CB iVERZlfcHT VAN DE GESCHIEDENIS VAN DE GEREFORMEERDE KERK TE VROOMSHOOP MEDEGEDEELD AAN DE GEMEEN*!! BIJ DÉ HERDENKING VAN HET VIJFEN-2BVENTIG-JARIG BESTAAN OP 7, APRIL 1939 OVERZICHT VAN DE GESCHIEDENIS VAN DE GEREFORMEERDE KERK TE VROOMSHOOP MEDEGEDEELD AAN DE GEMEENTE BIJ DE HERDENKING VAN HET VIJFEN-ZEVENTIG-JARIG BESTAAN OP 7 APRIL 1939 OVERZICHT VAN DE GESCHIEDENIS DER GEREFORMEERDE KERK TE VROOMSHOOP, MEDEGEDEELD AAN DE GEMEENTE BIJ DE HERDENKING VAN HET VIJF EN ZEVENTIG JARIG BESTAAN OP 7 APRIL 1939. Onze kerk heeft feitelijk geen voorgeschiedenis, want ze is bijna even oud als de Veenkolonie Vroomshoop. In de bewogen dertiger jaren der vorige eeuw, toen Ds van Raalte te Den Ham de ambten instelde, was hier alles nog in diepe rust, want er woonde nog geen enkel gezin. In die stilte dwaalden de schaapherders met hun kudden. In het voorjaar was er eenig leven, doordat er turf werd gegraven voor huisbrand en de verbouw van boekweit. Des winters wérd daarvoor de bovenste korst -van den veenbodem met houweeleri losgehakt. In het voorjaar, als 't lang genoeg had gedroogd, werd daar de brand ingestoken, zoodat gedurende een paar weken de mooiste voorjaarsdagen soms zoozeer in veenrook werden gehuld, dat de zon als een roode bal aan den hemel stond. Tot in Engeland drong de veenrook soms door, en was berucht in die dagen. Het resultaat echter was de boekweitvelden en dus brood voor velen. Vroomshoop is ontstaan op het zoogenaamde Hammer bovenveen, dat een deel uitmaakte van de toen nóg onverdeelde Hammeren Lindermarke. De aanleiding tot 't ontstaan van Vroomshoop was het graven van de Overijsselsche kanalen in de vijftiger jaren der vorige eeuw. Het kanaal van Zwolle tot de Regge werd voltooid in 1853: het stuk van de Regge tot Almelo in Juni 1855; van de Punt van separatie tot de Vecht in 1857. Door deze kanalen kwam er toegang tot de venen en kon dus met de exploitatie van het veen een aanvang worden gemaakt. Dat deze exploitatie ook vlug ter hand genomen is, blijkt o.a. daaruit, dat het schooltoezicht reeds in 1860, dus 3 jaar na de voltooiing van de kanalen, het wel noodig achtte, dat bij het separatiepunt een school gesticht werd. Er moeten zich toen dus al betrekkelijk veel gezinnen hebben gevestigd. Met het oog echter op de omstandigheid, dat reeds 600 ellen ten Zuiden van 't separatiepunt de gemeente Hellendoorn begint en het zoogenaamde NieuwGelderland, gelegen aan het kanaal van 't separatiepunt naar Gramsbergen onder Ommen ressorteert, stelde 't schooltoezicht voor om de school te Linde te verplaatsen naar de brug No. 14, omdat Den Ham voorloopig aan twee scholen nog genoeg had. Mocht later een derde school noodig zijn, dan zou deze moeten gebouwd worden aan het zijkanaal naar Gramsbergen, nabij Vroomshoop, als de meest doelmatige plek. Reeds in 1861 bleek die behoefte te bestaan, want op 21 Augustus werd door den gemeenteraad van Den Ham goedgevonden een school te plaatsen aan 't Overijsselsche kanaal, nabij Vroomshoop. Het besluit in de buurtschap Magele aan 't zijkanaal naar Gramsbergen een school te bouwen, had de Raad al genomen 22 October 1860. Op 6 November 1861 werd grond gekocht met 't oog op den bouw van een school en onderwijzerswoning van twee predikanten, n.1. Ds de Moen tot 1860 Christelijk Afgescheiden predikant te Den Ham en Ds te Bokkel, Christelijk Afgescheiden predikant te Ommen. De school daarop verrezen, is geopend in 1863. De ouderen onder ons hebben haar goed gekend. De woning voor het hoofd der school is trouwens pas het vorige jaar afgebroken. De Raad duidde het stuk grond, waarop de school werd gebouwd aan als gelegen bij Vroomshoop, waaruit blijkt, dat de naam Vroomshoop toen nog alleen gegeven werd aan een heuveltje, aan het eind van de Zandstuwe, even ten Westen van onze kerk, met de naaste omgeving daarvan. Ons kerkgebouw is dus in het oorspronkelijk Vroomshoop geplaatst. Toch is die naam dominee rend geworden. In de eerste 10 jaren schreef men Vroomshoop of Hammerveen, maar later alleen Vroomshoop. In het boek „Overijssel", samengesteld onder redactie van Mr. G. J. A. van Engelen van der Veen, Mr. G. J. ter Kuile en R. Schuiling, wordt door Ir. S. L. Louwes het veengebied dat ten Zuiden wordt begrensd door Vriezenveen, ten Oosten door Tubbergen, ten Westen door Den Ham tot aan Bergentheim en Brucht in het Noorden „Het gebied van Vroomshoop" genoemd. Wat de naam „Vroomshoop beteekent en met welk doel die oorspronkelijk is gegeven, staat niet vast. 't Meest wordt aangenomen, dat 't woord is gevormd van de uitdrukking: de hoop der vromen. Volgens sommigen is die naam door de monniken van het klooster te Sibculo het eerst gebruikt, die de vaste grond aan deze zijde van de veenmoerassen de hoop der vromen zouden hebben genoemd. Anderen zeggen, dat de monniken, na de verlating van het klooster in 1580, hier een schuilplaats hebben gezocht en tijdelijk ook bezeten en dat daaraan de naam ontleend zou zijn. Volgens de overlevering door Ds Meuleman aan de gemeente medegedeeld op de herdenkingssamenkomst, stamt hij eerst uit de dagen der verachting en versmading der z.g. afgescheidenen, die „het vrome hoopje" werden genoemd, waaraan deze wijk van de gemeente Den Ham haar naam zou ontkenen. Ontstond hier dus ± 1860 vrij snel een bevolkte kolonie, idyllisch wonen was het hier toen nog niet, vooral met het oog op den toestand der wegen. In 1877 werd zelfs nog door de ingezetenen een gezegeld adres aan den gemeenteraad gezonden om verbetering van den weg aan weerszijden van de school bij Vaartjes te verzoeken, die blijkbaar in erbarmelijken toestand verkeerde. Het adres was o.a. onderteekend door T. Visscher Hzn. In 1873 was een adres aan den Raad gezonden met het verzoek, om een school tegenover de Geerdijk, vooral ten behoeve van de R.K. Kerk. Men had daar alleen een lek bootje, zoodat overzetten bij onstuimig weer soms levensgevaarlijk was. Inderdaad is daar later ook een man verdronken, eer de schol werd aangebracht. Merkwaardig is, dat dit stuk, blijkbaar opgesteld door pastoor I. Hageman, als eerste onderteekenaar had G. H. Schoemaker en dat verder de namen van F. Diek, L Dam, F. C. v. d. Vorm en Kant Vaartjes broederlijk staan naast die van Mertens, Overberg, pastoor Hageman, van Riggelen en Hertsenberg. De toestand van de wegen en den waterafvoer verslechterde ook, doordat in de zestiger jaren de Marken waren opgeheven, met gevolg, dat er geen toezicht meer was op wegen en waterafvoer. Men voelde toen reeds, dat een nieuwe organisatie noodig was en diende daarom aanvragen in om een waterschap te verkrijgen. In den winter was Vroomshoop alleen te water te bereiken, n.1. per trekschuit. Ds G. Goris heeft eens gezegd, dat men hier den voet aan geen-steen stootte. De spoorweg Mariënberg—Almelo werd in 1906 in gebruik genomen. De harde wegen werden pas gelegd vanaf 1907. Na deze uitwijding over het ontstaan van de plaats Vroomshoop terugkeerend tot onze kerk, moet het wel onze aandacht treffen, dat de kerk van Den Ham zeer vroeg heeft ingezien, dat hier een eigen kerk moest worden gesticht. Volgens mededeeling van Ds Meuleman uit de notulen van de kerk te Den Ham, spraken de afgevaardigden van die gemeente op de Classisvergadering van 3 Augustus 1859 voor het eerst over een kerk „aan het kanaal op Almelo", met welke uitdrukking onze woonplaats toen blijkbaar geregeld in de notulen werd aangeduid. Deze Classisvergadering verklaarde zich aanstonds bereid tot medewerking aan kerkbouw alfaier. Al liet die kerkbouw nog op zich wachten, toch bleef de zaak niet stil liggen, dank zij den arbeid van den bekwamen en actieven Ds C. G. de Moen. Reeds op 21 Augustus 1859 preekt hij hier voor het eerst in de woning van den timmerman Ten Kate. Spoedig daarop wil deze zijn woning niet meer beschikbaar stellen. De kerkeraad vond trouwens de woning ook ongeschikt, omdat het dak „ongestreken" was. Op de Classisvergadering van 6 October 1859 werd daarom gesproken over het bouwen van een loods. Het blijft daarna echter stil tot 17 Juli 1861. Dan spreekt de kerkeraad van Den Ham de wenschelijkheid uit, om aan de vaart ook één of twee ouderlingen te hebben. Op de Classisvergadering van 22 Augustus 1861 wordt door den kerkeraad gevraagd om „geldelijke hulp tot het bouwen van een locaal aan de vaart". Deze hulp wordt weer aanstonds toegezegd. De kerkeraad benoemt op 28 Augustus d.a.v. een commissie van 2 personen, n.1, Gerrit Barrels en Marren Ningbers, met als secundi F. Moddejonge en G. Mulder, ten einde te komen tot lokaalbouw. Bijna een jaar later, 2 Juni 1862, is er een vermoedelijk resultaat van deze commissie-benoeming. In de kerkeraadsnotulen van Den Ham staat dan het volgende opgeteekend : „De kerkeraad oordeelt goed te zijn, om, alvorens een Locaal of Kerk aan de Hammervaart te laten bouwen, het een en ander met dat volk te bespreken. En wel: le. of hun de plaats bij bakker J. Kroeze naar genoegen is; 2e. op welke wijze er best gebouwd zal worden: óf meer kerksmanier óf locaalsche wijze ; 3e. of men zich voortdurend aan de leiding van den kerkeraad van Den Ham Christelijk zal blijven onderwerpen, dan of men dadelijk een zelfstandige gemeente begeert te zijn; mitsgaders dat deze zaken Pinkster-Maandag achtermiddags, als onze leeraar bij G. H. Diek gepreekt heeft, gevoeglijk met die lieden uit die streek kunnen besproken worden." Deze vergadering leidde blijkbaar niet tot een definitief besluit, want op 30 Juni d.a.v. besluit de kerkeraad eerst nog een deskundige te raadplegen over de kosten en de geschikste manier van bouwen. Wel heeft men op die vergadering de begeerde uitspraken, om, zoodra het kerkgebouw klaar is (blijkbaar wilde men dus een kerk en geen lokaal), den geheelen Rustdag Godsdienstoefening te hebben en dus niet eenmaal hier kerken en eenmaal in Den Ham. Dat acht de kerkeraad echter een zaak, waarover eerst het advies der Classis moet worden ingewonnen. De Classisvergadering wordt gehouden in Augustus 1862. Mee Ds Brunemeyer worden daarheen afgevaardigd de ouderlingen F. Moddejonge en G. Barrels. Bovendien benoemt de kerkeraad uit „onze leden aan de Vaart" een commissie, bestaande uit de brs G. H. Diek en J. Kroeze, welke ook ter Classis zal gaan om met de afgevaardigden van den kerkeraad „hunne belangen aangaande den openbaren Godsdienst aldaar met de Classie Broeders broederlijk te mogen bespreken, ten einde kwade achterdocht voor te komen". Twee punten moeten de afgevaardigden aan de orde stellen: le. „om geldelijke ondersteuning te vragen uit onze Classie Gemeenten of Ook van elders; 2e. om raad te vragen of vermeld gedeelte van ons volk. zoodra een locaal of kerk aldaar gebouwd is, dan ook den geheelen rustdag des Heeren in dezelve openbare Godsdienst mag houden". De Classis geeft inzake de tweede vraag een toestemmend advies op dezen grond: „Wijl langs dien weg de opgang meer bevorderd wordt". Wat het finantièele gedeelte betreft, oordeelt de Classis het goed alle gemeenten in de provincie om hulp te vragen in den vorm van collecten voor dit doel, ja zich tot de provincie niet te beperken. Tot zelfstandigheid kon het evenwel blijkbaar nog niet komen. Men zal blijven staan onder de leiding van den kerkeraad van Den Ham. Voor dien kerkeraad blijven ook „alle lusten en lasten, totdat aldaar (n.1. te Vroomshoop), door onze Classie eene zelfstandige gemeente worde gesticht". De kerkeraad gaat met het besluit der Classis accoord en gaat ér aanstonds toe over door en uit „het volk aan de Vaart" onder zijn leiding een ouderling en een diaken te doen verkiezen. Resultaat hiervan is, dat G. H. Diek werd gekozen als ouderling en K. Vaartjes als diaken. De verkiezing had plaats gevonden in September 1862, maar tot bevestiging kon eerst op 1 Maart 1863 worden overgegaan, omdat bezwaar was ingebracht tegen de verkiezing van K. Vaartjes, die door een commissie voor de stemming bij het dubbeltal was gevoegd, dat was gesteld door den kerkeraad te Den Ham. Een onkerkelijke daad alzoo, waartegen terecht bezwaar werd gemaakt. Een vergaderplaats was er tot nog toe echter niet. De godsdienstoefeningen werden blijkbaar in deze jaren gehouden ten huize van G. H. Diek, die in het najaar 1860 van tleïsen met zijn gezin naar hier is verhuisd. Maar ook deze zaak wordt nu beter ter hand genomen. Op 23 April wordt de kerk aan het kanaal aanbesteed. De laagste inschrijving is ƒ 3000,90. De kerkeraad vindt die som te hoog. Besloten wordt tot een tweede aanbesteding op 18 Mei. De kerkeraad zal nu voor de benoodigde steenen zorgen. De notulen vermelden over het verloop dan verder niets, maar het kerkgebouw komt tot stand. Op 27 Juli 1863 heeft Ds G. Brunemeijer de eerste steen gelegd, welke nog aanwezig is in het voorportaal van deze kerk en tot opschrift draagt: Jesaja 56 : 7b : „Mijn huis zal een bedehuis genaamd worden voor alle volken". In dit kerkgebouw treden nu geregeld Classispredikanten en andere dienaren des Woords op. Maar de gemeente bezit dan ook reeds een oefenaar. Ongeveer 1 Juni 1862 is hier Broeder G. van Wageningen met zijn echtgenoote van Vriezenveen komen Wonen. Na bekomen machtiging van de Classis daartoe, stelt de kerkeraad van Den Ham 9—10 Juni 1863 een onderzoek in naar zijn bekwaamheden en wordt van Wageningen toegelaten om bij wijze van Bijbellezing het volk te stichten". Hij en zijn vrouw zorgen ook voor het schoonhouden van het kerkgebouw en het ontsteken van de lampen. Ook de catechisaties worden door hem waargenomen. Hem wordt een jaarwedde toegezegd van ƒ 60.—. Zoo' ontplooit zich het kerkelijk leven te dezer plaatse steeds meer. Op 11 December 1863 besluit de kerkeraad van Den Ham om op 25 December d.a.v., dus op den len Kerstdag, alhier het Avondmaal te bedienen. Ds Abels van Dalfsen en Nieuwleusen houdt den Zondag te voren de z.g. proefpredikatie. Reeds op 2 Februari 1864 is bij den kerkeraad van Den Ham een verzoek ingekomen van „de Broeders van het kanaal" om aan de e.k. Classisvergadering te vragen of zij een zelfstandige gemeente mogen vormen. De kerkeraad willigt dit verzoek met algemeene stemmen in, en stelt vast, dat de grenslijn tusschen beide gemeenten moet loopen van Harm Jansen in het Beerzerveld in rechte linie tot F. Moddejonge, zóó, dat genoemde gezinnen bij Den Ham zullen blijven behooren. De Broeders van het kanaal kunnen zich daarmede vereenigen. Deze grensregeling is tot nu toe niet herzien of nauwkeuriger aangegeven. De Classicale goedkeuring wordt op de vergadering van Februari 1864 verkregen. Ze draagt aan den kerkeraad van Den.' Ham de leiding op inzake de verkiezing van ouderlingen en diakenen. Op de voordracht voor ouderlingen komen: G. J. Toerse. G. van Wageningen, J. Kroese en J. Valk,. Voor diakenen : J. Euvermam, E. Dijk, D. W. Kortman en H. Dam, waarbij zullen gevoegd worden de beide candidaat-ouderlingen, die bij de verkiezing zullen afvallen. G. H. Diek en K. Vaartjes bleven als ouderling en diaken in functie. Tot ouderlingen werden nu gekozen G. J. Toerse en G. van Wageningen en tot diakenen J. Kroese en J. Valk. Deze 4 broeders worden 6 April 1864 in het ambt bevestigd. De constitueering der gemeente geschiedde onder leiding van Ds te Bokkel van Ommen, Ds Thijs van Lutten en Ds Brunemeijer van Den Ham. Ouderlingen waren dus: G. H. Diek, G. J. Toerse en G. van Wageningen; diakenen J. Kroese, K. W. Vaartjes en J. Valk. Merkwaardig is, dat onze kerk hier de eerste was. De reeds genoemde ingenieur S. J. Louwes heeft dat óf te mooi gevonden voor ons óf aan zulk een mogelijkheid niet gedacht, toen hij in bovengenoemd werk „Overijssel" in 1931 schreef: „Vroomshoops geschiedenis begint in 1858. In 1863 werd de school gesticht, in 1868 de R.K. kerk, in 1870 de N. H. Kerk. Hij maakt dus geen melding van den bouw der Gereformeerde Kerk en het ontstaan der gemeente, maar feit is, dat deze 4 jaar vóór de R.K.- en 6 jaar vóór de N. H. plaats had. Merkwaardig is dit feit wel, maar toch in deze streek niet op zichzelf staand, want in Bergentheim was de Geref. Kerk ook de eerste en in Mariënberg en Daarlerveen zijn ze nog de eenigen. Hoe groot het aantal leden der gemeente was is niet nauwkeurig na te gaan. Uit de gemeente Den Ham werden 137 zielen overgeschreven. Daarbij voegden zich reeds dadelijk op de eerste kerkeraadsvergadering, gehouden 10 Mei 1864 enkele leden van de N. H. kerk. Ook kwamen er met attestaties uit Ommen en Heemse. Het aantal zielen zal ongeveer 180 a 200 geweest zijn. De notulen der eerste kerkeraadsvergadering, gehouden 10 Mei, werden gesteld door Gerrit van Wageningen, die zich „schrijver" noemde. Op die vergadering werd de consulent Ds Brunemeijer tot lid der vergadering en tevens tot president benoemd, wat deze zich liet welgevallen, blijkbaar niet denkend aan de kerkrechterlijke bezwaren. Trouwens ook de practische bezwaren bleken wel groot, want de kerkeraad moest in den regel zonder zijn president vergaderen. Ouderling van Wageningen werd verzocht des Zondags een stichtelijk woord te spreken als er geen predikant zou zijn. Aan de Classis zou gevraagd worden of hij tijdens den dienst op den kansel zou staan of achter het bordje van den voorlezer. Wat het antwoord van de Classis was, melden de notulen niet. Als bewijs dat met denzelfden moed door den kerkeraad werd begonnen als de institueering door Den Ham had plaatsgevonden, kan dienen, dat reeds op deze. vergadering werd besloten een rondgang door de gemeente te houden voor het predikantstractement. Ouderling van Wageningen heeft de gemeente niet lang gediend. In 1865 vroeg de kerkeraad de Classis om hulp,ten einde br. van Wageningen te doen opleiden tot den dienst des Woords. De Classis zag daarvoor geen weg open, maar br. van Wageningen vond dieh weg blijkbaar zelf, want hij ging kort daarna naar de Graafschap Bentheim, waar hij werd opgeleid. In 1869 werd hij te Ihrhove in het ambt bevestigd op 39-jarigen leeftijd ; bij heeft toen de kerk van Tijnje gediend van 1876—'77 en er daarna de kerk van Ureterp van 1877 tot 1907. Hij stierf in 1909. Hoewel met moed begonnen, ontkwam de kerk toch niet aan de crisis der jeugd. Reeds 19 Mei d.a.v. werd een buitengewone vergadering gehouden, waarin besloten werd een broeder der gemeente wegens zondigen wandel af te houden van het Avondmaal. Vele jaren bezorgde deze broeder last en was telkens weer voorwerp van vermaan. Met het collecteeren voor het predikantstractement liep het ook niet zoo hard, want op 30 Mei was wel een begrooting ter kerkeraadstafel inzake het noodige bedrag, maar besloten.werd om nog niet met de actie te beginnen, vanwege het schrale weder en de geringe verdiensten in de venen. Op die vergadering waren tevens reeds klachten over leden, die het Avondmaal verzuimden en slecht ter kerk kwamen. Op de vergadering van 14 Juni werd besloten met het rondgaan door de gemeente te beginnen en op 7 Juli werden 2 broeders ernstig berispt, omdat ze niet genoeg hun best hadden gedaan met collecteeren. Op 20 Juli werd het resultaat besproken met gevolg, dat de afgevaardigden ter Classis op 10 Augustus de boodschap meegegeven werd, om finantiëelen steun aan te vragen voor het beroepen Van een predikant. Men kon de ƒ 400,— benoodigd voor het tractement niet bij elkaar krijgen. De Classis was niet scheutig, beloofde nog wel hulp, in geval van nood, maar zou daarvoor dan moeten laten collecteeren door de gemeenten. Daar de uitdrukking „in geval van nood" nog al rekbaar is en ook voor verschillende uitleggingen vatbaar, kwam het er op neer, dat de Classis niet hielp. Een aanvrage om steun voor het bouwen van een predikantshuis op de vergadering van 7 November, werd door de Classis radicaal van de hand gewezen. Men was dus wel heelemaal op zichzelf aangewezen. Toch gaf de kerkeraad den moed niet op. Op de kerk was een schuld van ƒ 1400,—. De finantiëele kracht der gemeente in aanmerking genomen, reeds geen klein bedrag. Hoe nu geld te krijgen voor den. bouw van een pastorie !• Het ging niét gemakkelijk, gelukte ook niet in 1864, hoeveel pogingen ook werden aangewend. Men had inmiddels reeds onderhandeld met F. v. d. Bosch om diens huis te koopen. Maar ook dat mislukte. Zoo ging het eerste jaar voorbij. Uitzicht op pastoriebouw en beroepen van een predikant was er niet. De toekomst was dus niet helder en allerminst bemoedigend. Dat de kerkeraad evenwel den moed niet verloor, kan blijken uit het Psalmvers, dat gezongen werd op de eerste kerkeraadsvergadering in 1865, n.1. Ps. 68 : 6: Al laagt g', o Israël, als weleer, Gebukt bij tichelsteenen neêr, Toen gij uw juk moest dragen, En zwart waart door uw dienstbaarheid, U is een beter lot bereid; Uw heilzon is aan 't dagen. Dat de heilzon aan het dagen was, was op dien avond, 11 Januari, nog alleen een zaak van geloof, maar-een week later niet meer, want reeds op 17 Januari was er de boodschap: „Er is geld te krijgen voor pastoriebouw". Die moeilijkheid was dus weggeruimd. In buitengewone vergadering van den kerkeraad werd besloten het huis van Jan van Dam te koopen voor ƒ 2200,—. Die poging mislukte. Dan maar een pastorie bouwen op de beschikbare grond bij de kerk, zoo werd toen het besluit, al waren zij van oordeel, dat die grond geen voldoende ruimte bood. Evenwel is er nooit grond bij gekocht, ook niet toen de kerk en pastorie aanmerkelijk grooter werden. We hebben het altijd gedaan met het slechts 25 Meter breede terrein. Reeds 17 April werd aan de gemeente een drietal voorgesteld voor het beroepen van een predikant, n.1. Ds Brunemeijer, Ds Postmus en Ds Petersen. De kerkeraad moet dus inmiddels ook het vraagstuk van het tractement hebben opgelost. Hij had eerst een achttal geformeerd, n.1. Ds R. Goris, oom van Ds G. Goris, den hier zoo goed bekende, Ds Lampe, Ds van Heeg, Ds D. Thijs en Ds Amsinck. Ds Petersen, die toen te Eulsen stond, werd beroepen, maar bedankte. Op 29 Augustus werd een nieuw drietal gevormd, n.1. de candidaten W. Diemer, W. Doorn en O. C. Doornbos. Cand. O. C. Doornbos kreeg op één na alle stemmen en nam de roeping aan. Waren die anderen dan zoo weinig begaafd ? Gelukkig is 't oordeel van kerken dienaangaande ook verschillend, want Ds W. Diemer werd later predikant o.a. te Dokkum en Ds W. Doorn was jarenlang een bekende predikant in 's-Gravenhage. De kerk van Vroomshoop ontving 5 November 1865 haar predikant. Een pastorie was er nog wel niet, maar die zou Worden gebouwd. Het was daarbij een gelukkige omstandigheid, dat de predikant nog ongehuwd was, al zou hij dat niet zoo lang meer blijven. Ds Doornbos heeft hier gearbeid tot 29 Maart 1869 en toen afscheid genomen met de woorden uit Handelingen 20:31, 32. Daarom waakt, en gedenkt, dat ik drie jaar lang nacht en dag, niet opgehouden heb een iegelijk met tranen te vermanen. En nu, Broeders! ik bevele u Gode en den woorde Zijner genade, diè machtig is, u op te bouwen en u een erfdeel te geven onder al de geheiligden. Dat het werk van dezen eersten predikant niet ongezegend is geweest, kan blijken uit 't feit, dat de gemeente sterk toenam in ledental en op bijna iedere kerkeraadsvergadering personen verschenen, vooral uit de N. H. Kerk, die begeerden zich bij de gemeente aan te sluiten. In die jaren werden twee ouderlingen in het ambt bevestigd, die later veel bekendheid zouden verkrijgen en nog dikwijls genoemd, n.1. Jan Veurink en F. C. van der Vorm. De laatste was Amsterdammer van geboorte, wat ook in zijn optreden wel te merken was. Na zijn verkiezing kwamen er klachten in tegen hem van een viertal leden van Beerzerhaar, die hem voor ouderling niet geschikt achtten, omdat hij onder de prediking soms met de vingers door zijn haren streek en ook met de hand zijn hoed poogde glad te strijken. De bezwaren werden door den kerkeraad niet gedeeld. Veurink was bijna onafgebroken ouderling tot zijn dood in 1896. Van der Vorm stierf als ouderling in 1901. Van de in 1864 gekozen ouderlingen bleef Van Wageningen in het ambt tot 1865, G. H. Diek tot 1872 en G. J. Toerse tot 1874. Van de diakenen bleef J. Kroese tot 1873, K. W. Vaartjes tot 1874 en J. Valk tot 1891. Tot de meest bekende personen, die later tot ouderlingen werden verkozen behooren : E. Jansen, gekozen in 1872, W. Dam 1873, F. Diek 1874, D. Westra 1884, L. Jansen 1886, R. Bosch 1892, L. Bouhuis 1894 en T. Visscher 1897. Tot diakenen: L. van Dijk in 1873, P. Vaartjes 1877, K. Dam 1882, J. Toerse 1891. E. Keddeman 1892 en G. J. Staarman 1899. Het waren eenvoudige menschen, de pioniers in het veenbedrijf, maar gehard door de moeiten, waaraan ze het hoofd moesten bieden, en het waren menschen met een gezond verstand. Een van. hen, Marten Ningbers, schoonvader van Van der Vorm, was blijkbaar een filosoof van aanleg. Hij had zijn eigen gedachten en overleggingen over den toorn Gods, de Scheppingsdagen, de verhouding van Geest en Woord, van engelen en duivelen. In het jaar 1867 is hij hierover een paar maal gehoord op de kerkeraadsvergadering. Hij heeft den kerkeraad toen kunnen overtuigen, dat hij niet ongereformeerd was en geenszins tegen Gods Woord en de belijdenis wilde ingaan. De verzoening kon dan ook plaats vinden, maar hij werd vermaand zich voortaan wat voorzichtiger uit te drukken tegenover de leden der gemeente, 't Is wel merkwaardig te lezen hoe hij redeneerde. Hij ontkende geenszins, dat God toornt met een heilig misnoegen over de zonde. Dat had men wel van hem gezegd uit misverstand. Hij beweerde, dat Gods toorn en Gods liefde niet te scheiden zijn; dat. we kunnen zeggen, dat God uit liefde toornt, uit erbarmen Sodom en Gomorra te gronde richtte, om de toch onverbeterlijke zondaren niet verder te laten voortgaan in de zonde. Zoo vatte hij op 't Woord der Schrift: „In den toorn gedenkt Hij zijns ontfermens". Habakuk 3:2. De Scheppingsdagen moeten naar zijn overtuiging wel tijdperken zijn geweest, maar Mozes moest van dagen spreken en wij moeten het ook zoo lezen. Ook mogen wij Gods Woord niet afhankelijk maken van de resultaten der natuurkunde. Hij beleed wel, dat Gods Woord is geschreven door ingeving van den Heiligen Geest, maar hij zeide, dat ieder die 't Woord heeft, daarom den Geest nog niet heeft, dewijl de mensch van nature niet in staat is zich te bekeeren. Toen Ds Doornbos in 1869 de gemeente ging verlaten, werd overlegd, dat een paar ouderlingen eenigen tijd de catechisaties zouden bijwonen om er slag van te krijgen en ze des te beter ter hand te kunnen nemen tijdens de vacature. Op 24 October 1869 deed Ds J. H. Brilman zijn intrede. Hij bleef nauwelijks 2 jaren, vertrok op 27 Augustus 1871 naar Wilsum, Graafschap Bentheim, en vandaar in 1873 naar Holten, waar hij in 1875 overleed, slechts 42 jaar oud. Blijkens de notulen was het een rustige en dus gezegende tijd voor onze kerk in die paar jaar, met een gestadigen groei der gemeente. Anders was het onder zijn opvolger, Ds. H. J. Schoolland, die hier ook nauwelijks 2 jaar is geweest, van 28 April 1872 tot 18 Januari 1874. Er was toen deininig in de kerkelijke wateren. In 1872 werden bij de verkiezing van kerkeraadsleden, al de zittende leden, hoewel herkiesbaar, er uit gestemd, behalve J. Valk. Er was één diaken, die reeds ten tijde van Ds Doornbos moeite had gegeven en ook zelf eenigen tijd buiten den kerkeraad was geweest, maar in de dagen van Ds Brilman herkozen. Deze had actie op touw gezet tegen de aftredende kerkeraadsleden, met briefjes gewerkt in de gemeente en zelfs gezegd, dat diaken J. Valk bij zijn gratie was herkozen. Een dubbele kerkeraadsvergadering werd gehouden, waarbij Ds Kuiper van Den Ham presideerde, maar de bewijzen voor de gevoerde actie werden niet duidelijk genoeg bevonden, om de stemming onwettig te verklaren. De broeder diaken die hierin de hand had, is in 1873 het ambt ontnomen. Was zijn houding vóórdien al moeilijk, na dien tijd heeft hij tegen den kerkeraad en de dienstdoende predikanten geageerd met taaie volharding en velerlei middelen. Ongeveer 14 jaar na zijn afzetting verscheen hij op de kerkerraadsvergadering, gepresideerd door Ds van Haringen, met de vraag om herstel in het diakenambt. De kerkeraad voelde zich echter niet geroepen een besluit, dat vóór 14 jaar genomen was, ongedaan te maken, wat ook niet op zijn weg lag, gesteld, dat het mogelijk was geweest. Deze broeder wees nu op de ernstige gevolgen van zijn afzetting, waartoe hij rekende, dat ouderling G. J. Toerse voor 13 jaar naar de eeuwigheid was gegaan, dat de vrouw van diaken E. Jansen voor 9 jaar door den bliksem was getroffen en de vrouw van diaken J. Valk van de ladder was gevallen. De agitaties van dezen broeder werden steeds sterker. Hij noemde den kerkeraad soms een vergadering, die van den duivel was bezeten. Ook tijdens Ds Goris roerde hij zich geweldig. Eens ter kerkeraadsvergadering geroepen, werd hem door Ds Goris gevraagd of hij wilde erkennen gezondigd te hebben tegen het vijfde en negende gebod. Zijn antwoord was, dat hij wilde belijden tegen alle geboden Gods zwaarlijk gezondigd te hebben en geen derzelve te hebben gehouden en nog steeds tot alle boosheid geneigd te zijn. Het ageeren van dezen broeder is wel een van de grootste moeilijkheden geweest in het kerkelijk leven, die wel duidelijk aantoonen, dat wij hier op aarde een strijdende kerk hebben. Na Ds Schoolland kwam 21 Maart 1875 Ds J. Slager, wiens werk wel zeer gewaardeerd werd. Hij nam 2 September 1878 afscheid om naar Nijverdal te vertrekken, waar hij heeft gearbeid tot zijn emeritaat in 1908. Den 6en April 1879 deed Ds G. Goris zijn intrede met een prediking over 1 Corinthe 1:23a: „Doch wij prediken u Christus den gekruisigden". Bijna 21 jaar heeft Ds Goris hier gearbeid in twee perioden, met een onderbreking van ruim 3 jaren, in welken tijd Ds J. van Haeringen Azn. hier de gemeente heeft gediend. De intree-prediking was zeker wel het program van zijn arbeid in Vroomshoop. Rijk gezegend was zijn werk. De manier, waarop hij Christus predikte, was blijkbaar zóó, dat velen zich daartoe voelden aangetrokken, een vrij, groot aantal uit de N. H. Kerk overkwam en de gemeente zich aanzienlijk uitbreidde. Ook al vergeten wij niet, dat in de tachtiger jaren en de eerste helft der negentiger jaren de gelegenheid daartoe gunstiger was dan voor- en na dien tijd door de doleantie, die was uitgebroken en overal' gisting bracht, al vond die in deze omgeving, behalve in Hardenberg, weinig ingang, toch blijft het feit nog wel zeer merkwaardig. Ds Goris was een man, die een eigen weg ging, ook in zijn prediking, welke door geen ander kon worden nagevolgd. Hierbij kwam zijn groote menschenkennis. Zóó als hij met een enkele uitdrukking karakters kon typeeren, geteekend ten voeten uit, heb ik het zelden gezien. En daarbij de diepe levensernst. In zijn hart was hij een man voor de evangelisatie, die gaarne ook in de prediking eenigszins evangeliseerend te werk ging en veel meer zocht wat vereenigde, dan wat scheidde. Zijn nagedachtenis is in zegening hier in Vroomshoop. Den 15en April 1903 nam Ds Goris voor de tweede maal afscheid van de kerk van Vroomshoop, waaraan hij zijn beste levenskrachten had gegeven en waarover hij met zooveel liefde bleef spreken tot aan zijn dood toe. Ook Ds van Haeringen heeft in dien tusschentijd, 1884—1887, ijverig en met vrucht gewerkt. Nog worden zijn catechisaties geroemd door hen, die toen ter catechisatie gingen. Den 27en September 1903 deed Ds H. Bulder, overgekomen van de kerk van Spijk in Groningen, zijn intrede. Hij was de eerste dominee in deze gemeente, die fietste, wat hem uitstekend te pas kwam, vanwege het snel toenemend aantal zielen. Kan Ds Goris een kerkstichter genoemd worden, Ds Bulder was een kerkbouwer, man van de daad. Hij verrichtte de enorme prestatie om elk jaar weer, in eindelooze trouw, heel de groote gemeente door te gaan op huisbezoek. Het aantal bezoeken, dat hij buitendien heeft afgelegd, is geweldig. Hij was dan ook een herder bij uitnemendheid, die het aangezicht van zijn schapen kende. Man van de daad was hij ook inzake het Christelijk onderwijs. Was bij zijn komst nog geen enkele Christelijke school geopend, bij zijn verscheiden stonden er drie ; en voor alle drie de scholen staat zijn naam als een stille getuige van volhardenden arbeid, ook op dat gebied. Den 16en April 1920 brak een ernstige ziekte zijn leven at. Binnen enkele dagen was dat sterke lichaam geveld en een eind: gemaakt aan den arbeid. Hij is de eenige predikant, die hier overleed en op het kerkhof te Vroomshoop rust. Voorzoover mij bekend, is daar ook geen enkele Nederlandsch-Hervormde predikant begraven. Den Hen Augustus 1921 is door mij de herderstaf opgevat. Mijn intreepreek had tot tekst Ps. 51 : 20 : „Doe wel bij Zion naar Uw welbehagen, bouw de muren van Jeruzalem op. De laatste drie predikanten, waartoe ik ook behoor, hebben hier lang gestaan, in tegenstelling met de eerste vijf. Deze dienden samen de gemeente 20 jaar, de laatste drie nu al 55 jaar. De gemeente breidde zich in zielenaantal steeds uit, werd te groot voor één predikant, was dat ook al bij mijn komst; zij telde toen reeds 1662 zielen. Mijn taak werd daardoor wel een geheel andere dan van mijn beide voorgangers. Heeft Ds Goris er velen toegebracht en moest Ds Bulder verder bouwen, stoffelijk en geestelijk, mijn werk zou zijn om te verdeelen. Den 2en November 1928 werd de kerk te Mariënberg geïnstitueerd, waaraan Vroomshoop ruim 50 gezinnen met ± 250 zielen afstond. In Mei 1933 werden te Daarle de ambten ingesteld, Daaraan stonden wij 7 huisgezinnen af met 33 zielen. Den 9en Februari 1936 werd de kerk van Daarlerveen geïnstitueerd met 475 zielen. Samen zijn dit 758 zielen. Reeds 17 Augustus 1879 werd de kerk van Bergentheim geïnstitueerd, maar de kerkeraadsnotulen noch de lidmatenboeken toonen aan, dat van hier leden tot die kerk overgeschreven werden. Wel zijn een paar gezinnen naar Bergentheim gegaan in dat jaar, maar met attestatie. Hierbij moet ook nog gememoreerd het feit van den meest recenten datum, dat Bergentheim en Vroomshoop samen Cand. W. Kreuzen als hulpprediker hebben benoemd voor Sibculo' en Kloosterhaar, die in het begin van dit jaar zijn werk aanving en in 't lokaal te Sibculo nu eens per Zondag preekt. Zoo is er in dat opzicht in de laatste jaren wel een groote verandering gekomen. Ons kerkgebouw is nu niet te klein, maar de opkomst is toch Gode zij dank zoo, dat wij toch ook niet het gevoel hebben, dat het na zulke aderlatingen te groot geworden is. Ten aanzien van de stoffelijke zijde kan worden geconstateerd, dat de gemeente zich nooit in weelde heeft gebaad. In 1886 werd ter kerkeraadsvergadering opgemerkt, dat in jaren niets van de schuld op kerk en pastorie was afgelost. En de gebouwen waren stellig niet weelderig en daarbij vertoonden ze gebreken. Ze waren gebouwd uit smalle beurzen. De pastorie, in 1865 gebouwd, was wel een zeer eenvoudige woning. De kerkeraad besloot in 1864, dat er ook een kamertje moest zijn op den zolder, waar de predikant kon studeeren, maar 't moest voor weinig geld tot stand komen. Dat men desondanks rekening wilde houden met de aesthetica, kan blijken uit het besluit, om de pastorie groen te verven, maar de voordeur moest in elk geval een bruine kleur krijgen. Tot 1876 toe was er geen consistorie, zoodat de catechisaties in het onverwarmde kerkgebouw moesten worden gehouden. Men had er terecht in 1886 geen vrede mede, dat deze gebouwen met schuld bezwaard waren, zonder dat van de schuld werd afgelost. Besloten werd daarom met busjes door de gemeente te gaan, om gelden voor de aflossing te verzamelen. Ze kregen den naam van centsbusjes. In 1887 was de kerkeraad zeer verheugd, want hij kon ƒ 100,— van de schuld op de pastorie aflossen en sprak de hoop uit, dat het zoo mocht doorgaan. Met Nieuwjaar 1889 was er echter weer een tekort op de jaarlijksche kerkelijke inkomsten van ƒ 350,—. Verwonderlijk en tevens moedgevend was het, dat tegelijk met het constateeren van dit tekort, werd besloten de gemeente saam te roepen, ten einde zich te beraden over het bouwen van een nieuwe kerk en dat die kerk er ook in hetzelfde jaar nog kwam. Deze kerk stond niet meer even dicht aan 't kanaal als de pastorie, in dezelfde rooilijn, maar een weinig naar achteren. Helaas was die kerk te klein gebouwd. Op een bevolkingstoename, zooals die werkelijk zou zijn, had men niet gerekend. In 1906, dus na 15 jaar, zag men zich genoodzaakt weer een geheel nieuwe kerk te bouwen, waarin in den loop der jaren nog twee galerijen moesten worden aangebracht, zoodat het thans 900 zitplaatsen heeft. Dit gebouw werd weer wat verder teruggezet. In 1894 werd de oude pastorie door een nieuwe vervangen. Dat de kerkeraad wel van optreden wist, kan ook blijken uit .enkele kleine trekjes. Den 13en Augustus 1882 werd besloten om iemand, die uit den kerkeraad klapte, kerkelijk te behandelen; en 11 October 1888 werd goedgevonden om een kerkeraadslid, dat een half uur of meer te laat ter vergadering kwam, 15 cents boete te laten betalen, ten bate van de armenkas. In hoever de armenskas daar wel bij voer, meldt de geschiedenis niet. Het predikantstractement, dat voor de beide eerste predikanten ƒ 400,— bedroeg, plus eenige emolumenten, is geleidelijk geklommen; In den beroepsbrief van Ds Schoolland werd reeds vermeld, dat hij ƒ 500,— zou ontvangen plus vrije belasting, vrij brandstof en „ook van het geslacht zou genieten". Verder is in de notulen herhaaldelijk te lezen, dat de kerkeraad besloot het tractement te verhoogen, vooral tijdens Ds Goris, Ds Bulder. In het eerste kerkgebouw werd in de latere jaren ook een eenvoudig orgel geplaatst, bespeeld door Lefert van Dijk, timmerman van beroep, maar met veelzijdig talent, want hij heeft het orgel grootendeels zelf vervaardigd en ook was de reparatie geheel, die dikwijls noodig bleek te zijn, voor zijn rekening. Op 10 Mei 1897 werd een ander orgel gekocht voor ƒ625,—. Het was een gebruikt orgel, afkomstig uit de R.K. kerk te Coevorden. Het orgel van L. van Dijk had nog ƒ 14,— opgebracht. Lefert van Dijk zou het orgel blijven bespelen, maar nu bijgestaan door H. Visscher Tzn. Gerrit Westerink werd aangesteld als orgeltrapper en ontving daarvoor een vrije plaats in*de kerk. H. Visscher heeft het orgelspel niet vele jaren kunnen voortzetten, slechts tot 1899. Maar het bleef in de familie, want zijn zuster, thans Mevr. Bulder, nam het ter hand, bijgestaan door Mej. Goris, dochter van Ds G. Goris, totdat deze naar de Krim vertrok in 1902. Mej. Visscher heeft het blijven waarnemen met nauwgezetten ijver en zal 26 April het veertig-jarig jubileum vieren. Men hoort nog vaak zeggen, vooral door de ouderen, dat ze toch nog niemand liever hooren spelen dan „Sjoukje". Ik ben overtuigd naar het hart van velen te spreken, als ik den wensch uitspreek, dat zij na 26 April die functie niet zal neerleggen. Den 30en Augustus 1928 werd het tegenwoordig orgel in gebruik genomen. Ditmaal niet een zelfgemaakt of gebruikt, maar een nieuw orgel van de firma Dekker te Goes voor ƒ 4500,—, dat goed voldoet en nog geen gebreken vertoonde of bijzonder onderhoud vereischte. Het oude werd verkocht voor ƒ 300,—. Aan het einde gekomen van de geschiedenis onzer kerk in vogelvlucht gezien, moet de vraag wel bij ons opkomen: heeft de kerk hier in Vroomshoop haar taak volbracht, en hoe heeft zij dat gedaan ? Naar de maatstaf van den hoogen eisch door Christus aan zijn kerk gesteld, zouden wij geneigd zijn te zeggen: Ach neen, er is zóó weinig van terecht gekomen, dat wij niet van taakvolbrenging kunnen spreken. In elk geval was er veel gebrek, zwakheid en menschelijks in en daardoor ook wel onheilig vuur, zoowel van de wereld als ingegeven door het eigen hart. Dat blijkt wel uit de over het geheel eerlijk gestelde notulen. Maar er was Gode zij dank ook verbreking des harten. Er zijn ook heerlijke getuigenissen van Gods genadewerk. Van 's menschenzijde gezien, is er veel stof tot klacht en aanklacht, maar van Gods zijde beschouwd is er veel stof tot dank. God heeft ons staande gehouden, ook in alle moeilijkheden en door alle moeilijkheden heen. Als God had gehandeld naar zonden of als wij ons hadden moeten staande houden in eigen kracht, zouden wij niet meer hebben bestaan. Maar wij hebben dezen schat in aarden vaten, opdat de uitnemendheid der kracht zij Godes en niet uit ons. Het is door Gods genade, dat het betrekkelijk kleine stekje in 1864 is uitgegroeid tot een grooten boom met vele takken. Als de mannen en vrouwen, die deze ketk hebben geïnstitueerd, of die de eerste leden waren, nu de oogen eens konden open doen, zouden zij zich ten hoogste verwonderen over wat God gedaan heeft. Dan hulp van God verkregen hebbende, staan wij tot op dezen dag. De Heere doet barmhartigheid aan duizenden dergenen, die Hem liefhebben en Zijn geboden onderhouden. Onze vaderen hebben Hem ongetwijfeld liefgehad en naar Zijn geboden willen leven, al was het in gebrek en zwakheid, en wij leven nu van Gods barmhartigheden. God heeft ons staande gehouden en doen wassen. Maar op ons volgt een nageslacht. Wat zal dat van ons zeggen ? Onze werken volgen ons. Wij staan niet alleen voor eigen rekening, maar zijn ook verantwoordelijk voor de onzen en die ons volgen. Ook met 't oog daarop is het van zoo groot belang, wat wij van ons leven maken als kerklid, wat wij maken van onze kerk, waar wij allen staan in het ambt der geloovigen. Is er dan veel dat ons beschuldigt, wij houden één troost over: wij hebben een Koning, die zijn kerk kocht met zijn bloed, die haar vergadert, beschermt en onderhoudt. Zijn werk was een volkomen werk. Hij is een verzoening voor al onze zonden, ook voor onze zonden als kerk, waar wij onze roeping niet verstonden, of niet nakwamen, zooals van ons werd geëischt. Er is voor ons uitkomst en uitzicht op de toekomst, als wij de toevlucht nemen tot Hem, die voor ons gestorven is, opdat wij zouden leven. Wij vinden dan de belofte voor ons. onze kinderen en onze kerk in de toekomst in den lijderspsalm, Psalm 22, de laatste woorden: Het zaad zal Hem dienen { het zal den Heere worden aangeschreven tot in geslachten. Zij zullen aankomen en Zijn gerechtigheid verkondigen den volke, dat geboren wordt, omdat Hij het gedaan heeft. Hij heeft het gedaan, en zal het doen om den Naam des Heeren, en de volvoering van Gods Raad met Zijn kerk. Soli Deo Gloria. Ds J. H. BROEK ROELOFS. Vroomshoop, 7 April 1939.