CB 14455 TWEEDE SERIE NUMMER 6 Uitgegeven voor het Nederlandsch Hervormd Verbond tot Kerkherstel door H.Veenman & Zonen te Wagen ingen KERKHERSTEL rN DE JONGEREN OR i. VAN KUIKEN NED. HERV. PRED. In deze reeks zullen verschijnen of zijn reeds verschenen: Ie serie: No 1. Prof. Dr Th. L. Haitjema: De Kerkorde van 1816 (verschenen). 2. Ds H. W. te Winkel: De Afscheiding (verschenen). 3. Dr W. J. de Wilde: De Doleantie (verschenen). 4. Dr P. J. Kromsigt: Hoedemaker en Kerkherstel (verschenen). 11de serie: No 1. Ds G 2. Ds N 3. Dr H 4. Ds G 5. Ds G huidij 6. Ds J. lilde serie: No 1. Ds H. 'THE.OÜDT 1907 n onze kerk (verschenen), van Kerkherstel (verschenen), oecumenische beweging (verschenen), tg (verschenen). 1 de plaats der kerk in de jongeren. jdeniskerk-Vrije kerk (verschenen). 2. Prof. Dr Th. L. Haitjema: Leertucht (verschenen). 3. Dr R. B. Evenhuis: Presbyteriaal of episcopaal. 4. Dr W. Lodder: Kerkorde en Heilige Schrift (verschenen). 5. Mr H. Mulderije: Herziening der Kerkorde (verschenen). De eerste serie is historisch, de tweede practisch, de derde kerkrechtelijk. Het is de bedoeling deze series eventueel nog uit te breiden en om zoo mogelijk nog enkele nieuwe series in te voegen, terwijl de inhoud populair zal zijn. De prijs van elke brochure is f 0.25, bij abonnement op de geheele reeks f 0.20. Men abonneere zich bij den boekhandel of bij den uitgever. KERKHERSTEL EN DE JONGEREN DOOR J. VAN KUIKEN NED. HERV. PREDIKANT H. VEENMAN & ZONEN WAGENINGEN BIBL. VRljE ÜNJV. I. DE KERK EN DEJONGEREN a. Vroeger. Elke plant heeft haar wortel. Uit den wortel groeit de plant op Haar ontwikkeling, haar blad en bloem, zijn van den wortei afhankelijk. Er groeit naast en door ons kerkelijk bestaan een geestelijke plant: de jeugdbeweging, als een klimoprank tegen een baksteenen toren, zich slingerend langs de verweerde galmgaten, de uitloopers tastend in de tochtige ruimten van den vierkanten bouw. Wie gaat speuren, bemerkt echter spoedig, dat wortel en torenvoet gescheiden zijn. Wel rijzen zij op, als planten muurvlak uit denzelfden grond, maar er is gescheidenheid in oorsprong Massaal en vierkant op een vast fundament de steenen optrek Welgevormd, doch verweerd. Getuigend van een ver en oud verleden, maar weinig hecht meer. — De ijle slingerstam woekert en kruipt. Leven in iedere bladhaar. Bruisend zich uitstuwend. Weeldrig in zoekend houvast. Kerk en Jongeren. Wij zien ze in onzen tijd naast elkaar. De laatsten leunend tegen de eerste. Glanzend leven en verweerdheid. Niet altijd heeft de klimop der Jongeren de torenvastheid der Kerk omstrengeld. Wij kunnen hier spreken van een vroeger Toen was er geen apartheid dier Jongeren. Toen was er niets dan de massale bouw. Statig en forsch was ook in onze landen de Kerk der Hervorming opgetrokken in een standvastig gelooven. Die Kerk omvatte het gansche leven. Daar werd men gedoopt. Daar ontving men het onderricht in de kennis van „Schrift en Belijdenis" Daar beleed men den Heiland. Werd mondig in het kerkelijk bestaan. Daar werd het geestelijk leven gevoed. Het Woord werd „recht gesneden". En men at, wat werd voorgezet. Het ; leven bewoog zich binnen het bestek door de Kerk ervoor gegeven. Het is in dit besef van voedende moeder te zijn, dat de Kerk op haar Vergaderingen en Synodes bespreekt: de huis-catechisaties door vaders en moeders, haar lidmaten, onderhouden; het Bijbelsch onderricht, de noodzakelijke kennis van Wet, Geloofsartikelen en Onze Vader, op de scholen door „Meesters" gegeven onder haar toezicht. Een tegenstelling: Kerk en jongeren? Er was geen sprake van! Het wordend geestelijk bestaan stond onder de hoede der Kerk. Wat niet in kerkelijk toebereide aarde voedsel zocht, werd met bezorgden blik gadegeslagen en zoo noodig onderzocht en gesnoeid. Bij het lezen van de Handelingen (de notulen) der Dordtsche Synode van 1618/1619 ontvangen wij een verheven beeld van dit geestelijk moederschap. Vraagboeken, Kort Begrip en Catechismus worden als leerstof voor de jongeren tot bewustwording van de beteekenis van hun Doop, van het Verbond met God, waarin ook zij deelen, nauwkeurig nagegaan en besproken. Bepaalde vraagpunten met betrekking tot de zorg voor de kinderen der Gemeente worden, als richtlijnen bij een nadere toetsing op huisbezoek aangaande den stand van zaken in dezen, voor Leeraars en Ouderlingen behandeld. Kerk en Jongeren?— Mondig en onmondig, dat waren begrippen, die men kende! Doch een zekere zelfstandigheid van jeugdig geestelijk leven, men zou er voor gehuiverd hebben. Massief en strak stond het kerkelijk bouwwerk. Kaal en stroef, zonder klimoprank viel ieder de vaste, scherpe omlijning in het oog. b. Verandering. „De tijden veranderen en wij met hen". Een oude wijsheid. Echter geen wijsheid van Boven. Het is een wijsheid van beneden. Immers de wijsheid van Boven luidt: „Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde en in der eeuwigheid". Wij veranderen. Ook de kerkmensch verandert. Ook de Kerk zelf is onderhevig aan wisseling. Doch het is de wisseling van het tot de wereld behoorende, aan de aarde geklonken, stuk der Kerk. Het mensch-zijn der Gemeente. De wijsheid van Boven is het Leven van de Kerk, „ongescheiden en ongedeeld" met het menschelijke in de Kerk, maar tevens „onvermengd en onveranderd" In haar aard. Als de Heiland, Die Zichzelf het Hoofd noemt van het lichaam, de Kerk. heeft de Kerk twee naturen: menschelijk en goddelijk Evenwel er is in deze vergelijking één ding, dat een verschil' vormt als tusschen hemel en aarde: de mensch in Christus zondigt niet, is bestand tegen den strijd met de wijsheid van beneden. De mensch in de Kerk overtreedt, dwaalt en is zwak Laat zich telkens weer verleiden om naar de wijsheid van beneden te luisteren. Er gehoor aan te geven. En dat beteekent een gevaar voor het karakter der Kerk. De 18de en de 19de eeuw toonen ons op Hervormd kerkelijk erf de onkruidplanten, die den akker bederven. Wier zaden reeds met het zaaikoren vermengd zijn in de 17de eeuw De Kerk wordt geleid van Boven. Daar is haar Hoofd. Door Woord en Geest wordt zij gesterkt en opgebouwd. Doch, wee, als de Kerk aan geloof gaat inboeten! Wanneer de blik dergenen, die tot haar behooren, afdwaalt naar den mensch. Naar de hand en de voet van Christus' lichaam in hun apartheid. Dan geschiedt de Kerk naar haar gelooven. Dan vermindert de beteekenls van de wijsheid van Boven en groeit de invloed van oe wijsheid van beneden. In de donkere, slapende eeuwen van het Hervormd kerkelijk leven in Nederland wordt de aandacht steeds meer opgeëiscnt voor den mensch. Buiten de kerkelijke muren klinken de woor- j den van den wijsgeer Descartes (Cartesius): „Ik denk, daarom ben ik." Het „ik" komt op den voorgrond. Er klinken geluiden van het ongescheiden zijn van mensch en God. Het schepsel is verbonden met den Schepper. Er is geen kloof. God en mensch zijn deelen van éénzelfde geheel. Spinoza vindt met deze gedachten gretig aanhangers. In de Kerk vindt dit alles zijn terugslag. Zooals de denkende mensch acht met zijn meeningen tot de zekerheden, tot de gebinten van het bestaan, te kunnen doordringen, zóó wordt ook naar de vastheid der zaligheid gepeild. Men wil weten! Of ook: er is een zich laten wiegen op de gedachten van verwantschap met God door de onbegrensdheid van den levensdroom, door de vaagheid van het geluksgevoel. Menschelijke, hoogmoedige vroomheid in breed uitmeten van persoonlijke ervaringen, oogenschijnlijk slechts een kloof vormend met eigendunkelijke deugd en braafheid, geven den toon aan in de Kerk. De mensch, het ik, gaat wassen en Christus minder worden. De felheid van de botsing tusschen de twee werelden: God en mensch, hemel en aarde, verliest haar scherpte. De grenzen vervlakken. Goedmoedige burgerlijkheid verdrijft het stoutmoedige durven van den geus. De mensch met zijn hoedanigheden voorwerp van onderzoek. Dat is de vloek voor de Kerk. De droom van de beteekenis van het mensch-zijn: „o, sterveling gevoel uw waarde" (Gez. 31), besmet ook de nachtgezichten der kerkelijke profeten. En zij droomen hardop. De Kerk en de jongeren. — Wat heeft dit alles daarmee te maken? Dit: de moederlijke verzorging der Kerk komt in gevaar. Van twee kanten komt de aanval. De Kerk zelf gaat aarzelen betreffende haar beteekenis. Haar zelfstandigheid raakt in het gedrang. Er komen andere voedsters der jeugd. Dat aarzelen der Kerk, de invloed van dien droom omtrent de beteekenis van den mensch, komt uit In de opkomst van allerlei secten en stroomingen, richtingen en groepen, binnen het kerkelijk leven. Er komen onnoemelijk veel „vraagboekjes", alle met een persoonlijk stempel, dat zijn maker verraadt, of met een groepsgeest, die spoedig genoeg den lezer doet weten uit welken hoek de wind waait. De mensch wordt breed, leder acht zijn eigen meening te mogen handhaven over de geestelijke dingen. En kerkelijke voorlichting en waarschuwing ontbreken. De wijsheid van beneden doet een aanval op de wijsheid van Boven, en probeert haar te omvatten. De wacht op Slons muur dommelt! Van den anderen kant komt de aanval op de school de Kerk in haar zorgende taak voor de Jongeren terugdringen. De school wordt ontkerkelijkt, staat niet meer mede onder opzicht van de Kerk, en daarmee verdwijnt een groot invloedsterrein voor de kerkelijke opvoeding. De wereld doet haar aanval op twee manieren. Beide hebben succes. Karakterverwatering en terreinverlies. De Jongeren komen steeds meer los van de Kerk te staan Zelfstandigheid, vroegtijdige rijpheid, eigen kringen, bewegingen en vereenigingen, persoonlijk oordeel, onbekookte critiek — het zijn de teekenen van toenemenden afstand. Kerk en Jongeren verstaan elkander straks heel moeilijk meer. De strakke lijn van het kerkelijk bouwsel vertoont overal inkervingen. Verbrokkeling en verwering zijn niet meer te verbergen. Het bouwwerk wordt bouwvallig. De klimop gaat ranken tegen den muur. De wijsheid van beneden verdringt de wijsheid van Boven. Het karakter der Kerk verliest zijn eigen trekken. 1 6 c. Thans. Het kan in een gezin plaats vinden, dat er kinderen geboren \ worden en opgroeien, die straks op een afstand leven van hun ouders. Er is een niet begrijpen tusschen hen en hun vader en moeder, dat voor beiden smartelijk wordt. Dat is eigenlijk de toestand, waarin Kerk en Jongeren zich thans bevinden. De Kerk is traag in het verstaan van de jeugd, die tot haar behoort. En ingrijpen, de helpende hand toesteken aan het zich ontwikkelend leven in haar huis, het ligt de Kerk niet. Haar bestek is zoo slecht op het jonge leven van nu ingesteld. Naast elkaar leven Kerk en Jongeren ieder hun afzonderlijk bestaan. De Kerk is ook niet meer gewend om dit leven te verzorgen. Vereenigingen zijn tot Bonden uitgegroeid. Sommige daarvan hebben nog wel het oog naar de Kerk gericht. Anderen ontwikkelen zich vrijwel naar een eigen doelstelling. De Jongeren, die zich tot de Kerk blijven rekenen, die onder invloed van hun ouders zich laten leiden om de catechisaties te volgen, of die naast hun vereeniging of club uit eigen beweging de kerkelijke leering nog blijven bezoeken, zij zijn er toch zich allen min of meer vaag van bewust, dat het rammelt, dat er iets hapert aan de kerkelijke opvoeding. Iedere leeraar, elke Gemeente, is zoo vrij in de wijze, waarop dit kerkelijk onderricht plaats vindt. Talloos vele zijn de manieren van uiteenzetten der godsdienstige gedachten. Van een boodschap voor de Jongeren is wéinig bewustzijn. In de meeste gevallen is er willekeur. Achter de persoonlijke opvatting van den leermeester verdwijnt menigmaal de zaak, waar het om gaat: het plaatsen van den levenden Heiland tegenover het zich bewustwordend jonge leven. En de Jongeren gaan dit hoe langer hoe meer doorzien. Het onderricht der Kerk geraakt in het gedrang. De noodzakelijkheid ervan is bij velen een open vraag geworden. Bij anderen reeds gansch en al verdwenen. De meesten achten de sfeer van elkander vragend en beluisterend helpen op het geestelijk levenspad van meer beteekenis dan het volgen van het godsdienstonderwijs en het kerkbezoek. Het valt niet te ontkennen, dat de Kerk hier schuldig is. Zij trekt niet één lijn. Waar nog steeds de mensch het middelpunt der gedachte blijft, het ik met zijn persoonlijk inzicht, en de groep van gelijk-denkenden meer de aandacht heeft dan de Kerk in haar geheel als dienares Gods op aarde, als getuige van Christus in deze wereld, daar blijft het overleg in eenheid van gelooven, bij het geroepen zijn elkander te dienen ook onder verschil van meening, in dezen verre. De Kerk, die ziek is, kan niet in gezonde kracht voedsel verstrekken aan haar hongerige kinderen, dat dezen sterkt en veerkracht schenkt. Dat hen in vertrouwen den levensstrijd doet aanvaarden. Hier is nood! De Jongeren in het Verbond met God opgenomen, „geheiligd In Christus" (eerste Doopvraag), zoekend naar leiding, ontvangen niet van de Kerk, waar zij recht op hebben. Het: „Ik zet mijn treden in Uw spoor opdat mijn voet niet uit zou glijden" (Psalm 17 berijmd), wordt zeer slecht voor de Jongeren doorzichtig op deze wijze. Wat is Gods spoor, dat brengt tot een oprecht belijden van te deelen in Gods gunst? De beteekenis van de heiliging van het zondaarsbestaan in Christus door het geloof, midden in de ongerechtigheid van het leven, komt zoo weinig tot haar recht. Zelfs in het algemeen wordt door de leiding gevende ambtsdragers slecht verstaan, dat gedoopten „leden der Gemeente" zijn. Dat „het weiden der lammeren" een deel van hun taak is. Dat het lam inderdaad deel uitmaakt van de kudde. De Kerk als geestelijk gezin hangt nog wel bijeen, doch voor velen als droog zand. De gezinsband is zoek. In plaats van als een levend geheel, zien de meesten alleen los naast elkaar staande personen. Dat is de huidige noodtoestand. In niet begrijpen en onheldere wazigheid leven Kerk en Jonge- ren naast elkander. Hier en ginds een vleugje toenadering. Elders een snauw en een grauw. Wel beseffend een vage onderlinge verbondheid, maar nog zoo bitter weinig verstaan van de noodzakelijkheid van een liefdevol leiden. Een verweerde kerkelijke torenoptrek naast de leven zoekende klimoprank. II. DEJONGEREN EN DE KERK éi Opkomst. Vele geestelijke bewegingen, als een storm buiten de grenzen van ons land opgestoken, hebben ook op ons kerkelijk erf den dampkring bewogen. Het laatst van de 18de en het begin van de 19e eeuw zijn van deze beroeringen getuige. Zooals de mensch in het ik zichzelf ontdekte, zoo gaan in de kerkelijke invloedssfeer de oogen open voor het persoonlijk geestelijk bestaan. Niet de Kerk redt den zondaar met haar magere „kennis der deugd". Het komt aan op de persoonlijke beslissing. Het „soli Deo gloria" (aan God alleen de eer), dat in de uitgeholde kerkelijke prediking nog doorschemert, vindt straks tegenover zich het komen tot volle overgave onder de warmte van het persoonlijk getuigenis. Het vrije veld der Kerk, dat gebeukt wordt door allerlei wind van leer, ziet naast zich en tegelijk op zijn eigen terrein een tuin aangelegd, waar elke afzonderlijke plant zoo mogelijk een eigen verzorging geniet, waar de aandacht wordt gericht op de jonge, ontbottende levensdrang. Er wordt verzamelen geblazen voor de Jongeren. Vereenigingen worden opgericht. Vergaderingen bijeengeroepen. Besturen gevormd. Leden geworven. Het spreekt vanzelf, dat, al mag dan buitenslands de eerste stoot zijn uitgegaan van enkelingen, die tot de Jongeren zelf behoorden, een zekere bescherming en steun van ouderen kan niet worden gemist. In ons eigen land zijn het ouderen, die opmerkzaam gemaakt voor wat elders gebeurt, hier de beweging op gang brengen. Ouderen, die tot de Kerk behooren, maar ook zelf hun geestelijke verwarming buiten haar ontvangen in de kringen van „het Réveil" (de ontwaking van een krachtig, persoonlijk geloofsbestaan). De opkomst van de Jongeren-beweging staat onder invloed van mannen van naam (van Oosterwijk Bruyn). Zij zijn voor dit ontkiemend jeugdleven de geestelijke voedsterheeren. De stuwkracht, jonge menschen winnen voor Jezus, heeft invloedrijke beteekenis. De Kerk treedt voor de Jongeren, die in deze beweging worden betrokken, min of meer naar den achtergrond. Het Verbond met zijn vereenigingen gaat hun aandacht vragen. Men kiest eigen wegen. Trouwens de Kerk opent ook niet de oogen voor haar geestelijke taak in dezen. Haar pogen gaat uit naar zelfbehoud, naar het bewaren van wat Is. Haar geesteskracht wordt hierin uitgeput. Het strak trekken van de lijnen der eigen regelingen wordt haar voornaamste taak. Een ander optreden blijft haar vreemd. Dat wordt overgelaten aan degenen, die daarin belangstellen. In het ambtelijk afvaardigen van kerkelijke personen naar jaarvergaderingen en bestaansherdenklngen treedt bijna hoorbaar naar buiten de zucht van verlichting uit het kerkelijk lichaam, dat het dezen arbeid nu eens aan anderen kan overlaten. De oude Kerk heeft genoeg te stellen met de kwalen van haar leeftijd. Laat al dat nieuwe haar toch niet verontrusten! Het enge keurslijf der reglementen laat niet toe het zich inspannen voor een nieuwe taak. De opkomst van nieuw leven onder de Jongeren, het zich naar voren dringen der vrije jeugd-vorming, het wordt een apart iets, dat komt te staan naast hetgeen de Kerk voor die Jongeren meent te moeten doen. Zij catechiseert, geeft godsdienstonderwijs, wat mag men meer van haar verlangen ! Al dat nieuwe, waarom zal zij er zich verder mee bezighouden. Maar de Jongeren voelen in hun beweging een frissche wind waaien. Sterkend en levenwekkend. Zij gaan naar de diensten der Kerk, van hün Kerk. Doch jammer genoeg, de geur van schimmel en paddestoel, van vermolmd hout en verroest ijzer blijft er hangen. De catechisaties men bezoektze, het godsdienstonderwijs, men volgt het, maar de eigenlijke geestelijke groei? In plaats van: „God, deugd en onsterfelijkheid", in plaats van „kennis der geestelijke waarheden", verlangt men geloofsleven. En dat staat bij de vereeniging in het middelpunt. b. Zelfstandigheid. Het jonge zich ontwikkelende leven werkt zich uit tot zelfstandigheid. Dat is de wet van alle bestaan. Zoowel van het persoonlijke als van het gemeenschappelijke. Zoo gaat het ook de Jongeren-beweging. Waar de Kerk niet ziet, dat ze iets te beteeken en heeft voor het vereen igings- en clubwerk, daar is geen andere mogelijkheid dan dat deze arbeid zijn weg zoekt naast haar. De catechisaties dienen bezocht te worden ten opzichte van de mondigheid, die men in de Kerk blijft begeeren, maar het jeugdleven zelf uit zich in het lokaal bij inleiding en opstel, bij toespraak en jaarfeest. Wie de ziel der Jongeren wil hooren, dient te luisteren naar hun vragen op de vergaderingen, naar hun besprekingen in de bijeenkomsten der ring-verbanden. Bij het godsdienstonderricht der Kerk zwijgt men. Zelfstandigheid — noodgedwongen! „Voor jonge mannen door jonge mannen". Een eigen vaandel, een eigen lied. Jonge dochters komen, al is het later, eveneens tot eenzelfde vereenigingsen clubsuitbouw. En ook daar de eigen kleuren, ook daar de eigen leus. Zelfstandigheid! En toch valt ze niet mee. Als het uitgroeiend leven zich in de eerste vrijheid heeft uitgerekt en zich bewust gaat worden van de ijlheid van het alleen-staan, begeert het zoo vaak weer de beschuttende bescherming van het huis, waar het groot werd, al was het zich hiervan niet ten volle bewust, toen het vaak mokkend en stug zich liet leiden doorde ouderlijke zorg. Vele jeugd-vereenigingen hebben in hun zelfstandigen arbeid naast de Kerk dankbaar gebruik gemaakt van de hulp, die de Kerk bood in den persoon van den predikant, die zich met hen inliet. In de belangstelling van den kerkeraad, die hen welwillend gezind was. In het gebaar van de kerkvoogdij, die haar lokalen voor hen openstelde. En de Kerk zelfheeft op menige plaats langzaamaan leeren doorzien, dat wat door de vrije jeugdbeweging onder een christelijk vaandel in het leven der Jongeren bereikt werd, beteekenisvol was voor de kerkelijke samenleving. Naast elkaar leidde ieder zijn bestaan. Kerk en Jongeren-groep, en toch maakte men winst uit elkanders optreden. Hoevele kerkelijke ambtsdragers hebben niet vooreen deel hun vorming ontvangen door de vriendschappelijke uitwisseling van gedachten op de vereenigingsavonden? Hoevele jonge mensen zijn niet aangezet tot Schriftonderzoek en biddend worstelen met God, met hun zonde, met hun zorgen, door den prikkel van begrijpend toespreken, van meelevend luisteren en raadgeven ? Het werden menschen op wier trouw de Kerk aan kon. Zoo bleven er in den kerkemuur de voegen, waar het jeugdleven als een welige klimoprank steun vond en zich'hechten kon. En het oude bouwwerk werd beschut tegen veel ruwheid door het dek van haar groenend blad. Hebben niet de Jongedochters-vereenigingen en -kransen het werk der barmhartigheid in menige gemeente kostelijk gesteund? En heeft niet menige diaken vaak de medewerking kunnen inroepen van deze jeugdige mede-arbeidsters? En waar wordt de geestdrift der Jongeren niet ingeschakeld voor den arbeid der Zending? Inderdaad, zelfstandigheid is er. Men zoekt aanraking met geestelijk andersdenkende jeugdbewegingen. Men wil zich niet binden aan een bepaalde kerkelijke gemeenschap. Doch het bloed kruipt, waar het niet gaan kan, en wederzijds heeft men elkander noodig als oude Kerk en jonge vereeniging. Zelfstandigheid! Over de Kerk der Vaderen wordt in het openbaar optreden der Jongeren-beweging weinig gesproken. De zelfstandigheid laat dit maar slecht toe. Doch er wordt wel over gefluisterd. En in de nabespreking van menig Bijbelsch en maatschappelijk onderwerp wordt toch de Kerk genoemd. Vandaar dat men voorzichtig moet zijn om met krachtige hand in te grijpen tot het kerkelijk maken van dit zelfstandig jeugdwerk (Koers Houden). De opvatting betreffende de kerkelijke wijze van geestelijk arbeiden stuit de Jongeren af. Het ,,be"moederen ligt hun niet meer. De plechtstatigheid schrikt terug. Daar is in het holle schip van den kerkelijken bouw zoo weinig luchtverversching. En de ramen zijn zoo nauw voor het doorlaten van licht. Er is zoo weinig warmte tot het verwekken van een waarachtig leven-koesterende dampkring. Het bestaan der Jongeren ontvangt in de Kerk zoo weinig krachtige stuwing. Aan den buitenkant, naar de zonzijde, daar zoekt het zijn ontwikkeling. Vlak in elkanders nabijheid bevinden zich alzoo de Kerk en de Jongeren. Ja, zij behooren bijeen. Maar de Kerk doet zoo weinig om haar ruimte te verbeteren, nieuw op te bouwen en te herstellen, zoodat het Jonge leven er een plaats krijgt en er tot bloei kan geraken. Een zich ontwikkelend bestaan worstelt naar zelfstandigheid. En toch de gedachte aan de helpende gemeenschap, de elkander opvoedende, eensgezinde levenssfeer van het ouderlijk tehuis, raakt niet in het vergeetboek. Een hunkerend verlangen wordt meegedragen naar begrepen worden. Het Evangelie der verlossing, ook voor de jeugd, de Kerk behoort er de draagster van te zijn. De jongeren beijveren zich in hun zelfstandigheid om deze blijde boodschap te doorgronden. Naar de Kerk evenwel blijven zij uitzien om voorlichting. Het kan niet anders, zij verlangen niet slechts de ontmoeting met den enkelen kerkmensch in den vorm van hun leider. Hun begeeren is, dat de Kerk in haar geheel haar de helpende hand zal bieden. Er komt steeds sterker verlangen naar haar volle toewijding ook voor hen, naar haar geestelijken bijstand. c. Zoekende beweging. Kerk en Jongeren. — „Wat men liefheeft, daar geeft men dikwijls op af". Wonderlijk is dat, doch erzitwaarheid in dit woord. Want gaan wij nadenken over de zoekende beweging tusschen Kerk en Jongeren, dan stuiten onwillekeurig onze gedachten op dingen, die ons oogenschijnlijk van het tegendeel getuigen. Wat hebben Jongeren ontzaglijk veel kritiek op de Kerk. En men staat soms verbaasd ook over de heftigheid, waarmee die wordt uitgesproken. De Kerk is burgerlijk. Behoort bij den bakker en den kruidenier; bij den ambtenaar en den rentenier. De Kerk is ouderwetsch. De Wet wordt steevast gelezen, de preek heeft altijd een verdeeling in drieën. Er zijn ouderlingen en diakenen, die in hun ambt schijnen geboren te zijn; nooit komen er anderen hun vervangen. Wat een administratie met bevolkingsregisters en belastingbiljetten. Al die collecten, soms vier in één dienst. Verhuurde zitplaatsen; het plaatsengeldbusje. Kritiek, fel en onbeschroomd. Waarom dat alles niet soepeler en gemakkelijker? Waarom geen begrijpelijker manier van preeken? Waarom niet staan bij het zingen? Waarom geen kerkkoor en uitgebreider liturgie? Waarom de stand van zaken der diaconie en der kerkvoogdij niet openlijker behandeld? Waarom de kerkeraden niet uit- gebreid en geen vrijwillige arbeidskrachten opgeroepen? Wat komt er van het huisbezoek terecht? Van Evangelisatie-werk? Opmerkingen, vragend gesteld, te veel om op te noemen. En wat het catechetisch onderwijs betreft, men acht het te dogmatisch te zijn. Andere dingen, als avondschool en huiswerk, brengen het trouwens in het gedrang. Van veel gewicht vindt men het niet te wezen. Waarom kan iemand, die in zijn lagere-school-tljd de Bijbelsche lessen heeft gevolgd, daarna een Knapen-club en Jeugdvereeniging heeft bezocht, waar de Bijbel voortdurend werd besproken, niet zóó naar de belijdenis-catechisatie? Overal de aanval. Maar wat bewijst dit alles?— Belangstelling! Waar men van houdt, daar geeft men op af. De Kerk is niet buiten de gedachten der Jongeren gebannen. Absoluut niet! Doch men zit verlegen met het kerkelijk vraagstuk. Men vraagt begrijpen. Men begeert meer aandacht. Men wil, dat er ook met de Jongeren rekening zal worden gehouden. Zoekende beweging. Ook van de zijde der Kerk wordt deze opgemerkt. In vele plaatsen is er dan ook tegelijk met het zoeken der Jongeren naar de steun der Kerk, een zoeken van de Kerk naar de Jongeren, om hen te verstaan en te helpen, speurbaar. De critiek voelt men aan als het kloppen op een gesloten deur. En hier en daar is men begonnen een grendel weg te schuiven. Een vereeniglng van Jong-Hervormden zet vrijwilligers-diensten op touw, ten aanzien van veel kerkelijk werk. Wil voorgelicht worden omtrent allerlei kerkelijke vragen. Kerkeraden stellen jeugddiensten in. Voorgangers maken van hun godsdienst-onderricht cursussen. Er is beweging. De kinderen kunnen de moeder niet vergeten en de moeder is nog nietgansch en al doof voor de stemmen, die haar zoo bekend zijn. Worden niet steeds meer in vele besprekingen en op vele vergaderingen door de Jongeren vragen aangaande de beteeke- nis van de Kerk bewust aan de orde gesteld? Het heeft Immers zelfs de minst-belangstellende in kerkelijke zaken getroffen, dat er in de Kerken van vele landen zooveel weerstand verborgen was te midden van oordeelen en gerichten, waaronder vereenigingen en bonden tenietgingen! Als deze aanwezig is in die halfverwereldlijkte burgerlijk-besmette Gemeente, dan moeten er ook in de Kerk van het eigen land, in die oude planting der Hervorming, nog sluimerende krachten schuilen! En er wordt naar die kracht gezocht. Maar het gaat alles zoo langzaam in de Kerk. De deur, die toegang geeft, om de Jongeren mee te laten doen, knarst geweldig in haar hengsels. Ze draait zoo zwaar. Ja, de Kerk in haar geheel is niet in beweging om naar de wereld het licht, waarvan zij draagster is, te doen uitstralen. Ook de zoekende jongeren richten zich zoo dikwijls te vergeefs tot haar om verheldering door dat schijnsel te ontvangen op hun donkeren weg. Wanneer er commissies zijn gevormd om verschillende vragen in dezen onder het oog te zien, dan zijn de gevolgen zoo gering! Dan verschijnt er hoogstens een boekwerkje: „Kerk en jeugd" (Prof. M. van Rhijn e.a.), dat verdwijnt in enkele boekenkasten, maar de moeder strekt niet ferm haar armen uit naar haar kinderen om ze te helpen en te koesteren. Kerkherstel, daar komt het op aan! Dat is een klank, die hoopvol is bij het zoekend bewegen der Jongeren. Moeder dient zich weer van haar taak ook voor hen ten volle bewust te worden. Neen, beslist niet, in de kritiek en in de vragen der jeugdvereenigingen en -bonden, in de persoonlijke opmerkingen der Jongeren, komt niet allereerst uit afkeerigheid van de Kerk, doch zoekende belangstelling. Hoort vele jonge menschen eens een warm pleidooi houden voor de Hervormde Kerk, wanneer deze wordt aangevallen en bestreden! Ge hadt het niet verwacht! Het kind veracht zijn moeder niet. De zoekende bewe- ging onder de jeugd In de richting van de Kerk is juist scherp in haar blik en straf in haar oordeel, omdat het haar om die Kerk gaat. Wat men lief heeft, daar geeft men vaak op af. En — als de liefde eens niet beantwoord wordt? Verachting en afwending zullen de gevolgen zijn. Daarom: met vreugde begroeten de kerkelijke Jongeren, die voor de warmte van hun geloofcontplooiing de toevlucht hebben genomen naar de buiten-kerkelijk-verbandlevende-vereeniging den arbeid tot Kerkherstel! III. KERKHERSTEL EN DE JONGEREN i. Moeilijkheden. Kerkherstel en de Jongeren. Twee stroomen, nu eens dicht bij elkaar hun bedding zoekend, maar dan weer gescheiden door een hoogen heuvelrug: Kerk en Jongeren. Twee stroomen ontspringend door de smelting van denzelfden gletscher. Twee koningskinderen door gelijke geboorte elkaar zoekend. De handen tastend naar elkaar uitstekend. Doch het water, dat hen scheidt, is zoo diep. Moeilijkheden. Heuvelrug en scheidend water. Wat zouden deze stroomen elkaar ontmoetend veel kracht kunnen ontwikkelen bij het verder banen van hun weg. Wat zouden die koningskinderen elkaar veel hebben te zeggen en elkaar kunnen sterken en troosten. Iemand moet wel heel oppervlakkig zijn, wanneer hij denkt, dat de moeilijkheden tusschen Kerk en Jongeren niet zoo groot zijn en het elkander vinden vrij gemakkelijk in zijn werk zal gaan. Want — daar is de richtingsstrijd! De Kerk wordt daardoor uit elkaar getrokken. Men „verbijten vereet" den een den ander. En bij dit moordend worstelen der groepen raakt verloren, vak weg, de zaak, waar het om gaat. Onze Hervormde Kerk is ook toch nog van Christus en derhalve Zijn eigendom! Zij heeft Hem te gehoorzamen. Hoewel het stempel van den Bezitter dreigt uit te slijten. De Jongeren willen dezen richtingsstrijd niet. In de felheid van den tijdsstroom van het oogenblik komt het er op aan, dat op het vaartuig der Kerk allen zich bewust zijn van hun roeping en hun dienst. Klaar en vast dient de koers te wezen, die het schip heeft te houden. En ook: daar is nog steeds de „be" moedering der Kerk voor de Jongeren. Ook hier schuilt een moeilijkheid. Moederlijke raad, wie zou ze niet begeeren? Moederlijke koestering tot troost en bemoediging, wie verlangt er niet naar? Doch wat de kerkelijke Jongeren betreft, geldt dit het leven, dat reeds bewust het gevechtsfront kent. Dat de geestelijke en stoffelijke nooden van het bestaan zelf aan den lijve voelt. De troost en bemoediging hebben betrekking op jonge menschen, die het leven niet meer zien als enkel lieflijkheid! De jongeren van thans kennen de branding van het bestaan. Staan er midden in en hunkeren er naar om gehoord en begrepen te worden. Men dient met hen te spreken. Deze kinderen zijn in het kerkelijk gezin eerder tot zelfstandigheid uitgegroeid dan vroeger. Uitwisseling van gedachten, van opvattingen en meeningen, vragen ze. En waarom worden hun niet voorgezet bij het godsdienstig onderricht de rijkdommen van het geloof? Waarom wordt hun de oorsprong van hun nood zoo slecht aangewezen en de Redder uit ellende niet in Zijne levende werkelijkheid tegenover hen geplaatst? Waarom wordt over de werking van den Heiligen Geest zoo zelden met hen gesproken? Waarom treedt deze Trooster in het geestelijk gesprek steeds naar den achtergrond ? Waarom leert de Jongere zoo moeilijk zijn Doop verstaan? Waarom ontvangt hij den rechten blik op Gods Woord tot zijn steun zoo zelden? Niet meer alleen luisteren, niet meer slechts opnemen, wat wordt voorgezet, wil de Jeugd, doch praten, verstaan worden. Waarom houdt de Kerk zich altijd stil omtrent eigen geestelijke zorgen en gaat door het leven als een hoogmoedig bezitster? Zij is toch ook zelf bedelares? Armoede belijden, zooals de Jongeren die niet schromen te openbaren, het zou om tot elkander te komen, om in het gelijk te geraken en samen op te trekken, zoo beteekenisvol zijn. Moeilijkheden. De Kerk dient zich te herstellen. Behoort een klaar geluid uit te stooten in deze wereld vol kommer. Zij heeft een begrijpende moeder te zijn, die waarlijk haar opwassende Jongeren troost kan schenken. Moeilijkheden. De heuvelrug is zoo steil en het water zoo diep. Niet minder aan den kant der Jongeren, dan aan de zijde der Kerk. Éénheid verlangt de Jeugd in de Kerk. Toenadering van de verschillende kerken en groepen. De „ééne, algemeene, christelijke Kerk" is een lichtpunt binnen haar gezichtskring. En toch — aan diezelfde euvelen, waaraan de jeugd acht, dat de Kerk mank gaat, gaat zij zelve scheef. Zijn ook niet de kerkelijke Jongeren gedeeld? De geestelijke moedertaal is voor hen vaak even vreemd als voor de ouderen. Bij het gebruik van dezelfde woorden blijkt de gedachte anders te zijn en verstaat men elkaar niet. Onderscheidt men ook In hun bewegingen en bonden niet de staalkaart der kerkelijke richtingen? Komt het niet bijna als regel voor, dat zij, die zich voorbereiden op het predikambt, de bloem der kerkelijke jongelingschap, in de lijn der richting blijven denken? Bindt ook vaak de richting hen niet door haar geIdelij ken bijstand! De kwalen der moeder zijn op de kinderen overgegaan. „Wie de jeugd heeft, heeft de toekomst", is een leus ook bekend bij en toegepast door den kerkelijken groepsmensch. Vele jeugdbewegingen zijn de kweekplaatsen voor strijders in dienst van de kerkelijke strooming. En als menige Jongere zijn mond tot spreken opent, dan is het niet de Kerk, die in zijn woord met warmte wordt genoemd, maar de partij, de eigen voorman, de bekende richting. Zelfstandigheid? Och, afhankelijkheid in woord en daad openbaart ook de jeugdgroep. Daarom: eenheid, praten? Met evenveel recht zou de Kerk aan de Jongeren-bewegingen kunnen zeggen: „leert elkander verstaan, gij zijt Jongeren uit hetzelfde huis", als dat zij het de Kerk toeroepen. Zelfstandigheid? Och, velen leven meer uit de geestelijke opvatting van hun ouderlijk huis, dan uit de kracht van het Woord van den Heiland. „Christus volgen" beteekent echter voor ons allen ook nog zooiets als „vader en moeder verlaten" en niet langer steunen op hun vroomheid. Moeilijkheden! Inderdaad, zij zijn vele en groot. Doch — de oorzaak? Staat de Kerk niet het meest schuldig?Moeten wij, die haar vormen, ons niet diep schamen? „De zonden der vaderen worden bezocht aan de kinderen." Daarom: Kerkherstel! Verlaten onze zondige groepsgedachten. Belijden het verkeerde van onze hoogmoed en eerzucht. Ons voor God verootmoedigen en biddend om de werking van Zijn Geest Jezus volgen, Hem alleen zien. Dit is het eenige begin van den weg, die leiden zal tot het overwinnen der moeilijkheden. Zóó alleen zullen de stroomen elkander naderen en zal de heuvelrug in hoogte afnemen. Ook de Kerk blijft zondares en bedelares. Geniet haar leven als een dagelijksche gunst. Onder dit belijden zal het water, dat scheiding brengt, minder diep worden. In dezen nood der schulderkentenis wordt slechts de Jongere voor de Kerk en de Kerk voor den Jongere bereikbaar. Kerkherstel? Door de diépte alleen bereiken wij deze hoogte, b. Mogelijkheden. „Alle dingen zijn mogelijk dengene, die gelooft". Spottend. wordt wel eens gezegd: gelooven doe je in de kerk. Wanneer men waarlijk erkent, dat dit de kracht en het uitzonderlijke der Kerk is, doch dan ook in de diepe beteekenis van het woord verstaan, gelukkig! Mogelijkheden. Kerkherstel en Jongeren. Is er reeds Iets, dat heenwijst naar het aanvaarden van elkaar? Vaak wordt vergeten, dat de motorische kracht, die ons bestaan leidt, bij een christen ook staat in den dienst Gods. „Gij zult den Heere, uwen God, liefhebben.... uit geheel uwe kracht". Waar deze kracht in werking komt om de moeilijkheden te overwinnen, daar zijn ook gevolgen. Wie God heeft leeren liefhebben in Christus, den Heiland, die ziet niet meer als het voornaamste de richting, de jeugdgroep. Die weet zich in de eerste plaats „Kerk" — van den Heer, Zijn eigendom, te zijn. Wie er in alles van overtuigd is, dat het geloof een levende en dragende macht is, die kan niet anders dan mee arbeiden om het inzicht te versterken, dat niet langer de dwang van een kerkelijk reglement, dat in 1816 door Koning Willem I niet uit geestelijke overwegingen, doch uit zakelijke, wereldsche bespiegelingen werd ontworpen, de Kerk mag knechten. Een Kerk, die als het levend lichaam van Christus Zijn Naam belijdt en zich daarvoor niet schaamt, zal z i c hz e I v e in haar optreden en haar bouw telkens weer hebben te herzien. Het belijden der Kerk heeft noodig open ramen en deuren naar de wereld ook van nu, opdat allen beluisteren kunnen, welk een heil er in het geloof in Christus de aarde is bereid. Echter er dient eveneens ruimte te zijn voor een plaats in het kerkelijk verband. Ook voor de luisterende Jongeren. Hun zelfstandigheid hun latend, doch tevens een nieuwe verbondenheid voor hen aanbrengend door het gehoorzamen aan „één Heer", door het bezit van „één geloof" en de ontvangst van [ „één doop". De mogelijkheden om de moeilijkheden te overwinnen, die er zich bevinden tusschen Kerk en Jongeren, liggen opgesloten in een groot aantal vernieuwingen en veranderingen in den kerkdijken optrek, welke wij kunnen samenvatten, in het ééne woord: „Kerkherstel". Het grondbeginsel, dat dit geestelijk streven stuwkracht geeft, dient niet om de Kerk als zoodanig in haar genoeglijke rust te stijven en het streven naar zelfbehoud bij haar te versterken. Neen, het bedoelt aan de Kerk, onze Ned. Hervormde Kerk, haar eenige fundament, waarop zij gebouwd is, weer zichtbaar te maken. En haar te doen zien: hoe ver haar muren zijn scheef gezakt. „Eén lichaam is het en één Geest, gel ijkerwijs gij ook geroepen zijt tot ééne hoop uwer roeping; één God en Vader van allen, die daar is boven allen en door allen en in u allen". „Wat gelooft gij van de heilige algemeene Christelijke Kerk? Dat de Zone Gods uit het gansche menschelijke geslacht zich een Gemeente, tot het eeuwige leven uitverkoren, door Zijn Geest en Woord, in eenigheid des waren gelooft, van het begin der wereld tot aan het einde, vergadert, beschermt en onderhoudt; en dat ik daarvan een levend lidmaat ben, en eeuwig zal blijven" (Vr. en Ant. 54 van de Heidelb. Catechismus). Kerkherstel trachtte bereiken de weder-ontdekking van dezen nimmer verouderenden grondslag voor de Kerk. Het opnieuw aanschouwen en belijden van dezen geestelijken wortel zal in die Kerk met sneller vaart en vuriger bruising het leven doen kloppen. Deze groote mogelijkheid nu is het, die ons in onze verwachting tot vernieuwing van ons kerkelijk bestaan het oog naar Boven doet wenden. Ons gebed om herstel der Kerk naar God doet uitgaan. Zijn Woord en Geest moeten het doen. Het wonder, dat de twee stroomen zich vereenen, het buiten kerkelijk leven met het kerkelijk bestaan, dat de koningskinderen elkan- der ontmoeten, zal alleen mogelijk zijn door de werking Zijner krachten. Daarom hebt goeden moed. „Dit is de overwinning, die de wereld" van richtingen, meeningen en persoonlijke gevoelens en gedachten óók in de Kerk „overwint, n.m. ons ge- Zakeiijke mogelijkheden! Voor het herstel der Kerk wordt biddend en getuigend gearbeid. Gewacht wordt op het wonder, dat God gaat verrichten. „Die gelooven, haasten niet!" Kan er evenwel in dit opzicht ook nog niet iets anders worden gedaan? Waarom kan er met het oog op het catechetisch onderwijs niet meer eenheid worden verkregen in de te behandelen stof? De Jongeren staan tusschen Doop en belijden. Die Doop hun bewust doen worden, hun het uitzicht openen op wat God in Christusookvoor hen beteekent, wil zeggen: in het middelpunt van het geestelijk onderricht niet zoozeer plaatsen de geschiedkundige feiten als wel den levenden Heer der Kerk,~Jezus. Waarom is het niet mogelijk om hier reeds thans de hand aan den ploeg te slaan? Voorbereidend werk te verrichten, opdat een herstelde Kerk daarvan straks dankbaar kan genieten? Uitwisseling van gedachten, een algemeen vragenuur, waar de Jongeren zelf kunnen zeggen, wat ze op het hart hebben, afwisselend tusschen de catechisatie-uren met een vaste werkrooster, zou het geen toenadering beteekenen? Dan komt het gesprek los. Niet klakkeloos antwoorden laten leeren uit „vraagboekjes", maar zelf hen de antwoorden doen zoeken. Teksten, dat zijn dingen om van buiten te kennen! Voorts, kan men van de kerkeraden uit niet meer samenbinding tot stand brengen tusschen de vele clubs en vereenigingen en kransen binnen het ressort der Gemeente en misschien zelfs nog in grooter verband? Er zijn geen kerkelijke wetsbepalingen, die dit belemmeren. Laat men een jeugd-centrale of -commissie in het leven roepen, waarin ook kerkeraadsleden zitting hebben Een gezamenlijke feestavond der kerkelijke vereenigingen, het sterkt den band. Aanraking zoeken met bondsbesturen enz. kan geen kwaad. Breng de Jongeren tevens In het geweer voor verschillend kerkewerk! Ontvangst-commissies bij den ingang der kerkgebouwen, zendingsacties enz. Hier zijn de mogelijkheden niet ver van de werkelijkheden en de moeilijkheden best te boven te komen. Waardeering in dezen verdienen stellig de Jong-Hervormden in hun pogingen. En dan de Kerkdiensten! Is het nu heusch noodzakelijk om aparte jeugddiensten te hebben? Laat het kerkelijk gezin toch zijn eenheid en geheelheid niet uit het oog verliezen. Kan de liturgie niet worden uitgebreid? Let toch eens op de Hervormers. De meeste Calvinisten spiegelen zich In dezen slecht aan Calvijn. Kan de middenzang niet eens vervallen? En dan het zingen? Ook eens staande! Meer verzen van éénzelfden psalm of van éénzelfde gezang tegelijk, met slechts een kort vóór-en naspel en geen tusschenspelen. Een koor op sommige feestdagen. De Bijbel geeft aan zuurkijkers ook hier wel weer stokken in de handen tot den doodslag. Maar wie goed leest, zal bespeuren, dat deze vlotheid van eeredienst, zoowel in Oud- als Nieuw-Testament overal doorlicht. De preek zij begrijpelijk en de taal Hollandsch! Zou het ook niet dienstig zijn om meer aandacht te besteden aan het sacrament? Laat de Jongeren steeds weer zien, dat zij staan tusschen Doop en Avondmaal. En ruim aan het Doopvont en de Avondmaalstafel een opvallende plaats in in de kerkgebouwen. Geen lidmaten, die het Avondmaal verzuimen. Het verlangen er naar moet telkens wakker blijven. De verzoening door het offer immers brengt ontspanning bij de worsteling met de zonde. Waar het Woord ons niets meer zegt, spreekt het sacrament ons, Jongeren en ouderen, van verlossing en heil. Christus is „het Lam Gods, dat de zonden der wereld wegdraagt". Mogelijkheden. „Vele en op velerlei wijzen". — Kerkherstel en de Jongeren. Jongeren, bidt en arbeidt mee, opdat de Kerk waarlijk weer aan haar roeping mag beantwoorden: troostende moeder te zijn ook voor u! Gelooft en wacht: de twee stroomen, Jongeren en Kerk, zullen eenmaal samenvloeien. De beide koningskinderen zullen elkander ontmoeten. Klimop rankt zich om den verweerden toren. Wij zeggen dit beeld thans vaarwel. Het blijft getuigen van een tegenstelling. Neen, Kerkherstel! Herbouw op „het vaste fundament". En in dit „geestelijk huis" de Jongeren „een levende steen!" NEDERLANDSCH HERVORMD VERBOND TOT KERKHERSTEL Hoofdbestuur Het dsgelljksch Bestuur bestaat uit de volgende personen: rw^llSiiw yf'T«MA,I V001m?r' 1Gronlnfl<»>. Verlengde Heereweg 38. Ds A. LUTEIJN, Vlce-Voorzltter, Nijkerk. Sr ni vi<:«!NïUIS; Secret»rl«. '«-Gravenhage, van Boetzelaerlaan 304. Mr H MU?nc,RMl:nnin9meeiterVD?jri?CuhS,Reewe» *>• Sl'onummer 3816. Mr H. MuLDERIJE, Amsterdam-Zuid, Joh. Vermeerstraat 71. Het Hoofdbestuur telt daarboven nog de volgende tien leden: S*l^^^Unmv!er:JP,G-