CB 3585 J KERKELIJK RECHT EK CHRISTELIJKE WERELDBESCHOUWING OPENBARE LES GEGBVEN BIJ DE AANVAARDING VAN ZIJN WERKZAAMHEID ALS PRIVAAT-DOCENT IN DE GESCHIEDENIS VAN HET KANONIER RECHT AAN DE R.K. UNIVERSITEIT TE NIJMEGEN OP VRIJDAG 6 OCTOBER1939 DOOR dr w* m- plöchl DEKKER 6 VAN DE VEGT N.V. NIJMEGEN - UTRECHT — 1939 keert. Daarom echter is ook het kanoniek recht een vredesrecht. Dit zijn slechts een paar vluchtige schetsen waarmee ik het recht heb geschilderd dat eenig is in de menschehjke ge schiedenis. De kracht en werkzaamheid van dit recht berust in God en God is ook zijn laatste doel. In de geheimzinnige gemeenschap der kerk is dit recht geen vreemd bestanddeel. Het neemt zijn noodzakelijke plaats in, in het groote verlossingswerk en bereidt den weg tot de eeuwige zaligheid. Het is het recht van een rijk dat rijn eigen stempel heeft, maar een rijk dat alle stormen van den tijd trotseeren kan. Een rijk dat geen wapens heeft, geen menschehjk zwaard, en toch weten wij allen dat het niet kan ondergaan omdat het Gods rijk is. Wij hebben zooeven erover gesproken, dat men het kerkelijk recht verwijt dat het geen recht is omdat het geen dwang kent. Is dat niet een overweldigende gedachte en tegelijkertijd een pracht bewijs voor het foutieve van deze these als wij bedenken dat het grootste geweld in dit recht de liefde is. Het is geen recht dat 't geweld tot heerschend princiep verheven heeft, geen recht dat de gewetens knevelt, maar een dat als geen ander de menschehjke waardigheid bewaart en tegelijkertijd de grenzen der gemeenschap aantoont. De geweldige diepte van sociaal voelen en denken die zich in dit recht openbaart, heeft ons Andrieu-Guitrancourt nog pas in een uitstekende studie verklaard. Dit recht is ook een recht der persoonlijke vrijheid, dat zoo ver dat menschehjk denkbaar is het probleem van persoon en gemeenschap vermag op te lossen. Het is een recht dat geen angst inboezemt, geen doodstraf kent, maar wel tot zelfs in den hemel vonnissen en verlossen kan. Wij hebben ook gezien dat het kerkelijk recht een recht is dat leeft en als geen ander recht levend blijft omdat het in gestadige ontwikkeling het beleven van het Christendom in zich draagt. En ook hier weer, niet als in een centraliseerende vorm, maar het past zich voortdurend aan, aan de gevoelens en nooden der verscheidene volkeren, zooals dit in 't bijzonder in concor' daten en speciaalwetten tot uiting komt. Lammie wijst er ook op dat het kerkelijk recht een wezenlijk bestanddeel van onze Katholieke Religie uitmaakt. Dat is waar, want in dit recht is alles in juridische vorm gegoten wat van uit het wezen der Kerk in de haar eigene maatschappelijke orde opgenomen moet worden. Daaruit volgt echter dat in dit recht ook de rechtsleer der Kerk op de meest volkomen wijze in de daad omgezet moet zijn. Men heeft soms erop gewezen dat het begrip recht een ideologische kwestie is en dat daarom de juristen als rij beginnen te definieeren steeds weer opnieuw tot andere resultaten komen, rij het dan dat rij in een gemeen' schappelijke ideologische basis wortelen. Daarom echter heeft ook de periode der laatste honderdvijftig jaar, waarover wij in het begin spraken, zulkt een verwarring in rechtsbegrippen met rich gebracht, tegelijkertijd echter is de onzekerheid in het rechtsleven toegenomen. Is het daarom ook niet een voor de hand liggende gedachte, als wij speciaal in deze algemeene crisis de ideologische bc ginselen die ons het recht onzer Kerk openbaren niet alleen steeds dieper trachten te gronden, maar deze grondslagen ook in het wereldlijk terrein van het rechtsleven willen ver' plaatsen? De wetenschap van het kerkelijk recht is in het kader der geestesgeschiedenis van het avondland niet de oudste. De kerke lijke rechtsleer heeft zich pas langzamerhand van de theologie afgescheiden en in Magister Gratianusuit Bologna vereeren wij den Vader van het kanoniek recht en den eersten — tot heden onbestreden leermeester dezer wetenschap. Zijne concordia dis' cordantium canonum die hij in het midden der 12e eeuw geschreven heeft en die rijn geestelijke navolgers het Corpus Juris Canonici of uit vereering van rijn schrijver het Decretum Gratiani noemden, is tot heden het grootste werk op kanoniek rechtsgebied gebleven. Het was geen wetboek in modernen zin zooals de geldende Codex Juris Canonici, maar het bevat, het met groote ijver uit talrijke verzamelboeken, decreten en Con' cjliebesluiten verzamelde kanoniek recht. Ja meer dan dat: een commentaar dat volkomen den geest der kerk ademde en voor' beeld en richting gaf voor de verdere ontwikkeling. Men heeft dikwijls gezegd dat Gratianus te weinig scheppend is geweest in rijn geleerde methode. Dat is echter het werk des meesters heel verkeerd begrijpen. Hij heeft in rijn werk de rechtsleer der kerk gegeven en daarvoor een vorm uitgekomen die zich uitstekend leende tot de latere geestelijke uiteenzettingen. Ik herinner alleen aan de natuur-rechtsleer uit zijn werk, aan zijn weloverwogen zich stellen voor de fundeering van de pauselijke macht aan zijn diepgaande passages van het huwelijksrecht. Een der tijdgenoten van Gratianus, en groot' meester van het kerkrecht, Magister Rollandus, die den pause lijken troon besteeg als Alexander III, stamde zelf uit de school van Bologna. Deze School bouwde verder aan het groote werk. Rondom het decreet van Gratianus ontstond een heele school van decretisten, hierbij sloot zich de verdere ontwikkeling van het kerkelijk recht aan. Martin Grabmann heeft ons in zijn levenslange, afgrond diepe studies de groote invloed ver' klaard welke de Kanonistiek op de wereldbeschouwing van de late middeleeuwen gehad heeft. In de groote strijdvraag van dezen tijd toen het ging om de fundeering van de leer over het pauselijk primaat — en tegelijkertijd over de wereldlijke macht en de problemen der politieke en ideologische leiding der Christenheid in den strijd tusschen pausdom en keizermacht — was het de Kanonistiek die naast Theologie en Philosophie de groote richtlijnen aangaf van het geestelijke wereldbeeld der middeleeuwen. Hoe groot is de blijvende invloed van het kerke lijk recht op de algemeene rechtsleer! Het is een tijd lang de leidster geweest in den kring van rechtsscholen. Geen sprake van starre vasthoudendheid, het wist te geven en te nemen. En zoo heeft het kerkelijk recht en de kerkelijke rechtsleer rich ver' rijkt niet alleen door romeinsche en germaansche invloeden, maar ook, wat men soms verwaarloost byzantijnsche, slavische en orientaalsche rechtsgedachten, en heeft hun eigen recht steeds meer tot geestelijk gemeengoed van het christelijke avond' land gemaakt. Zoo heeft de middeleeuwsche Kanonistiek medegebouwd aan het groote werk der ideologische overeenstem' ming der toenmalige Christenheid. Wij weten heden, hoe de Pax Christianorum, waarvan de heilige Thomas zulk een glans' rijk beeld schiep, eeuwen later verbroken en sindsdien niet meer hersteld werd. Toch is het meer dan een symbool geweest dat Maarten Lutherin 1520 op de brandstapel van Wittenberg ook het Decreet van Gratianus verbrand heeft. Daarover verstreken weder eeuwen waarin de Christen' heid versplinterd werd en onze ideologische eenheid verloren gegaan is. Welk een ommekeer! Wij staan verstomd over de vooruitgang, die onze beschaving op zoo veelvuldige wijze heeft gehad, en verbazen ons over de chaotische verwarring van onze dagen. Waar is de eenheid der Christenheid ? Waar is het avondland, waarvan Christopher D a w s o n de groei zoo meesterlijk schilderde? Wij weten, de kerk is in dezen strijd niet achter gebleven. Denken wij alleen maar aan de zending, die de Pausen vooral na de tweede helft der 19e eeuw vervuld hebben, een Pius IX, Leo XIII, Pius X, Benedictus XV en onze onvergetelijke Paus Pius XI waarbij Pius XII zich zoo waardig aansluit. Wat hebben de pausen in hun levenswerk, in hunne zendbrieven en allocu' ties sindsdien voor geweldigs aan waarlijk verlichte leeringen en verordeningen uitgesproken om het aangezicht der aarde te vernieuwen, in christehjken geest. Heeft tot heden de wereld ernaar geluisterd? Het Pausdom heeft zijne opgave en zending in dezen tijd vervuld. Maar is de christenheid zelf daarmee in de maat gebleven of hebben wij onze zending niet al te vaak te licht genomen? Laten wij niet vergeten dat de bloeitijd van de middeleeuwen lang voorbij is. Het avondland van toen, heeft in Paus en Keizer steunpilaren der macht gehad die, als zij samen gingen, den vrede der Christenheid in de hand hielden. Ook in wereldlijke dingen was het pausdom een macht. Deze is in den loop der ontwikkeling, zeer zeker niet ten nadeele der Kerk, teruggetreden ten gunste van zuiver kerkelijke aangelegenheden. Is echter daarmee niet op ons allen een deel der veran^cwrdelijkheid overgedragen? Moeten wij daarom zelf niet tot dragers dezer leer worden waarop een algemeen herstel dezer wereld van heden af kan begonnen worden? Dit brengt ons nog op een laatste gedachte: Als wij gezien hebben welk een unieke idee het kerkelijk recht vervult, en als wij hebben leeren verstaan wat een geweldig grootsch werk van opbouw dit recht beteekent, vragen wij ons dan niet onwille' keurig af, kan ook heden ten dage het menschehjke en het staatsrecht zich niet verjongen en vernieuwen aan deze rechtsidee ? Is dit doel onbereikbaar, dit verlangen niet te vervullen ? Ik wil ontkennen, dat wij ook heden noch in het wereldlijk recht niet zouden kunnen komen tot deze klaarheid en zuiverheid van begrippen die het kerkelijk recht kent. Het is niet voor *t eerst dat begripsverwarring voorkomt, dat meeningen en machten optreden die alle menschehjke gemeenschap omver werpen. Heeft Augustinus niet reeds de sententie veroordeeld : „Jus est quod ei qui plus potest utüe est," en heeft niet Keizer Frederik II het principe gehuldigd: „Quod principem placuit legis habet vigorem." Zijn dat niet reeds dezelfde ideeën, die wij in het rechtspositivisme van heden weder vinden — onverschillig of het in de parlementaire vorm gegoten is en de gedachte huldigt dat een besluit van de meerderheid zonder meer recht kan scheppen, onafhankelijk van zedelijkheid of gerechtigheid, of dat het in den vorm van rechtsbevel van een autoritaire führer tot uitdrukking komt. Juist zooals toen gaat ook vandaag weer de spreuk over de wereld : „Ego quidem mundi dominus". Maar ik geloof vast dat heden zooals toen, de sententie van Johannes van Salisburry geldt: „Omnium legum inutilis est censura, si non ecclesiasticae disciplinae sit conformis." En op welken grondslag is deze disciplina ecclesiastica anders gebouwd dan op het eeuwige fundament van het goddelijk recht. Als wij als basis nemen de erkenning van zedewet en natuurrecht, dan hebben wij ook voor het wereldlijk recht dezelfde eeuwige en onveranderlijke bron. Wordt uit deze bron wederom geput dan zal alle onrust en onzekerheid wijken voor rust en zekerheid. Deze ideeën weer terug brengen in het wereldlijk recht en in de wereld des rechts dat — geloof ik — is een taak van heden. Ik ben volkomen overtuigd dat kerkelijk recht en kerkrechts' leer niet het eenig geneesmiddel van onzen tijd rijn. Maar rij hebben zeer zeker hun aparte plaats in dezen tijd waar wij hopen op restauratie van het avondland. Is het ook niet een symbool, dat tegelijkertijd toen de strijd begon, die het pausdom in de vorige eeuw opnam tegen vijande' lijke theoriën, ook de codificatie en nieuwe ordening van het kerkelijk recht begonnen is ? Sinds het Concilie van het Vaticaan werd aan dit groote werk gezwoegd, dat Benedictus XV — midden in den wereldoorlog als „Codex Juris Canonici" met Pinksteren 1918 verheven heeft tot wetboek der kerk. En in niet al te lange tijd zal eenzelfde werk voor de katholieken van den byzantijnschen Ritus klaar komen. En hij wijst op de wortel van het kwaad : „Men heeft het begrip recht van moraal, men heeft de beginselen waarop de staat berust, van alle religie gescheiden." En verder zegt von Eötvös: „De 19e eeuw heeft wel begrippen van ordening maar het is niet de orde die God geschapen heeft maar een zuiver menschehjke door menschen opgekweekt." Hij heeft angst voor de uitwerking van de revolutie, voor de ondergang der europeesche cultuur want „deze is gebouwd op fundamenten van religieuse begrippen", en als deze vernietigd worden, dan moet ook de europeesche gemeenschap ten gronde gaan. Reeds scheiden 90 jaar ons van den tijd die deze groote leermeester van zijn volk voor oogen heeft en wij erkennen met angst en beven dat ieder woord ons heden duidelijker voor oogen staat, dan indertijd de menschen droomen konden. Zijn wij echter hiervan overtuigd, dan zullen wij ook in het kader der wetenschap het gebod van onzen tijd vervullen. Zoo gezien treedt ook de wetenschap van het kerkelijk recht verre uit over haar eigenlijk gebied. Zij wordt deelneemster aan de wederopbouw van een nieuwe christelijke gemeenschap der volkeren. Edélgrootachtbare Heeren Curatoren: Oprechte dank betuig ik U voor de zeer gewaardeerde mede werking bij mijn toelating tot deze Universiteit; Hooggeleerde Heeren Professoren: Het zij mij vergund op de allereerste plaats mijn warmen dank uit te spreken voor het groote vertrouwen in mij gesteld en de welwillendheid waarmede het Collegium van Professoren der faculteit van de Godgeleerdheid mij in hun midden opnam. Dit vertrouwen mocht ik op tweevoudige wijze maken, nJ. door als leek opgenomen te worden in deze faculteit, en tevens dat men mijn wetenschappelijke prestaties en docentschap aan de Weensche Universiteit voldoende achtte. Als ik hier twee namen noem is dit omdat deze persoonlijkheden zich op de eerste plaats moeite voor mij gaven: Professor P. K o r s O.P. die mij hier in den waren zin des woords ingevoerd heeft en de ordinarius van mijn vak Professor Mgr van Welie die mij KERKELIJK RECHT EN CHRISTELIJKE WERELDBESCHOUWING OPENBARE LES GEGEVEN BIJ DE AANVAARDING VAN ZIJN WERKZAAMHEID ALS PRIVAAT-DOCENT IN DE GESCHIEDENIS VAN HET KANONIER RECHT AAN DE R.R. UNIVERSITEIT TE NIJMEGEN OP VRIJDAG 6 OCTOBER 1939 DOOR dr w- m plöchl DEKKER & VAN DE VEGT N.V. NIJMEGEN m UTRECHT — 1939 DRUKKERIJ GEBR. JANSSEN • NIJMEGEN Mijne Heeren Curatoren, Professoren, Lectoren, Docenten en Assistenten dezer Universiteit, Dames en Heeren Studenten, en Gij allen, die door Uwe tegenwoordigheid blij\ geeft van Uw gewaardeerde belangstelling, Zeer geachte Toehoorders! Wij staan momenteel midden in een tijd waarvan de gebeur' tenissen een wereld in haar grondvesten doen wankelen. Het is als of het om de eindstrijd ging waarin onder het dreunen der modernste krijgswapenen alles overstemd wordt wat de menschheid sinds eeuwen van geslacht tot geslacht tot stand bracht aan geesteswerk en kuituur. Het is alsof werkelijk de machtigen van heden den grooten strijd begonnen rijn, den kamp om het zijn of niet'rijn om overainning of vernietiging en dat in een omvang die wij waarschijnlijk heden ten dage nog niet kunnen overzien. En als wij vragen naar den grond van dezen strijd dan rijn het wereldbeschouwingen die vermomd in systemen, naar de wapens gegrepen hebben. Het is niet de eerste keer in de geschiedenis van ons wereld' deel en wij nemen alleen als voorbeeld den dertigjarigen oorlog omdat hij uit de lange rij der historische gegevens scherp naar voren brengt welke gevolgen oorlogen hebben die wortelen in den strijd om een wereldbeschouwing. Maar ook deze crisis is niet de eerste ideologische strijd van dezen tijd. Toch is rij hopen wij de laatste in de epoche van ontwikkeling die wij gebruikelijk betitelen als het uitbreken der fransche revolutie in 1789 en waarvan velen het einde verhoopten in de noodlottige jaren na 1918. Wij spreken hier van de fransche revolutie omdat dit de eerste groote strijd was, gevoerd onder de leuze van een nieuwe ideologie. Hoeveel moest echter gebeuren in de volgende 150 jaar, hoeveel geofferd in naam van die nieuwe vrijheid en deze nieuwe wereldbeschouwing: Napoleon, de revolutie van 1830 en 1848, de oorlogen in de Bismarcktijd, de Wereldoorlog en de revoluties in oost en west en dan de onrust, die ons allen vervulde tot plotseling weder een nieuwen krijg begon. Dit rijn slechts voorbeelden der uiterlijke tekenen van een ideologische ondermijning der eenheid van Europa die reeds voor Rousseau begonnen was en sindsdien als een splijtzwam heeft gewerkt. Hoeveel 'ismen heeft de 19e eeuw geproduceerd. Mechaniseering en atomiseering der natuurwetenschappen, triomfen der tech' niek aan den eenen kant en verwoesting der natuurorde aan den anderen. Maar niet alleen het bloeiende leven werd beroofd van rijn natuurlijkheid in een volledige miskenning der van God gegeven orde en zielloos gemechaniseerd, ook de menschen zelf werden in hun maatschappelijke orde volledig versplinterd. Nationalisme, Scoalisme, Liberalisme, Modernisme, Bolschewisme en Nationaalsocialisme en hoe men deze geestes' stromingen noemen wü die tegenover elkander stonden en ten slotte de menschelijke gemeenschap en maatschappelijke orde ning in verwarring brachten. Hoeveel heeft deze tijd aan ideologieën, problemen en strijd zien komen en verdwijnen. Hoevelen hebben elkaar bestreden en staan in deze dagen waar de grootste tegenstanders beslissing en macht geüsurpeerd hebben slechts in zwakke verstandhouding tot elkaar, ieder oogenblik bereid zelf den strijd te hernieuwen. Maar hierin hebben zij elkander steeds gevonden: Zij strijden tegen zin en doel die God in zijne schepping vooruitbepaald heeft. Men heeft gedacht God te onttronen en in rijn plaats nieuwe goden te verheffen. Phantomen en menschen die oogenblikkelijk met elkaar begonnen om de alleenheerschappij te kampen. En aan den wegrand van dezen strijd liggen de ruines van de ver' broken eenheid van het diristelijk avondland. Geestescultuur, nationale economie, rijken en landen die eeuwenlang den polsslag des levens in ons werelddeel beteekenden, dit alles is of wel verdwenen of verbrokkeld en verwoest en de overwinnaar van morgen, zal hij rijn heerschappij op een chaotisch slagveld moeten beginnen ? Is het daarom niet overdadig en nutteloos, ja blind in het wereldgebeuren zich bezig te houden met een wetenschap die Zich oogenschijnlijk verre houdt van deze gebeurtenissen. Kerkelijk recht en daarbij nog geschiedenis van het kerkelijk recht dat ons terug voert naar het begin van het christendom ? Werkelijk een begrijpelijke vraag. En als ik deze vraag aan mij zelf steL dan is dat niet om het bestaansrecht van dezen tak der wetenschap aan te tonen. Daar gaat het hier niet om. Noch om een rethorische vraag waarvan het antwoord iedereen weet noch ter wille van het argument. Men kan immers, zooals reclame en propagandatechniek ons tegenwoordig leeren, ten slotte alles duidelijk maken onder het mom van logica en wel' sprekendheid in het sociale en politieke leven. Overigens is dit geen autoritaire uitvinding van den modernen tijd, want reeds ten tijde van de decadentie der Scholastiek werd hiervan rijkelijk gébruik gemaakt. Als ik mij deze vraag echter toch uitdrukkelijk gesteld heb: „Wat leert ons het kerkelijk recht en zijne geschiedenis juist heden ?" dan is het antwoord: „omdat wetenschap niet alleen geroepen is om de waarheid te begronden maar ook om haar te verbreiden". Het is toch een der eerste eischen der universi' teit en wellicht een der voornaamste van een katholieke univer' siteit in den ideologischen strijd van dezen tijd de wetenschap' pelijke inzichten niet in de eenzame studeerkamer te verbergen, maar uit te dragen om degenen die in het practische leven de plicht van heden te vervullen hebben, het sterke wapen der waarheid in de hand te geven. En staat het kerkelijk recht werkelijk zoo buiten het leven? Is het inderdaad slechts de taak van den enkeling? Hebben slechts priesters en geleerden ermee te maken en als uitzonde ring ook eens een leek, als het leven hem ermee in aanraking brengt. Of is het zoogenaamde kerkelijk recht slechts een fictie en geheel geen recht, dat leven en werkelijkheid in zich draagt? Ook dit is niet zoo maar een vraag, want wie zich eens in de vakliteratuur verdiept zal namen van beroemde geleerden vinden die in grondige studies het rechtskarakter van onze materie volkomen ontkennen. Dit eene is zeker, dat het kerkelijk recht iets heel speciaals is. Er is geen staat die deze wetten uitvaardigt, geen wapen die haar verdedigt, geen aardsche macht die haar gehoorzamen doet. En toch: 375 millioen menschen, zonen en dochters van het eene katholieke geloof hebben zich vanaf den dag van hun doopsel aan haar onderworpen. Wat voor talen, wat voor rassen, wat voor naties vereenigt dit recht en verbindt zij met elkander. Het is hetzelfde recht dat de missionaris de rechten en plichten van zijn ambt omschrijft, dat iedere pastoor in onze steden zijn rechten en plichten oplegt, dat de monnik zijn kloosterregels voorhoudt, en waaraan ieder van ons onder' worpen is. Het is een heel bijzonder recht. Het omvat ons op bijzondere manier. Het bindt ons, onafhankelijk van het staatsrecht. Het is een recht dat zijn geldigheid niet verliest wanneer geweld en dwang van wereldlijke machten verklaren dat het ontbonden wordt. Het is het recht van de door Christus gestichte kerk. Zeer zeker: Het Corpus Christi Mysticum, een verbond dat Christus met ons kinderen en ledematen zijner kerk gesloten heeft, is een communitas die in haar bovennatuurlijke werkingen en opgaven eenig is in zijn soort en verder rijkt dan iedere andere menschehjke gemeenschap. Deze kerk is echter ook met aardsche vormen omhuld. Zij heeft een organisatie omdat zij hier doel' einden nastreeft en wij menschen hebben een sociale ordening noodig. Dat is geen juridische koelheid waarmee wij ingrijpen in het meest geheime leven der kerk, maar de erkenning van een feit dat God ons in de vormgeving zijner kerk heeft mede' gedeeld. Daarom kunnen wij zonder twijfel ook zeggen dat de kerk een societas perfecta is, evenwel inaequalis, omdat rij scherp onderscheid maakt tusschen de hoogere rechten van de clerus en de mindere der leeken. Is de kerk echter een societas dan moet rij ook een sociale ordening hebben. Deze ordening moet dan ook organen en normen hebben welke de ledematen der kerk rechten en plichten oplegt. Christus heeft rijne leer verkondigd die de apostelen met sacramentele kracht uitrust en hun opdracht en volmacht geeft. Met de ambteaanvaarding der apostelen en de verklaring van den voorrang van Petrus, werden de fundamenten gelegd die onuitwischbaar in de onoverwinnelijke rots van Petrus gegrifd rijn. Deze grondwet kent twee fundamentele normen: De eerste en hoogste macht van den plaatsvervanger van Christus op aarde, de pauselijke macht, en de apostolische macht der bisschoppen. In de geheele loop der kerkelijke geschiedenis kan men nagaan dat deze beginselen geen enkele verandering hebben ondergaan. Wel breidt de kerk zich langzamerhand uit. Zij leeft en leeft mee met de menschen. Zij deelt hunne ontwikkeling, houdt vast aan hare principen, verstart echter niet in de ont' vouwing van haar organisme. Deze principen vinden wij reeds terug in de kerk van Jerusalem : Petrus temidden zijner broeders. Hij is spreker en leider als een nieuwe apostel wordt gekozen. Er worden nieuwe ambten vastgesteld. De kerk overschrijdt de grenzen van Jerusalem. Daarmee komen nieuwe vragen aan de orde die geregeld moeten worden. De kerk wordt onder goddelijke ingeving ook opengesteld voor de heidenen. Zoo zien wij hier reeds : Eenerzijds de voorschriften die de apostelen onmiddellijk uit den mond des Heeren ontvangen hebben of die duidelijk uit Zijne leer stammen. Anderzijds komen reeds de eerste opdrachten door de apostelen zelf gegeven. Duidelijker wordt dit nog zoodra de kerk in Antiochië vasten voet gevonden heeft. Zij wordt uitgebouwd door den onvermoeibaren ijver van den apostel Paulus. Nieuwe ge meenten worden gesticht. De voorschriften der apostelen en der ouderen worden aan de christenen overhandigd. En wederom worden nieuwe verordeningen gegeven zooals die der verplichting of ontheffing der heiden'christenen van de joodsche wet. En verder kan men den weg volgen over het apostel' concilie der Korinthische gemeente. Wij vinden grondwettelijke normen in de brieven der apostelen Petrus en Jacobus. Het is mij bier onmogelijk ook slechts fragmentarisch de belangrijkste ontwikkelingsstadia te bespreken. Ik wil slechts herinneren aan de Didache, den eersten brief van Clemens, de brieven van Ignatius, Polycarpus en Barnabas. Talrijke problemen, ware schatkelders van kerkelijk recht bevinden zich in de theologie der kerkvaders tot aan de groote en verdragende inrichten van Augustinus die op eeuwen hun stempel drukken. Mag ik nog verwijzen naar het Tridentinum, dat ons juist op het gebied van sacramentenrecht een geweldige bevestiging en uitbreiding gebracht heeft. Wij kunnen deze beschouwing door' trekken tot de besluiten van het Vaticanum, om ten slotte te komen tot het groote moderne wetboek der kerk de Codex Juris Canonici. Zooals alles in de kerk hoogste harmonie en orde uitdrukt 200 wijst ook het kerkelijk recht op een trapsgewijze formatie van de onveranderlijke wet Gods tot in de veranderlijke menschelijke wetten. Het positieve goddelijke recht grijpt onmiddellijk terug op de openbaring en is in de Heilige Schrift en in de overlevering opgenomen. Het Natuurrecht is door God aan de menschen gegeven door het verstand. Beide soorten van goddelijk recht zijn volkomen gelijkwaardig. Zij vormen de onveranderlijke, vaste basis der kerkelijke rechtsordening. Vaststellen, wat in de rechtsorde der kerk goddelijk recht is, is voorbehouden aan het onfeilbaar gezag van den Paus. Goddelijk recht kan dus niet gewettigd, maar alleen vastgesteld worden. Er kan geen nieuw goddelijk recht geschapen worden, omdat dit onver' eenigbaar is met het eeuwigheidskarakter van het goddelijk recht. Het is even onmogelijk dat het goddelijk recht opgeheven of veranderd zou kunnen worden. Daar echter het kerkelijk recht in gevolge van zijn innige verankering in het geloof der kerk ook ten nauwste verbonden is met het dogma, kan in den loop der ontwikkeling — de geschiedenis getuigt daarvoor — een steeds helderder inzicht der wezenlijke normen van het goddelijk recht tot stand komen. Dus kan met andere woorden de rechtsmaterie meer en meer vastgesteld, maar niet veranderd worden. Naast het goddelijk recht ontstaat het zuiver kerkelijk menschelijk recht krachtens de daaruit voortvloeiende volmacht, het jus mere ecclesiasticum of jus humanum. Daar echter dogma, sacrament en rechtsbevoegdheid een mystieke drieèenheid in het wezen der kerk vormen en het kerkelijk recht zorgen moet voor de uitvoering dezer zending, kunnen deze wetten zich niet uitsluitend bezig houden met de sociale ordening der menschen, zij moeten echter ook de uit' voering der geloofsartikelen verzekeren en dienen ter admini' stratie der bovennatuurlijke genadenmiddelen op aarde. Daar' door onderscheidt zich echter ook dit recht zeer grondig van ieder ander. Het kerkelijk recht gaat echter nog verder want het omvat niet slechts — zooals ieder ander recht — het forum externum, de uiterlijke rechtssfeer, grijpt echter ook in de sfeer van het geweten, in het forum internum. Dit hangt samen met het ver' band tusschen geloof en zedeleer en de beschikking over de middelen eenerzijds, anderzijds met het princiep der recht' vaardigheid, dat zich strekt tot de uiterste grenzen van het menschelijk mogelijke. Deze buitengewoon breede werkingssfeer drukt echter op dit recht een eigen stempel. Dit alles zou ons echter een zeer onvolledig denkbeeld geven over de diepste grond van het kerkelijk recht, als wij ons niet herinnerden dat het eerste en hoogste gebod dat God ons gegeven heeft het gebod der liefde is. Wij hebben dus gezien dat de rechtsordening der kerk ge' grondvest is in de wil van haar goddehjken stichter. Sluiten recht en liefde elkander uit? Zeer zeker wanneer men rechtspositivistisch denkt, als men naast recht, macht zet en geweld tot de beslissende factor van rechtsgeldigheid maakt, dan kan echter dat andere recht niet bestaan, dat in God zijn grondslag heeft en in het goddelijk recht zijn laatste maatstaf. Belijden wij echter dit beginsel — en in het kanoniek recht vindt het zijn hoogste voleinding — dan moet daaruit voort' vloeien dat liefde en recht zich vereenigen want God is de bron van alle liefde en van alle recht. Ja, het recht is slechts een uitvloeisel van de goddelijke liefde, want zooals Paulus zegt vervult de liefde de geheele wet. Hoe kan anders echte gerechtigheid bestaan als in den geest van die liefde die God ons leert door zijn kerk ? Van dezen geest is het kanoniek recht doordesemd. Het kerkelijk recht is niet alleen de behoeder der strengste legitimi' teit die uit de bron van zijn stichter vloeit, — zelf volheid van alle gerechtigheid, — zijne machtsdragers beschikken ook in hooge mate over die drieëenheid der bevoegdheden, die de heilige Thomas in het bijzonder voorstelt: Dispensatie, epikeja, recht van gratie. Het zou ons te ver voeren om hier in details te treden. Men denke slechts aan dispensatie van huwelijks' en wijdings' beletselen, aan de latere saneering of legetimeering van foutieve rechtshandelingen. Hier, zooals in het princiep der billijkheid of epikeja komt het streven der kerk naar de hoogste gerechtig' heid en volledige legitimiteit tot uitdrukking, een streven dat uit het gebod der liefde voortvloeit en er steeds naar weder' Een nieuwe bloei begon voor de wetenschap van het kerke lijk recht — en als jammer genoeg de tegenwoordige crisis in sommige landen zekere beperkingen medebracht, zoo ontvouwt zich deze tak van wetenschap meer en meer. In de drie groepen van dit vak: Rechtsdogmatiek, rechtsgeschiedenis en rechts' philosophie konden wij in de laatste decennia vorsching en leer boeken. Eerst was het begrijpehjkerwijze het kerkelijk recht van het avondland. Maar heden ten dage staan reeds de arbeiders op vele wegen van het rechtsgebied der Oostersche kerk. Juist uit deze bronnen echter verrijkt zich onze algemeene kennis en schept een samenhang die verloren gegaan is bij de be' treurenswaardige scheiding tusschen het Oosten en Rome. Zoo werd een nieuw veld geschapen voor de kerkelijke rechtsleer nl. bij te dragen aan de restauratie van een komende tijd. Pax Christianorum! Klinkt het niet weemoedig in de dagen die wij thans beleven ? En toch: Er ligt in die twee woorden een groote hoop en een groote zekerheid: Er kan geen oplos' sing komen zonder God. In een tijd waarin zoo veel kapot gemaakt wordt aan geestelijke en materieele goederen en het recht dagelijks verkracht wordt is het ons een behoefte te erkennen : Wij leven in een kerk wier recht sinds meer als 1900 jaar bestaat in onverwoestbare legitimiteit. Het recht der kerk kent geen umsturz en geen revolutie, en waar het vertreden wordt, staat het, zooals de geschiedenis van de Lateraanverdragen leert, in nieuwe kracht weer op. Het is een blijvend recht, waarvan de wetgevers de gave bezitten, de oude orde steeds nieuw leven te doen scheppen uit dezelfde bron. Wat heeft de menschheid sinds de stichting der kerk moeten doormaken? Ook de kerk heeft een leven van ervaring, van licht en schaduwzijden achter zich. Maar het rijn dezelfde prin' cipen die voorheen en die thans de kinderen dezer gemeenschap binden. Principen die eeuwig rijn als hun meester. De groote hongaarsche staatsman Jozef freiherr von Eötvös heeft onder den indruk der revolutie van 1848 waaraan hij deel nam, in een van zijn boeken gezegd: „De vraag, die onze tijd op te lossen heeft, is niet alleen een politieke, rij is tegelijkertijd een sociale, ja het is de vraag of onze heele beschaving ook in de toekomst bestaan zal, of zal onder gaan en een oplossing is onmogelijk als men niet den moed heeft haar scherp te stellen." onvermoeid ter rijde stond. Nogmaals mijn oprechte dank. En als ik hier op deze plaats nog al degenen gedenk die mij in oprechte vriendschap bijstonden dan is dit niet alleen omdat ik hen dankbaar ben, maar omdat de vriendschap die mij hier omringt altijd tot het mooiste en het beste behooren zal van alles wat ik in het mij werkelijk dierbaar geworden Holland ondervonden heb. Het arbeidsveld dat mij hier toegewezen is omvat de Geschiedenis van het Kanoniek Recht. Het is vanzelfsprekend dat ik bij mijn lessen in nauw contact wensch te blijven met de ordinarius voor kerkelijk recht Mgr van Welie op wiens blijvende hulp ik hoop te mogen rekenen. Toch brengt het kader van mijn vak mij ook met twee andere Professoren dezer facul' teit in wetenschappelijk contact. Professor Mulders die ook een deel van de kanonistiek verzorgt, waar het zich hoofdzake lijk om het missie-recht en het recht der oostersche kerken handelt — en wiens medewerking ik verzoek in 't behandelen dezer stof. Het tweede vak is kerkgeschiedenis die gezien van het standpunt van den rechtshistoricus de zuster is der kerke hjke rechtsgeschiedenis. Het verheugt mij werkelijk zeer dat juist Professor Post als echte onderzoeker deze leerstoel bezet, rijn werk over het eigenkerkenrecht bracht ons reeds met elkander in aanraking nog voor wij elkaar ontmoeten. Daarom te meer vraag ik heden om rijn steun. Omdat echter het kerkelijk recht niet alleen de Theologen maar ook de Juristen veel mede te deelen heeft, zoo richt ik hier mijn oog ook op de heeren juristen der Juridische faculteit. Mijn geheele wetenschappelijke opleiding was die van een jurist en ik beken mij gaarne tot deze wetenschap, die ik ook aan de juridische faculteit der Weensche Universiteit gediend heb. De samenhang is zoo groot ook in het studieplan van deze Universiteit, dat de band tusschen jurisprudentie in hare ver' takkingen en mijn arbeidsveld zeer vast verbonden blijven. Op dezelfde wijze ontmoeten geschiedenis van het kanoniek recht en historische en rechtS'philosophische vakken van de Philosophische Faculteit elkander. Al deze Heeren Professoren wil ik hier gaarne begroeten. Het zou mij zwaar vallen in dit oogenblik niet terug te blikken naar daar vanwaar ik gekomen ben. Ik denk in onwrik bare trouw en dankbaarheid terug aan mijn Professoren van de Alma Mater Rudolfina in Ween en en bijzonder aan hem die sindsdien zijn leven ten offer bracht... Ik wil mij hun voorbeeld en grootmeesterschap waardig tonen en ernstig trachten deze Alma Mater Carolina naar beste weten met mijn bescheiden kracht te dienen. Last — not least wend ik mij tot U Dames en Heeren Studenten: Er bestaat geen echte Universitas scientiarum als zij tege hjkertijd geen werkelijke gemeenschap tusschen docenten en studenten is. Waar die samenhang verstoord wordt moet de wetenschap er onder lijden en ter gronde gaan, omdat zij haar echte kracht toch slechts door hen ontvangt die haar ware „studentes" zijn willen. Ik heb van onze christelijke wereld' beschouwing gesproken en van de bronnen die ook het kerke lijk recht bevat. Wellicht is het uur daar dat niettegenstaande de zware last die op ons rust, God een nieuw en sterk geslacht wü wekken dat het aanschijn der wereld in Christus ver' nieuwen kan. Wie weet, misschien wordt die roep reeds tot ons gericht. Daarom moeten wij vandaag als 't ware „Comili' tones", medestrijders, voor de restauratie van een christelijke wereldbeschouwing rijn en de wapenspreuk van de Alma Mater Carolina moge als zegenspreuk onzen weg begeleiden : In Dei Nomine Feliciter! 8