cb : 12249! Feestelijke Herdenking van het 250-Jarig B estaan van de Synagoge der Portugeesch-Israëlietische Gemeente te Amsterdam op Vrijdag 10 Menachem 5665 * J B 31 Juli 1925 des namiddags te 3 uur. 1 Feestelijke Herdenking van het 250-jarig B estaan van de Synagoge der Portugeesch-Israêlietische Gemeente te Amsterdam w ... 10 Menachem 5685 °P Vnjdag 31 Juli 1925 des namiddags te 3 uur. FEEST-COMMISSIE 'I' B. J. LOPES DE LEAO LAGUNA, Voorzitter. M. ALVARES VEGA. Dr. B. I. RICARDO. Mr. N. DE BENEDITTY. M. S. CORONEL Jr. S. TEIXEIRA DE MATTOS. A. J. VAZ Dl AS. A. J. MENDES DA COSTA. ORDE DER FEESTVIERING. 1. Welkomstlied (tfSn *p3) te zingen door het Koor. (Zie blz. 4) 2. Psalm 100 jrH$ TB») te zingen door het K-oor. (Zie blz. 4) 3. Psalm 117-118 (ftg te zingen door het Koor en den Voorlezer, den Eerw. Heer J. D. BLANES. (Zie blz. 4) 4. FEESTREDE uit te spreken door den WelEerw. Heer | v. J. PALACHE. Opperrabbijn der uMMente, 5. Plechtige omgang met de Wetsrollen, begeleid door koorzang (ni¥). (Zie blz. 6) 6. Gebed voor het Koninklijk Huis en de Overheid (fniJPl) te zingen door het Koor en den Voorlezer den Eerw. Heer. S. DUQUE. (Zie blz. 8) 7. Terugbrengen der Wetsrollen, begeleid door Koorzang (p#Ö). (Zie blz. 8) 8. Zegenbede voor hen die geschenken hebben aangeboden uit te spreken door den Voorlezer, den herw. Heer J. D. BLANES. 9. Feestlied (htib -rw) te zingen'door het Koor vervaardigd door den WelEerw. Heer »' -.i?1^00 Cn «^Poneerd door den Heer ISL J. OLMAN. (Zie blz. 10) 10. Slotzang (D^ fm) te zingen door het Koor. (Zie blz. 12) M.n wordt verzocht bij No.. 1, 5, 6 en 7 op te ,ta« en geen der gezangen mede te zingen. sTl Ks°°r- i,,(,ame,,«"told uil «■ d. Zangvereniging 1»ZA * m^"k»« ™ «enige bel.ngsteHende! en kinderen van Gemeenteleden. Orkest en Koor «taan onder leiding van de Heeren M. S. CORONEL en A. ALETRINO. No. 1. : n3Tpn nirip *iy OTÓjrs an veis * No. 2. psalm 100. «tik vny : revr,?T3 V1? nrir,V *"*3 ijrj : rare vasb ute nnofra : W ttrja "6 TUI rfenro vrhxn nnins inj# : tn^qk tt» t? ijn non a^iyV* No. 3. psalm 117-118. 133 »3 'D'owt^s imrqtf •o?ir'?3 tfn« iV^n : npn obiy1? '3 3H3 '3 : non Dbiy1? »3 Vinlf. kj notf : npn oVfjA »3 fïjK rv? w viotf : ttpn dW? *3 tï i KOORZANG. „Gezegend hij, die komt in naam des Eeuwigen; wij zegenen u lieden uit het huis des Eeuwigen. — „Almachtig is de Eeuwige, Hij laat ons Zijn licht toestralen! — „Voert de feestoffers aan, met [mirten-] kransen gebonden, tot aan de horens des altaars". Mijn God zijt Gij, U zal ik danken; Mijn God, U wil ik roemen! Dankt den Eeuwige, want Hij is goed! want eeuwig duurt Zijn gunst! 2. PSALM 100. Een psalm bij het dankoffer. Juicht den Eeuwige, gij gansche aarde! Dient den Eeuwige met vreugde, komt voor Hem met jubelgezang! Erkent, dat de Eeuwige, God is; Hij heeft ons gemaakt en wij zijn de Zijnen, Zijn volk en de schapen Zijner weide. Gaat Zijne poorten in met dank, Zijne voorhoven met lofgezang; dankt Hem, looft Zijnen naam. Want goed is de Eeuwige, Zijne goedertierenheid duurt eeuwig, Zijne trouw van geslacht tot geslacht PSALM 117—118. w^7-den Ee"wii?e, gij volken alle, prijst Hem, alle natiënI Want Zijne goedertierenheid is machtig over ons, en des Eeuwigen trouw is eeuwig. Hallelu-jah. üankt den Eeuwige, want Hij is goed! . Zijne goedertierenheid duurt eeuwig. Zoo zinge Israëli Zijne goedertierenheid duurt eeuwigZoo zinge het huis Aaronsl Zijne goedertierenheid duurt eeuwig ' Zoo zingen zd, die den Eeawige vreezen! Zijne goedertierenheid duurt eeuwig. *trm tb p : i* shids mi? *it ™ip fsorrp : nota ntrii* *3w *n(ps tV * i dik nipy* no ntaap *«a mort? acua : diks nb3:p nion? 3*3 '313d : tibjtt? ifipif! * rrnK »3 me* tib : Sri nfety * * p"$ *!> ^9 : 'W? ^ n3 t5^ * nt "*d: 13 1K3* d*p*re " / HJ : nT ^ ^at* •»?ür) idkd I3K : njntf^ $ wn m3.n^ 9 ^iik wn * nut ruvn » n«p : nas tftfi1? nm : 13 nnofcw nVai' * rr^jr Di*n pit : Vffy nn^M t t*:~»: tt t "t* *: tt No, 5. o?!?? I^jrii 91* pn# duo *iw wn on^ wxgni ^s? ^p i DMïrm obtMi Bhn 1^3 oi»n dws ! ïTT 13313 tflpp : ïf> ^"IpP nim iioJ?n nij? «nokri »3i : nitjfiri m/sx »3ï niüjr Uit den angst riep ik den Eeuwige aan, des Eeuwigen antwoord gaf ttff ruimte. De Eeuwige is bij mij, ik vrees niet: wat zou eea mensch mij doen? De Eeuwige is bij mij als Helper ik zie neer op mijne haters. Beter is het, zich op den Eeuwige te verlaten, dan op menschen te vertrouwen. Beter is het ïich op den Eeuwige te verlaten, dan te vertrouwen op edelen. Laat alle volkeren md romsingelen; in den naam des Eeuwigen, verdelg ik hen. Dat zij mij tffliringen en orniingelen, in den naam des Eeuwigen, verdelg ik hen. Dat zij om mij zwerven als de bijen, «akkeren als een doornenvuur, in den naam des Eeuwigen verdelg ik hen. Hevig heeft men mij gestooten, tot vallens toe;'maar de Eeuwige hielp mij. Mijne zege, mijn snarenspel is de Eeuwiigi- il^ wa» >Wi tot redding. Eene stem wn gejuich en heil RJmkt in de tenten der rechtvaardigen: „Des Eeuwigen rechterband doet heldendaden; des Eeuwigen rechterhand is hoog „verheven; des Eeuwigen rechterhand doet heldendaden" Ik sneef, met, maar blijf in het leven, en vermeld de daden des Eeuwigen Streng kastijdt mij de Eeuwige; maar Hij laat mii aan den do©* niet over. Opent voor mij de poorten der rechtvaardigheid, dat ik er binnen trede, en den Eeuwige dankel uit is de poort des Eeuwigen; de rechtvaardigen treden er door binnen. „Ik dank U, dat Gij mij verhoord hebt, en mij tot redding zijt geweest „De steen, dien de bouwlieden versmaad hebben, is tot hoeksteen geworden". Van den Eeuwige is dit geschied het is wonderbaar in onze oogen! „Dit is de dag, dien de Eeuwige gemaakt heeft, laat ons op dezelven verheugd en vrooiij k zij n i Och Eeuwige! help toch! Och Eeuwige! verleen toch voorspoed! Gezegend is hij, die komt in den naam des Eeuwigen- wii zegenen ui lieden uit het huis des Eeuwigen. Almachtig is de eeuwige Hij Iaat ons Zijn licht toestralen! Voert de feestoffers Hlew.m,£enJkn^"' gebonden, tot aan de horens des altaars Mijn God zijt Gij, U zal ik danken; mijn God, U wil ik verheffen — Dankt den Eeuwige, want Hij is goed; Zijne goedertierenheid duurt eeuwig. 8 ' 1 8 5. KOORGEZANG BIJ DEN OMGANG MET DE WETSROLLEN. Gij die op wolken troont, mijn Rots in vreugd en lilden Aanschouw dit volk dat steeds uw aanschijn zocht, Dat heden U een jubeltoon komt wijden In t Bedehuis door Uwe hand gewrocht. LaAf £emeente Uw gunst, Uw liefde waardig wezen, O, dat die liefde haar omvleuglen mocht En nemen haar en dragen als voor dezen Naar t Bedehuis door Uwe hand gewrocht. Juich en verheug u, gemeente Talmoed Tora Sierlijke krans prachtige kroon. l | No. 6. [ rna^p matei *pty$f nb^a/r aate? njntfw fnisn I : nin anno *ïay Trrn» nxian : roVijrte 1 : rkira1? n^a1? &$ït%k ^ÏS. "iit^i •Hïvi A Sua Majestade a Rainha dos Paizes-Baixos e Seu Real | Consorte; a Serenissima Princeza Sua Filha, a Sua Majestade a \ Rainha-Viuva, aos descendentes da Casa Real de OrangeI Nassao; aos iüusires Membros que concorrem no Qoverno destas | Terras e aos Nobres e Veneraveis Senhores Burgamestre e MaI gistrados desta Cidade de Amsterdam. I pnv rrnrteai * b'jtpi dtdb^ - varna aaten ate ^te I rnavi bh» varna Daten a*?a ^te : ater [ ate' ^jte T: ontetoo ^i? o*Pj antn * DnanjJp aaia | arnfcn an^^a atei oa^a frv • varna oaterj •law ^nj?p?a ayi *i3ay raio niB^1? *nuann | N31 • neaf pat* Vrrin * rnirv jflftn ivaai aryaa : jbk naifci firi *sr ï?i * teia tv?^ No. 7. aa# nann nr av airu sjnatf riyo ijina BKani a#ön n# anV n»n nriK ïiya r t vrt t " I t ï|*tt nna mat owrrte ?jaV 1*7! : ï|«t 1341a tfn$p rnin niaVn nn^ *n»^i »3n : maan nyss a? nw 6. GEBED VOOR HET KONINKLIJK HUIS EN DE OVERHEID. Hij, die den koningen hulp, den gezalfden heerschappij verleent, Wiens rijk het rijk aller eeuwigheid is; die Zijnen knecht David van het moordend zwaard gered heeft; die in de zee eenen weg, in geweldige wateren een pad baant; die zegene, beware, behoede, helpe, verhooge, vergroote en verheffe tot het toppunt van aanzien: Hare Majesteit de Koningin der Nederlanden en Hoogstderzelver Gemaal; Hare Koninklijke Hoogheid de Prinses, hunne dochter; Hare Majesteit de Koningin-Weduwe, de afstammelingen van het Koninklijk Huis van OranjeNassau; de doorluchtige Leden die tot het bestuur dezer landen medewerken en de Edelachtbare Heeren Burgemeester en Wethouders dezer Stad Amsterdam, De Koning aller Koningen behoede hen met Zijne albarmhartigheid, houde hen in het leven, en redde hen uit allen nood en gevaar. De Koning aller Konirfgen verheffe en verhooge in Zijne albarmhartigheid de geluksster hunner regeering, en dat zij gedurende eene reeks van jaren in hunne heerschappij blijven. De Koning aller Koningen geve, met Zijne albarmhartigheid, in hun hart, alsmede in dat van al hunne raadsheeren en vorsten, welwillendheid, om ons en onze broeders, gansch Israël, wel te doen. Dat in hunne en onze dagen Juda geholpen worde, en Israël rustig wone! Dat de Verlosser te Zion kome! Moge dit [Gode] welgevallig zijn! en laat ons hierop zeggen: Amen! 7. KOORGEZANG BIJ HET TERUGBRENGEN DER WETSROLLEN. Blijf Israël een Licht, een Toevlugt allerwegen, Gedenk 't Verbond met die U zijn verknocht Laat ons Uw adem voelen, kom ons tegen In 't Bedehuis door Uwe hand gewrocht Versieren wij nog vaak deze U gewijde woning Met frissche kransen die de erinring vlocht, Tot Gij ons dragen zult en planten ons, o Koning, In d' Eeuw'gen Tempelhof door Uwe hand gewrocht. Juich en verheug u, gemeente Talmoed Tora Sierlijke krans, prachtige kroon. No. 9. tanin SkS ons^k bvb vvü yaf& tei nnofc ron n? dv lapte *Da non Kin a : wnian ki ijj n^a inK D»Bton ♦Vjr na# dtikd o^ma »i» 13313 n#p o^inp nioa pjg Bhj?ö •ikVd Di»n nnin tf*aa_ trotfa Vk ïj'bK nsna r6nan ♦? j tfnjptf lar/ivo lanxoK ïji'ö» lanoa.*}$3 i lan^an nt njrV D*j?nT ^nöK$ larnjr1? nsna rro labrp ixa;. *rnf jo w:rn ^"TfKp nrr lanitf k jag üj» "ïjan lason töp» tea pxn 9. Allen, die hier thans vereend zijt, Zingt den Heere onzer vaadren Wiens gena ons liet vergaadren, Dies looft Hem eerst hartverblijd. Vijfmaal vijftig jaarkringszonnen, Draaiden om Hollandia, Sinds de balling van Iberia, Zich dit Godshuis heeft gewonnen. Aan U dus onze dank gewijd, Die in den hooge troont, Die louter uit welwillendheid, Ons lot met gunst bekroont. Uw geest gaf kracht en duurzaamheid Uw arm was steun, wanneer verbeid, Door U behouden gansch dien tijd, Hebt Gij ons dezen dag bereid. Gij, die hooger dan des hemels trans Uw tent hebt [opgericht, Wil Uw luistrend oor toch neigen, strale Uw mild [genadelicht Op de beden van wie trouw zijn aan Uw wil en hunnen [plicht, Die hier diep gebogen wenschen storten voor Uw [aangezicht. Laat Uw zegen rijklijk vloeien over K'hal Talmoed Thora, Zend Uw engel, hij beschutt' haar en verhoog' haar [welstand dra. Doe het liclit Uws aanschijns schittren op haar weg [gelijk de zon, Vol genade richt haar schreden, als toen zij haar [loop begon. Vergezelle welgevallen als een schauw ons aller lot, Steeds Uw vrede in onze rijen zij ons deel van U, o God! No. 10. SLOTZANG. : Mnsa Tvte DTaa- * ^te irte oViy : Mnpa id# ^te «m * te lïfiro nfritt : isnü "?]iSo* iia"? • ten nites nrwi : nnxsris mr kvti * nin mm. • rrn mm ! rrranrfa iteston1? * 'atf pm nn« Nim : rr^jsrri tfyn 1V1 * n'ten 'te * irofrn te : nmarm iatf 'Ss * pi'Dn 'te • ^ te : rnpn rb 4i-ia: * mne te * tan 'te s rnv ora 'ten tirj * 'Sma «rn * mm : Nnp$ Di'3 'pa nap * 'piagi * 'pa Kim i rn'jrm jtf'k n#3 * tth Tpp? its : fcm* t,Si 'S 'ai» * 'rna 'nn Djn I 1 10. | De Hemelheer troonde, eer Hij hemel en aarde En 't schepselenheir door Zijn macht had omvaantd, Toen 't goddelijk machtwoord de werelden baarde I Werd Hij Koning genaamd. j Hij blijft, de Eerbiedwaardige, als Heerscher verheven, ) Ook dan, wen eens alles tot stof is vergaan; I ; Hij was en Hij is, en, door glanzen omgeven, \ Zal Hij eeuwig bestaan. Nooit zal Hem, den Eenige, een tweede gelijken Noch toegevoegd worden; geen aanvang, geen end Begrenst Hem; en nooit zal 't gebied van Hem wijken, Om Wlen alles zich wendt Hij, onvergelijkelijk, gaadloos, bestaande, j En nooit tot verandering noch wiss'ling gebracht Verbinding noch deeling, noch keer ondergaande, j' Hij is de opperste macht j Mijn God, mijn Verlosser, mijn Hoeder in rampen Mijn Toevlucht, mijn Heilskelk, mijn Hoop en mijn Rots, I Wanneer ik Hem aanroep bij 't smartelijk kampen, Al het lijden ten trots. j Ik leg in Zijn' handen, in rust en vertrouwen, Mijn geest en mijn lichaam, vol hope ter néér; Op Hem blijf ik slapend en wakende bouwen, Ik vrees niet, met mij is de Heer! Kort Overzicht van de Geschiedenis der l Portugeesch-Israelietische Gemeente j te Amsterdam j door A. J. MENDES DA COSTA, j Secretaris der Gemeente. I HISTORISCH OVERZICHT. Na de verwoesting van den eersten tempel door Nebukad\ netsar (2347 jaar geleden of 422 vóór de gewone jaartelling) i werden de Joden uit Palestina verbannen en naar Babylonifi i overgebracht, waar een groot deel van hen zich in Babel vestigde. Toen de tempel werd herbouwd (2277 jaar geleden, gaf het edict van Cyrus hun de gelegenheid naar Palestina terug te keeren. Slechts de minder aanzienlijken gaven aan den roepstem van Zerubabel gehoor, terwijl een groot aantal hunner in Babel bleef wonen. Tot uitbreiding hunner handelsrelatiën vertrokken langzamerhand velen naar de Spaansche kusten, vestigden zich aldaar en aan hen wordt de bouw van de steden Toledo, Escalonia, Maqueda en nog vele andere toegeschreven. Uit de namen dezer steden leiden sommigen de Hebreeuwsche afkomst af. Was in Babylonië het Jodendom tot groote ontwikkeling gekomen, in Spanje bereikte het zijn toppunt van bloei. Joodsche staatslieden bewezen den landsregeeringen belangrijke diensten; de Joodsche wetenschap werd beoefend door mannen van groote geleerdheid, Joodsche dichters maakten de schoonste verzen en brachten de oude Hebreeuwsche taal tot nieuw leven. Ook andere takken der wetenschap, zooals geneeskunde, sterrenkunde e.a. vonden in de Joden beoefenaars met buitengewone talenten, terwijl ook de handel en de nijverheid hun bloei aan de Joden te danken hadden. De regeeringen waren hun gedurende vele eeuwen welgezind en met de bevolking leefden zij op zeer vriendschappelijken voet. Toen echter de nieuwe godsdienst in Spanje overheerschend begon te worden, brak er voor de Joden een tijdvak van verdrukking aan, die in den aanvang zeer zwak, langzamerhand krachtiger en tenslotte ondragelijk werd. Niet, tegenstaande de vele verdrukkingen bleven zij zich op het gebied van wetenschap en handel ontwikkelen en kwamen velen van hen tot groote welvaart. Dit wekte de afgunst op van de katholieke geestelijkheid en het was hun een doorn in het oog, dat vele Joden bij de regeerende vorsten in hoog aanzien waren, grooten invloed op 's lands regeering uitoefenden, aanzienlijke kapitalen bezaten en op vorstelijke wijze leefden. Zij begonnen in hun predikatiën de bevolking tegen hen op te hitsen, waardoor de Joden aan vele aanvallen en beroovingen bloot werden gesteld Teneinde aan dit alles te ontkomen, bleef hun slechts over het land te verlaten óf zich te laten doopen. Het eerste bleek slechts aan een klein deel der Joodsche bevolking mogelijk, de overigen gingen in schijn tot het nieuwe geloof over. In hun hart bleven zij het vaderlijk geloof getrouw en in het geheim, soms zelfs in onderaardsche gewelven, hielden zij hun godsdienstige bijeenkomsten, vertrouwende op God, en in de hoop, dat spoedig gunstiger omstandigheden voor hen zouden aanbreken. De Katholieke geestelijkheid was met dezen schijntoestand niet tevreden en vertrouwde deze Conversos (nieuw-bekeerden), zooals zij genoemd werden, niet. Men stelde vele straffen in, teneinde deze geheime bijeenkomsten tegen te gaan, doch toen deze geen afdoend resultaat opleverden, werd in 1483 door den Paus met medewerking van Koning ferdinand van Arraoon en van Zijne Echtgenoote koningin Isabella van CASTlLlë de Inquisitie ingesteld. Met groote strengheid hebben deze rechtbanken geheerscht en duizende Joden (Conversos) hebben hunne aanhankelijkheid aan het Joodsche geloof met den dood op den brandstapel (auto da fé) moeten bekoopen, waarbij hunne bezittingen werden verbeurd verklaard, zoodat hunne nabestaanden arm achterbleven. Al deze straffen, folteringen en andere verschrikkelijke dwangmiddelen waren niet in staat bij hen de liefde tot den Joodschen godsdienst uit te dooven, zoodat men tenslotte op 31 Maart 1492 het bevel tot verbanning van ieder, die niet getrouw het katholieke geloof naleefde, uitvaardigde. De ijverige pogingen van den aan het hof verbonden Don Isaac Abarbanel een Jood, geboortig uit Portugal, om hierin verandering te brengen, die gepaard gingen met het aanbieden eener groote som gelds, bleven zonder gunstig gevolg, en stuitten af op den onwil van het Koninklijk Echtpaar, daarin krachtig gesteund door den Groot-Inquisiteur torquemada. Zoo geschiedde het, dat in 1492 ongeveer 300.000 Joden (sommigen schatten dit aantal op ruim 400.000) Spanje verlieten, de meeste met achterlating van een groot deel hunner bezittingen.*) Ook deze maatregel had niet het gewenschte resultaat. Nog wel 200 jaren later vonden nog velen een smartelijken dood op den brandstapel. Onder den naam van Marranos (bannelingen) vestigden velen zich in het Noord-Westelijk deel van Afrika (Barbarije) en in de steden van Klein-Azië, Syrië en Egypte (de Levant). Ook in Italië en in het Zuiden van Frankrijk zochten sommigen een woonplaats. De meest kapitaalkrachtigen vertrokken naar Portugal, waar reeds sedert de 11e eeuw Joden woonden, die daar over het algemeen in groote welvaart leefden. Tegen betaling van een aanzienlijk inkoopgeld liet Koning Johan II hen in zijn land toe, waarbij hij hun verschillende gunstige vooruitzichten ') In 1868 heeft de Spaansche regeering de vrijheid van godsdienst aan de Joden toegestaan en bevordert hunne nederzetting aldaar ten zeerste. opende. Deze werden echter niet verwezenlijkt, zoodat vele Marranos een zeer treurig bestaan in Portugal leden. Na den dood van Johan II beleefden de Joden onder zijn opvolger DON Manuel een meer rustigen tijd en Lissabon werd allengs het middelpunt van Joodsche geleerdheid en beschaving. Door hun groote handelsrelatien kwamen zij ook daar spoedig tot groote welvaart, welke gunstige toestand echter van korten duur was. Don Manuel trouwde met de dochter van het Spaansche Koningspaar en één der voorwaarden voor het tot standkomen van het huwelijk was, dat Portugal ten aanzien van de Joden dezelfde gedragslijn zou volgen als Spanje. Dit was de oorzaak, dat in 1497 de Joden voor de keuze werden gesteld, of zich te laten doopen, of binnen eenige maanden het land te verlaten. De meesten kozen het laatste, doch Don Manuel liet niet gaarne deze ijverige kooplieden, die voor de welvaart van zijn land van zoo groote beteekenis waren, vertrekken en gaf den kapiteins der schepen, die de Joden vervoerden, bevel, midden in de zee te keeren, al de Joden te doopen en ze dan naar de havens van Portugal terug te brengen. Bij het wederom betreden van den Portugeeschen bodem werden hun mooie toezeggingen gedaan, die ook inderdaad werden vervuld. Deze wijze van optreden noodzaakte een ieder 'sKonings bevel te gehoorzamen. Eerst na zijn overlijden in 1536 werd de Inquisitie in Portugal ingesteld en slechts een enkel gerucht was voldoende, om de menschen voor deze rechtbank te dagen en in de meeste gevallen werd het doodvonnis uitgesproken. De vrees voor de Inquisitie maakte dat men zijn Joodsche afkomst geheim hield en slechts den kinderen werd dit met groote omzichtigheid medegedeeld. Uiterlijk leefde men als streng geloovig katholiek, bezocht trouw de kerken en liet zijn huwelijk daar inzegenen. Evenwel trachtte men in den huiselijken kring, alleen in tegenwoordigheid van vertrouwden, sommige Joodsche gebruiken in acht te nemen. Daar de godsdienstvoorschriften niet meer konden worden opgevolgd, bleef het opkomende geslacht daaraan vreemd. Alleen de wetenschap, dat zij door afstamming tot het Joodsche ras behoorden hield hen te zamen heigeen een zeer hechten band onderling vormde. De vrees, dat zij ieder oogenblik voor de Inquisitie konden worden gedaagd en hun leven en dat hunner gezinnen steeds in gevaar was, deed velen hunkeren naar het oogenblik, waarop zij het land konden verlaten. Hun toestand trok de aandacht hunner geloofsgenooten buiten Portugal en in 1576 werden er pogingen in het werk gesteld om hun ergens anders een veilige woonplaats te bezorgen, hetgeen echter vermoedelijk uit vrees voor de Spaansche en Portugeesche regeering mislukte. Het was ongeveer in dien tijd, dat de oorlog tusschen Spanje en Holland uitbrak waarbij Holland zich van het Spaansche juk had vrijgemaakt en Philips II niet meer als Heer der Nederlanden werd erkend. In 1579 was de Unie van Utrecht tot stand gekomen, waarbij vrijheid van godsdienst aan een ieder werd toegestaan. De Marranos vestigden hun hoop op de Nederlanden en maakten in het geheim plannen, om zich aldaar te gaan vestigen. Er bestaan vele verhalen omtrent verschillende ontvluchtingen; als het meest geloofwaardige mag men aannemen het verhaal over de ontvluchting van manuel lopes Pereira, die met zijne zuster Maria Nunez, zijn oom Miquel Lopez en nog eenige anderen, waaronder Jacob Tirado, met twee schepen, één voor de passagiers en het andere beladen met koopwaren, Portugal verlieten, oogenschijnlijk met het doel, om in den vreemde handel te drijven, doch in werkelijkheid met het voornemen, daar nooit meer terug te komen. Een deel der familie bleef in Portugal achter, zoodat het vertrek geen wantrouwen opwekte. De reis was niet voorspoedig; Engeland was toen in oorlog met Spanje en Portugal en daar de vluchtelingen onder Portugeesche vlag voeren, werden zij door een Engelsch schip overrompeld en naar Engeland gebracht. Op voorspraak van hunne mede-reisgenoote Maria Nunez verkregen zij van Koningin Elizabeth verlof te vertrekken en werden hen de in beslag genomen. schepen terug gegeven. Zij zetten hun reis voort, doch hun tegenspoed was nog niet ten einde. Een storm veroorzaakte averij en dwong hen de haven van Embden in Oost-Friesland binnen te loopen. Bij toeval vernamen zij, dat in deze stad Joden woonden, die zij opzochten. Zij kwamen in het huis van den Rabbijn Mozes Uri Halevi, wien zij hun wedervaren mededeelden en tevens verzochten de mannen, die zich onder hen bevonden, in het Joodsche verbond op te nemen. Rabbijn Uri Halevi was door dit bezoek verrast, doch de heerschende toestand in Embden deed hem huiveren aan dit verzoek te voldoen. Hij gaf hun echter den raad naar Amsterdam te vertrekken, waar hij hen dan later zou komen opzoeken, teneinde hun zooveel mogelijk behulpzaam te zijn. Hij sprak met hen af, dat zij een herkenningsteeken aan hunne woningen zouden bevestigen. Ook wees hij hun op een in zijn bezit zijnde kaart van Amsterdam, de plaats aan, waar zij moesten gaan wonen. De vluchtelingen volgden den raad op, ankerden in den haven bij de Montelbaanstoren (Oude Schans) en kozen zich volgens afspraak huizen in de Ridder- en Jonkerstraat en in de omgeving van de Warmoesstraat. Eenigen tijd later kwam Rabbijn Mozes Uri Halevi, vergezeld van zijn zoon Aron naar Amsterdam. Zij verrichtten de besnijdenissen en leerden den vluchtelingen de voorschriften van het Joodsche geloof. Over het tijdstip, waarop dit moet hebben plaats gevonden, bestaat verschil van meening. Met gerustheid mag men echter aannemen, dat de vestiging in het tijdvak 1590-1593 is geschied. Het welslagen van hun vlucht en de gelukkige vestiging in Amsterdam werd aan de geloofsgenooten in Portugal zeer in het geheim medegedeeld. De moeder van Manuel Lopez Pereira en hare familie kwam nu ook naar Amsterdam en langzamerhand volgden vele anderen. Dank zij de steun van Rabbijn Uri Halevi, dien zij tot hun Opperrabbijn hadden aangesteld, konden er godsdienstoefeningen worden gehouden, waarbij zijn zoon Aron hem behulpzaam was. Uri Halevi predikte in de Duitsche taal, hetgeen door een tolk in het Portugeesch werd overgebracht. Het was Jacob Israël Belmonte, die het eerste tiental Joden (Minjan) tot het gebed vereenigde, waarvoor Don Samuel Palache, Gezant van den Keizer van Marokko bij de staten van Holland, zijn woning beschikbaar stelde. Het op bepaalde tijden bijeenkomen door vreemdelingen in een en hetzelfde huis werd door de omwonenden met achterdocht gadegeslagen. De Spaansche en Portugeesche taal klonk den Amsterdammers hatelijk in de ooren en deed hen aan de Spaansche overheersching herinneren. Tenslotte werden deze zoo achterdochtig, dat zij den Schout waarschuwden en het gerucht verspreidde zich, dat men óf met Spaansche spionnen óf met een soort geheime Katholieken te doen had. Het was op Jom Quipur 5357 (Groote Verzoendag Ao. 1596), dat zij, toen zij in het gebed vereenigd waren, door den Schout en zijn dienaren overvallen werden. Angst en ontzetting greep de biddenden aan. Men dacht, dat ook in Holland de Inquisitie was ingevoerd en vele snelden naar buiten om te vluchten, doch de omgeving was afgezet, zoodat ontvluchten onmogelijk was. Dit wakkerde de verdenking nog meer aan en met grooten ijver doorzochten de schout en zijn helpers het geheele huis, zonder iets verdachts te vinden. De aanwezigen werden ondervraagd en uri Halevi en zijn zoon, benevens eenige anderen werden als gevangenen voor het gerecht gevoerd. Beide eerstgenoemden gaven de noodige inlichtingen en wezen erop, dat het Joden waren, die uit Portugal terwille van hun geloof waren gevlucht en nu in Holland waren gekomen, om als Joden te kunnen leven. Jacob Tirado, die zich onder de gevangenen bevond, sprak toen in het Latijn en bevestigde de mededeel.ngen van Uri Halevi, doch tegelijkertijd vestigde hij er de aandacht op, dat zij kooplieden waren, die met de geheele wereld m handelsrelatiën stonden en dat het voor Holland, inzonderheid voor Amsterdam, van groot belang zou zijn indien men hen rustig het wonen. Dit krachtig betoog had een gunstig resultaat. Het gerecht begreep, dat deze nederzetting voor de stad van 19 groote waarde kon zijn en Het hen daarom vrij onder voorwaarde, dat zij in hun samenkomsten voor de welvaart van stad en land zouden bidden. Met deze toezegging keerden zij tot hunne geloofsgenooten terug en de gerustellende woorden van JACOB Tirado bracht deze tot kalmte, zoodat de dienst kon worden voortgezet en zonder verdere stoornis eindigde. Aan de gestelde voorwaarde werd dadelijk voldaan en van dit oogenblik af werden aan het gebed voor het welzijn van het vorstenhuis toegevoegd de woorden „Aos illustres Membros que concorrem no governo desta Terras, e aos Nobres e Veneraveis Senhores Burgamestre e Magistrados desta Cidade de Amsterdam.a) JACOB TIRADO maakte nu van den gunstigen loop der gebeurtenissen gebruik. Hij stichtte een Joodsche gemeente en vroeg aan de overheid verlof, om een huis te mogen koopen, om daarin godsdienstoefeningen te houden, hetgeen werd toegestaan. Een huis, gelegen aan de Houtgracht (thans Waterlooplein) werd voor dit doel aangekocht en tot Synagoge ingericht. Op Ros Hasanah 5358 (1597) was deze gereed en men gaf de Synagoge den naam van Beth Jahacob (Huis Jacobs). Uit Salonica liet men den geleerden Rlbi JoSEPH pardo komen, die tot Haham der Gemeente aangesteld werd, teneinde Haham uri Halevi, die met de gebruiken der Sephardim (Joden van Spaansche afkomst) onbekend was, ter zijde te staan. Vervolgens werd de aandacht gewijd aan het begraven der lijken, vooral omdat men tegen het begraven om en bij de kerken nogal bezwaren had. Een verzoek, om voor dit doel in Amsterdam een terrein te mogen koopen, werd wel eenige malen gedaan, doch steeds afgewezen, zoodat men tenslotte in 1602 een terrein aankocht in het dorp Groet bij Alkmaar en dit tot begraafplaats inrichtte. Men ondervond nogal veel belemmeringen bij het teraarde bestellen der lijken tot op 1 Februari 1611 bij besluit van den Baljuw van Kennemerland al deze moeilijkheden uit den weg werden geruimd. De afstand bleek echter te ver te zijn, zoodat men uitzag naar een terrein, meer in de omgeving van Amsterdam. In 1614 (5374) slaagde men hierin door aankoop van een terrein in het dorp Ouderkerk aan den Amstel. Op 15 Mei 1614 gaven de Staten van Holland verlof dit terrein tot begraafplaats in te richten. Door aankoop van belendende perceelen werd deze begraafplaats in 1663 en 1690 uitgebreid. Sommige dezer perceelen waren onder leenverband, zoodat deze op naam van een gemeentelid werden overgeschreven, die *) De doorluchtige leden, die medewerken aan het bestuur dezer landen en de EdelAchtbare Heeren Burgemeester en Wethouders dezer Stad Amsterdam. voor de Staten van Holland den eed van trouw moest afleggen.s) Men heeft de lijken, die te Groet ter aarde waren besteld, opgegraven en deze te Ouderkerk bijgezet (1663—1690). De begraafplaats is thans nog bij de Gemeente in gebruik. Toen het begrafeniswezen was geregeld, stichtte men in 5370 (1610) de vereeniging Bikur Cholim (Ziekenbezoek), die tot doel had het bezoeken, zoowel van rijke als arme zieken en het verrichten van de ceremoniën bij het sterven en begraven. Vele andere instellingen werden daarna opgericht, niet alleen op gebied van armenzorg, doch ook op gebied van onderwijs en wetenschap. Een genootschap Talmud Torah belastte zich met het onderwijs aan de jeugd 5376 (1616), waaruit later het tegenwoordige Seminarium „Ets Haim" Is ontstaan. Op wetenschappelijk terrein werden vele Jeslboth opgericht, die onder leiding van een der Opperrabbijnen meestal dagelijks, ten huize van een Oemeentelid, studiebijeenkomsten hielden. In dien tijd werd o.a. in 5375 (1615) de Santa Companhia de dotar Orphas e Donzellas (Heilige Gebroederschap tot uithuwelijking van Wee*meisjes en Jonge dochters) gesticht. Vele dezer instellingen bestaan nog steeds en zijn in het belang der Gemeente en harer leden werkzaam. Intusschen breidde de Gemeente, door aankomst van vele Joden uit Portugal, zich zeer uit; de Synagoge werd te klein om allen te bevatten, zoodat in 5368 (1608) een tweede gemeente onder den naam van Neweh Salom (woning des vredes) werd opgericht. Deze leden kochten een huis op de Lange Houtgracht, dat zij als Synagoge deden inrichten. Als Haham (Opperrabbijn) werd aangesteld Ribi Juda Veoa en na diens ontslagname Ribi isaac Uziel uit Fez. In 5382 (1622) werd nog tot Haham benoemd Ribi Menasseh ben Israël, door wiens bemiddeling Olivier Cromwell in 5416 (1656) aan de Joden vergunning gaf zich in Engeland te vestigen. In 5378 (1618) scheidden vele leden zich van de Gemeente Neweh Salom af en stichtten wederom een nieuwe Gemeente onder den naam Beth Israël (Huis Israels). Het nogal scherp optreden van Haham UziEL en het verschil in opvattingen in de godsdienstvoorschriften gaven daartoe aanleiding. Hun Synagoge stond op de Lange Houtgracht en hun eerste Haham was Ribi DavTD Pardo, die dit ambt aanvaardde uitsluitend met de bedoeling, om den vrede onder de Portugeesche Joden te doen wederkeeren. De drie gemeenten leefden zonder eenig verband naast 8) Tijdens de Bataafsche Republiek (1795—1806) werden deze middeleeuwsche instellingen afgeschaft. Na 1797 werden geen leenmannen meer benoemd. elkander, doch ieder op hare wijze verrichtte op verschillend gebied nuttig werk. Toch voldeed over het algemeen deze toestand niet. Er waren te veel zaken, die het algemeen belang betroffen en waarvoor het wenschelijk was een zelfde gedraglijn bij de wijze van werken te volgen. Dit was oorzaak, dat men op 24 Sjebath 5382 (ongev. Febr. 1622) besloot een Commissie van Deputados (afgevaardigden) uit deze 3 Gemeenten te benoemen, die zouden behandelen de ondersteuning aan de arme leden en andere geloofsgenooten, het toezicht op den verkoop van ritueel geslacht vleesch, het begrafeniswezen, enz. Voor de bestrijding der kosten werd een belasting op diverse voorwerpen geheven, die door de leden moest worden betaald. Iedere Gemeente werd in deze Commissie door twee leden vertegenwoordigd. De groote toewijding, waarmede deze Commissie werkte, maakte dat het denkbeeld tot samensmelting der drie gemeenten al meer en meer aanhangers vond. Door het tactvol optreden van genoemden Haham David Pardo werd in de maand Eloel 5398 (ongev. Aug. 1638) in beginsel tot vereeniging der gemeenten besloten. Op 6 Quislew 5399 (1638) werden de Reglementen in de drie Synagogen afgekondigd en door alle leden goedgekeurd. Tot groote vreugde kwam op 28 Adar II 5399 (1639) de Uniao (vereeniging) tot stand en op dien dag teekenden alle Jechidim (leden), ongeveer 219 in getal de nieuwe Reglementen. De nieuwe gemeente kreeg den naam van Talmud Torah (Beoefening der Wet), de Synagoge der Gemeente Beth Israël werd vergroot en op Ros Hasanah 5400 (1639) in gebruik genomen door de leden der drie vereenigde gemeenten, terwijl de verschillende Opperrabbijnen en de andere functionarissen in hun ambt bij de nieuwe gemeente bleven gehandhaafd. Tevens werd besloten het embleem, door de Gemeente Neweh Salom gevoerd, voorstellende een Phoenix, die uit de assche herrijst als wapen der nieuwe Gemeente te gebruiken. Omstreeks 5503 (1743) werd dit gewijzigd en stelde men daarvoor in de plaats het embleem, voorstellende een Pelikaan, die met moederlijke zorg hare jongen rondom zich vereenigt om ze te voeden en te beschermen, als symbool van de zorg der Gemeente voor hare leden. Haham Uri Halevi heeft de vereeniging der gemeenten niet medegemaakt. Toen de Joden volkomen in staat waren zich de noodige voorlichting te verschaffen, beschouwde hij zijn taak als geëindigd en in 1622 keerde hij naar Embden terug. De nagedachtenis aan dezen eerbiedwaardigen man, die zooveel voor onze voorouders heeft gedaan, blijft nog steeds bij het nageslacht in daflkbare herinnering voortleven. De Synagoge was het middelpunt der Gemeente waarin men bijeen kwam tot het gezamenlijk verrichten der gebeden en tot het bespreken der belangen. Ondervond men beslommeringen in den handel met het buitenland, dan wendde men zich tot het Bestuur, dat de klachten aan de regeering overbracht. Bestond er noodzakelijkheid tot het oprichten van instellingen van weldadigheid of andere godsdienstige doeleinden, dan pleegde men gezamenlijk overleg en het beoogde doel werd dan meestal bereikt. Kwamen nieuwe gezinnen uit Portugal zich vestigen, dan heerschte er vreugde, doch werden slechte tijdingen ontvangen, dan was de gemeente in rouw gedompeld. Dit kwam dikwijls voor, wanneer van achtergebleven familieleden het bericht kwam, dat hunne verwanten op de brandstapels in Portugal den marteldood hadden gevonden. Onder algemeene deelneming werd dan het gebed voor de zielerust van deze gevallenen uitgesproken. In deze Synagoge had ook de boetedoening van Uriel da Costa 5400 (1640) plaats en werd de verbanning van Baruch d'espinoza in 5416 (1656) uitgesproken. Toen Sabbataj zebi zich als Messias der Joden aankondigde, vond deze ook in de Gemeente een groot aantal aanhangers maar ook vele krachtige tegenstanders. (A° 5426-27 = 1666-67). De Gemeente werd verdeeld in twee partijen, die zoo vijandig tegenover elkander stonden, dat de Gemeente dreigde ten onder te gaan. Gelukkig werd zij intijds door de standvastigheid van de meer bezadigden gered en behouden. De rust en vrede keerde eerst terug toen aan het licht kwam, dat de voorspiegeling van eene messiaansche zending valsch bleek te zijn. De Hahamiem (Opperrabbijnen) besloten in die dagen, den zegen door de Cohaniem (Priesters) dien men slechts op de feestdagen uitsprak in het vervolg ook iederen Sabbath te laten uitspreken, welk gebruik thans nog plaats vindt. Een dag van groote vreugde was 26 Mei 1642, toen de Synagoge werd bezocht door Prins Frederik Hendrik, diens zoon Willem en zijn Bruid, vergezeld door de Echtgenoote van Karel i, Koning van Engeland. Het Stedelijk Bestuur deed alles, om de Joden in Amsterdam te beschermen. Het trof verschillende bepalingen te hunnen gunste, zoo vindt men keuren, waarin verboden werd de Joden op hun Sabbath- en feestdagen voor de Rechtbank te laten verschijnen (A° 1659) en het gaf aan de Besturen machtiging om binnen zekere grenzen straffen, boeten, enz. op te leggen. Onder vele andere verordeningen vindt men nog het verschuiven van den verhuisdag (A° 1675), „Also de aanstaande May-avond komt op Saturdag wesende de Sabbathdag" (A° 1701). Ook de Staten van Holland beschermden de belangen der Joden, opdat deze in hunne handelsrelatiën met het buitenland niet gestoord zouden worden. Bij klachten dienaangaande wendden de Staten van Holland zich tot de Regeeringen der betreffende landen, meestal met goed gevolg. Zoo vaardigde Lodewijk XIII, Koning van Frankrijk in 1637, in verband met een klacht van de Staten van Holland, een bevel uit, dat men hen geen belemmeringen in den weg mocht leggen uitsluitend omdat zij Joden waren van hun geloof. Ook richtten de Staten van Holland zich tot den koning van Portugal (A° 1648), tot dien van Spanje (A° 1660) tot den sultan van Turkije (A° 1676) en anderen. Vele privilegiën werden door de Staten van Holland verleend aan hen die zich in 1645 in Brazilië gingen vestigen. Dit zelfde geschiedde aan hen, die in 1654 naar Amerika vertrokken, om in Nieuw-Amsterdam (thans New-York) te gaan wonen en daar handel te drijven. Dit alles maakte, dat de band tusschen Holland en de Portugeesche Joden steeds krachtiger werd en dat door de laatste alles werd gedaan, om den bloei van hun nieuw vaderland te bevorderen. Groote waardeering werd ook ondervonden van het Huis van Oranje. De vorsten bezochten hunne Synagogen, logeerden op hunne buitenplaatsen (1691 en 1750) en namen deel aan hunne feesten. Van hunne groote gehechtheid aan het Huis van Oranje hebben zij dikwijls doen blijken, waarbij in herinnering worde gebracht, dat in 1688 Baron Lopes Suasso aan Willem UI, ten behoeve van zijn gewaagden tocht naar Engeland, zonder eenige borgtocht een zeer aanzienlijk bedrag renteloos leende. Ook in de gebeurtenissen van het Nederlandsche volk leefden de nieuwe onderdanen mede, en in hunne Synagogen werden vele bid- dankdagen gehouden. (1688, 1690, 1697 enz.). De gelukkige toestand, waarin zij in Holland verkeerden en de groote welvaart, die zij zoozeer bevorderden, deed den Koning van Denemarken en Noorwegen in 1622 besluiten hen uit te I noodigen zich in zijn land neder te zetten, waarbij hij hun volkomen bescherming toezegde. De Gemeente kwam tot grooten bloei. Hare leden werden begunstigd met voorspoed en velen van hen leefden in groote weelde. Zij wisten hunne woningen en buitenverblijven met prachtige kunstwerken te verrijken en zich met vorstelijke pracht te omgeven. Velen namen in de staatkundige wereld een eervolle plaats in. Verschillende Regeeringen verleenden dezen onbeperkt vertrouwen, zoodat zij benoemd werden tot vertegenwoordigers der Vorstenhuizen van Denemarken, Zweden, Pruisen en andere Duitsche Staten. Ja zelfs de Regeeringen van Spanje en Portugal droegen hunnen eigen bannelingen de behartiging hunner belangen op. Het Bestuur der Gemeente was bekleed met een buitengewone macht Behalve dat het recht sprak in de geschillen der leden onderling, had het nog de bevoegdheid van het Stedelijk Bestuur verkregen tot het uitspreken van vonnissen, het opleggen van boete enz. De Gemeente bezit nog twee schilderijen, een voorstellende de liefde en de andere de gerechtigheid, welke geplaatst zijn in de Mabamad (vergaderzaal van het Bestuur) waar deze zaken werden behandeld. De leden stelden veel vertrouwen in het Bestuur hunner Gemeente. In vele gevallen droegen zij de vereffening hunner boedels aan het Bestuur op, terwijl zij de administratie hunner Legaten en boedels ook aan het Bestuur toevertrouwden. Dit veroorzaakte dikwijls vele moeilijkheden, doch op nauwgezette wijze heeft het Bestuur deze taak steeds vervuld. Men vindt dat dit reeds in 1647 geschiedde terwijl in het tijdvak 1728—1800 het aaantal boedel-Administratiën buitengewoon groot was. Thans is dit aantal nog beduidend. De Gemeente nam in ledental toe, zoodat de Synagoge geen voldoende ruimte meer bood, om allen te bevatten. Dit gaf aanleiding tot vele kleine onaangenaamheden, zoodat op 16 Nov. 1670 Haham isaac Aboab zich namens vele gemeenteleden tot het Bestuur wendde met het dringend verzoek, daarin spoedig verbetering te brengen. Tot voorlichting benoemden nu Parnassim een Commissie, om deze aangelegenheid te onderzoeken. Op 26 Nov. 1670 bracht deze rapport uit, waarin zij, na uiteenzetting van vele motieven, aanraadde een geheel nieuw gebouw te stichten. Haham Aboab, die vermoedelijk reeds, voordat het rapport werd ingediend, kennis droeg van de conclusie, waartoe de Commissie was gekomen, hield eenige dagen vroeger (23 Nov.) een predikatie, waarin hij het plan tot het bouwen van een geheel nieuwe Sjfnagoge krachtig steunde. Na afloop der predikatie werd de eerste Nedabah (geldoffering) voor den bouw gehouden Daaraan werd deel genomen door 607 personen en de opbrengst daarvan was ƒ39270.19. Parnassim, daaruit de groote geestdrift der gemeenteleden ziende, besloten het advies der Commissie op te volgen. Dadelijk werden nu onderhandelingen met het Stedelijk Bestuur aangevangen en op 12 Dec. 1670 werd het terrein aangekocht, waarop vroeger de Sint Anthoniespoort stond Het was 65.987 vierkante voet groot en de prijs was 10 stuiver per vierkante voet, zoodat de kooppenningen ƒ32.993.10 bedroegen. Parnassim benoemde nu een Commissie, die zich met de voorbereiding van den bouw belastte en deze stelde deskundigen in de gelegenheid plannen in te leveren Op voordracht dezer Commissie werd op 15 Sjebath 5431 (1671) besloten het plan, ontworpen door ELlAS Bouman aan te nemen en door hem te laten uitvoeren. De Synagoge, de Parochie en nog eenige andere gebouwen vereischten een oppervlakte van 40.448 vierkante voet. Het overige terrein werd verkaveld in 21 perceelen en op 14 Augs. 1671 in het Heerenlogement verkocht. De opbrengst werd in mindering van de geheele koopsom gebracht, zoodat tenslotte de kosten voor het terrein bedroegen ƒ 21.494.17. Van het Stedelijk Bestuur werd spoedig verlof tot den bouw verkregen en reeds op 6 Ijar 5431 (17 April 1671) kon de eerste steen gelegd worden. Men deed zulks aan iederen hoek van het gebouw, zoodat vier eerste hoeksteenen zijn geplaatst. Ook hierbij bleek de groote toewijding der leden, want de offering bij deze plechtigheid bracht ƒ 3352 15 op. Ofschoon de bouw onder zeer gunstige omstandigi heden was aangevangen, werd deze door de staatknndige ge| beurtenissen ten zeerste vertraagd, terwijl in 1672 tijdens den ; oorlog met Frankrijk het werk geheel stil stond. Eerst in 1674, toen de vrede met Engeland gesloten was, werd het werk hervat. Het was wederom op aandringen van Haham Aboab, dat de gemeenteleden zich nieuwe financieele offers getroostten. Ook eenige instellingen in de Gemeente, zooals de Gebroederschap I Ets Haim (Seminarium) en Aby Jetomiem (Jongensweeshuis) I verleenden hierbij hunne medewerking. Het tenslotte nog ontI brekende werd tegen een rentevergoeding geleend. Een gewel\ dige storm, die op 1 Augs. 1674 woedde veroorzaakte groote > schade aan de in aanbouw zijnde Synagoge, waardoor de dak| galerijen werden vernield en de meeste glasruiten verbrijzeld. I Toch liet men zich niet ontmoedigen, de schade werd spoedig I hersteld en op Vrijdag 10 Menachem 5435 (2 Augs. 1675) werd j de Synagoge in gebruik genomen. De vreugde der gemeenteleden I was buitengewoon groot. Na vele jaren wachten, geldelijke op\ offeringen en teleurstellingen was dan toch het groote doel .Jeïei ity*.)tAlt\).,tLa!i. rfttY ta.krri.mfho.Aaiu panjuuwm. tri" acinn, — jEfn \S cU- «Jtiitt .f|fer..4« Tunhn wao MahamaA. vm. jigvmvrdi, aaj 1xiv.Iu.iovm tvma^ •Am run ttitr.a Mn/ ,tm/i; 3: tra A,.X.u'.if. auendc cnAtncuk, am oJndnUZaéisui J e/ty&ir tuic-.a nour. J^Hi (tl ,mr.n& tarfjo Au jtbk- j>ar*-Aiuus ^W*ïtfj tgcjwi At uLlu^~V-an&tL. A*- e/rur^a.At^lsX i>it-L tmtaM.it- cuiento, cn^yt panti'e*£ e, ^ffi AttuAmta ,s£tiii£) Atüt i, St-fiimi Tack. JielAnaJ, -ban-, a-iuam., nzjktriï*- yu.< tnllnan. Ipn. iiwiiju» t/ltnitmtntv ic ktui, littuu 'am (30 ffl <3n> arma-Jtubrai li fttt pana. mtfir^txta ^""ir Idiu Mt/isJui Jiivul aïtius^Bj, te/iHhi Jt^MAxa, Stt*. Jl/lilxtuurv., At/li .^ttl A[ je. tjkUteamd duaj ctuti-l hcuio. tijhwvm, tluaJ torfn. ai fcffiAJim., u^aiettt/i te' Jl'MAw.i T^v^A^" yyiajuLynaJ.i ó.eui.. autitM/iiAt f et1 * r| tfititTyu , tAlmiiJhui-iMi dyrtn-^am, tfb.Jiiu.cti., patujoJiucitTn, tumyuAom. tzi* W '~ fy(un.d}j\,, asm tn*tiw>- pam- tUinAntum. , tura. tn MtïLtjyöjuuumj, Jtbic otmulh t' t"<"Jt,:l brvplen, Q^fuSi , tri* a&urAuyio, y-i-tt- vuuul. rr^UtA,, fo--n>- tUei,, jui-^n. L^J^ Jn.jtAtAi jniiio Ü^rlt^, JW-Tw itru<* pciimia. jtla.tuAj , faM. Sttmi* At. Jm. Jan!l tU/^_ bereikt en op schitterende wijze geslaagd. De Synagoge en de Parochie overtroffen zelfs de stoutste verwachtingen en de Gemeenteleden en vreemdelingen waren verbaasd over het schoone werk, dat door den bouwmeester was tot stand gebracht. Het geheel maakte op iederen bezoeker een overweldigenden indruk. Met grooten luister werd het gebouw in tegenwoordigheid van het Bestuur der Stad en vele andere autoriteiten ingewijd. Het feest duurde acht dagen en iederen dag werd door één der Opperrabbijnen en Geestelijken een predikatie gehouden. De gemeenteleden gaven door het schenken van mooie kunstwerken ter opluistering van den Eeredienst blijk van hunne groote belangstelling. Ook in latere jaren werd dit voorbeeld der voorouders nagevolgd, zoodat de Gemeente vele kerksieraden van groote kunstwaarde bezit, die thans nog bij den Eeredienst worden gebruikt. Door nu wijlen den Heer D. henriques de Castro werd ter gelegenheid van het 200-jarig bestaan der Synagoge in 1875 uitgegeven het werk „De Synagoge der Portugeesch-Israëlietische Gemeente te Amsterdam". Hierin zijn de bijzonderheden van den bouw, de Synagoge en de sieraden zeer uitvoerig en nauwkeurig beschreven. De kundige schrijver heeft met veel liefde en toewijding dit werk samengesteld, waarvan de groote waarde nog steeds erkend wordt. Als een bewijs van hulde aan zijn grooten arbeid wordt over al deze bijzonderheden naar dit werk verwezen. Dank zij de soliditeit van den bouw toont de Synagoge na een 250-jarig bestaan gelukkig nog geen teekenen van verval. Met groote piëteit hebben opvolgende Besturen, dikwijl met groote financieele opofferingen, het gebouw in goeden staat gehouden, waardoor het voor het nageslacht bewaard bleef. Met uitzondering van de reparatie in 1852 zijn in het gebouw geen veranderingen gebracht. In gemeld jaar heeft men, gevolg gevende aan den wensch van velen om meer licht in het gebouw te laten binnenkomen, de in rood koper gevatte kleine ruiten doen vervangen door groote ijzeren ramen. Niet allen hebben deze verandering eene verbetering genoemd, want het gedempte licht geeft aan de Synagoge een zekere wijding. Wanneer bij de avonddiensten op de Hooge Feestdagen alle kaarsen op de kronen zijn ontstoken, is de Synagoge wel op haar schoonst. Dan heerscht er een stemming, die veel bekoring opwekt en die aan den dienst wijding geeft Gelukkig is het gebouw voor groote rampen gespaard gebleven. Slechts eenmaal en wel op 19 September 1878 werd het gebouw door den bliksem getroffen, die eenige schade aan het dak veroorzaakte. Niet altijd bleef de gemeente staan op het hooge standpunt, waartoe zij was gekomen. Er bestaat geen gemeenschap, die zich steeds heeft weten te handhaven op de plaats, waartoe zij door stoffelijke welvaart en weelde was gekomen. Het weelderige leven verslapte de energie van het individu en de gemeente bleek niet bestand te zijn tegen de stormen, die zich van tijd tot tijd in de maatschappij verheffen. Ook zij heeft haar aandeel gehad in de lotswisselingen, waaraan elk langdurig bestaan van zoovele instellingen onderworpen is. Reeds op het einde van de 18e eeuw waren sporen van verval merkbaar. De Fransche revolutie, die ook voor Holland van grooten invloed geweest is en de oorlog met Frankrijk en Engeland deden den handel stilstaan. De Oost-Indische Compagnie, door de voorouders groot gemaakt, kwijnde en werd tenslotte in 1795 ontbonden, hetgeen voor vele gemeenteleden een aanzienlijk kapitaalverlies beteekende. Ditzelfde was het geval met de West-Indische Compagnie. Ook de tierceering van de Nationale Schuld door Napoleon I deed aanzienlijke sommen verloren gaan. Vele familiën, die van oudsher gewend waren in welvaart te leven, zagen zich daardoor in nooit gekende treurige financieele omstandigheden geplaatst en misten de noodige energie en ook de kennis, om de veroorzaakte schade op een andere wijze in te halen, zoodat velen verarmden en niet in staat waren hunne vroegere levenswijze te blijven volgen. De treurige gevolgen daarvan werden ook door de Gemeente gevoeld. De gelden kwamen niet meer zoo gemakkelijk in als vroeger en slechts een zeer moeilijk en voorzichtig beheer deed de Gemeente voor ondergang behoeden. Bij deze financieele zorgen kwam nog, dat de Gemeente gevaar liep haar zelfstandig bestaan te verliezen. Bij Rijkswetten werd door Napoleon I de mosaïsche Eeredienst (Culte mosaique) geregeld, waarbij werd bepaald, dat alle Israëlieten zich moesten vereenigen en bestierd moesten worden door een Consistoire Central des Israelites de 1'Empire, hetgeen ten gevolge had, dat de Portugeesche Israëlieten zich moesten aansluiten bij de Nederlandsche Israëlieten, die in zielental veel grooter waren dan zij. In zeer krachtige bewoordingen, voorgedragen op een audiëntie in 1811 bij Lodewijk, Koning van Holland (broeder van Napoleon) werd gewezen op het groote verschil, zoowel ia den ritus als in de gebruiken tusschen beide groepen der Israëlieten, met dat gevolg dat Napoleon ten aanzien der Gemeente zijn besluit wijzigde en bij decreet van 14 Juli 1812 werd bepaald, iat de Portugeesch-Israëlietische Gemeente te Amsterdam als een „Synagogue Particuliere" met een zelfstandig bestuur, bestaande uit den Opperrabbijn -en twee leden, zou worden beschouwd. Deze toestand duurde tot aan het einde van de Fransche overheersching (1813). De daarna opgetreden Souvereine Vorst Willem I benoemde een consuleerende Commissie voor de Zaken der Israëlieten, waarin ook vertegenwoordigers van de Portugeesch-Joodsche Natie zitting hadden, aan welke Commissie later onder den naam van „Commissie tot de Zaken der Israëlieten in Nederland" de behartiging der algemeene belangen van alle Nederlandsche Joden werd opgedragen. De „Synagogue Particulière" werd ontbonden en een geheel nieuw reglement ontworpen, waarbij een Commissie in het leven werd geroepen, die de zaken der Synagoge had na te gaan en het financieel beheer moest regelen. Zij aanvaardde haar taak in 1815 onder den naam van Commissie van Liquidatie der Nederlandsche PortugeeschIsraëlietische Gemeente en beëindigde deze in 1817. Evenals de Phoenix, het eerste embleem der Gemeente, herrees uit deze moeilijke tijden de Gemeente en zij heeft haar bestaan en dat van vele instellingen weten te redden. De verhouding met de zustergemeente was, met uitzondering van zeer kleine tusschenpoozen, over het algemeen buitengewoon vriendschappelijk en dikwijls werd door de Besturen der beide gemeenten, waar het gold de verdediging van de Joodsche belangen in het algemeen, in goede harmonie samengewerkt. Toch kon in de genoemde Commissie der Israëlieten in Nederland niet steeds met de wenschen van de Portugeesch-Israëiieten rekening worden gehouden en om botsingen in de toekomst te voorkomen werd besloten een afzonderlijk kerkgenootschap te stichten, bestaande uit de Portugeesche Gemeente te Amsterdam en die te 's Gravenhage. Hunne belangen worden thans behartigd door de Hoofdcommissie voor de Zaken van het PortugeeschIsraëlietisch Kerkgenootschap in Nederland, welke in Amsterdam gevestigd is. Haar Reglement werd op 22 April 1870 door Willem III voor kennisgeving aangenomen. Jarenlang was de Synagoge getuige van den grooten bloei en de welvaart van de gemeenteleden. Zij ondervond steeds de grootste belangstelling van alle Vorsten uit het Doorluchtige Huis van Oranje Nassau, die ook dit gebouw dikwijls met hun bezoek vereerden. Er heerschte groote vreugde, toen op 28 September 1904 H. M. de Koningin en Prins Hendrik het gebouw een bezoek brachten. Nog steeds wordt met groote erkentelijkheid cHt feit herdacht en de toezegging van Hare Majesteit om dit bezoek nog eens te herhalen op hoogen prijs gesteld. Ook buitenlandsche Vorsten, waaronder de Koning van Portugal, de leden van het Koninklijk Huis in Spanje en zoovele andere hebben de Synagoge bezichtigd en de sieraden bewonderd. Het 100-jarige bestaan der Synagoge in 1775 is vermoedelijk als gevolg van de slechte tijdsomstandigheden niet op bijzondere wijze herdacht. In 1875 heeft men echter het 200-jarig bestaan op zeer indrukwekkende wijze gevierd. Door de medewerking van vele leden slaagde dit feest op buitengewone wijze en de gemeenteleden hebben toen ter gelegenheid daarvan aan de beide zijden van het Hechal (Wetsrollenkast) een marmeren gedenksteen doen plaatsen. De herdenking van het 225-jarig bestaan viel samen met de Installatie van den nieuw-benoemden Opperrabbijn. Sedert den dood van den Opperrabbijn Daniël Acohen d'Azevedo in 1823 was dit ambt onvervuld gebleven, hetwelk eveneens het geval was in den Haag na het overlijden van den Opperrabbijn J. v. J. Ferares in 1884. Een Beth-Din belastte zich met de waarneming dezer rabbinale functiën. In 1900 hebben de Besturen der beide gemeenten overleg gepleegd, met dit gevolg, dat op 15 Mei 1900 door den Kerkeraad der Gemeente te Amsterdam als Opperrabbijn werd benoemd de WelEerw. Heer I. van J. Palache en door dien te 's Gravenhage de WelEerw. Heer A. Rodriques Pereira Szn., aan wien werd toegestaan als Rabbijn bij de Amsterdamsche Gemeente te blijven fungeeren. Deze benoemingen verwekten veel vreugde, omdat daardoor aan een lang gekoesterden wensch was voldaan, terwijl het ook groote voldoening verschafte, dat beide functionarissen hunne opleiding als Moré (Rabbijn) aan het Portugeesch-Israëlietisch Seminarium Ets Haim hadden genoten. De Amsterdamsche Gemeente heeft nog het voorrecht den Opperrabbijn Palache in haar midden te zien, die door zijn welwillend en liefdevol optreden zich een plaats heeft weten te veroveren in de harten zijner gemeenteleden, wier wensch het is, dat het Z.W.Eerw. gegeven moge zijn nog vele jaren op dezelfde wijze tot vreugde van allen en tot voldoening van zich zelf dit hooge ambt te vervullen. De gedachte aan den geachten Opperrabbijn Pereira, die na een langdurige ziekte in de kracht van zijn leven aan zijn familie en aan de Gemeente is ontvallen, stemt ons droevig. De groote toewijding, waarmede hij zijne beide moeilijke functiën heeft vervuld doet dit verlies nog in hoogere mate gevoelen en met dankbaarheid wordt hij nog dikwijls door de gemeenteleden herdacht. Met hem dringt in deze dagen nog naar voren de nagedachtenis van zoovelen, die niettegenstaande hunne hooge posities in de maatschappij toch nog steeds tijd vonden zich bezig te houden met de behartiging der belangen van de hun zoo dierbare gemeente. Hoe velen heeft het tegenwoordig geslacht niet gekend, die met liefde, toewijding en opoffering van veel tijd hunne gaven stelden in het belang der gemeenschap? Thans maakt de Gemeente zich gereed het 250-jarig bestaan van de tegenwoordige Synagoge plechtig te herdenken. Reeds sedert geruimen tijd zijn er Commissiën bezig, die door het aanbieden van geschenken van hunne groote liefde voor de Gemeente doen blijken. Dit geschiedt niet alleen door het schenken van geldelijke bijdragen, doch de vrouwelijke leden en oud-leden zijn gedurende eenige maanden bijeengekomen teneinde een eigenhandig Smyrna-kleed voor de Theba (plaats voor de Voorlezers) te vervaardigen. Ook de jeugd is bezig een geschenk te maken. Bovendien hebben Parnassim, ter voldoening aan den wensch van eenige leden, een Jubileumfonds A°5685 gesticht, om daaruit de kosten te bestrijden voor het herstellen, in stand houden en zoo noodig het vernieuwen van de kerksieraden, ornamenten en alles wat daarmede in verband staat. Uit dit alles blijkt de groote gehechtheid aan het oude gebouw. In de vele jaren sedert de vestiging der voorouders in Amsterdam is er veel veranderd en veel van den grooten invloed, dien de Portugeesche Joden eenmaal bezaten, verloren gegaan. Een terugblik van hetgeen eens was, geeft niet altijd reden tot vreugde. Doch van het vele, dat verloren is gegaan, is nog behouden gebleven de groote aanhankelijkheid tot de eeuwenoude traditie, ceremoniën en gebruiken alsook de groote liefde voor de* Synagoge en al de instellingen binnen de Gemeente. Deze liefde en aanhankelijkheid geeft goede hoop voor de toekomst en blijven den band vormen, die de Portugeesche Joden onderling verbindt. Evenals onze voorouders voelen wij ons Joden en beschouwen wij ons als een onderdeel van het geheele Jodendom. Maar behalve dit voelen wij ons Nederlanders en burgers van Amsterdam, tot wier bloei en welvaart zoowel van het land als van onze stad wij met volle toewijding trachten mede te werken. Met groote dankbaarheid zullen wij vooral op het a.s. feest het feit herdenken, dat het de Regeering van de Staten van Holland en het Bestuur van de Stad Amsterdam zijn geweest, die volgens het voorbeeld van het doorluchtig Huis van oranje Nassau aan onze voorouders, toen zij Portugal ontvluchtten, hier te lande een veilig toevluchtsoord verschaften, vrijheid gaven hun godsdienst ongehinderd uit te oefenen en bovendien hun groote bescherming verleenden. Tot ongeveer 60 jaren geleden was de Portugeesche taal de omgangstaal der leden onderling en tot het jaar 1875 werd de geheele administratie der Gemeente (correspondentie, boekhouding enz.) nog in die taal gevoerd. Thans vindt men deze taal nog alleen bij enkele kerkelijke ceremoniën. Als vroeger het Bestuur iets ter kennisse der leden bracht, dan begon dit met de woorden „Em nome de Deos Bendito", (In naam van den gezegenden God) en eindigde met „Que Deos augmente deste Communidade e seu Povo com paz", (Dat God deze Gemeente in bloei moge doen toenemen en aan zijn volk den vrede moge schenken). Deze wensch zij het slotwoord dezer historische aanteekeningen. II Secretaris der Gemeente 18 Slwan 5685. AMSTERDAM, 10 Juni 1025. Het Auteursrecht is in alle opzichten voorbehouden. JOACKIMSTHAL'S STOOMDRUKKERIJ A. MENDES COUTINHO AMSTERDAM