wie 't individualisme eng als een systematies egoïsme werd. Met zulke mensen te miskennen, verloochent hij onbewust zijn oude leuzen van vrij onderzoek en eigen ervaring. Modernen houden volgens hun beginsel immers het recht om zich over elke richting, ook over het Katholicisme, authentiek te documenteren, en hebben dan op hun tijd mogelik de plicht om deze studie empiries te voltooien door kontakt met Katholieken. GERARD BROM