| CB j 14453 TWEEDE SERIE NUMMER 4 Uitgegeven voor het Nederlandsen Hervormd Verbond tot Kerkherstel door H.Veenman & Zonen te Wageningen KERKHERSTEL EN ZENDING R DS G.BARGER EZN, NED. HERV. PRED. In deze brochure-reeks zullen verschijnen: Ie serie: No 1. Prof. Dr Th. L. Haitjema: De Kerkorde van 1816 (verschenen) 2. Ds H. W. te Winkel: De Afscheiding. 3. Dr W. J. de Wilde: De Doleantie. 4. Dr P. J. Kromsigt: Hoedemaker en Kerkhemel. tize kerk. Kerkherstel. tumenische beweging (verschenen) plaats der kerk in de ;eren. iskerk-Vrije kerk (verschenen) >paal. ift. atsgezag. De eerste serie is historisch, de tweede practisch, de derde kerkrechtelijk. Het is de bedoeling deze series eventueel nog uit te breiden en om zoo mogelijk nog enkele nieuwe series in te voegen, terwijl de inhoud populair zal zijn. De prijs van elke brochure is f 0.25, bij abonnement op de geheele reeks f 0.20. Men abonneere zich bij den boekhandel of bij den uitgever. Ilde serie: No 1. Ds G. va 2. Ds M. Gr 3. Dr H. J. 4. Ds G. Ba 5. Ds G. vai huidige sa 6. Ds J. van lilde serie: No 1. Ds H. C. J 2. Prof. Dr ï 3. Dr R. B. 4. Dr W. Lo 5. Mr H. Mu THEOLD7 •9°? KERKHERSTEL EN ZENDING DOOR Ds G. BARGER Ezn NED. HERV. PREDIKANT h. veenman & zonen wageningen BIBL VRIJE UNIV. Als ik over dit onderwerp voor u ga schrijven, begin ik met u te verzoeken, den titel nog eens aandachtig te lezen. Misschien zegt ge, dat is niet noodig, dien titel heb ik in één oogopslag gezien, daaromtrent kan geen misverstand bestaan: „Kerkherstel en Zending." Ik geloof graag, dat u met het lezen van den titel geen moeite heeft. Als ik u echter vraag, om dezen titel nog eens „aandachtig" te lezen, dan is dat ook niet zoozeer, omdat ik bang ben, dat u zich bij dat lezen als zoodanig zoudt kunnen vergissen. Maar... omdat ik graag zou willen, dat u u werkelijk indacht, wat die titel te zeggen heeft. Ik heb nl. gemerkt, dat menigeen, die van het ontstaan dezer brochure hoorde er zijn verbazing over uitsprak: „Hè, wat heeft Kerkherstel nu met de Zending te maken!" „Ik dacht, dat Kerkherstel zich alleen interesseerde voor de reorganisatie!" 6 Die laatste opmerking bedoelde dan eigenlijk — ik merkte dat bij het verder doorspreken: „Ik dacht dat Kerkherstel alleen maar belangstelde in de reglementen!" Nu komen dergelijke opmerkingen daar vandaan, dat men zich o.m. van Kerkherstel al een voorstelling gemaakt had, zonder er verder kennis van te hebben genomen. Men weet, dat er mannen zijn, die ijveren voor kerkreorganisatie. Men heeft misschien weieens gehoord, dat die menschen onnoozel genoeg zijn, om te meenen, dat, als de reglementen maar wat gewijzigd werden, met name als de kerkelijke leertucht maar werd ingevoerd, dat dan al het andere vanzelf terecht zou komen. En nu zijn voor het gevoel van velen, die „kerkherstellers" een soort maniakken, die zich op de organisatie blind getuurd hebben, die daardoor vooral het andere geen oog meer hebben. : En hoe men nu iets, dat zoo dor is als de reorganisatie — dor omdat men zich die uitsluitend voorstelt als reglementenwijziging—, hoe men nu zoo iets in verband kan brengen met „de Zending" dat is en blijft dan een raadsel. Daarom vraag ik u: „lees den titel nog eens aandachtig!" Wat staat hier? Niets meer of minder dan: „Kerkherstel en Zending." En wie zich nu onbevangen afvraagt: waarom of er van Kerkherstel gesproken wordt, zal toch wel begrijpen, dat dit moet komen, omdat men onder den indruk is, dat er iets met die kerk niet in orde is, dat zij ziek is. Een van de dingen, die elke zieke wel weet, is dit, dat het werk, de gewone taak lijdt onder de ziekte. Is de kerk ziek, dan zal die ziekte ook op het werk, de taak van de kerk belemmerend werken. Een van de onderdeelen van de taak der kerk, sterker, één van de belangrijkste onderdeelen van die taak is: „de Zending". Is het nu zoo vreemd, dat menschen, wier hart van liefde bewogen is over de kerk als zoodanig, die daardoor een open oog hebben voor haar gebreken, en zich met alle hun van God gegeven krachten inspannen, om die gebreken te bestrijden, dat zulke menschen ook met weemoed denken aan de taak der kerk? Wie dat bedenkt, zal het zich tonnen voorstellen, dat er o.m. een brochure verschijnt: Kerkherstel en Zending. Ik wil nu beginnen met over „Kerkherstel" Iets te zeggen. Bij Kerkherstel denken we aan het Ned. Herv. Verbond tot Kerkherstel. Weet u nog hoe dat ontstaan is? De Synode had een commissie benoemd bestaande uit vertegenwoordigende personen van rechtsche richting. Dus mannen, die bij alle verscheidenheid één waren in het belijden van Jezus Christus. Aan die commissie was opgedragen een reorganisatievoorstel in te dienen. Na rijp beraad kwam die commissie met een reorganisatievoorstel voor den dag. Dat voorstel werd door de S/node met één stem meerderheid in eerste instantie verworpen. Dat beteekende, dat het zelfs niét waardig gekeurd werd om via de Classicale vergaderingen aan het oordeel der kerk te worden onderworpen. Door velen in onze kerk werd dit gevoeld als een zware slag. Men kwam samen in Utrecht, om er zich voor Gods aangezicht rekenschap van te geven: Wat nu? Uit dat samenzijn werd het Ned. Herv. Verbond tot Kerkherstel geboren. Allen die zich daarbij aansloten, hebben het van meet af sterk gevoeld, dat de nood der kerk is: niet dit of dat, deze of gene, maar... dat die kerk geen mond heeft om zich te uiten, geen orgaan waardoor ze als kerk spreken kan. Dat er in die kerk een ontstellend individualisme heerscht, weet ieder. In menig opzicht doet de kerk van thans denken aan Israël gedurende het tijdvak der Richteren. „Een iegelijk doet wat recht is in zijne oogen." En dat beteekent ook in onzen tijd, dat het onrecht hoogtij viert. Het ja van den een, staat tegenover het neen van den ander. De belijdenisgeschriften heeten verouderd, het Woord Gods staat voor menigeen niet meer vast. De ontstellende voorbeelden van willekeur, waarmede ik in mijn ambtelijk werk in aanraking gekomen ben, zijn te erg om hier neer te schrijven. En nu gevoelen de, ik zal maar zeggen „kerkherstellers" dat het allereerst noodig is, dat de kerk zich weer als kerk kan uitspreken. We behoeven een groote vergadering, waar de kerk zich uiten kan. Daar moet opnieuw worden uitgemaakt wat wèl en wat niét in overeenstemming met Gods Woord is. Eerst als er in deze klaarheid komt, kan de kerk, onze kerk, weer aan haar roeping beantwoorden: een pilaar en vastigheid der waarheid zijn. Dat alles wat van de kerk uitgaat, lijdt onder de droeve omstandigheden, waaronder de kerk verkeert, behoeft toch zeker geen betoog meer. En nu weten we wel, dat ook als die omstandigheden gewijzigd mochten worden, de kerk daardoor niet gezond wordt. Als een t.b.c.-lijder ligt in een bedstede, waar de versche lucht geen toegang heeft, zal de dokter allereerst trachten, die omstandigheden te wijzigen. We hebben er alles voor over om zoo'n zieke te brengen naar een sanatorium. Maar we weten, dat ook daar de beterschap alleen dan intreedt, als God, die alleen de macht heeft over ziekte en gezondheid, Zich over die zieke ontfermt en de middelen tot herstel zegent. Wie op een krankte van onze kerk wijst, weet nog beter, dat ook de allerbeste kerkorganisatie, een kerk niet gezond kan maken. Niet door kracht of geweld, maar door Mijnen Geest zal het geschieden, zegt de Heere der heirscharen (Zach. 4 : 6). Maar als God ons de oogen voor bepaalde misstanden opent, hebben we daar evenzeer tegen te strijden, als de geneesheer het doet, die ontdekt heeft, wat de genezing van zijn patiënt in den weg staat. Voor dien dokter gaat 't niet om de open ramen, maar om het welwezen van zijn patiënt. Voor kerkherstel gaat 't niet om de organisatie, maar om het welwezen der kerk. En is het — zoo vraag ik u — nu eigenlijk nog wel vreemd, dat Kerkherstel, juister de mannen van Kerkherstel, vervuld zijn van dat alles wat tot de taak der kerk behoort? Ik ga hier die taak niet in den breede omschrijven. Ik herinner er slechts aan, dat de kerk is de draagster, de verkondigster van het Woord Gods. Het is in en door middel van de kerk, dat de sacramenten bediend worden. Als we als „kerk" samen zijn, dan is dat in het vertrouwen op de leiding des Heiligen Geestes, die ons immers in alle waarheid moet leiden. Zonder nu verder in bijzonderheden af te dalen, wil ik voor de duidelijkheid dit allereerst uitspreken: Wat de taak is van een geloovige, van één die door genade zich kan noemen een kind van God, is zijn taak, als lid der kerk. Als lid der kerk belijdt hij Jezus Christus als zijn Heiland en Verlosser. Als lid der kerk bidt hij: „Onze Vader die in de hemelen zijt... geef ons heden ons dagelijksch brood..." en gevoelt zich te behooren tot een gemeenschap, waarvan in zeer sterken zin geldt: „als één lid lijdt lijden alle leden mede". Als lid der kerk weet hij, dat zijn taak niet eindigt, daar waar de grens der kerk is, die kerk toch heeft een taak tegenover allen, die met haar in aanraking komen. In de kracht des Heiligen Geestes behoort elk lid der kerk met Pinkstervuur voor de kerk te ijveren. En eindelijk — want ik wil hier niet te veel noemen, allerminst volledig zijn — het is zijn taak als lid der kerk er voor te zorgen, dat het Evangelie, waaruit de kerk leeft, ook bekend gemaakt wordt, tot aan dé einden der aarde. Omdat we meer of minder bewust zijn gaan wanhopen aan het welwezen der kerk, zijn we op ons zelf gaan doen, wat de taak der kerk was. Er werden tegenover allerlei nood, vereenigingen opgericht menschen, vrome menschep sloegen de handen in elkander en ze" deden maarvast.wateigenlijkdetaakderkerkbehoordetezijn " Nu is het verre van mij om iemand, die zich aldus aangegord heeft, daarover hard te vallen. Integendeel, we kunnen God niet genoeg danken, dat Hij vooral in de vorige eeuw en in onzen tijd zoovele oogen geopend heeft, zoovele harten bereid heeft, om al dat werk te doen, dat ik nu maar samenvat onder 't woord: Inwendige Zending. Het is zelfs niet mogelijk bij benadering den zegen te bepalen, die daardoor over ons volk en over onze kerk gekomen is. Maar is het geen aanklacht tegen onze kerk, dat er zooveel werk, dat toch eigenlijk van de kerk behoorde uit te gaan, buiten haar om geschiedt? Vóór mij ligt op het oögënblik het Handboek voor Christelijken Arbeid, uitgegeven door den Centraal Bond voor Inwendige Zending en Christelijk-Phllantropische Inrichtingen. Dit Handboek bevat een kleine 400 bladzijden en is niet veel anders dan een soort van catalogus van de verschillende Vereenlglngen en Instellingen, die in ons Vaderland en in Nederlandsch-lndië, het werk der Inwendige Zending doen. In het „Woord vóóraf", staat uitdrukkelijk vermeld: aanspraak op volledigheid maakt het niet. Gegevens over diaconale armenzorg zal men er vergeefs in zoeken. En al bestrijkt dit Handboek ook wel arbeid, die geheel verricht wordt, door menschen, die niet tot onze kerk behooren, dus waar we hier niet mee te maken hebben... Men behoeft maar even in dat Handboek te bladeren, om te begrijpen, dat in een brochure van den omvang als deze van een opsomming van de verschillende takken van het werk der Inwendige Zending geen sprake kan zijn. Naar alle kanten heeft zich de taak der Christenheid uitgebreid. 5 En nog eens, het is een heerlijkheid, dat God altijd weer mannen en vrouwen bereid en bekwaam gemaakt heeft, om dat w»rk, dat veelal rijk gezegende werk, te verrichten. Maar bij alle dankbaarheid over dat feit, blijft droefheid en schaamte in ons hart, omdat dit werk, voor een groot deel door onze menschen gedaan, niet van de kerk uitgaat, niet door haar geschiedt: Wanneer ouders b.v. uit drankzucht of zedeloosheid soms ook om beide oorzaken hun taak tegenover hun kinderen verwaarloozen, kunnen we er ons van harte over verblijden, als er een vereeniging Klnderzorg is, die zich over die verwaarloosde kinderen ontfermt. In mijn ambtelijk werk heb ik ook een deel van mijn krachten met blijdschap gegeven aan zulke Vereenigingen, er zelfs toe meegewerkt om ze op te richten. Maar hoe dankbaar we zijn, dat die kinderen weer worden opgevoed, dit neemt niets weg van den weemoed, die ons hart gevoelt, als we denken aan het verwoeste gezin. Ook al wordt er langs andere wegen gezorgd voor de kinderen, het is en blijft de taak van de ouders om er zelf voor te zorgen. En het in een Inrichting of vreemd gezin goed opgevoede kind, is tegenover die ouders evenzeer een aanklacht, als het kind, dat langs de straten trekt, afgericht voor bedelen en stelen. Zooals het elders verzorgde kind staat tegenover de ouders, die hun plicht verzaken, zoo staat een groot deel van het werk der Inwendige Zending tegenover de kerk. Wat zou — denk 't u voor een oogenblik in — de kerk niet in aanzien stijgen, als al dat werk, dat nu buiten haar omgeschledt, door haar plaats had. Het is moeilijk om slechts bij benadering te schatten, de groote sommen gelds, die jaarlijks door onze kerkelijke menschen geofferd worden. Maar die kunnen niet verhinderen, dat er algemeen gezegd wordt: „De kerk, de kerk doet niets". En nu weet ik wel, dat 't niet om dat aanzien van de kerk gaat. Ik wijs er slechts op, om u te doen gevoelen: als de kerk, in deze haar taak vervulde, zou de kranke, in alle opzichten kranke kerk weer teekenen van gezondheid vertoonen. Ik vraag piet — laten we maar doen alsof we gezond waren, maar voel toch, dat ook voor de kerk, onze kerk, gezondheid noodzakelijk is, om haar taak, haar nimmer eindigende taak te vervullen. Ik denk aan de Evangelisatie-arbeid. Ik weet 't, er zijn in onze Vaderlandsche Kerk enkele grootere stadsgemeenten, die dat werk hebben gevoeld, als een deel van haar taak. Maar wie weet niet van de ongeveer honderd Evangelisatieposten, waar het werk wel geschiedt in en ten bate van de Ned. Herv. Kerk, maar toch in tegenstelling met 't werk der plaatselijke gemeente! Is 't niet meer dan ontstellend, dat er zoovele plaatsen zijn in ons Vaderland, waar men om het Evangelie te hooren naar de Schriften, zich tegenover zijn eigen kerk moet organiseeren. „Kerkherstel en Zending." Wie die woorden uitspreekt en aan het bovengenoemde denkt, kan niet anders dan bidden,dat God de kerk herstelle, opdat ook dat werk tot zijn recht kome! Ik wil niet langer bij het werk der Inwendige Zending stil staan. Ik wil nog een enkel woord zeggen over dat deel der Zending, waaraan wij onwillekeurig denken als er gesproken wordt van Kerkherstel en Zending. Ik bedoel dat, wat men, niet heel fraai, weieens noemt: de Uitwendige Zending. Bij Zending denken we vooral aan het uitgezonden worden. Zending, zendeling, we kunnen die woorden haast niet uitspreken zonder voor onzen geest te zien die mannen en vrouwen, die gegaan zijn naar de overzeesche gewesten. De zendeling is de man, die uit het Moederland gaat, naar Oost of West om daar aan de heidenen, die we ons dan gemeenlijk voorstellen als kleurlingen of zwarten het Evangelie te verkondigen. We hebben allicht allen het leven van één of meer zendelingen van nabij gevolgd. Mede daardoor hebben we zoo eenigszins een voorstelling van de moeite en teleurstelling, die die mannen ondervinden, als ze in het voor hen vreemde land komen met de boodschap des heils. De inboorling wier taal ze niet of heel slecht kennen, staat wantrouwend tegenover hen. Wat gaan er dikwijls jaren voorbij — vóór er komt, het verstaan, dat noodig is, zal hun arbeid vrucht kunnen dragen. Wij predikanten klagen weieens over moeilijkheden. En voorwaar, het leven van iemand, die getrouw wil zijn in de bediening des Woords, is zwaar, toch zijn onze moeilijkheden gering, als we ze vergelijken bij dat, wat deze mannen ondervinden. En voorzoover er reden is, eerbied te hebben voor 't werk van anderen, mogen we het wel hebben voor hen, die alles hebben verlaten, om in hun arbeid God te gehoorzamen, Hem te dienen, den naam van jezus Christus te prediken, als den eenigen naam die onder de menschen gegeven is, waardoor we kunnen zalig worden. Een zendeling staat in alles, in den volstreksten zin van het woord, in den dienst Zijns Heeren. Ik ben veel in aanraking geweest met a.s. zendelingen, en daardoor natuurlijk ook met hen, die hun wenschen vervuld zagen, hun beden verhoord en uit mochten gaan, om dat mooie en moeilijke, hun van God opgelegde werk, te vervullen. Daarbij heeft 't mij dikwijls pijnlijk getroffen, dat er zoo'n groot procent, naar verhouding zoo'n groot aantal kwam niet uit een geordende gemeente. Reeds dat wijst er op, dat de band tusschen Kerk en Zending zwak is. Er worden tegenwoordig allerlei pogingen gedaan om dien band wat aan te halen. Het meest volledig pogen was een uitgewerkt voorstel van Ds Pannebakker. In de Classicale vergadering waarin dat voorstel destijds mede in mijn tegenwoordigheid behandeld werd, zei een der predikanten : Och, laat ik 't maar eerlijk zeggen, een van de grootste bezwaren tegen dit voorstel is het verschil in richting. Wij vormen geen éénheid in ons land, hoe zullen we nu tegenover de heidenwereld als een éénheid kunnen optreden. Dat argument sloeg in. Menig zendingsvriend in die vergadering verklaarde zich voorzichtigheidshalve tegen dat voorstel. Eigenlijk was die redeneering heel juist. En dat het Zendingswerk als geheel door buitenkerkelijke Vereenigingen gedreven wordt, daaraan is de treurige toestand onzer kerk niet vreemd. Van dat zendingswerk geldt allereerst dit, dat God het tot iets groots heeft laten geworden. Van welken kant men het ook bekijkt, altijd zal men moeten erkennen, dat het draagt het stempel „werk Gods" te zijn. Welk een zegen is er door middel van de Zendingsscholen gekomen over de Inlandsche bevolking! Wat heeft de medische Zending niet allerwege prachtig werk gedaan? Maar het mooist en het heerlijkst blijft toch de zegen, die er uitgaat van de Evangelie-verkondiging als zoodanig. De arme inlander, beangst door elk vreemd geluid, argwanend voor boomen en schaduwen, altijd verontrust, dat hij de hem omringende geesten per ongeluk zou hebben beleedigd, voelt zich, door het Evangelie in de handen van dien God, die over hem waakt en voor hem zorgt, als een liefhebbend vader. Als zoo'n heiden de liefde Gods verstaat geopenbaard in Jezus Christus, dan komt er rust in dat anders altijd verontruste gemoed. Dan gaat er ook over zijn hart en zijn leven nieuw licht op. Die altijd in angst was, omdat hij het wel gevoelde: tusschen mij en God is 't niet in orde — al zou hij 't zoo niet zeggen — deelt dan in dien eenigen vrede, die God geeft in Christus Jezus. Als menschen zeggen: ik gevoel niet voor de zending, komt dat gemeenlijk daar vandaan, dat ze het leven van den heidenschen inlander niet kennen, dat ze niet weten wat voor narigheid en angsten zoo iemand doormaakt. „Je kunt het", zei iemand eens tegen mij, die veel in Indië gereisd had, „al aan den oogopslag zien, of een inlander, een Christen Js, of nog een heiden. In 't laatste geval staat de angst gewoonlijk op zijn gelaat te lezen." Maar als Christenen zeggen: ik gevoel niets voor de zending, dan blijkt daaruit dat ze hun Bijbei niet kennen. Wij hebben ten opzichte van onze levenstaak niet te rade te gaan met ons gevoel, maar met het geopenbaarde Woord Gods. Als Jezus — om een enkel voorbeeld te noemen — verteld heeft, dat Hem alle macht gegeven is in hemel en op aarde, laat hij er op volgen: Gaat dan henen, onderwijst al de volken, dezelve doopende in den naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes; leerende hen onderhouden alles, wat Ik u geboden heb. Het is inzonderheid het boek de Handelingen der Apostelen, dat ons toont, wat de gehoorzaamheid aan dat woord beteekent. Een levende gemeente is een Zendingsgemeente. Een kerk in het bezit van de goederen des Hei Is, mag die schat maar niet voor zich zelf in een zweetdoek bewaren, maar moet er op uitgaan. Wat we bezitten is bestemd voor gansch de wereld en we mogen niet rusten voor hun geluid over de geheele aarde is uitgegaan en hunne woorden tot de einden der wereld. En het is dan ook heel begrijpelijk dat schier elke geestelijke opwekking in de geschiedenis gepaard is gegaan, met vernieuwde belangstelling in de zending. Was die geestelijke opwekking tevens een tijdperk van kerke- lijke bloei, dan, ook dat mag wel heel uitdrukkelijk worden gemeld, toonde de kerk ook altijd een open oog te hebben voor haar zendingstaak.*) Onze kerk is sinds 1816 de in het keurslijf der tegenwoordige organisatie gebonden kerk. De verschillende Zendingsgenootschappen en Vereenigingen zijn even zoovele bewijzen, dat 't bloed kruipt waar 't niet gaan kan. Indertijd stond ik in een combinatie van twee gemeenten. Het bleek me, dat er bij de kerkeraden eenig verschil was, over de grenzen tusschen die beide gemeenten. Over een bepaald huis was men het nl. niet eens. Het gezin dat daar woonde, werd armlastig. Beide dtakonieën weigerden daarom te helpen. Ik heb er natuurlijk voor gezorgd, dat er terstond geholpen werd en daarna meegewerkt daaraan, dat werd uitgemaakt welke Diakonie het moest betalen. Als er nood is, moet er geholpen worden. Die met den nood in aanraking komt, heeft tot taak hulp te bieden. En nu vraag ik u in gemoede, kent u in den tegenwoordigèn tijd nog niet den nood der menschen? Heel de wereld, al wat mensch is: zucht. Van welken kant we die wereld ook bekijken, altijd stuiten we op de groote ellende, de wanhopige onrust, waaronder men leeft. Wat vast scheen, is onvast geworden. Het geld, het bezit, de maatschappelijke positie, alles is op losse schroeven kómen te staan. Onrust is er allerwege. Onrust zal er blijven, zoolang het hart geen rust vindt in God. 1) Men vergelijke de Redevoering bij de overdracht van het Rectoraat aan de Vrije Universiteit te Amsterdam uitgesproken 20 Oct. 1883 door Dr Ph. J. Hoedemaker, blz. 43, Ons was en wordt nog altijd door gezegd, dat de liefde voor de Zending slechts kort vóór het begin dezer eeuw was ontwaakt. Dr H. betoogt dan verder met de feiten, dat dit onjuist is. Tot die wereld van onrust behoort ook de heidenwereld, ook dat deel der heidenwereld, dat meer in 't bijzonder aan onze zorgen is toevertrouwd. Ik bedoel onze Oost- en West-Indische bezittingen. Nu zijn er organisatie's die het werk der Zending hebben ter hand genomen, om in die wereld van onrust, speciaal in die heidenwereld, het Evangelie van Gods genade te doen hooren. En er zijn mannen en vrouwen, die zich door die organisatie's hebben laten uitzenden om met opoffering van heel veel, de moeilijke zendingstaak te volbrengen. God zegent dien arbeid bovenmate. We loopen gevaar om dat uit het oog te verliezen, omdat als we over zending hooren, we nogal eens hooren klagen. Ja het is langzamerhand zoo geworden, dat we bij „Zending" onwil» lekeurig denken aan „den nood der Zending". Maar de klacht over den nood der Zending is eigenlijk de mededeeling: God zegent onzen arbeid zoo, dat we met den zegen geen raad weten. Want de nood der Zending beteekent niet, dat het daarop de zendingsvelden slecht gaat. Integendeel, dat die wit zijn om te oogsten. Maar de kerk! De zendende gemeente! Die is zoo tn nood, dat haar de middelen ontbreken, om de deuren binnen te gaan, die God voor haar ontsluit. Nu blijft 't natuurlijk onze taak, om het zendingswerk te steunen, met al de krachten en middelen waarover we beschikken. Maar ook dan zullen we blijven hooren van den nood der Zending. Laat ons dan verstaan, dat de nood der Zending feitelijk is: de nood, de armoede der Gemeente, der kerk. De nood der Zending, beteekent dat de kerk ziek is. Kerkherstel en Zending. De herstelde kerk en de Zending behooren bij elkander. God leide het zoo, dat onze Vaderlandsche kerk weer kome te staan, als een pilaar en vastigheid der waarheid, te midden van de vele stroomingen van onzen tijd. Dan zal zij zich kunnen openbaren naar binnen en naar buiten als Gods Kerk, als een middel waardoor God Zijn werk doet aan ons volk. Maar ook als een middel waardoor ons volk weer meewerkt aan de taak Gods, de taak van Godswege opgelegd. En daarom nog eenmaal: Kerkherstel en Zending. NEDERLANDSCH HERVORMD VERBOND TOT KERKHERSTEL Hoofdbestuur Het dagelijksch Bestuur bestaat uit de volgende personen: * Prof. Dr. Th. L HAITJEMA, Voorzitter, Groningen, Verlengde Heereweg 38. Ds N. VAN DER SNOEK, Vice-Voorzitter, Veenendaal. Dr R. B. EVENHUIS, Secretaris, 's-Gravenhage, Frankenslag 87. N. DE VISSER, Pennnlgmeester, Dordrecht, Reeweg 30, gironummer 3816. Mr H. MULDERIJE, Amsterdam-Zuid, Joh. Vermeerstraat 71. Het Hoofdbestuur telt daarboven nog de volgende tien leden: W van Barneveld, Veenendaal; Da J. F. Berkel, Apeldoorn; Ds M. D. Gl|sman, Drachten; Ds M. Groenenberg, Vlaardingen; Dr H. J. Honders, Wassenaar; E. Janzen, Leeuwarden; Ds A. M. v. d. Most van Spijk, Kortgene; Dr G. Oorthuys, Amsterdam; Ds J. E. Uitman, Vollenhove en C. Witte, Utrecht. Nieuw Kerkelijk Leven Het maandblad staat onder radactie van Ds H. C. J. van Deelen, Oosterend (Fr.); Dr R. B. Evenhuls, 's-Gravenhage; Ds J. A. van Nle, Hoogeveen en Ds Th. C. Vriezen, 's-Gravenhage, met medewerking van Prof. Dr Th. L. Haitjema, Groningen; Ds N. van der Snoek, Veenendaal; Dr G. Oorthuys, Amsterdam; Ds M. Groenenberg, Vlaardingen en anderen. Leden van het Verbond ontvangen het maandblad gratis. Opgave aan de administratie. Postbus 7, Wageningen. Abonnement f 1.50 per laar. Reglement, voornaamste bepalingen: Art. 1. BEGINSEL Er bestaat een Nederlandsen Hervormd Verbond tot Kerkherstel, welks leden gemeenschappelijk uitgaan van de waarheid van het stuk der heilige, algemeene Christelijke Kerk, zooals deze door het Gereformeerd Protestantisme, Inzonderheid in Antw. 54 van den Heid. Catechismus, beleden wordt. Zij erkennen, dat deze belijdenis consequenties van kerkrechtelijken aard voor de Inrichting van het Hervormd-kerkelijk leven met zich brengt. Art. 2. DOEL Het Verbond stelt zich ten doel voor te staan en zoo mogelijk te bevorderen een reorganisatie der Ned. Herv. Kerk In den geest en volgens de grondlijnen van hot reorganisatierapport 1929. " Art. 3. MIDDELEN Het Verbond tracht dit doel te bereiken door: I. Het geven van adviezen Inzake aanhangige of aanhangig te maken voorstellen tot wijziging van kerkelijke reglementen en desgewenscht bij kerkelijke verkiezingen. II. Samenwerking te bevorderen van allen, die den Christus belijden, en daarmede misstanden en misverstanden terug te dringen, welke het door velerlei groepeeringen in zijn éénheid bedreigde kerkelijke leven te zien geeft. III. Het uitgeven van een maandelljksch orgaan „Nieuw Kerkelijk Leven", waarin behalve de practiscne, ook de theologische zijde van het kerkelijke vraagstuk besproken wordt. Art. 4. LEDEN Leden kunnen zijn: I. Personen, die door belijdenis, doop of geboorte, behooren tot de Ned. Herv. Kerk (overeenkomstig artt. 2 en 3 van het Algemeen reglement). II. Kerkeraden kerkvoogdijen, besturen van Ned. Herv. Evangelisaties en alle corporatMn, die in en ten bate van de Ned. Herv. Kerk werkzaam zijn. Toetreding Wie met het bovenstaande Instemt, slulte zich aan bij ons Verbond en geve zich voor het lidmaatschap op aan de administratie. Postbus 7, Wageningen. Minimum-Contributie M.50 P2«£3r,' waa70or tevens het Orgaan van het Verbond, het Maandblad „NIEUW KERKELIJK Lfcvcrv wordt toegezonden.