CB 13594 MÖE LEES IK DEN BIJBEL? EEN WOORD TOT ALLEN, DIE GOD ZOEKEN, DOOR Dr. K. SIETSMA PREDIKANT TE AMSTERDAM V UITGEVERIJ KIRCHNER - AMSTERDAM. HOE LEES IK DEN BIJBEL? HOE LEES IK DEN BIJBEL? EEN WOORD TOT ALLEN, DIE GOD ZOEKEN, DOOR Dr. K. SIETSMA PREDIKANT TE AMSTERDAM V UITGEVERIJ KIRCHNER - AMSTERDAM. In onze dagen wordt de Bijbel weer in handen genomen door een vrij groot getal menschen, die tot voor kort niet tot de Bijbellezers konden worden gerekend. Immers dringt het besef tot menigeen door, dat het leven zonder God een hopeloos en troosteloos leven is, en dat de wereld niet veranderen zal, indien niet de mensch verandert, en verandert door en tot God. En in het algemeen grijpt de mensch, die over God is gaan denken en God zoekt, naar den Bijbel. Maar het gebeurt daarbij niet zelden, dat zulk een lezer den Bijbel vrij spoedig onwennig en vreemd terzij legt, om daarna in zijn ongodsdienstig leven terug te vallen of een onbijbelschen en dus onvruchtbaren weg te gaan. Dat moet niemand verwonderen. Wij zijn allen er van overtuigd, en wij hebben de moeite er ook wel voor over, dat wij in eenig maatschappelijk werk, en in eenige zijde van het menschenleven niet thuis kunnen raken en niet iets kunnen presteeren, of wij hebben er tijd voor noodig en moeten er in groeien, dag voor dag. Wij geven onzen kinderen een opleiding, en laten hen jaar op jaar moeizaam werken, opdat zij straks op eenig gebied van weten zich gemakkelijk bewegen en er practisch iets mee bereiken. En ook voor de meer organische zijden van het leven geldt deze zelfde regel. Onze kinderen leven in ons gezin en in onzen levenskring. Zij verstaan den toon er van, zij kennen onze bedoeling, zij zijn eigen aan onze taal en onze levenshouding. En wij zijn zoo vertrouwd met onze cultuur en met onze omgangsvormen, dat wij onwillekeurig glimlachen, als een vreemdeling, een Javaan b.v., zich onwennig gedraagt in onze wereld en niet vanzelfsprekend vindt, waar wij niet meer over denken. En als wij ons bezinnen, realiseeren wij ons, dat wij van kind af, ja eigenlijk vele geslachten door, in deze wereld ingegroeid zijn, en daarmee als het ware één geworden. Maar de vorige eeuw heeft heele families en geslachten in ons land van den Bijbel vervreemd. Gij weet, wat enquêtes geopenbaard hebben omtrent de bij jongelui aanwezig bijbelkennis; gij hebt er misschien geen voorstelling van, wat een enquête zou kunnen bekend maken omtrent bijbelinzicht en bijbelverstaan, over „Anklang" aan den Bijbel. Wanneer nu iemand uit zulk een milieu den Bijbel ter hand neemt, heeft hij nog altijd steun aan het feit, dat toch onze taal en onze cultuur met den Bijbel samen hangt en dus allerlei dingen en begrippen hem bekend voorkomen. Maar in menig opzicht komt hij toch in een wereld, die hem door de jaren en soms reeds door geslachten heen vreemd geworden is, en in een gedachtengang en een zegswijze bovendien, die van de moderne zeer veel verschilt. Dat schrijft men dan dikwijls toe aan de vertaling e.d., maar het is veel meer nog dan hieraan te danken aan de geconstateerde vervreemding. Daar komt dan nog bij, dat hem en zijn voorgeslacht soms allerlei bijbelsche inhouden niet alleen vreemd, maar bijna vijandig geworden zijn door de voortdurende critiek, zij het niet op den Bijbel zelf, dan toch op de gedachten van den Bijbel, onder het motto van een strijd tegen „de orthodoxie", „de fijnen", „de Farizeeërs", „de bekrompenen", of hoe zij dan ook mochten heeten. Hij zélf is niet vijandig, integendeel. Maar hij kan maar niet zoo zonder meer volkomen tabula rasa maken met den overgeleverden gedachtengang en wordt daardoor beïnvloed. Hij meent te gelooven, en is dan, ten onrechte, verwonderd, dat hij in den Bijbel tegen komt een wereld van denken en spreken, die hem, al is hij godsdienstig, niet aantrekt, maar soms afstoot en tegen staat. Wat nog ernstiger is en dieper gaat, hij is mensch. En de mensch wordt in den Bijbel niet zachtzinnig aangepakt. Zeker, de mensch wordt daarin voorgesteld hoog en groot, wat betreft zijn afkomst en zijn bestemming, die hij in Christus Jezus ook weer bereikt. Maar de mensch zooals hij nu is, de zelfmiddelpuntige, zelfgenoegzame en van God losgeraakte mensch, komt er in den Bijbel maar danig slecht af. Zijn aard wordt geteekend als zondig; zijn deugd wordt voorgesteld als een gruwel voor God; zijn godsdienst, dien hij zelf bedenkt, heet afgoderij. En hij is genoeg mensch, om zich gekrenkt te gevoelen en zich af te keeren met de gedachte, dat hij zóó niet is, als de Bijbel hem teekent, en dat dit boek blijkbaar niet d» weg voor hem tot God is. En als hij dan de menschen van den Bijbel tegen komt, de menschen, die daarin worden geteekend als de geloovigen, dan blijken deze te zijn zondige menschen, menschen zooals die waaraan hij zich zoo vaak geërgerd heeft in zijn leven, en hij weigert dezen als zijn „voorbeeld" te aanvaarden en keert zich verdrietig van dien Bijbel af, dien hij hoopvol ter hand genomen heeft. Zoo ben ik al midden in mijn onderwerp gekomen. Ik wilde n.l.iets zeggen over het lezen van den Bijbel, over den omgang met den Bijbel, om ten slotte enkele practische wenken te geven voor wie den Bijbel werkelijk wil onderzoeken en daarin het eeuwige leven hebben. Mijn eerste opmerking is, dat men den Bijbel niet moei lezen als een roman, als een boek vol groote figuren, aan wie wij ons kunnen spiegelen en in wie wij ons voorbeeld kunnen vinden. De Bijbel kent inderdaad vele „groote figuren". Ik denk aan mannen als Abraham en Jacob, David en Job, Paulus en Johannes. En de Bijbel teekent deze menschen ook wel in hun grootheid. Zij komen voor u te staan als reuzen in het geestelijke leven, als geweldenaars in de wereld van God. En gij kunt inderdaad u aan veel in hen spiegelen, met vrucht. Maar het merkwaardige van den Bijbel is, dat hij van bijna elk dezer menschen een trek of een daad opteekent, waardoor in eens die grootheid weg smelt als sneeuw voor de zon, en hij naast u komt te staan, bij gewoon wordt, een mensch als gij; soms zegt gij, bij gebrek aan zelfkennis, dat gij „zooiets" nooit zoudf gedaan hebben. Ja, niet zelden is de teekening zoo, dat gij felle critiek hebt op het leven van dezen mensch, en u verwondert, dat de Bijbel hem niet verder weg zet, want hij is nu net zoo'n mensch» ais gij in uw eigen omgeving niet begrijpt, en waarboven gij u verheven acht. En dan keert gij u tot Jezus, dan houdt gij soms Jezus alleen over. Hij is dan voor u de groote figuur, het model, de verhevene, die de moeite waard Is om naar te kijken en als ideaal te zien, dat niet teleurstelt en niet bedriegt. Als slechts de Christenen zich meer aan Hem willen houden! Maar als gij goed kijkt en goed luistert, ontdekt gij weldra, dat de Bijbel Jezus volstrekt niet als een held wil schetsen; dat hij ook Zijn dood niet wil zien als een martelaarsdood of een heldendood. Gij ontdekt, dat de Bijbel Jezus teekent als die niet ten voorbeeld gesteld wil worden zonder meer, maar dat bij blijkt Hem te prediken als den Zoon van God. Eh hij zegt. dat de navolging van Hem bestaat in het tdcb naast Jacob en David en Paulus te staan en met hen door Hem gered te worden. En Jezus als held ontglipt u» Jezus als romanfiguur doet ineens een geweldige schrede van u weg, en gif kont iets van de woede van een Nietzsche verstaan, die den Uebermensch zocht en Jezus vond, en die toen de woorden sprak over slavenmoraal en slavenmentaliteit. Neen, gij kunt en moet den Bijbel niet lezen als een roman. Daar zijn ook andere menschen. Zij laten het verhalend element in den Bijbel rusten en keeren zich tot dit wondere boek in de hoop, dat het hun dénken bevredigen zal,- zij lezen den Bijbel als een verhandeling, als een opsomming van wetenswaardigheden. Uit den Bijbel kunt gij te weten komen een heel stuk historie van de wereld en van de menschheid. Wat meer zegt, de Bijbel zal u haarfijn vertellen, hoe het staat met die wondere wereld van God en van de niet geziene dingen. Gij zult daar bevredigd worden omtrent