9 FÖVCTISCH CHRISTENDOM :.jjftT"- "" ONDER"REDACTIE VAN - "'' ' Pr H. TH. OBBINK EN P. J. MOLENAAR BIJBELGEBRUIK DOOR. G. J. A. JONKER Serie I - Nummer 2 UTRECHT . G. J. A. RUYS < 1918 PRACTISCH CHRISTENDOM onder redactie van Prof. Dr H. TH. OBBINK en Ds P. J. MOLENAAR Adres der redactie: Prins Hendrikstraat 19 - 's-Gravenhagt. Doel De bedoeling van deze uitgave is, menschen van onzen tijd, in 'tbij**" zonder jonge menschen, waaronder zoovele zoekenden en twijfelenden p-c* zijn, die aarzelend of zelfs afwijzend staan tegenover de kerk, den bijbel, de sacramenten en zooveel meer, en die geen raad weten met de vele ethisch-religieuse kwesties, welke gedurig en van alle kanten zich aan hen opdringen, een weinig behulpzaam te zijn bij het zoeken van den juisten weg. Ook om ouders en allen, die veel met jonge menschen in aanraking komen, en dan met hen, gelijk zoo vaak het geval is, zeer verschillen in hun waardeering van al deze dingen, aanwijzingen te geven voor de juiste wijze van behandeling. De achtereenvolgens verschijnende nummers zullen zeer uiteenloopende onderwerpen behandelen, maar de uitgave zal toch zóó ingericht zijn, dat later de bijeenbehoorende nummers in series kunnen worden verzameld en als kleine boekdeelen gebonden. Godsdienstig Leven Inhoud Prof. Dr H. TH. OBBINK *a™ Persoonlijk geloof. Dr J. A. CRAMER Het leven in gemeenschap met God. Ds J. C. VAN DIJK Geloof en heilsgeschiedenis. è Geloof en geloofsformuleering. Dr A. K. KUIPER /^S*""***'*-! Gebed. " f ^/r* Tt^NW 1 Dr M. J. A. DE VRIJER /«/ ■ \ \c Twijfel. \ yj^ Dr M. VAN RHIJN '. 1 ,V —, Waarom Jezns? ^i^^-^^i/ Ds J. B. NETELENBOS jTgRO^ De grond van het geloof. Ds M. LINDENBORN Wat verstaat de Bijbel door „geloof"? Ds S. F. H. J. BERKELBACH VAN DEN SPRENKEL Is geloof auto-suggestie? BIJBELGEBRUIK Wanneer iemand iets over «bijbelgebruik» in het midden wenscht te brengen, dient hij eerst nader te preciseeren, of hij het hebben zal over de kwestie, dat de bijbel gebruikt moet worden, dan wel of hij een antwoord wil geven op de vraag welk gebruik wij van den bijbel hebben te maken. Wordt de bijbel in onze dagen nog gelezen? De pessimist zal u wijzen op het verkwijnen en verdwijnen der huiselijke godsdienstoefeningen, op het tragikomische gemis van bijbel» kennis in steeds breedere kringen, op het ontroerende feit dat voor duizende «Christenen» de bijbel is een gesloten of een verloren boek. Daartegenover maakt de optimist de opmerking, dat de reusachtige verspreiding van het boek der boeken in de laatste eeuw toch niet geheel zonder resultaat kan gebleven zijn, dat zelfs een man als Ibsen zijn zoon op z'n trouwdag geen beter geschenk weet aan te bieden dan de Schrift, dat in het land van den hongersnood allerlei zielen weer beginnen te hunkeren naar brood, dat «het» boek van den ouden tijd, «het» boek der middeleeuwen, ook «het» boek van den nieuwen en nieuwsten tijd blijkt te zijn, dat het Woord weer op weg is het interessantste boek der wereld te worden, up to date. Van de lezers dezer brochure mag worden ondersteld, dat zij den bijbel ge» p. c. bruiken, ten minste wenschen te gebruiken. Op de een of andere manier zijn hunne oogen open gegaan voor het mysterieuze verschijnsel, dat er verband moet zijn tusschen godsdienst en Schrift. De gemeente van Christus is het volk van het boek. Zeg mij wat iemand aan zijn bijbel heeft en ik zal u zeggen wat hij aan zijn God heeft. De menschen, die ver van den bijbel leven, leven ver van God. De menschen, die dicht bij den bijbel leven, leven dicht bij God. Als bij een thermometer kan hier de warmte der religie worden afgelezen. De Evangeliedienaar, die «uit» den bijbel preekt, is nooit uitgepreekt. De geloovige, die «uit» den bijbel leeft, nooit uitgeleefd. Menschen putten hem niet uit noch geslachten, jaren noch eeuwen. De moeder van den beroemden zendeling Ziegenbalg verzamelt al hare kinderen om haar sterfbed en zegt tot hen: «lieve kinderen, ik laat u een grooten schat na». En op hun belangstellende vraagf waar die schat is verborgen, klinkt het antwoord: «Zoekt hem in mijn bijbel, daar zult gij hem vinden, ieder blad heb ik met mijn tranen nat gemaakt». Maar gedreven door het vage vermoeden, dat zij hier met een goudmijn te doen hebben, zijn vele kinderen van ons geslacht bezig met de vraag: hoe delven wij den schat? Allerlei bezwaren doen zich voor. Niet zoozeer het gebrek aan bijbelkennis, dat met eenigen goeden wil toch wel kan worden aangezuiverd. Of de moeilijkheden der vertaling, waarin van allerlei zijden tegenwoordig hulp wordt geboden. Ook niet de afstand tusschen de cultuurwereld van toen en nu. Maar vooral de afstand tusschen deze hoogte en onze laagte, tusschen deze wondervolheid en onze wonderleegheid, tusschen dit rijke leven en ons arme sterven. In «The International Review of Missions» van 1918 komt voor een artikel van D. Willard Lyon, permanent vertegen* woordiger van het «International Committee of the Young Men's Christian Association» in China, over: Bible Study and a Missionary's Fight for Spirituality, a personal testimony. Een persoonlijk getuigenis, een persoonlijk getuigenis van een zendeling vooral zal in deze materie van ongemeene waarde zijn. De heer Lyon verhaalt dan, hoe zijn ontwikkeling op het gebied der bijbelstudie in nauw verband heeft gestaan met de ontwikkeling van zijn geestelijk leven. In den beginne was het emotioneele element bij hem overheerschend. Het ontvangen van een «zegen» kwam vrij wel neer op een soort van extase. Het duurde echter niet lang, of gevoelsaandoening bleek een onbetrouwbare maatstaf te zijn voor spiritueelen groei. Voortaan zoekt hij zijn kracht meer in geregelde lectuur. Aan de Northfield*studentenconferentie dankte hij de «mor* ning watch». Het werd hem een stelselmatige gewoonte, zich in den vroegen morgenstond met zijn bijbel in de binnenkamer af te zonderen, zonder zich door iets in deze gewijde ure te laten storen. Hoewel hij zijn heele leven door dit als het vruchtbaarste werk van den dag is blijven be* schouwen, kreeg hij toch ook weer oog voor het gevaar, dat vorm en vormelijkheid het essentieele op den achtergrond zouden dringen. Hij kwam nu in een période, waarin de intellectueele kant van zijn wezen zich gelden deed en het nadenken over religieuze vraagstukken beslag op hem legde. Daarmee kon helaas wel eens een zekere prikkelbaarheid van humeur in den omgang met zijne medemenschen gepaard gaan, terwijl anderen, in theologische kennis verreweg zijn minderen, door hun godzaligen wandel hem beschaamden. Zoo werd dan in de ontwikkeling van het zedelijke leven het heil gezocht. Bijbelstudie bleek synoniem van karakter» studie, de bijbel een album vol portretten, maar ook deze moreele eenzijdigheid kon op den duur geen stand houdenDe kennis van en de omgang met God liet zich ten slotte als centraal moment gelden. Jezus Christus is gekomen om ons in een persoonlijke, intieme relatie tot God te brengen. De hemel* sche Vader opent zijn hart voor ons, en vraagt van ons dat wij ons hart openen voor Hem. Zonder dat nu de betrekkelijke waarde der vroegere methoden om de schatkamer der Schrift binnen te dringen werd ontkend, is thans hoofdvraag voor hem geworden: Brengt en houdt de bijbel mij dichter bij God? Leert hij mij, Hem lief te hebben en mij aan Hem toe te wijden ? Dient hij mij tegengift toe tegen alwat van buiten en van binnen mij wil vergiftigen? Hoor ik Gods stem? Zie ik Gods aangezicht? Leef ik Gods leven? De ondervinding van dezen zendeling lijkt mij typisch genoeg om haar als leiddraad bij onze bespreking te volgen. Ga dan — in afwijking van de door hem aangegeven volg* orde — aan de aanwijzing, hoe wij den bijbel te gebruiken hebben vooraf de opwekking, dat wij den bijbel gebruiken moeten. Door de poort der theoretische waardeering, ja zelfs der theoretische vergoddelijking van de Schrift, sluipt zoo licht een praktisch veronachtzamen en negeeren van haar ons leven binnen. Tolle, lege. Neem, lees. Met gehoorzaamheid aan dit gebod begint de bekeering, niet alleen bij Augustinus. En niet enkel bij Monod bekleedt onder «les regrets d'un mourant» de tekortkoming tegenover de Schrift éen groote plaats. Als we eens noteerden de door ons aan de krant bestede uren en die aftrokken van den tijd, voor den bijbel gereser* veerd, zouden we dan niet voor een groot tekort komen te staan, en zou zoo niet meteen het deficit van ons geestelijke leven in cijfers zijn gebracht? Menigmaal lezen wij een boek in één adem uit: hoe vaak hebben wij de kleine boekjes der evangelisten en der apostelen op die-manier verslonden? Veel is ons in den bijbel gegeven. Maar dan zal ook veel van ons geëischt worden, als ons ge* vraagd wordt, wat wij met dien bijbel gedaan hebben, wat wij aan dit boek gehad hebben, hoe wij met dit talent gewoekerd hebben, hoe rijk wij door die goudmijn geworden zijn. We kunnen het elkander niet genoeg toeroepen: gebruik toch den bijbel. En: gebruik hem trouw. Geregeld, als uw maaltijden. Zorg er voor, dat gij een eigen exemplaar hebt. Hetwelk gij herkennen kunt als uwintiemsten vriend. Hetwelk gij verrijken kunt met onderstrepingen en aanteekeningen: uwe vuurtorens en Ebenhaezer's. Met een boeksken in een hoeksken! Met «het» boeksken in «het» hoeksken! En laat dat hoeksken stil zijn, uw binnenkamer. En laat het de stilheid zijn van den vroegen morgen, voordat het drukke leven u in het gareel spant en de zweep over u legt. O zeker, er is gevaar voor formalisme. Voor het insluipen van een wettischen geest. Alsof wij door bijbellezen den hemel konden verdienen. En door een soort van tooverpraktijk over de krachten des hemels gebieden. En door het prevelen van formules uit een orakelboek God regeeren. In Japan, waar men vanzelf ook zijn heilige schriften heeft, beveelt men het omdraaien van die schriften op hun standaard als aequivalent van studie aan: de zegen komt even secuur. De Mohammedaan gebruikt de teksten van den Koran als tooverspreuken: het hindert niet, dat hij ze niet verstaat. Staan wij, Christenen, zooveel hooger? Is er onder ons geen onvruchtbaar lezen, dat het hoogge* prezen Woord van God feitelijk met het brandmerk van armzalige impotentie stempelt? Een lijdelijkheid, die zoo* genaamd den weg der middelen inslaat en uitkomt bij deze godslastering: Gij ziet dat wij wel willen, maar wij zien dat Gij niet wilt? Talmage bespot de menschen, die zoo vele malen met den sneltrein den bijbel doorvliegen. Het gaat vliegensvlug en het gaat rammelend snel. Het is echter niet de vraag, hoe vaak gij door den bijbel gaat, maar hoe vaak de bijbel door u. Het boek wil ons niet plagen maar ver* kwikken. De mensch is er niet om de Schrift, de Schrift is er om den .mensch. Bij ons bijbelgebruik komt het aan op de ware methode. En het geheim dezer methode is, dat wij geen ©ogenblik vergeten: bij het bijbellezen is het niet om den bijbel op zichzelven te doen, maar om.... Ja, waarom is het ons nu eigenlijk te doen? Natuurlijk om de stichting, antwoordt iemand. Accoord. Als dit woord nu maar genomen wordt in zijn eigenlijke onvervalschte beteekenis en niet in den soeperigen zin der vrome mode. Stichten is opbouwen. Een volkomen actief begrip dus. Aanduiding eener actie, waarbij elke andere actie kinderspel mag worden genoemd. Niet een vlucht in de haven der passiviteit. Niet een spelevaren op de deiningen vaneen snel bewogen gevoel. Niet een aankweeken van sentimenteele aandoeningen. Niet een zich wiegelen op wisselende stemmingen. Niet een aesthetisch dwepen met bonte luchtspiegelingen. Niet een mystiek verzinken in een soort vah hypnotischen slaap. Het gaat om meer dan om de kabbeling van de opper* ■ vlakte in het zieleleven, het gaat om den heelen mensch. Wij mogen geen Simons blijven, luisterende naar eiken wind en door iedere ademtochtje gerimpeld, wij moeten Petrussen worden, rotsmannen. Daartoe dient onze ziel te worden geroerd, zeker, maar zóó te worden geroerd dat de ontroering meer is dan een zaak van het gevoel: ook het verstand, ook het leven moet worden ontroerd door de ontroering des harten. Ik ken iemand, die in een kritische periode van zijn leven voor schipbreuk bewaard werd door eiken morgen een psalm te lezen. Hij zocht dan dagelijks naar een treffend, aangrijpend woord, onderstreepte dat, accepteerde het zoodoende als een woord direct uit den hemel en vond daarin het anker, dat hem vasthield tegenover den grimmigen muil der afgronden. Trek uwe schoenen uit van uwe voeten, want de plaats waarop gij door deze confidentie komt te staan is heilige grond. En toch zou ik zoo'n bijbelgebruik enkel als noodhulp durven aanbevelen. Werd het methode voor dagelijks gebruik, het heilige boek zou gevaar loopen orakelboek te worden op de manier als ons in het bekende gedicht van Tennyson «Enoch . Arden» beschreven is, terwijl er dan toch bij al te zeer mogelijke misleiding geen sprake zou zijn van misleiding door de beloften Gods, maar enkel en alleen van misleiding door het arglistige eigen hart, misschien bovenal arglistig onder den dekmantel van vrome emotie. Egocentriciteit kan ons hier zoo licht verhinderen, in God het middelpunt van ons verlangen te vinden. Ook onze naasten worden er de dupe van, als wij op die manier alles naar ons dierbaar ik toehalen en daarvoor annexeeren. We beginnen dan den dag mogelijk met een glas champagne, maar missen ons dagelijkse!» manna, de broodnoodige spijze door wier kracht alleen wij onze pelgrimsreize door de woestijn wederom een dag kunnen volhouden. Zonder manna, zij het dan ook met champagne, wordt ons de weg te veel. De «weldadigheid» van dit vrome genot is als een morgenwolk. Zoodra de zon hoog aan den hemel staat, valt er van deze op geheimzinnige en verraderlijk*snelle wijze verdwenen wolk geen druppeltje lafenis in de ziel. Een mensch, die op zijn stemmingen leeft, is als een baar der zee, van den wind heen en weer geworpen: een dubbelhartig mensch, ongestadig in al zijne wegen. En het ergste van het geval: twijfel komt bij ons op aan de kracht en werking der goddelijke medicijn. We hebben de medicijn gebruikt, en het helpt niet. Maar waarom hebben we ons bij het gebruik der medicijn dan ook niet aan het voorschrift van den dokter gehouden? Het gaat hier, als bij het liefhebben van God, om de ziel en wel om de heele ziel. Naast de ziel staat echter ook het verstand. Ja, bij een ruimeren zin van «ziel», kunnen wij zeggen dat tot de heele ziel ook behoort het verstand. Ook bij den bijbel komt het aan op het verstand, en wel op het heele verstand. Gelukkig, dat de eisch luidt: het geheele verstand. Daardoor krijgt de ervaring gelegenheid om de stelling te bewijzen, dat een beetje wetenschap wel leidt van God af, maar de volle wetenschap leidt naar God toe. Misschien lijkt het dezen of genen gewaagd, in dit ver* band het intellect op te roepen. Is de bijbel dan niet even goed als de kerk er op uit om de menschen dom te houden ? Kunnen beide hun autoriteit niet enkel laten gelden bij de groote schare, die de wetenschap niet kent en daarom ver* vloekt is, terwijl bij eenig zelfstandig nadenken deze autori* teit kwijnt en verdwijnt als sneeuw voor de zon? Ik zal hier nu niet de geschiedenis der beschaving als parallel van de geschiedenis des bijbels laten defileeren. Maar van ieder bijbellezer mag worden geëischt, dat hij bekwaam zij in de kunst, waarin de theologische- studenten bij hun proponents* examen worden geëxamineerd: de kunst van verstandig bijbellezen. Als tot verstandigen spreek ik, zegt Paulus, en zegt de Schrift hem na. Voor de onverstandigen = de tragen van hart is hier geen winst te behalen. De vrij algemeen verspreide dwaling, dat de bijbel het verstand het zwijgen zou opleggen, staat natuurlijk in nauw verband met de schier universeele misvatting, dat geloof zou neerkomen op het overnemen en aannemen van allerlei waarheden. Gij moet dit en dat gelooven. Gij moet ook van den bijbel dit en dat gelooven, b.v. beginnen met te gelooven alwat in den bijbel staat. Met zulk een surrogaat van geloof heeft men zich echter juist den toegang tot het ware geloof en alzoo ook den toegang tot den bijbel versperd. De Schrift wil ons niet in aanraking brengen met waarheden = stellingen === men* schelijke dingen, maar met de waarheid = de realiteit = God. Nu kan men ondanks de verregaande differentiatie van het menschelijk leven toch wel zeggen, dat hier tweeërlei moeilijkheid valt te overwinnen, al naarmate onze geest meer systematisch dan wel meer analytisch is aangelegd. Sommigen naderen den bijbel met een misschien tot in de kleinste bijzonderheden uitgewerkte en afgewerkte inspi» ratietheorie. In zoover er achter die theorie leven zit, heb ik er allen mogelijken eerbied voor. In zoover er achter deze theorie dood zit, heb ik er alle mogelijke minachting voor. De vraag is, waarmee wij te doen hebben. Met een bijbel, die is zooals hij is? Of met een bijbel, die is zooals wij hem het lieftt hebben? Die dus door ons is omtuind en besnoeid, gefatsoeneerd en gesteriliseerd? Rome stelt zich niet eerder tevreden of het moet hebben een onfeilbaren tekst, een onfeilbare vertaling, een onfeilbare verklaring, een onfeilbare hoogste instantie, in geval al die lagere onfeilbaar* heden toch nog in botsing met elkander zouden geraken. Zal nu een Protestant al die Roomsche onfeilbaarheden kunnen missen, en ondanks dat gemis in de Schrift Gods Woord hooren? In elk geval: de bijbel is wat hij is, en niet wat de menschen van hem gelieven te maken. En de bijbel, zooals hij door de menschen is gemaakt, is dood. Terwijl de * bijbel, zooals hij is, leeft. Precies als bij Christus zeiven. Wat de menschen van Jezus maken is een doode figurant. Wat Jezus is, gisteren en heden en tot in eeuwigheid dezelfde, is de levende Heer. Wij hebben nu eenmaal geen Heiland en ook geen bijbel, die dezelfde blijft voor geloovigen als voor ongeloovigen. De ongeloovigen hebben geen Heer en daarom geen bijbel. Alleen de ge* loovigen hebben een Heer en daarom een bijbel. Zij hebben een bijbel, omdat zij een Heer hebben. En zij hebben een Heer, omdat zij een bijbel hebben. Heer en bijbel beide zeggen: Zalig wie niet aan mij geërgerd wordt, maar gelooft. Evenzeer als Christus ergernis geeft, ergernis geven moet om het geloof mogelijk te maken, geeft de bijbel ergernis, moet de bijbel ergernis geven. Ook aan het verstand. De «Dageraad» heeft goedkoop werk met boekjes over Rabbi, pastoor en dominee, die de tegenstrijdige teksten op het marktplein moeten uitschreeuwen. De bijbel zelf stelt er een eer in, het u bij het opspeuren der moeielijkheden niet al te moeielijk te maken. In hetzelfde hoofdstuk, waarin tweemaal wordt gezegd dat het den Heer berouwde, Saul tot koning te hebben gemaakt, heet het: En ook liegt Hij die de overwinning Israëls is niet, en het berouwt Hem niet, want Hij is geen mensch dat Hem iets berouwen zoude. Een blinde, die niet ziet hoe de evangeliën van elkander afwijken 1 Met aandoenlijke naïveteit vinden wij dezelfde voorbeelden, die Paulus aanhaalt om te bewijzen dat de mensch door het geloof gerechtvaardigd wordt, bij Jakobus aangehaald om te bewijzen dat de mensch gerechtvaardigd wordt door de werken. God heeft voortijds vele malen en op velerlei wijzen tot de vaderen gesproken door de profeten. Die openbaring valt uiteen in vele deelen en vele variëteiten. En als God in deze laatste dagen tot ons spreekt door den Zoon, maakt Hij Christus' apostelen tot uitdeelers der menigerlei, veel* kleurige genade. Almaar regenbogen in de verschillende facetten van denzelfden diamant 1 Nu mag een mensch dogmatisch aangelegd zijn en een onweerstaanbaren drang in zich voelen om de vele materialen tot een schoon geheel, een machtig systeem te verwerken, als hij dan maar begrijpt, dat de Schrift hem gelegenheid biedt, die prachtige dog* matiek, zoodra hij ze klaar heeft gekregen, onmiddellijk weer in het vuur te werpen, teneinde haar om te smelten en te zuiveren. De vuurhaard Gods kritiseert onze geloofsvoor* stellingen met onverbiddelijke felheid, stuurt onze geloofs* begrippen stelselmatig in de war, opdat wij zouden erkennen, dat wij het nog niet begrepen hebben, en het nog niet begrepen hebben, omdat wij het nog niet gegrepen hebben: wij kennen ten deele, en profeteeren ten deele. Zoodra wij ons opmaken om uit te spreken de onuitsprekelijke dingen, die wij in dezen derden hemel, in dit paradijs hebben gehoord, beginnen wij te stamelen. En dat stamelen is de eenige keur der christelijke belijdenis. Komen wij uit den analytischen hoek, dan zijn de moei* rijkheden van geheel anderen aard. Dan moeten wij niet van de eenheid tot de verscheidenheid, maar van de verscheiden* heid tot de eenheid zien door te dringen. En die verscheidenheid is voor onzen kritischen geest soms zoo wanhopig. Roomsch als wij van nature zijn, beamen wij de stelling dat de bijbel is een duister boek, waarom de leeken zich er ook maar liever niet de vingers aan moeten branden: ze kunnen het gevaarlijke werkje gerust aan de vakmenschen, de priesters, overlaten. Hoe wordt de protestantsche voorstelling, dat de bijbel een duidelijk boek zou zijn, belachelijk gemaakt door dat heirleger van ketters, ieder met zijn letter! En toch ook hier de paradox het summum der wetenschap: de bijbel is een duidelijk boek. Vraag het maar aan de eenvoudige zielen, die misschien moeite hebben met het begrijpen van de preek van hun dominee, de vetgedrukte teksten in hun versleten boek verstaan zij, en zij gaan er de zaligheid mee in. De bezwaren liggen niet zoozeer aan den kant van het boek als wel aan onze zijde. Deze geheimzinnige macht wil ons zegenen, mits wij met haar worstelen op leven en dood: ik laat u niet gaan, tenzij dat gij mij zegent. Bovendien, den wijzen en verstandigen is het verborgen, den kinderkens is het ge* openbaard. Met verstand, in den zin van eigen wijsheid genomen, komt men in deze duisternis niet ver. Ons verstand moet voor de goddelijke wijsheid opengaan. Ontdekken, dat boven het weten der dingen staat het kennen der personen, het kennen van den eenigen waarachtigen God en Jezus Christus, dien Hij gezonden heeft. Dan mogen allerlei moeilijkheden voorloopig blijven liggen. En vele nieuwsgierige vragen voor contrabande worden verklaard. Laten de Natha* naels maar sceptisch hunne schouders ophalen, omdat uit dat verachte Nazareth niets goeds kan voortkomen, als zij maar met hun Filippussen meegaan om te zien Hem, die hen onder den vijgeboom heeft gadegeslagen 1 Laten de Samaritaansche vrouwen maar wanhopig hard van begrip zijn, zoo zij slechts te midden van al die onbegrijpelijke woorden het woord verstaan, dat hen wijst op haar schuld! De bijbel wordt door den bijbel zeiven verklaard. Hier is het pad der rechtvaar* digen, een schijnend licht gelijk, voortgaande en lichtende tot den vollen dag toe. Vraag ik mijn fietslantaarn: «openbaar mij de geheimen van hemel en aarde, van Noord en Zuid, van Oost en West», dan begint haar licht droevig te kwijnen. Maar zeg ik: «wijs mij den weg naar huis», zoo licht zij mij vroolijk voor. Uw Woord is een lamp voor mijn voet en een licht op mijn pad. De bijbel is het boek, dat ons den weg naar den Vader wil wijzen. Op alle andere vragen heeft het geen antwoord, daarom is zijn zoogenaamde ant* woord opzettelijk duister. Maar op de vraag: «hoe kom ik thuis?» heeft het een glorierijk antwoord, overvloeiende van duidelijkheid als zonneglans. In dit licht gaan wij naar den Vader. In dit licht gaat alles mee naar den Vader. Alle verre gedachten en alle oproerige systemen worden in de kracht van dit boek door ons krijgsgevangen gemaakt tot de ge* hoorzaamheid van Christus. Opmerkelijk, dat de apostel in verband met «gedachten» spreekt van «gehoorzaamheid». Zonder het verstand komen we niet waar we wezen moeten, maar met het verstand alleen komen wij er evenmin. Gij zult God liefhebben met geheel uw ziel, geheel uw verstand en al uw kracht. Gelijk de Schrift op heel onze ziel en heel ons verstand beslag legt, zoo eischt zij ook al onze kracht op. De praktijk van ons leven. De heele praktijk van ons heele leven. Als het abc der christelijke leer is ons ingeprent, dat het bij alle hooren bovenal aankomt op het doen. Wie hoort en niet doet levert daarmee het stellige bewijs, dat hij niet goed heeft gehoord. Daarom ook staat niet aan het begin maar aan het einde van de gelijkenis van den zaaier de venna* ning: Wie ooreri heeft om te hooren, die hoore. We luisteren misschien van het begin tot het einde, maar na het einde begint het luisteren toch pas goed. Nadat het woord tot ons gekomen is, houden aarde en hemel in geweldige spanning den adem in, in afwachting wat we daarvan nu in praktijk zullen brengen. Daarom spreekt Ruskin zoo te recht van het groote boek, waarvan nog nooit een syllabe verstaan werd dan door de daad. Connectie met de daad bereidt de lectuur voor: alleen bij aanwezigheid van zondebesef is er een klank* bodem. Connectie met de daad formeert de lectuur: een inspanning van alle kracht als bij geen andere taak. Connectie met de daad bekroont de lectuur en bewijst haar vrucht* baarheid. De rijke jongeling kan Jezus woord niet verstaan, zoo hij niet eerst al zijn goederen verkocht heeft om het geld aan de armen te geven. «Zoo wie Gods 'wil wil doen, die zal van deze leer bekennen of zij uit God is dan of ik van mijzelven spreek.» Jezus laat kritiek op zijn woord toe, lokt ze uit, ja eischt ze. Maar een kritiek, die in plaats van intellectueel moreel mag genoemd worden. Wilt gij Gods wil doen? Niet: doet gij Gods wil? Het doen van Gods wil kan van het hooren van het woord slechts de vrucht wezen. Maar de voorbereiding bestaat in den ernstigen wil om den kant uit te gaan naar God. «Want een iegelijk die kwaad doet haat het licht en komt tot het licht niet, opdat zijne werken niet bestraft worden; maar wie de waarheid doet komt tot het licht, opdat zijne werken openbaar worden dat zij in God gedaan zijn.» Is het u te doen om allerlei verstandelijke en daarom minderwaardige problemen, zoo weigert de Schrift u hand* en spandiensten te bewijzen, daar* voor staat zij te hoog. Maar zoo uw probleem is het levens* probleem, uw honger levenshonger, uw dorst levensdorst, het levende water, het levende brood, het leven wordt u in volheid aangeboden. Honger resulteert uit arbeid en is de beste kok, bij geestelijke spijzen de eenige kok. De honge* nge laat de spijs niet onaangeroerd staan, maar eet. Eet d. i. verwerkt de spijze, zet haar door arbeid om in kracht en door kracht in arbeid. Vandaar dat het evangelie gevoeglijk met een militaire marschorder kan worden vergeleken, en door dat evangelie aan militairen een prachtige kans wordt aan* geboden om het koninkrijk Gods in te gaan. Adres aan den hoofdman van Capernaum, die zoo heel goed weet hoe het gaat. Hij is immers een mensch, onder superieuren staande, met commando over minderen, en hij zegt «ga» en men gaat, «kom» en men komt, «doe» en men doet. Met al zijn kin* derlijke, misschien kinderachtige beschouwingen slaat de man den spijker precies op z'n kop. En wordt om zijn groote geloof ons ten voorbeeld gesteld. Als het Woord Gods actie Gods is, zal het zich met heilige causaliteit ook bij den mensch in actie openbaren. Mogelijk ontleent de Roomsche kerk hieraan het recht, naast de Schrift de overlevering te plaatsen: alleen in zoover het oude boek alle eeuwen door leven heeft gewekt, is het gebleken te zijn het Woord van den levenden God. Als we dat levende resultaat van leven nu maar niet enkel tot het verleden beperken! Ieder kind van God heeft in dezen zin immers zijn verleden: een levens* geschiedenis, die voor een goed deel bijbelgeschiedenis is- Zijn eigen leven heeft hem zijn eigen bijbel gegeven. En zijn eigen bijbel heeft hem zijn eigen leven gegeven. Eigen lijden alleen heeft de lijdenspsalmen voor hem ontsloten, eigen gebed het geroep uit deze diepten, eigen strijd den strijd der heilige mannen Gods, eigen jubel het eeuwig Halleluja. En zoo de granieten karakters van Oud en Nieuw Testament hem op zijn beurt tot man van karakter hebben gestempeld, het is niet geschied zonder dat het metaal eerst was omgesmolten in de hitte der verdrukking. Elke mensch heeft op die manier zijn eigen bijbel, elke tijd, elk volk. Het boek van alle volken, van alle tijden, van alle menschen kan door elk van die volken en tijden en menschen slechts in zoover worden verstaan, als er gemeenschap is van levenservaring, levensstrijd, levens* werk. De apokalyptische tijden leggen de apokalyptische schriften uit en de apokalyptische schriften de apokalyptische tijden. De mystieke volken de mystieke boeken en de mys* tieke boeken de mystieke volken. De profetie — en in dit opzicht kan heel de Schrift profetie heeten — de profetie is niet van eigen uitlegging. De profetie is van goddelijke uit- legging, en God legt haar uit in de geschiedenis en door de geschiedenis, de geschiedenis der menschen, de geschiedenis der tijden, de geschiedenis der volken. Al de Schrift is van God ingegeven en is nuttig tot leering, tot wederlegging, tot verbetering, tot onderwijzing die in de rechtvaardigheid is, opdat de mensch Gods volmaakt zij, tot alle goed werk volmaakt toegerust. Het bewijs voor de volmaaktheid der Schrift ligt in den volmaakten mensch. Niet om de vol* maaktheid der Schrift, om de volmaaktheid des menschen is het te doen. Niet om de onfeilbaarheid van de Schrift, maar om de onfeilbaarheid van den mensch, den mensch Gods. God vraagt van ons in de eerste plaats, dat wij Hem liefhebben met geheel ons hart. "Wanneer ik ten opzichte van den bijbel het hart in de laatste plaats noem, is dat natuurlijk naar den regel: last not least. Integendeel, ook bij het lezen der Schrift komt het allereerst aan op het hart, het heele hart. Hier is een woord, dat uit het hart komt en zijn bestemming pas heeft bereikt, als het tot het hart is ingegaan.. Uit het hart tot het hart. Uit Gods hart tot ons hart. Het is ons bij den bijbel niet om den bijbel te doen. Niet om een papieren paus, en nog veel minder om een afgod. Het is ons te doen om God, den levenden God. En in dat zoeken van den levenden God is onze positie tegenover de Schrift tot op zekere hoogte als die van Jezus Christus tot het Oude Testament: wij staan onder haar en wij staan boven haar. Het Christenvolk is niet in joodschen zin het volk van het boek, het is het volk van God. De bloeitijd der gemeente was de tijd dat de boeken des Nieuwen Testaments nog niet waren geschreven, althans niet waren gekanoniseerd. Zullen we in den hemel ook boeken lezen? Zullen we in den hemel ook den bijbel lezen? Alleen een bekrompen fantasie kan zich het Vaderhuis als een bijbelhuis voorstellen. En alleen een naïeve verwarring van ongelijksoortige grootheden de belijdenis «Gods Woord houdt stand in eeuwigheid» herleiden tot de stelling, dat de bijbel deel heeft aan de eeuwigheid Gods. Wie onzer zal den eenvoudigen vrome, die niet of slechts gebrekkig lezen kan, zijn plaats onder de uitverkorenen betwisten? De wetgeleerden te Jeruzalem kenden de heele Schrift van buiten en kwamen toch niet naar Bethlehem, terwijl de wijzen uit het Oosten alleen maar door de ster geleid werden naar de krib. Het Woord Gods is niet gebon* den, ook niet aan den bijbel gebonden. Door deze erken* ning wordt echter de glans van het eenige Woord Gods niet verminderd, integendeel versterkt. We hebben hier een spiegel van Gods aangezicht. Met eenige variatie kunnen we Paulus nazeggen, dat wij hier de heerlijkheid Gods als in een spiegel aanschouwen. Als er nu maar geen deksel ligt op ons oog, en bovenal niet op ons hart! Als de groote staaroperatie maar op ons oog en ons hart is toegepast, en wij bekeerd zijn tot den Heer, zoodat we Hem kunnen kennen en kunnen herkennen! Wij hooren een goddelijk testament voorlezen. Als wij nu maar hebben ontdekt, dat onze naam in dit in vele opzichten misschien zoo vreemd* soortige document wordt genoemd: hoe zullen we de ooren spitsen 1 Hier is een brief uit den hemel. Als wij nu maar tusschen de regels kunnen lezen, en ons levendig voorstellen hoe de dingen thuis zijn, en het bekende aangezicht vóór ons zien. Anders zou Vader's brief misschien wel kunnen dienen om ons op een afstand van het Vaderhuis te houden: we kunnen Vader immers wel missen, nu we Vader's brief hebben ontvangen! Wij noemen den bijbel de Heilige Schrift en spreken van het Woord Gods. Gewoonlijk gebruiken wij deze beide termen als synoniemen door elkaar. Bij een scherper onderscheiding zou men hier echter tweeërlei Chris* tendom kunnen constateeren. Het Christendom van de Schrift en het Christendom van het Woord Gods. Het Christendom met een absenten en het Christendom met een presenten God. Zoo de bijbel van Schrift voor ons geworden is Gods Woord, hooren wij daarin als door een hemelschen telefoon de stem des Vaders. Natuurlijk niet, doordat wij op heidensche manier het boek tegen het oor leggen, maar toch wel zóó, dat heel de ziele luistert en heel het harte oor is. Het Woord Gods wordt niet gelezen, maar gehoord. Gehoord in de prediking, onafscheidelijk met den bijbel verbonden en in den triomftocht des Konings broederlijk met den bijbel gaande hand aan hand. Gehoord in de Schrift, die door een aangrijpende ontdekking en in zalige ervaring voor ons wordt Woord, Woord van Jezus, Woord van God. God spreekt en wij luisteren. God spreekt tot ons en wij spreken tot God. Bij het echte bijbellezen komt vanzelf het gebed: het gesprek wordt een tweegesprek. Wanneer wij God niet aan het woord laten komen, zullen wij niets van Hem te hooren krijgen. Maar wanneer wij God alleen aan het woord laten blijven, zal Zijn spreken spoedig in zwijgen overgaan. Bijbellezing en gebed zijn als positieve en negatieve electriciteit bij het contact tusschen God en mensch. Tezamen vormen zij een soort van telegraafsysteem tusschen hemel en aarde, waarbij het bijbelboek het alfabeth levert. Er is een gebed vóór het lezen. Een gebed onder het lezen. Een gebed na het lezen. Spreek Heer, uw knecht hoort. Hij wekt eiken morgen, Hij wekt mij het oor, dat ik hoore gelijk wie geleerd worden. De Overste houdt appèl, en wij roepen: present. Gij moet Luther er over hooren, den man die als weinigen hier recht van spreken heeft. «Niemand kan God naar Zijn Woord recht kennen, tenzij hij het direct van den Heiligen Geest hebbe.» «De Heilige Schrift kan noch door vlijt noch door verstand doorgrond worden. Daarom is het uw eerste plicht, met gebed te beginnen, namelijk dat gij vraagt of de Heer, zoo het Hem mocht behagen iets door u tot Zijn eer, niet tot eer van u of van eenig mensch te werken, u uit barmhartig* heid het ware verstand van- Zijn woorden schenke. Want er is geen Meester der Heilige Schrift behalve de Spreker van het Woord zelf, gelijk geschreven is: Zij zullen allen van God geleerd zijn. Daarom moet gij geheel en al aan uw vlijt en uw verstand vertwijfelen, en alleen op God verlrou* wen en op den invloed van Zijn Geest.» «Wanneer gij tot uw bijbel nadert, verhef dan eerst de oogen van uw hart en van uw lichaam naar den hemel tot Christus om Hem met korte verzuchtingen om Zijne genade aan te roepen; doe dit onder het lezen herhaaldelijk, zoodat gij spreekt en denkt: geef, Heer, dat ik ook dit recht verstaan, meer nog dat ik het doen moge.» «Liefste Heer Jezus, zoo deze studie niet tot Uw eer is, laat mij er dan ook geen syllabe van verstaan ; geef mij echter zooveel U goeddunkt tot Uw eer in mij, zondaar.». Prof. van Dijk citeert in een soortgelijk verband Martineau: «de woorden zelve liggen daar neer zonder hun vleugels» en Plat©: «het geschreven woord heeft altijd zijn vader noodig om het te hulp te komen». Hij voegt er aan toe: «aan den exegeet is het te weten welke woorden oor* spronkelijk vleugels gehad hebben; aan hem is het die woorden weer voor een wijle in het bezit van hun vleugels te stellen». Aan vleugels zal het de bijbelwoorden oorspron* kelijk wel niet hebben ontbroken, als wij ze nu maar weer in het bezit van hunne vleugels stellen door ze onze vleugels te leenen. Kierkegaard houdt ergens een vrij ingewikkelde redeneering over de inspiratie. Wanneer men de inspiratie alleen tot de apostelen beperkt, zijn deze door hun inspiratie wel van hun juiste opvatting verzekerd, maar het volgende geslacht zou hen dan zonder inspiratie toch niet kunnen verstaan. Ja, ook de onfeilbaarheid van den paus geeft geen oplossing van de moeiehjkheid: wie hem zonder onfeil* baarheid hooren, moeten hem noodwendig misverstaan. Zelfs met de onfeilbaarheid van alle leeraars der kerk zijn we er nog niet, de onfeilbaarheid van ieder mensch zou moeten worden aangenomen. Hieraan ligt de ware gedachte ten grondslag, dat de geïnspireerde Schrift alleen toegankelijk is voor den geïnspireerden mensch. Het testimonium Spiritus Sancti, het getuigenis des Heiligen Geestes in den bijbel kan alleen worden vernomen door den geloovige, die datzelfde getuigenis heeft in zijn hart. Hooren is bidden. En bidden is hooren. Natuurlijk is bidden ook spreken, spreken tot God, maar zonder het spreken van God en het luisteren naar God zal het spreken tot God spoedig verflauwen. Evenals het spreken van God spoedig verflauwt, zoo er van de zijde des menschen op het Woord geen antwoord volgt. Hooren is bidden. En bidden is hooren. Bijbellezing en gebed blijven een heilige tweeëenheid vormen. Anders gezegd: geen bijbellezing zonder meditatie. Oratie (gebed), meditatie (overdenking) en tentatie (beproeving) maken den theoloog. Ook den Christen. Indien gijlieden in mijn woord blijft, zoo zijt gij waarlijk mijne discipelen, en zult de waarheid verstaan, en de waarheid zal u vrijmaken. In vorige eeuwen werd bij een promotie in de godgeleerd* heid den jongen doctor eerst een geopende en daarna een gesloten bijbel voorgehouden. We moeten met een open bijbel vóór ons zitten, maar ook met een gesloten bijbel d. w. z. wij moeten behalve de kunst van lezen ook de kunst van niet*lezen verstaan, het gelezene laten bezinken, het ge* hoorde als Maria overleggen in ons hart, er mee bezig zijn, er aldoor mee bezig zijn. Van een zeker monnik wordt verhaald, dat hij de gewoonte had van den vroegdienst af tot den middag in een hoek gedoken te zitten met een klein evangelieboek op den schoot, maar hij sloeg nooit een blad om, hij mediteerde slechts over een enkele bijbelplaats. Er zijn wel van die woorden, die er zoo slaperig uitzien, zegt Luther, maar als men ze opwekt en ontdekt en vlijtig er over nadenkt, of ze zich dan laten gelden! Zou Thohick ook niet gelijk hebben, wanneer hij de donkere plekken in de Schrift toeschrijft aan de donkere plekken in ons hart? En zou er zoodoende geen kans zijn, dat wij minder godgeleerden werden en meer van God geleerden? Geen stichting in den zin van oppervlakkige emotie gezocht, geen leerstelsel van dogmatiek, geen karakterstudie of karaktervorming allereerst, laat de ziel gelijk het hert hijgt naar de waterstroomen dorsten naar God, laat het naar God geschapen hart dat geen rust vindt totdat het rust gevonden heeft in God de rust zoeken bij Hem. Water uit den rotssteen! Manna uit den hemel 1 De hand aan Gods hand! Het oog in Gods oog! Het hart tegen Gods hart! Bethel: een huis Gods, een poorte des hemels! Pniël: ik heb God gezien van aangezicht tot aan* gezicht, en mijne ziel is gered. Nu wij de verschillende stadiën, die zendeling Lyon in zijn geestelijk leven doormaakte, op onze manier hebben meegemaakt, rest ons evenals hem bij onze recapitulatie nog slechts de verzekering, dat bij de ordening der constitu* eerende elementen geen daarvan een plaats in het geheel onwaardig geacht wordt. Alles houde zijn waarde, maar alles kome op zijn plaats. Tevens willen wij niet voorbijzien, dat ieder mensch ook geestelijk zijn eigen constitutie heeft. Er zijn emotioneelen, er zijn intellectueelen, er zijn energieke karakters. Bij ieder zal het evangelie dus door een andere deur binnenkomen. Maar het hart der Schrift gaat slechts open voor hem, wiens hart voor de Schrift is opengegaan. Dat mag toch wel een schitterende revanche van het bij* belboek heeten, dat het aanvankelijk zoo vreemde en vreemd* soortige meer en meer eigen wordt. Wat begon als plicht, en (eerlijk gezegd!) toch ook wel een beetje als plaag, zet zich om in voorrecht en feest. Het «moeten» ontwikkelt zich tot «mogen». Vanzelf leert de reiziger naar de eeuwig* beid zijn reisboek gebruiken. En de leerjonger van Christus heeft voortdurend zijn handboek bij de hand. Om zoo te zeggen: voortdurend in de hand. Of nog liever: in het hart. De inquisitie deed huiszoeking bij iemand, die verdacht werd een verboden boek onder zijn dak te bergen. Is er een bijbel in uw bezit? Habeo sed in corde meo. Ik heb er een, maar in mijn hart. Heerlijk, als de gewoonte zoo tot tweede natuur is geworden, het woord niet alleen van buiten maar ook van binnen geleerd is, en wij op ons ziekbed of sterf* bed mogen glimlachen: habeo sed in corde meo. Er is geen boom in dit bosch, bekent Luther, of ik heb er tegen aan geslagen en er een paar appels of peren van geschud of geplukt. Geen wonder daarom, dat hij met heiligen waanzin begint te razen; Een brief van zijn vorst moet men driemaal lezen, maar den brief van God moet men lezen drie, vier, tien, honderd, duizend, honderdduizendmaal 1 Hoe zal zich dan niet een stille ontroering van ons meester maken telkenmale als wij het gewijde boek opslaan! Nous éprouvons en 1'ouvrant le vertige de 1'infini. De kranken in de zalen van Bethesda vonden geen heil in het badwater, tenzij het door een engel beroerd was. Zoo wachten de wateren der Schrift op beroering en de ziel van den bijbel* lezer wacht op beroering, en tusschen de beroering der Schrift en de beroering der ziel, de beroering der ziel en de beroering der Schrift is er een gestadige wisselwerking. Het gaat ons wel eens zoo, dat wij «den geheelen nacht over gearbeid en niets gevangen» hebben, maar op het woord van den Meester: «steek af naar de diepte», werpen wij het net uit en het scheurt. Wij hooren aandachtig en eten het goede en laten onze ziel in vettigheid zich verlustigen. Van dit geestelijke genot is onmisbare voorwaarde: «eten». Gelijk het in de Openbaring staat: neem het boeksken en eet het op. Soms is het zoet in onzen mond en bitter in ons binnenste. Soms bitter in onzen mond en zoet in ons binnenste. Maar altijd is het spijs: bij deze dingen leeft men. En steeds weer is het verrassing. De Heer «geeft» ons een woord, juist voor ons in ons eigenaardig milieu, met onze intieme behoeften. Als kwam een hemelwoord op engelen* wieken tot ons gevlogen. Om er stil onder te worden! Hoe weet de groote God rekening te houden met de kleine menschen en de kleine dingen der kleine menschen! Toch zijn deze verrassingen niet bestemd om de geeste* lijke traagheid bij ons in de hand te werken en bijbelstudie overbodig te maken. Integendeel. Robert Keable noemt de Schrift het moeilijkste boek der wereld, waarvan wij feitelijk nog zoo goed als niets verstaan: we hebben nog maar een druppel uit den oceaan geschept. Onder sommige «vromen» wordt het voor het non plus ultra der godzaligheid gehouden, den bijbel te vergeestelijken, van alles alles te maken, eerst eigen wijsheden er in te leggen en dan met een soort van goochelaarsbehendigheid ze er weer uit te halen. En het zijn altijd weer dezelfde «waarheden» ! Alles op één niveau. Alles monotone herhaling van het ééne. Terwijl inderdaad aan de verscheidenheid hier geen einde komt en elk woord «ein* malig» is, tot dezen specialen mensch, in deze speciale om* standigheden, met deze speciale nooden. Let op hoe de Heiland altijd weer volkomen ingaat op de Hem gestelde vragen, vooral de vragen achter de vragen, de vragen van het hart die in de vragen van den mond slechts gebrekkig tot uiting komen, en juist dat momenteele der woorden geeft hun het eeuwigheidskarakter: hemel en aarde zullen voorbijgaan, maar mijne woorden zullen geenszins voorbij* gaan. Dit «einmalige» moeten wij opspeuren om een levende transpositie in ons tegenwoordige oogenblik en onze tegen* woordige situatie mogelijk te maken. Wij hebben niet te doen met een boek vol formules, die zoo zonder meer kunnen worden overgenomen, de beginselen moeten aan het licht worden gebracht. En de beginselen komen niet aan het licht dan door een distillatieproces, waarbij wij onszelven als retort beschikbaar gesteld hebben. De waarheid is altijd nieuw. Wat niet nieuw is, is ook niet waar. Schleiermacher tracht te verklaren, hoe de Heilige Geest door de Schrift ons in alle waarheid leidt evengoed als de apostelen, die zich in het onderwijs van Christus zeiven mochten verheugen. Zoo krijgt ieder, in verband met zijn eigenaardig denken en spreken, een eigen Schriftkennis en een eigen christelijke belijdenis. En wat in eiken tijd zich als door de Schrift gewekte opvatting van het christelijk geloof doet gelden, is op dat moment de wettige ontwikkeling der echte en oor* spronkelijke opvatting van Christus en zijn werk, en consti* tueert voor tijd en plaats de gemeenschappelijke orthodoxie. In elk geval is het beddeken der traagheid de kweekplaats der orthodoxie niet! De menschen uit den bijbel leven. En de menschen, die met en uit den bijbel leven, ontvangen aan hetzelfde leven deel. Ze worden, om het Spurgeon na te zeggen, met «bibline» gedrenkt. Deze bibline maakt ook hen tot menschen uit den bijbel. Het is hen aan te zien, dat zij met Jezus geweest zijn. Doordat zij zich voortdurend door hun geïllumiheer* den bijbel laten illumineeren, worden zij zeiven een soort illuminatie in deze duistere wereld. Wat men ook tegen het gebrekkige onzer bijbelvertalingen moge inbrengen, wanneer von Baader gelijk heeft met den mensch de beste bijbelver» taling te noemen, dan zal zulk een bijbelvertaling van een mensch, zulk een mensch van bijbelvertaling ook nu een welsprekende recommandatie zijn voor het oude boek. In Engelsch Indië ging een heiden groote bedevaarten onder* nemen en veel geld aan zijn afgodsbeelden offeren ten einde uit het hart van zijn vrouw te verbannen de liefde tot de Schrift, waarmee zij op een zendingsschool was besmet ge* worden. Toen dit alles niet mocht baten, werd hij door zijn negatief resultaat zóó verrast, dat hijzelf een Christen werd. Indien wij door den Geest leven, laat ons ook door den Geest wandelen. Gelijk wij in het voorafgaande telkens eigenschappen van God en van Christus aan de Schrift hebben toebedeeld, zonder ons aan heiligschennis of godslas- tering schuldig te maken, zoo durven wij ook hier te zeggen : Indien wij door den bijbel leven, laat ons ook door den bijbel wandelen. Dan zal de wonderwereld zijn de wereld waar wij thuis behooren, waar wij ons thuis gevoelen en waar wij straks thuis komen. Als kolonisten in het vreemde land, nemen wij telkens inzage van ons bewijs van domicilie in het vader* land. Met Augustinus belijden wij, dat wij daarom den bijbel niet hebben verstaan omdat wij onszelven voor zoo groot hielden. Wij beginnen kinderen te worden. Dat is onze groei. En het boek groeit met ons mee. Proefondervindelijk 1 komen wij achter de onuitputtelijkheid van onzen schat. Nu gaan wij met Psalm 119 den lofzang aanheffen. Een eeuwige « erve, mijns harten vroolijkheid! Zoeter dan honing en honing* zeeml Kostbaarder dan goud, ja het fijnste goud! Vroolijker in den weg uwer getuigenissen dan over allen rijkdom! Gezangen ter plaatse mijner vreemdelingschappen! Aan alle volmaaktheid een einde, "maar uw gebod zeer wijd! Uw Woord zeer gelouterd! Uw knecht heeft het zeer lief! Maar dan ook: Ontdek mijne oogen, dat ik aanschouwe de won* deren uwer wet. En: Gedenk aan 't woord, gesproken tot uw knecht, Waarop Gij mij verwachting hebt gegeven 1 Dit is mijn troost, in druk mij toegelegd. Dit leert mijn ziel U achter aan te kleven. Al 't geen uw mond aan mij had toegezegd Gaf aan mijn hart vertroosting, geest en leven. Dr J. C. ROOSE De waarheid van het Christendom. Geloofsverzekerdheid. H. KRAEMER LeVeD Eerlijkheid en Christendom. Dr N. ADRIANI Stilstand en beweging. Prof. Dr W. j! AALDERS Gezag. Dr J. H. GUNNING Wzn Persoonlijkheid en gemeenschap. Dr D. SNOECK HENKEMANS - Christendom en egoïsme. Prof. Dr J. DE ZWAAN De ethiek van Jezus. Kerkelijk en Gemeentelijk Leven ut u. VAM DER LEEUW j De beteekenis van het Heilig Avondmaal. Ds A. J. A. VERMEER De plaats der Kerk in de samenleving. 1 OOSTERLEE Pa^agOgiek J LENS Karakterv«nii* Schuchterheid in het heilige bij de christelijke opvoeding. Mr A. DE GRAAF Sexueele voorlichting. Dr J. H. GUNNING Wz. Ouders en kinderen II. Christendom en Cultuur Prof. Mr PAUL SCHOLTEN Materialistische en Christelijke levensbescl Ds G. A. VAN DER BRUGGHEN Lectuur. Voorts zullen o.a. nog de volgende onderwerpen behandeld worden r • Wat heeft Jezus de menschheid gebracht? _ Het Geloof in de Voorzienigheid Gods. De noodleugen. Zondè. Preeken. Waarom laat men -zich aannemen Tot lidmaat? ; Schriftgezag. Vriendschap. Beroepskeuze. Godsdienstige opvoeding. Coëducatie. De Christen in militairen dienst. Voor- Het voornemen bestaat om Series te geven, elk van 10 nummers, waarden Maandelijks verschijnt een nummer, in omvang van een a twee vei »an druks, behalve in Juli en Augustus. . .. • „ u^t inteeke- De orde waarin de nummers verschijnen, £s genees "'iltor willekeurig. °p De abonnementsprijs is voor de eerste serie van 10 nummers gesteld op f 3.60 en zal voor de volgende series gehandhaafd blijven, tenzij door bijzondere omstandigheden verhooging noodzakelijk is. Losse nummers worden in beperkt getal verkrijgbaar gesteid a f 0.45. Utrecht g- j- a- ruys Verschenen: Dr H. TH. OBBINK Christus de openbaring Gods. Dr J. H. GUNNING Wzn. Ouders en volwassen Kinderen. (I.) G. A. VAN DER BRUGGHEN De vrijheid van een Christenmensch onzer dagen.