[ CB fl • 20197 9 )MGANC MET ZIEKEN DOOR A.D.C.VAN SETERS Doordat de uitgever, ondanks verzoek, geen revisie zond, hoewel er door afronding op 40 blz. veel zetsel verloopen moest, zijn ter drukkerij eenige zetfouten en vergissingen ontstaan, welke aldaar helaas onopgemerkt bleven, en door den schrijver niet meer verbeterd konden worden. Hst de pen is na aangegeven dat de noot op blz. 16 bij een zin boren aan blz. 17 behoort, en op blz. 29 hoe ten abusief tweemaal in dezelfde noot voorkomende zelfde regel machinezetsel, gelezen moet worden. OMGANG MET ZIEKEN EEN HANDREIKING BIJ VERZORGING EN BEZOEK DOOR A. J. C. VAN SETERS UITGEGEVEN DOOR BOSCH & KEUNING N.V. TE BAARN LIBELLEN-SERIE Nr. 310 Prijs van één nummer 45 cent. Vier nummers per nummer 40 cent Acht of meer nummers per nr. 35 et Voor dubbele nrs. dubbele prijzen. OMGANG MET ZIEKEN is vóór alles een werk van groote liefde. Alleen de liefde geeft het hart in, wat een zieke goed doet en wat hij op het juiste oogenblik noodig heeft. Het is merkwaardig hoe scherp de liefde zelfs de onuitgesproken wenschen en begeerten van een zieke kan verstaan. De ware liefde zoekt dan ook zichzelven niet. Vooral niet, als de ander zich vrijwel weerloos aan ons moet overgeven en zich moet laten welgevallen, wat wij voor hem uitdenken of noodig achten. Nu is echter het merkwaardige, dat vele zieken vaak veel fijngevoeliger omgaan met hun verzorgers, dan zij met hen. Hoevelen doen niet alles wat zij kunnen om hun omgeving moeite en last te besparen. Ze houden veel te lang een pijnlijke en uiterst vermoeiende houding uit, alleen om zoo min mogelijk te vergen van den tijd en de hulpvaardigheid van anderen. Ze durven haast niet te bellen of iets te vragen. Men mocht een opmerking eens als een aanmerking verstaan. Of het mocht eens blijken, dat men een ander juist stoorde in allerlei werk, dat hij op dat oogenblik belangrijker vond en dat dus voor moest gaan. Er kan op zichzelf iets bijna ziekelijks liggen in dat trachten een ander te sparen. Maar laten we er groot begrijpen tegenover stellen en zorgen, dat wij in dit opzicht geen schuld dragen. Veel meer dan we vermoeden of dan ons misschien lief is, probeert een zieke op ons gezicht onze gemoedsstemmingen en onze gezindheid te lezen. Er kan een heimelijke angst zijn, dat we ongeduldig of afwerend zullen ingaan op een vraag, die voor den zieke van zoo groot belang kan wezen, omdat hij de grenzen van zijn wereldje zoo dicht bij voelt, maar die in onze ooren misschien zelfzuchtig of veeleischend klinkt. En dan lijdt men meer, dan bij de ziekte-zelf behoort. Vooral tegen den nacht moeten zooveel mogelijk innerlijke spanningen weggenomen zijn. Want de meeste zieken zien geweldig op tegen dien langen ligtijd en ze willen toch zoo min mogelijk een ander in zijn slaap of rust storen, als ze iets noodig zouden hebben. Wat komt het er dan op aan, dat men, als men waken moet bij zieken of voor een zieke moet opstaan, de vriendelijke glimlach en de rust vindt, iedere zorg weg te nemen, als zou de zieke moeite veroorzaakt hebben. Haastig of kortaf zijn, doet alleen maar kwaad. Laat men niet eer weggaan voor men zeker is de zieke zooveel mogelijk te hebben begrepen en alles te hebben gedaan, waardoor hij met een gevoel van rust en bevrediging kan achterblijven. In den nacht heeft de zieke toch reeds de neiging de dingen zwaarder te nemen en ze donkerder te zien, dan ze zijn. Vooral als de slaapmiddelen al lang vóór dat het licht wordt, zijn uitgewerkt, als de bezwaren van het lichaam zich op allerlei manier doen gelden, en de uren om kruipen, zonder eenige afleiding in de omgeving. En is het eindelijk „morgen", dan is dat voor velen niet veel meer dan na een uiterst vermoeienden tocht, met groote eentonigheid weer terugkeeren op éénzelfde station-van-afreis. Wat zijn wij, gezonde menschen, die ons vrij bewegen kunnen en ons zelf allerlei prettige en verfrisschende afwisseling kunnen bezorgen, dan niet bevoorrecht. Ook al kost het ons misschien wat ongemak en gemis aan vrijheid of nachtrust, waarom zouden we niet met gewilligheid een offer brengen voor onzen naaste? Echte liefde staat klaar en zoekt op; zij geeft zich vrijwillig en het gaat haar niet om den dank. Waarachtig dienen, is zonder zelfbeklag de minste te willen zijn. Dienen is: zich alleen naar God richten en dan van Hem tot de menschen gaan, met Zijn liefde in het hart. Er zijn vaak geen moedeloozer en meer vervallen gezichten, dan van zieke menschen. Maar weinig oogen kunnen ook zóó dankbaar stralen en weinig gezichten kunnen zulke verzachte trekken krijgen, als van zieken, die zich veilig en gesteund en begrepen voelen door hen, van wie ze geheel afhankelijk moeten zijn. ZIJN er dan geen lastige, veeleischende zieken, die het tegendeel laten zien van een fijngevoelig sparen van die hen verplegen of verzorgen? Ongetwijfeld. Er zijn heel wat menschen, die, als ze door ziekte of ongeval op hun bed liggen of in hun stoel zitten, hun pijnen en al wat zich aan angsten en spanningen en bitterheden in hun ziel heeft opgehoopt, willen trachten af te reageeren op hun omgeving. Liever dan zich zelf aan te pakken en tot zich zelf in te keeren, probeeren velen aan den greep der dingen te ontkomen, door bijna met een wreed genoegen, de krachten van een ander te verbruiken en hem tot het uiterste op te vergen. Menigeen is door die houding van zijn patiënt tot stille vertwijfeling gebracht of tot min of meer felle reacties gekomen. Het kan ook een heele aanpak zijn, een zieke te helpen in een onbeschrijfelijk vervuilden toestand; ook als hij dagelijks opnieuw kwelt met grove manieren, ruwe woorden, koppige tegenwerking of onsmakelijke gewoonten, en uiterste eischen stelt aan het geestelijk en lichamelijk uithoudingsvermogen van wie voor hem of haar te zorgen heeft. Maar zonder iets te verkleinen of af te doen van dit zeer stellige leed en dit misschien telkens weer terugkeerende verdriet: probeer toch te dragen en te verdragen. Dat wil niet zeggen: geef maar toe aan al de luimen en veeleischendheden van uw zieke, die probeert zijn wil op te leggen aan zijn heele omgeving. Ge zoudt dan met al uw goedwilligheid en uw op kommando loopen en draven juist zélf de tyrannie aankweeken, die u bij oogenblikken zoo wanhopig maken kan. Vooral zij die chronisch ziek zijn, loopen toch reeds gevaar, dat zij den zegen van hun ziekbed missen, omdat zij op den langen duur het danken verleeren, en hun vele voorrechten niet meer bewust in hun ziel opnemen en er dus ook niet uit leven. Daarin moogt gij geen schuld dragen.1) l) In dit verband een treffend woord uit de practijk: „Het verplegen van langdurige ziekten, waarbij de zieken veel lijden door benauwdheden of pijnen, is zeer afmattend voor lichaam en geest beide, zoowel voor den zieke als voor de verpleegster. De heerlijkheid van te kunnen helpen, te mogen verlichten, van door veel toewijding en liefde het zware kruis te helpen dragen — gaat langzaam aan over, In een vragen: „Waarom zoo lang; waartoe zóóveel lijden". — De wonderlijke wegen Gods willen we naspeuren, misschien bedillen. Wij denken zoo licht dat wij barmhartiger zijn dan God. Wij, dwaze, kortzichtige menschen! — God houdt de eeuwigheldslijn vast en Zijn weg is nooit een omweg. Het is de eenig-mogelijke weg, en voert, voor wie in Hem gelooft en den Gids Het wil echter wèl zeggen: tracht zooveel mogelijk door te dringen tot den achtergrond van de ziele-gesteldheid van uw zieke 1). Zorg dat ge op het juiste, voor u en hem goede moment bij hem zijt, maar wees er ook niet, als dat om andere belangen beter en noodiger is. Geef u geheel, als de zieke op u rekenen mag, maar behandel hem bewust als onderdeel van de samenleving, waarvoor gij verantwoordelijk zijt. Het kan ook best zijn, dat goede raad, of op zijn tijd een gemoedelijk standje, veel beter aanvaard wordt van een buitenstaander, die eens op bezoek komt, dan van u, die u zoo nauw met uw patiënt verbonden gevoelt. Wees dan niet jaloersch, en laat uw stemming niet door kleine gedachten drukken. Wil alles groot zien, want de hoofdzaak is toch dat uw zieke geholpen wordt, door wie of wat dat dan ook mag zijn. Gij kunt het alleen op de juiste wijze, wanneer de echte liefde in uw hart brandt; die, waarvan Paulus in het bekende dertiende hoofdstuk van den eersten brief aan de Korinthiërs zegt, dat zij lankmoedig is, dat zij haar eigen vertrouwt, regelrecht naar het einddoel Gods wegen zijn hooger dan onze wegen. Hooger, oneindig veel hooger, en daarom begrijpen wij ze niet. Zooals een vrome zieke mij eens zeide op haar langdurig ziekbed: „Wij moeten stil Gods raad uitdienen in dit leven". — Ja, dat moeten onze chronische zieken, onze kranken van geest, onze lijders op het langdurig ziekbed: Gods raad uitdienen." (Zr. J. H. Kuyper, in: „Het wachten bij en met onze Zieken", Refajah 1933, No. 9). 1) Dr. J. L. C. Wortman merkt in zijn buitengewoon instructieve boek „De Psychologie aan het Ziekbed" (Haarlem, 1932) zoo terecht op (blz. 217): „In het algemeen wijken zieken in geestes- en zelfs karakter-verschijnselen sterk af van hun gedragingen in gezonde tijden. De ontwikkelde zieke vooral, biedt in den regel een geestelijk ziektebeeld, dat geheel ander licht werpt op zijn innerlijk, dan hij vóórdien voorwendde." — Men rekene met dezen wenk. belang niet zoekt, dat zij zich niet laat verbitteren en dat zij geen boek houdt van het kwaad. Kortom, de liefde die alle dingen bedekt, die gelooft, hoopt en verdraagt1). ZIEK-ZIJN is een opdracht, een taak. Heel veel zieken kunnen het eigenlijke daarvan niet goed verstaan. Ze hebben misschien eerst geprobeerd hun gevoelens te negeeren, door zich zoo lang en zoo krachtig mogelijk tegen het ziek-zijn te verzetten en met alle inspanning te trachten met hun gewone leven door te gaan, ook al lieten anderen merken, dat ze het niet vertrouwden, of dat ze zich misschien érnstig ongerust over hen maakten. Of, zij hebben dit dubbele spel nier gespeeld, maar zich gewoon ziek gemeld, met de allesoverheerschende gedachte: hoe kom ik in den kortst mogelijken tijd er weer van af. Hun armstoel, hun bed, hun medicijnkast, hun apotheker, hun dokter, hun wijkzuster, hun huisgenooten of hun gebed, worden als vanzelfsprekend dadelijk ingeschakeld om snel tot het éénig gewenschte resultaat te komen: weer beter en weer aan 't werk. Van nature is een mensch lijdensschuw. Hij is bang voor pijn en ongemak en hij ziet achter de ziekte» scherper 1) Aan 1 Kor. 13 ontleend volgens de vertaling van Prof. Dr. A M. Brouwer. Lavater (1741 —1801) zegt er dit van: „Hören: gegenwartig sein mit dem Geiste; sich dem Redenden ruhlg und theilnehmend hingeben; in seine Gedanken eintreten; sich auf seinen Standpunkt stellen; — welche Kunst der Weisheit und der Liebe!" — „Luisteren, d.w.z. bi) hem, die tot ons spreekt, zijn, met al onze geestelijke vermogens; zich rustig en aandeel-nemend aan hem geven; binnen-gaan in het gedachtenleven van den ander en zich op zijn standpunt verplaatsen — welk een kunst van wijsheid en liefde beide!" dan anders, de mogelijkheid van den dood. In ieder geval heeft hij een gevoel van onbehagelijkheid, dat er aan hem gekomen wordt, dat hij uit zijn gewone doen geraakt en dat hij mogelijk afhankelijk van derden gaat worden. De ware liefde ziet den patiënt met dat echte medegevoel, dat niet vernedert en het lijden dubbel bewust maakt, maar dat zich zélf op de laagste plaats stelt en onder den nood van een ander wil gaan staan. Bovendien: hoe zou men in soortgelijke omstandigheden als waarin de zieke verkeert, zélf reageeren? Is men héél zeker, dat men zélf dan wezen zou die geduldige, overgegevene, voor ieder bewijs van liefde en zorg erkentelijke mensch, die men nu zoo gaarne verplegen zou? VELEN, die met zieken omgaan, hebben in de eerste weken nog wel geduld. Ze schikken alles zooveel mogelijk, en geven veel tijd en zorg zonder tegenspraak. Maar dan komt het criterium of ware liefde, die zich zelf kan blijven vergeten, aan het woord is. Want als het eerste élan voorbij is en men ziet voorloopig nog geen eind komen aan de te brengen offers, sluipt vaak de vijand binnen. Men raakt gewoon aan het leed van den ander. Men doet bijna mechanisch en vrijwel onbezield, wat men op het lijstje vindt staan voor iederen dag. Maar de zieke raakt aan zijn toestand niet gewoon. Integendeel: zijn ziekbed wordt voor hem heel geleidelijk-aan moeilijker uit te houden. Het liggen wordt misschien bezwaarlijker en pijnlijker; het uitzicht op spoedig of volledig herstel hopeloozer: de gedwongen werkeloosheid 310-11 gaat meer kwellen en de zorgen voor zaken of geld jagen meer door het hoofd. Of wel. hij is bijna hersteld en moet nu de spanning doormaken het op de grens van twee werelden uit te houden, Te sterk, om nog als ziek te gelden, en te zwak om weer in het leven te gaan staan. In den eersten tijd zorgde men er voor, dat de deuren zoo zacht mogelijk gesloten werden, dat er zoo min mogelijk storende of afmattende geluiden in huis waren. Men waakte voor tocht of kou. Men kon daarvoor ook de medewerking krijgen van de huisgenooten. Op den duur liet men haast ongemerkt de trouw los en maakte men zoo de zieke steeds eenzamer en hulpbehoevender. Menige vermoeide, zwakke of onrustige zieke klaagt over het lawaai in huis en over het harde praten van de huisgenooten of van de zusters. Vermijd daarom zooveel mogelijk het elkaar iets toeroepen door een open deur of op de gang of langs de trappen. Men maakt zichzelf misschien wijs, dat als een zieke maar op tijd gewasschen wordt en zijn medicijnen en zijn voedsel geregeld naar voorschrift krijgt, men innerlijk verantwoord is en alles gedaan heeft, wat men op den duur redelijkerwijze verwachten kan. Wat wordt ook het beste op die manier hopeloos arm. Wie zou nog bij zulk een uiterlijke verzorging het woord van Jezus op de lippen durven nemen, dat men, wat men aan een zieke gedaan heeft aan Hèm heeft gedaan: want dat Hij ziek was in die zieke? (Mattheüs 25 : 36b.) Ook als men een zieke pijn doet met ongeduldige handen of hem bezeert met oogen zonder liefde of met woorden die verdrietig of moedeloos maken, heeft men heel wat méér kwaad gedaan, dan als men zoo gehandeld had tegenover een gezonde. Langs dien weg komt het wel voor, dat zieken meer van hun verzorgers lijden, dan van hun eigenlijke kwaal. En dat is zonder meer afschuwelijk en het moet ons diep verootmoedigen, als we er ons aan schuldig hebben gemaakt. Alleen een ziekenverzorging, die zonder bescherming van het dierbare „ik" voortkomt uit volkomen overgave, brengt een zegen en ontvangt een zegen. MEN MAG, als men 't mijden kan, geen aanleiding zijn, dat het evenwicht van een zieke of lijdende in gevaar komt. Prikkelbaarheid, lichtgeraaktheid, humeurigheid, het geven van afwezige of dwarse antwoorden, onnoodig leven maken bij het „doen" van de ziekenkamer, onhandigheden bij het helpen uit onoplettendheid of door afdwalen der gedachten, en nog zooveel meer, zijn volstrekt niet onschuldig. Het kan zelfs een gevaarlijke aanslag zijn op de gemoedsrust van den zieke en hem geheel van streek brengen. Ook een harde onwelluidende of klanklooze stem kan zoo onaangenaam voor een zieke zijn. Sommigen zijn daar zéér gevoelig voor. Nu kan niemand 't helpen, wanneer zijn stem niet welluidend is. Maar zoo goed als bij het zingen, kan men zijn stem ook bij het spreken oefenen. Kalm, duidelijk, gearticuleerd, zacht (niet re zacht) spreken, kan men zich best aanwennen, al heeft men een verandering van het geluid-zelve niet in zijn macht. Vermijd bovendien den meesterachtigen toon, alsof zieken plotseling minderwaardige menschen geworden zijn, die geen recht op een eigen oordeel hebben en slechts hebben te gehoorzamen. Evenzeer ook het teemend praten, alsof beklagend medelijden aangenaam zou zijn. Ook met den toon van uw stem kunt ge een zieke steunen en helpen. En het constateeren van de loutere feiten is iets anders dan beklag. Laten zusters, die de zorg hebben voor loopende patiën~ ten in een polikliniek, zich goed indenken, welk een spanningen en zorgen en angsten er kunnen kwellen in hen, die soms uren in een wachtkamer moeten doorbrengen, eer hun nummer aan de beurt komt en zij, of hun meegebracht kind, zich bij den dokter aan wie weet welke pijnlijke behandeling moeten onderwerpen; telkens weer opnieuw. Zorg dan, dat ge niet de zakelijke toon voert van iemand die een bedrijf op gang houdt en voer geen onbeduidende en zinlooze gesprekken, waarmee ge alleen u zelf een genoegen doet, maar help door uw geheele optreden zóó, dat men zijn zorgen voelt verminderen en zijn moed voelt toenemen. En houd ook ter dege rekening met het schaamtegevoel van een patiënt en kwel hem niet met uw onbescheiden vragen, vooral niet in het bijzijn van anderen, ook al denkt ge misschien u daarmede de houding van een deskundige te geven. God-zelf, die de liefde is, heeft een eindeloos geduld met zieken. Hij houdt niet na, zooals menschen dat kunnen doen, als een zieke onaangenaam of veeleischend tegen hen geweest is, maar Hij blijft dragen, omdat Hij blijft zien naar wat achter de houding van een zieke verborgen kan liggen. Want dat alleen is belangrijk. Als we ons evenwicht verliezen, moeten we ons zelf die zonde niet al te gemakkelijk vergeven. Bedenk: gij laat den zieke alléén, met wat gij gezegd of gedaan hebt. Gij moet een zieke ook nooit het gevoel geven, dat gij gebukt gaat onder zijn last, maar, dat gij kunt dragen. Een blijmoedige, opgewekte geest is voor de genezing van den patiënt dan ook van zoo buitengewoon groot belang. Gij ondersteunt daarmede de zelf-opbouwende kracht van de u toevertrouwde zieke. Niet alleen de zze/e-gesteldheid van hem of haar, die gij verpleegt, is voor u van belang. Niet minder zijn #ees£es-gesteldheid. De oude wijsheid van het Spreuken-boek heeft nog niets van haar waarde verloren: „Een vroolijk hart is goed voor het lichaam, maar een bedroefde geest doet het gebeente verdorren" (17 : 22). — „Voortdurend wachten is krankheid des harten, maar een vervulde begeerte is een boom des levens" (13 : 12). Om het levende frissche water te kunnen geven dat onze zieken van ons noodig hebben in een schoonen beker, moeten we echter zelf iederen dag weer opnieuw naar de Bron gaan om te putten 1). Ook wake men ten zeerste tegen oververmoeidheid en het daarmee vaak verband houdend onjuist gebruik van den vrijen tijd. HET IS ook zoo verkeerd naast een zieke zonder meer zwijgend te gaan neerzitten. Deze meent dan, öf dat hij geobserveerd wordt, wat hem onrustig en misschien zelfs wrevelig maakt, öf, dat ge van hem verwacht dat hij de gesprekstof leveren zal en dat hij u zal bezig houden. Ook x) Nader is dit uitgewerkt in een klein geschrift „Alleen met God" (10de duizend), D. B. Centen's Uitg. Mij., Amsterdam. dit is heel weinig bevorderlijk voor een rustig makenden invloed van uw bezoek. Het is ook een misvatting wanneer men meent, dat bij een ziekbed persé moet worden gepraat. Het stil bij een zieke zitten met een boek of een handwerk — vooral als de patiënt erg ziek is of zich zéér moe voelt — schept een sfeer van rust, in een vertrouwd samen-zijn. Daartusschen door is er gelegenheid te over voor een meer persoonlijk contact, bijv. door het aangeven van een glas, het ververschen van een compres, een knikje of een glimlach, een even drukken van de hand of een tactvol voorkomen van een wensch. Terecht is opgemerkt ten opzichte van minder ernstige zieken, dat er iets zeldzaam kalmeerends kan liggen in het regelmatig zien doorhalen van een draad door een handwerk of van de regelmatig voortgaande beweging van een schrijvende hand 1). PRAAT met uw patiënt ook niet langer, dan dat gij de zekerheid hebt dat gij hem werkelijk genoegen doet, hem afleidt en opwekt; en vraag hem nooit iets dat ge reeds lang weet. Zeg niet wat ge niet denkt en verzeker niets, dat ge in uw hart niet meenen kunt. Zieken houden u onverbiddelijk aan uw woord. Als we merken, dat we het te lang gemaakt hebben, moeten we ons zelf voor de toekomst radicaal op dit punt herzien, ook al heeft de zieke misschien nog zoo zijn best 1) Men zie bijv. wat gezegd wordt op blz. 25 van „Onze zieken en Wij" door Nora van Duyn (Lochein 1931). gedaan niet te laten opvallen, hoe moe we hem gemaakt hebben, omdat hij ons wil sparen. Het kan dan ook een groote liefde-dienst zijn, als we, vóór we zelf uitgepraat zijn, weer heengaan en ons zelf tijdig verloochenen. Laten we er ook zorg voor dragen, dat er niet te veel bezoek tegelijk is. Zoo licht ontstaan er gesprekken onderling, over het hoofd van den zieke heen, terwijl deze toch het doel van het bezoek is en recht heeft op persoonlijke belangstelling en toewijding. Bovendien is zoon kruisvuur van gesprekken voor den zieke uitermate vermoeiend en het kan juist zulk een diepgevoelde behoefte zijn, eens van hart tot hart te praten met iemand die niet tot de naaste omgeving behoort, omdat hij zich daartegen niet uiten kan, of hen niet belasten wil met zijn kleine en zijn groote zorgen. Onze gesprekken met de zieken moeten steeds gevoerd worden in een opgewekten en rustigen toon. Geen eigen verontwaardiging uiten, over wat ons in de krant of in een gesprek met anderen gehinderd heeft, of over onze eigen „kwesties". Geen met allerlei pakkende bijzonderheden gekruide verhalen over het verloop van een zelfde of soortgelijke ziekte, bij anderen die men gekend heeft of waarvan men gehoord of gelezen heeft. In wezen is dit de wonderlijke bevrediging van een heimelijke behoefte aan romantiek of aan emotie en een hinderlijk accentueeren van de eigen gezondheid, al maken we misschien ons zelf wijs, dat we ons met ons verhaal zeer bijzonder in de omstandigheden van den patiënt heb- ben verplaatst. Dat alles maakt geweldig moe; het pakt het zenuw- en gevoelsleven van den zieke aan en spant onnoodig zijn hoofd in. De zieke heeft genoeg aan zijn eigen leed en zijn eigen probleem. Hij moet zooveel mogelijk gespaard worden, maar zóó, dat hij niet merkt, dat we daar ons best voor doen. De zieke moet ook niet te veel met andere menschen over zijn kwalen spreken, want dan loopt hij kans dat hij er weinig of niet met God over spreekt, den grooten Geneesmeester. Wie in stille gemeenschap met God leeft, zal ook veel minder verlangen naar het beklag van de menschen. Zorg er voor, dat de zieke weer naar uw volgende komen verlangt, als ge weg gaat. Uw bezoek zij bezoek: geen bezoeking. Laat een zuster in de ziekenkamer of op de zaal ook nooit over den minder goeden toestand van een zieke mededeelingen doen aan anderen, die zich in hoorwijdte van den zieke bevinden, en daarbij vooral ook niet fluisteren. Zelfs niet als zij meent, dat de zieke haar toch niet verstaan kan, omdat hij bewusteloos ligt of nog onder den *) Hetzelfde geldt ook ten opzichte van den geestelijken verzorger. Terecht zegt Ds. D. Sikkel in .Persoonlijk contact" (Refajah 1932 No. 5): „Het komt voor, dat de vragen die men aan een zieke stelt, zeer bereidwillig door een van de bij het bed of de stoel staande familieleden beantwoord worden. Dit gebeurt vaak uit liefde. Het kan echter ook onnoodige bemoeizucht zijn. Men wil het dan den bezoeker en den zieke gemakkelijk maken, maar is onbedoeld toch oorzaak, dat het ziekenbezoek mislukt. De bezoeker weet dan, als hij weggaat, benauwend veel, maar alleen niet wat hij weten moet. En zijn zieke heeft er niets aan gehad. De familie moet de tact hebben zich terug te trekken. Want het gaat om persoonlijk contact bij zielszorg en dat wordt belemmerd door de aanwezigheid van een derde, zelfs al houdt hij zich buiten het gesprek". invloed van de narcose is. Zij zou zich deerlijk kunnen vergissen en misschien de gevolgen te laat beklagen. Laat uw patiënt ook zelf met den dokter praten. Antwoord niet voor hem en corrigeer zoo min mogelijk. Daartoe is, zoo noodig, nog een goede gelegenheid, ver buiten het gehoor van den zieke, b.v. bij het uitlaten. GA ZITTEN, als ge met een zieke rustig wilt spreken en plaats uw stoel altijd zóó, dat de patiënt u zien kan, zonder dat hij zijn hoofd een opzettelijke houding heeft te geven. Doet ge dat niet, dan dwingt ge hem voortdurend tot een inspanning, die noodeloos afmat en het bezoek zelfs tot een kwelling kan maken. Ook al hebt ge weinig tijd voor een rustig bezoek, ga toch, zoo ge eenigszins kunt, niet bij het bed van een zieke staan. Is er geen stoel vrij in de ziekenkamer, dan zal er wel een binnen te brengen zijn. Kan dat niet en is er geen andere mogelijkheid tot zitten, neem dan even aan het voeteneind voorzichtig op den rand van het bed plaats. Zorg in ieder geval, dat het bed zoo min mogelijk beweegt, want dat kan voor den zieke uiterst onaangenaam zijn. En niet minder ook daarvoor, dat de zieke niet aan uw geheele houding ziet, dat ge geen seconde langer dan dringend noodig is, in de kamer zult zijn en steelsgewijze voortdurend de deur in het oog houdt. De resultaten van deze en dergelijke „onnadenkendheden" kunt ge vermoedelijk later op de temperatuur-lijst geregistreerd vinden. LATEN WE ook nooit denken, dat het veel zieken onverschillig is, hoe ze er bij liggen. Juist als ze schijnbaar 310-m zich in het onvermijdelijke hebben geschikt, omdat ze zelf te zwak of te moedeloos zijn om initiatief te nemen, doen we een groot werk, als we hen, voorzoover ze het zonder nadeel kunnen hebben, op tijd in schoon goéd steken en hun bed eens heelemaal opfrisschen. Het onbehagelijke gevoel van een zekere verlatenheid, een soort prijsgegeven zijn, van hinder van zich-zelven hebben, maakt dan plaats voor een besef van „geholpen" te zijn, van ieder bezoek te kunnen afwachten, van weer meer „mensch" te zijn geworden. Een bevrijd gevoel. Een toevoer van nieuwen moed en zelf-achting en levenswil. De zuster die dit inziet, zal een patiënt ook zelf laten verrichten, wat hij kan en mag doen. Bijv. wasschen van handen en gezicht, en dergelijke. Daarbij moet men echter terdege opletten op wat nog te veel vermoeit en te groote inspanning vraagt. In dat geval moet men zoo onopzettelijk mogelijk de taak overnemen. Wat kan het opnieuw opschudden van een kussen, het recht leggen of het instoppen van losgewoelde dekens of lakens, al geen verademing zijn. Wat kan een ververscht glas water, een kleine handreiking, een aan- of afzetten van verwarming, een dichtgeschoven of opengetrokken gordijn — patiënten kunnen zoo gevoelig zijn voor te veel of te sterk licht —, al geen stille verkwikking brengen. Hoe goed is het, een zieke geen kille hand-van-buiten te geven en hem ook niet met koude handen te helpen, maar die eerst behoorlijk op temperatuur te brengen. Aan den zieke ontgaat dit niet. Met vreugde ziet hij: men denkt niet alleen aan mij; men denkt ook voor mij. ZORG dat de omgeving, waarin de zieke misschien weken, zijns ondanks, wordt vastgehouden, zoo vroolijk en zoo rustig mogelijk is. Laten er geen platen of voorstellingen aan de wanden hangen, dié hinderen door felle kleuren, door onduidelijke raadselachtige voorstellingen of door blinkend en spiegelend glas. Of wat erger is, die de gedachten in de verkeerde richting leiden van angst of zwaarmoedigheid, of misschien op den duur nameloos gaan vervelen en irriteeren. Het is heel wat aangenamer op een rustigmakende kleur of tint te zien, dan bij ieder opkijken uit de kussens of uit den ruststoel, gedwongen wéér te moeten fixeeren, wat gisteren en eergisteren al zoo hinderlijk banaal was, of zoo noodeloos inspande. Hoe zwakker men van hoofd is, door koorts of andere uitputting, hoe sterker men gehinderd kan worden door die goed-bedoelde, maar toch zoo onpractische wandversieringen, die we onergdenkend tot het dagelijksch gezelschap maken van onze zieken en waarmee we hen uren-lang alleen laten. Ook met het laten hangen of speciaal ophangen van teksten of spreuken kunnen we niet voorzichtig genoeg zijn. Een zieke beleeft zijn indrukken veel gevoeliger dan een gezond mensch waagt te denken, en wat wij troostend en opbouwend vinden, kan juist in andere omstandigheden een knellende eisch worden, die geestelijk en lichamelijk boven de kracht gaat en daarom benauwt zonder te helpen. ZORG, als ge kunt, dat er iets in de directe omgeving van den zieke is, dat hem altijd weer een stille blijdschap geeft. Dat hem goed doet, als het er den volgenden dag, met al zijn nieuwe eentonigheden of grauwheden, nog is. Dat is natuurlijk erg persoonlijk en onder geen algemeenen regel te vatten. De een heeft sterker behoefte aan klimaat en sfeer, dan de ander. Maar iets eigens wil toch ieder mensch in zijn nabijheid, hoe zijn aanleg ook is. En te zoeken tot men dat eigene voor den zieke gevonden heeft, is ook een mooi stuk dienende liefde. Een ziekenkamer is voor bijna ieder mensch een geweldige levensbeperking. En het is vaak treffend, met hoe weinig men de grenzen verruimen kan of het karakter van zulk een vertrek kan omzetten. Bloemen zijn voor velen een groote zich altijd weer vernieuwende vreugde. Maar dan moet men met tact kiezen. Geen bloemen die sterk geuren en daardoor de atmosfeer benauwd maken; geen planten die veel verzorging noodig maken en anders al heel gauw slap hangen. Geen onnadenkendheid bij de keuze, waardoor men zonder eenige noodzaak de associatie zou wekken, dat men eigenlijk niet meer gelooft in de genezing van den zieke en hem als een doodscandidaat beschouwt. Geef behoorlijk tijd aan het schikken en bijhouden van bloemen en het verzorgen van bloeiende planten. Kies zooveel mogelijk het goede bijpassende bloemenglas, al moet ge er ook wat extra moeite voor doen. Kies ook de goede plaats, waar de zieke, zonder veel inspanning, van kleur en fleur genieten kan. De bloemen worden bovendien veel mooier, als de zieke daarachter de liefde en de fijne zorg van den gever en den verzorger zien kan. Dan kunnen ze voor hem zelfs een groet van God worden. ZORG dat uw zieke zich niet noodeloos verveelt. Dat wil niet zeggen: zorg dat uw zieke bijna nooit alleen is, of dat er zooveel mogelijk afleiding is in zijn omgeving. Rustige bezinning, een diep-innerlijk verwerken van goede, waardevolle indrukken van wat men uit zijn geweten gehoord heeft, of in zijn gedwongen afhankelijkheid heeft leeren verstaan — ook voor nieuwe mogelijkheden later, als er genezing zou mogen volgen — kunnen een weldaad van blijvende beteekenis zijn. Zeker is het waar, dat er niet altijd voldoende overblijft van de vele goede voornemens en heilige besluiten, die op het ziekbed vaak genomen worden, als men zich weer vrij bewegen kan en men weer midden in het leven staat. Maar hoe meer men over zijn ziel heeft heengeleefd, in den tijd van onvrijwillige afzondering, hoe meer men zich heeft weten te beschermen tegen een met zich-zelf en met God alleen zijn, des te grooter is ook de kans, dat men het eigenlijke doel van zijn ziek-zijn later missen zal. Maar voor verveling moet men waken. Dat wil zeggen: men moet doen wat men kan, dat de zieke zich niet onnoodig nutteloos gaat voelen, of zijn bestaan doelloos gaat vinden. Dat kweekt zwaarmoedige gedachten en moedeloosheid; het voedt een besef van minderwaardigheid en kan een lijden in het lijden worden en het genezingsproces ernstig in den weg staan. In die lange uren, dat een zieke alleen gelaten moer worden met zich-zelven, heeft hij bovendien de sterke neiging, gedurende den tijd dat hij wakker ligt, voortdurend met zijn moeiten en zorgen, zijn pijn en zijn gemis, zijn hopen en vreezen, zóó bezig te zijn. dat hij een groot zelf-medelijden aankweekt en steeds meer het middelpunt van al zijn overwegingen wordt. Dat vele zieken zulke groote egoïsten kunnen zijn, is waarlijk geen wonder. Hun wereldje is zóó klein en ze zijn zóó afhankelijk en er moet zooveel mèt en voor hen gedaan worden, dat ze, als vanzelf, telkens weer de aandacht op zich gevestigd voelen. Goede lectuur — met veel zorg en verstaan gekozen — kan uitkomst brengen. Maar zelfs al is de inhoud niet van opwindenden of neerdrukkenden aard, meestal vergt het lezen toch een te sterke lichamelijke of geestelijke inspanning, zoodat men soms, als men niet zeer op zijn hoede is, het eene kwaad zou kunnen binnenhalen, terwijl men het andere bestrijdt. Platen-boeken kunnen een welkome afleiding zijn, mits ze niet te groot of te zwaar zijn bij het hanteeren. Vooral visueel aangelegde menschen kunnen daardoor op andere en betere gedachten komen. Allerlei prettige hand-, brei- of haakwerkjes of andere lichte handenarbeid zullen voor sommigen een uitkomst kunnen wezen. Moedig dit alles, waar noodig, aan en tracht met veel liefde en geduld de lusteloosheid, die de activiteit in den weg mocht staan, te overwinnen. Zorg ook steeds voor goed en doelmatig licht op de handen. Natuurlijk moet men bij dit alles leiding geven en met goed verstaan helpen kiezen, wat in de gegeven omstandigheden voor den zieke het beste zal zijn. Zieken overschatten vaak hun krachten of ze willen te veel in eens. Zaag-puzzle's — mits niet te moeilijk en ook niet te groot, zoodat ze lastig te hanteeren zijn of 't gevoel geven, dat het met al die honderden stukjes toch nooit gereed komt — zijn een bijzonder welkome hulp gebleken. Een behoorlijke lees- of schrijf plank, die over het bed of den ruststoel op de juiste hoogte en in den juisten stand geplaatst kan worden, zoodat men ook achterover rustend in de kussens, zonder te groote inspanning van het vasthouden en in den juisten stand plaatsen van een boek of schrijfblok eens iets goeds kan lezen of eens een behoorlijken brief kan schrijven — wat een weldaad! Zoo kan ieder naar de omstandigheden en de middelen het veroorloven, zélf van allerlei bedenken, dat het groote kwaad van het zich eindeloos liggen vervelen afdoende bestrijdt. — Men wake echter steeds tegen overdrijving en late den zieke zich vooral niet te lang en te sterk achtereen inspannen. Overleg met den behandelenden dokter is ook hier zéér noodig en gewenscht. Speciaal schenke men zijn vollen aandacht aan den juisten omgang met kurende zieken, meest Sanatoriumpattenten, die weer een geheel eigen wereld op zichzelf zijn. I egenwoordig wordt hun genezing meer en meer bevorderd door een onder deskundige leiding doorgevoerde arbeidstherapie. Dit is het terrein van den geneesheer. Maar, wat kan men vooral stadsmenschen gedurende het buiten-liggen niet uit hun kleine wereldje van zelfbelangen verlossen en hun gedachtenleven niet verrijken, als men hen in intieme aanraking met de natuur brengt. Wat is er niet veel op te merken, b.v. over de vogels met hun verschillend geluid en hun eigen typische gewoonten, over de eekhoorntjes, die zoo vertrouwelijk dichtbij kunnen komen, over de bijen, waarover zooveel interessante bijzonderheden te vertellen zijn — en nog zooveel meer. ER IS echter nog een andere mogelijkheid, die velen nog ongebruikt laten, ook al ligt zij feitelijk in hun bereik. Voor een zieke gaat er namelijk groote opheffing van uit, als hij van af zijn ziekbed of ruststoel iets kan trachten te zijn voor anderen, die het op een of andere manier óók moeilijk hebben. Sedert wij de gezegende levens kennen van vrouwen als Adèle Kamm, Helena Watson en zóóvele anderen, die met de kleine krachten, welke een zwaar ongeneeslijk lijden hun liet, een georganiseerden liefde-dienst tusschen tal van ziekbedden onderling in het leven riepen en daaraan de krachten van hun ziel gaven, tot rijken zegen voor zich zelf en voor de velen, die zij konden bereiken — ook al kenden ze hen alleen uit brieven of van een opgezonden portret — weten we welke kostelijke mogelijkheden voor actieve berusting en vredige blijdschap daarin gelegen zijn. Het sterkt de hoop en den moed en het geeft nieuw vertrouwen in God en Zijn leiding 1). Bij dit alles bedenke men echter terdege, dat aan deze M Hoe vindingrijk de liefde is, die van uit het eigen diepgaand leed dat van anderen opzoekt en het met kleine vreugden en vriendelijke verrassingen tracht te verlichten, kan men keren uit de autobiographie van Helena M. Watson .JJcht in Lijden", verschenen bij D. B. Centen* Uitgevers-Mij. te Amsterdam in opdracht van het Genootschap „De Lichtdrager." Men leze vooral het hoofdstuk Met Zonnestraal-laboratorium (blz. 106-111», waarin de schrijfster tal van wenken uit de practijk geeft. Zoo noemt zij o.a. zelfgemaakte flanellen overgoolers, welke over het nachtgoed gedragen worden in ligtent of bij het open raam; gebreide nachtsokken en kruikezakjes; het toezenden methode groot onderling besmettingsgevaar verbonden kan zijn. Het tusschen verscheidene bedden en ruststoelen circuleeren van persoonlijke briefjes of van schriften met ingeplakte uitknipsels of plaatjes en portretten, die dan weer terugkomen met allerlei toegevoegde bijdragen van een heelen kring van zieken, kan niet zonder bedenking zijn, als daartoe b.v. ook lijders aan longtuberculose enz. behooren. Men raadplege daarom zooveel mogelijk den geneesheer, die over dergelijke patiënten gaat en handele dan naar bevind van zaken. ZORG zoo mogelijk op tijd ook voor goede muziek. Van muziek, zooveel mogelijk afgestemd op het rhythme van den zieke-zelf, en van het met toewijding en overgave gezongen lied, kan een groote rustig-makende, ontspannende, verkwikkende en opfrisschende kracht uitgaan. Zonder veel zelf-actie meegenomen worden in een rijk van ware schoonheid en verhevenheid, zet geheel andere functies aan het werk. Het is niet alleen een nuttige en welkome afleiding; het is hulp voor den zieke en voor hen, die hem verplegen. Het is regeneratie en bijvoeding en het werkt de genezing in de hand. De radio kan hier, mits zéér selectief en met het juiste van door den zieke zelf begonnen handwerkjes, met het noodige materiaal om het af te maken; waschbare bedtaschjes voor het bergen van den zakdoek; albumpjes van schriften gemaakt, waarin allerlei mooie plaatjes door den zieke zijn ingeplakt, enz. enz. Op een andere plaats (blz. 47) vertelt de schrijfster, hoe zij op haar ziekbed Braille-schnft leerde om voor een blind meisje met behulp van allerlei teksten en versjes, die ze met veel zorg daarvoor bijeenzocht, een soort dagboekje te kunnen maken. Daarmee bracht ze een lichtstraaltje in veel duister en ontving ook haar eigen hart een rijken zegen. 310-IV inzicht toegepast, een ware uitkomst geven. Wel kan men de redeneering tegenkomen, dat radio-muziek of -zang in de ziekenkamer ongewenscht is, want dat deze het den patiënt veel te gemakkelijk maakt zich zelf uit te wijken. Ziek-zijn is toch voor menigeen een éénige kans, tot zelfinkeer en tot levensherziening te komen. De zieke wil van nature de ontvluchting. Waarom zou men hem die nu zooveel gemakkelijker gaan maken en de mogelijkheid helpen verkleinen, dat van het ziekbed een blijvende zegen wordt medegenomen? Dit standpunt zoekt met klem het heil van den naaste. Maar het is toch wel al te zeer het standpunt van een gezond mensch, die niet uit de eigen practijk weet voor welke eigenaardige innerlijke problemen het ziek-zijn stelt. Het is een gebrek aan indenken en invoelen en het is ook een niet onbedenkelijke vorm van voorzienigheid-spelen. DAAROM zij ook de zielszorg, die een zieke zoo uitermate behoeft, ook al geeft hij schijnbaar enkel afweer te zien, — zoo tactvol en zoo behoedzaam mogelijk. Een van de eerste vereischten is, dat we naar een zieke leeren luisteren om te kunnen verstaan, ook wat hij niet hoorbaar zegt. In zekeren zin staan lijdenden en zieken alleen, in een eigen isolement. Wat het op zichzelf reeds is, een voorwerp van verzorging en verpleging te zijn en niet meer te kunnen opkomen voor hen, van wie de zieke weet dat zij in gezin, werkkring of maatschappij op hem gerekend hebben en ten opzichte waarvan hij zich verantwoordelijk blijft voelen, kan een gezond mensch alleen bij benadering beseffen. Als zij, die hun zieken daar zoo schijnbaar rustig zien liggen, eens wisten wat voor gedachten daar achter die strakke voorhoofden gedacht werden, men zou zich misschien ontzetten. Zich nutteloos, waardeloos, overbodig te gevoelen is een gevaarlijke kweekplaats voor de meest felle wanhoopsgedachten en de meest ongebreidelde opstandigheden 1). Bovendien zit er aan iedere ziekte iets eigens, iets dat daar speciaal mee samenhangt, dat voor de innerlijke gesteldheid van den patiënt vaak een ernstig woord meespreekt, maar dat aan de waarneming, ook zelfs van de ) In een van haar ontroerende brieven, uitgegeven onder den titel „Dieu sait pourquoi", schrijft Suzanne Hoffman—de Visme van haar ziekbed aan een chronisch-zieke vriendin: „Chacun me place si haut, me croit si courageuse, si soumise, si paisible et si chacun pouvait regarder au fond de mon coeur, qu U-y trouverait de faiblesses, de tremblements, de larmes et de luttes." ~ Naar den geest vertaald: „Iedereen slaat mij zoo hoog aan. Men gelooft, dat ik heel moedig ben en onderworpen en vol ongestoorden vrede en als men in het diepst van mijn hart kon kijken, zou men daar ontdekken, hoe zwak, hoe vreesachtig en schuchter ik ben; hoeveel daar stil geschreid wordt en hoeveel strijd en twijfel daar verborgen liggen." Wie denkt ook niet aan den ontróerenden zlele-kreet uit den 77sten Psalm: „Mijne stem stijgt omhoog tot God als ik roep; mijne stem stijgt omhoog tot God, dat Hij mij hoore. Ten dage mijner benauwdheid zoek ik den Heer — zelfs des nachts is mijn hand steeds ten gebede gestrekt Mijn ziel weigert allen troost: denk ik aan God, zoo moet ik zuchten; peins ik na, zoo versmacht mijn geest — Ik overpeins de dagen van ouds; ik gedenk de jaren van het verre verleden; ik overleg des nachts in mijn hart; ik vorsch na, en mijn geest overweegt: Zou de Heer dan voor eeuwig verstooten en Zijn gunst niet meer bewijzen? Is het voorgoed met Z.ijn hefde gedaan? Is het uit met Zijn trouw voor alle geslachten? Heeft God vergeten genadig te zijn? Heeft Hij Zijn erbarmen in toorn toegesloten'" (vers 2—11). Of ook aan Job 30 :20—22: „Ik roep tot U, maar Gij antwoordt mij niet; bier sta ik, maar Gij slaat op mij geen acht Gij zijt voor mij veranderd in een wreedaard; met sterke hand stelt Gij u tegen mij! Gij heft mij door den stormwind op en voert mij weg en doet mij in noodweer vergaan" (Beide aanhalingen in de vertaling van Prof. Dr. H. Th. Obbink). meest nabestaanden kan ontsnappen, al heeft de dokter er misschien wèl een sleutel op 1). Ook kan iemand, die in zijn gewone leven enkel maar gewerkt en gezwoegd heeft, geen raad weten met zijn gedwongen werkeloosheid en zich in een afgrond van verveling en doelloosheid voelen wegzinken. Hoe dit alles ook wezen moge, vaststaat, dat ondanks alle blijvende beperkingen er toch nog zeer groote mogelijkheden zijn een zieke of lijdende wèl te benaderen en wèl te verstaan. Maar dan moet men ook den noodigen tijd en de daarvoor onmisbare liefde en geduld willen geven. Dan moet men ook zichzelf kunnen verloochenen en wegdenken. Het zou toch heel erg zijn, als we te sterk van ons zelf en onze eigen dingen vervuld waren en ons niet op de juiste manier wisten te geven, en zoo de sfeer verhinderden te komen, welke noodig is voor een mensch om de geheime deur van zijn zielekamer, hoe aarzelend misschien ook, toch te openen voor den ander. Of, als we door onze bedrijvigheid en voortdurend in de weer zijn te bezet waren om te leeren vertalen of transponeeren, wat misschien heel onhandig of vrijwel gesluierd wordt gezegd en gevraagd, en dat toch in wezen van onschatbare beteekenis kan zijn 1) In dit verband worde met nadruk verwezen naar het 4e hoofdstuk van „Bij onze zieken", waarin Dr. H. H. Meulenbelt zeer uitvoerig en gedetailleerd het bezoeken van zieken beschrijft in speciaal verband met de meest voorkomende ziekten. Hij volgt daarin bijna zonder uitzondering de indeeling, voorkomende in Dr. Nolst Trenité's .^Ziekenverpleging" en werkt ieder onderdeel zeer leerzaam uit, vooral wat betreft de psychologie van den patiënt In verband tot met name genoemde kwalen en ongesteldheden. om ons verder gedrag te bepalen en den zieke werkelijk steun te geven. Meer dan iets anders, is het vertrouwen in staat het angstgevoel van een zieke te verdrijven. Iedere omkeering van onlust- in lustgevoelens, zij het nog zoo tijdelijk, komt de genezing van den patiënt ten goede, zegt Dr. Wortman in zijn reeds eer geciteerde boek 1). Ons streven zij alles te vermijden, wat de natuurlijke geneeskracht van het lichaam zou kunnen belemmeren of schaden en alles te doen, wat die kan bevorderen, in beweging houden en tot een goed eindresultaat brengen 2). Dit is ook een geestelijke taak. Denk er vooral ook aan, dat ge een gevaarlijke operatie, waartegen een patiënt opziet, niet als een zaak van weinig 1) „De Psychologie ssn het Ziekbed/' blz. 245 cv. *) In dit verband nog de volgende uitspraken van Dr. Wortman: „Ziekte is strijd: niet enkel lijden. Wij lijden alleen uitwendig; inwendig wordt een hevige strijd gevoerd (139). „De milliarden van levenscellen strijden tegen myriaden van microben. Ziekte is dus niet een geduldig lijden, een passief ondergaan van een ziekelijken toestand, maar het is een weerstand bieden, een afwijking van en ten slotte een neiging terug te keeren tot normale verhoudingen. Ziekteverschijnselen zijn reguleenngsverschijnselen, alle centraal in het leven geroepen en gericht op herstel gonHf gemoodfilevan, maar ook van het geinuingsproeoo hij riekte" (1 tl) .xnjg. „Het is het noodlot van den bewusten mensch, dat hij zich met zijn vis medicatnx (zijn interne geneeskracht) bemoeien kan en deze storen in zijn heilzame werking. Wel het meeste doet de mensch zich-zelf in dit opzicht schade, door de inmenging van zijn affectieve sfeer (het gevoelsleven) in het genezingsproces. Angst, vrees, zorgen en verdriet zijn de rustverstoorders niet alleen van het gezonde gemoedsleven, maar ook van het genezingsproces bij ziekte" (141). „De geheele geneeskunst berust op de mogelijkheid van buiten af aan de genezing deel te nemen. Anderzijds weten wij dat een aantal factoren van buiten af storend op de genezing kunnen inwerken. Slechte ventilatie, slechte voeding, gebrekkige verzorging, gemis aan rust, enz. enz. kunnen het genezingsproces vertragen Maar nog meer dan door invloeden van buiten, ondergaat de genezing stoornissen van binnen uit De onbewuste vis medicatrix (geneeskracht) wordt door den bewusten geest in zijn werkzaamheden gestoord" (206). beteekenis tracht voor te stellen. Daarmee neemt gij den angst en de spanning van uw zieke niet weg. Integendeel gij maakt hem des te onrustiger en moedeloozer. Ernstige dingen moeten met volwaardigen ernst worden behandeld. Maar ernst is geen overbezorgdheid. Die verhoogt alleen de spanning en kwelt de zenuwen. Het is wèl: eerlijk trachten mee te dragen, wat voor een mensen-alléén zoo zwaar kan drukken; het is ook: met zijn heele ziel bij den ander zijn. Het is niet minder: mèt hem de dingen recht in de oogen zien; maar evenzeer: samen gaan tot den Helper, den eenige die werkelijk de volle diepte van het leed van een mensch peilen kan; de eenige ook, die werkelijk dragen kan over afgronden heen. Het is de ervaring van menig geloovige geweest, dat God als het ware een operatie-genade geeft: dat Hij de angst en de zorg afneemt en in die bevrijding de rustige overgave schenkt. Zooals Psalm 118 (vers 5) het zoo eenvoudig formuleert: „Uit de benauwdheid riep ik tot den Heer; de Heer hoorde mij en stelde mij in de ruimte." LATEN WE toch ook nooit vergeten, dat we in het oog van God heelemaal niet belangrijk zijn, ook niet met onze beste daden en liefste attenties. De schijnbare voorsprong die we vandaag nog op den zieke hebben — onze gezondheid en onze bewegingsvrijheid — kan trouwens morgen reeds volkomen verloren zijn gegaan. Wat we zijn, zijn we enkel en alleen door Gods genade en we blijven 't ook alleen door Zijn genade. Als we ons dat zoo diep mogelijk bewust zijn, worden we zoo klein en zoo afhankelijk en zoo ootmoedig mogelijk. Wie op zich zelf ziet, kan terecht vreezen, dat hij veel goeds bederven kan en heel gemakkelijk in den weg kan loopen. Maar wie op God ziet, kan zich verheugen over den rijkdom van Zijn gaven en heeft de zekerheid in Zijn kracht te zullen slagen. Iemand heeft het verplegen en verzorgen van zieken eens genoemd: „Der Dienst der Hande Jesu." Kan het treffender worden samengevat, wat de aard en de beteekenis, de drijfveer en de mogelijkheid is van het werk der dienende liefde? Inderdaad: Christus heeft ons het geheim geleerd, Hij, die midden onder ons was als een die diende (Lukas 22 : 27c). Het komt er dus vóór alles op aan, dat we in de juiste verhouding tot God staan, willen we in de juiste verhouding tot onze taak komen. We hebben wijsheid van boven noodig, waarvan Jakobus in zijn brief zegt, dat zij vreedzaam, vriendelijk, volgzaam, vervuld van barmhartigheid, zonder twijfelmoedigheid en zonder veinzerij is. Dat is de vrucht, welke God in het leven van een mensch, die bereid is vrede om zich heen te verspreiden, tot rijpheid brengt en waarvoor Hij zelf het zaad eerst in het eigen hart heeft uitgezaaid 1), toen dit zich geheel voor Hem openstelde en het waarachtig dienen wilde leeren 2), D^a/m* Brouï'ekr0bU*'brief (3' '8) 0nÜeend naar de vertaling van Prof. . A ^ H,ermann v°? Bexxel zegt het zoo treffend: „Wir vergessen viel zu haufig dass.die ganze Grosse Gottes in der Eügranarbeit persönlicher Tröstung K^T^ \ ATq' ph' dass G°tt, «*H«ds grösser ist. als in all den Klemigkeiten m,t denen Er all unsere Kleinlichkeiten hebt und heilt, wendet und endet - „Wij vergeten veel te vaak, dat de volkomen grootheid van God Want in God gelooven, is weten dat voor het geloof alle dingen mogelijk zijn, èn, dat geloof te toonen. Alleen door kruisdragen komt men tot vruchtdragen. En het vruchtdragen in het leven, kan men alleen volhouden als men door het gebed in innige gemeenschap blijft met den Vader. „Dit is de vrijmoedigheid die wij tot God hebben, dat zoo wij iets bidden naar Zijnen wil, Hij ons hoort." 1) Hebben wij gebeden, hebben wij kracht gevraagd en liefde en geduld, dan ook moedig voorwaarts. Aarzelen zou dan de zonde zijn van het ongeloof en van den twijfel aan Gods mogelijkheden met ons. Paulus, de man van het „Gods kracht wordt in zwakheid volbracht" (2 Kor. 12:9), was niet van zijn zwakheid, maar wel in zijn zwakheid verlost. Zoo wil God het ook bij ons. VELEN zouden wel gaarne met hun zieken over de eeuwige dingen willen spreken, maar zij weten niet hoe ze het moeten aanvatten. Er zijn er, die zich door een aangeboren schuchterheid laten weerhouden. Ze praten er niet gaarne over en worden zelf op dat punt ook liever met rust gelaten. Weer anderen zoudeó wel willen, maar ze weten niet hoe ze het rechte aanknoopingspunt moeten vinden. Ze zouden niet gaarne iets opdringen en zijn ook bang iets te bederven, in plaats van iets goeds te doen; en dus zwijgen ze. In dit alles kan veel zijn, dat men oprecht kan waar- juist gelegen is in het fijne gouddraadwerk van Zijn persoonlijke vertroosting en van Zijn persoonlijke zorg en bemoeienis; en dat God nergens grooter is, dan juist in al die kleine dingen, waarmee Hij onze angstjes en zorgjes ontmoet, ze in een ander vlak brengt, ze een keer geeft, Ja, ze zelfs volkomen opheft. *) Eerste Johannes-brlef 5: 14, in de vertaling van Prof. Dr. A. M. Brouwer. deeren. Maar velen die zoo spreken, weten wel, als ze hun eigenlijke motieven onderzoeken, dat in dit alles naast veel oifkunde ook veel lafheid en zelfzucht schuilen kan en dat het vrij zeker een belangrijk gebrek aan naastenliefde en levensernst aan het licht brengt. Vooral als men zich het verplegen en verzorgen tot levenstaak heeft gekozen. Maar een zieke is natuurlijk geen middel tot arbeid, om op die wijze tot een zekere levens-vulling of levens-bevrediging te komen, zooals een ander weer iets anders „bedrijft", omdat men nuttige bezigheden moet hebben of zijn eigen onderhoud moet kunnen verdienen. Een zieke is ook zonder meer geen oefen-object voor een zekere dosis routine en handigheid, welke het mogelijk maakt in minimalen tijd een zieke verzorgd achter te kunnen laten en dan onverwijld weer aan een volgende te kunnen gaan beginnen. Een zieke is als ieder mensch, dat wij ontmoeten of dat op onzen weg geplaatst wordt, een boodschap van God en een mogelijkheid voor God. Het kon heel goed wezen, dat God u iets te zeggen of te leeren heeft door den patiënt, die u werd toevertrouwd, ook al overtreft ge hem waarschijnlijk vele malen in kracht en in de voordeden van uw uiterlijke positie. Leer in het geven te ontvangen en ge ztdt ontvangen terwijl gij geeft. Vraag u dus in ieder geval heel ernstig af, of uw inzicht en uw houding in geestelijke verzorging wel juist is, en of ge wel voldoende verantwoord zijt, als ge met een beroep op uw gebrek aan tijd, durf of geschiktheid alles maar overlaat aan een eventueel contact van uw zieke met een „officieel" zielszorger. 310-V ER ZIJN ex ook, voor wie het géén vraag is of ze wel zielszorg zullen wagen. Ze hebben hun welverzekerde geloofspositie en een sterk besef van hun roeping tot getuigen, ' Daardoor valt het hun niet altijd gemakkelijk het juiste oogenblik te onderscheiden en loopen ze ook groote kans belangrijke fouten te maken met hun getuigenis. Zonder dat ze eerst voldoende moeite gedaan hebben met fijnen tact iets te leeren verstaan of na te voelen van wat er op den bodem van de ziel van een zieke werkelijk omgaat, waarover hij tobt, waarnaar hij verlangt, wat zijn ziel verwond heeft of waarvoor hij vreest, storten zij hun geestelijke eischen en welsprekende gebeden over hem uit. Ze geven vaak ook degelijke kost te lezen of te hooren, dogmatisch wèl gefundeerd. Ze hangen scheurkalenders op van een goed merk, maar die misschien toch allerlei geestelijke puzzle's en rebussen bevatten voor menschen, die door milieu en opvoeding wellicht nooit ingewijd werden in het klassieke idioom van de officieele kerk- en bijbel-taal, en ze meenen nu al héél wat voor den zieke gedaan te hebben, als ze hem iederen dag trouw „het blaadje" geven. Dit alles kan precies het tegenovergestelde uitwerken van wat bedoeld en beoogd werd. Het is vaak een ijver zonder verstand of zonder voldoende geestelijk besef, en het kan den zieke verwarren, neerdrukken of misschien wel dicht sluiten. Wat men voorleest of wat men spreekt, kan niet eenvoudig en vaak ook niet kort genoeg zijn. Het achterlaten van eenige waardevolle gedachten, waarop de patiënt ver- der dóór kan denken, of het voorlezen of in het bereik leggen van een vers, dat niet door een veeleischende taalconstructie moeilijk te verstaan of te volgen is, maar waardoor eenige ziele-woorden kunnen vasthaken in het geheugen of wakker geroepen worden uit de herinnering, kan van groote beteekenis worden en aanleiding geven tot vragen en tot een goed gesprek van blijvende waarde 1). Wie het voorrecht van een dergelijke geestelijke verzorging heeft mogen ondervinden in dagen van ziekte, kan er niet anders dan met innige dankbaarheid aan terugdenken. ER ZIJN er ook, die met de beste bedoeling verkeerde geestelijke eischen kunnen stellen aan patiënten, met wie zij zich geestelijk verbonden voelen. Zij willen een openheid en een vertrouwen afvergen, waarop zij toch werkelijk geen aanspraak kunnen maken. Een zieke wil zich steeds uit eigen beweging geven. Hij wil niet geforceerd worden met allerlei dringende of knellende vragen. Daarmee komt men trouwens toch ook niet dichter bij de ziel. Vertrouwen moet gewonnen worden, als de rijpe vrucht *) Hier worde speciaal de aandacht gevestigd op een bundeltje „Verzen voor dagen van Strijd en Beproeving", dat in 1936 werd uitgegeven door het Genootschap „De Lichtdrager" bij de N.V. D. B. Centen's Uitg. Mij. te Amsterdam, onder den titel „Onder Eeuwigheidsücht." Hierin vindt men een met zorg bijeengebrachte verzameling gedichten, zóó gerangschikt onder de samenvattende hoofden: Bemoediging, Aanroeping, Geloofsvertrouwen, Overgave (actieve berusting). Uitzicht en Dankzegging, dat iedere bladzijde een in zich zelf besloten gedachtengang vormt. Dit goedkoope boekje, dat binnen een maand na verschijnen reeds herdrukt moest worden, is reeds gebleken een zeer welkome hulp bij het ziekenbezoek te zijn. van een gezond gegroeiden boom. Vertrouwen ontstaat alleen in de sfeer, welke de dienende liefde weet te scheppen. Vertrouwen is steeds een gunst. Het kan ook een eer zijn. Daarom: als wij vertrouwen ontvangen van een zieke en hij geeft ons zijn innerlijk bloot, zoodat wij dingen te weten komen, die misschien niemand anders mèt ons weet, laten we het alles wegbergen achter een stevig slot. We kregen het in bezit, omdat er geloofd werd in onze betrouwbaarheid. Laten we dat nooit vergeten en nimmer vertrouwen schenden, hoe dan ook. Weer anderen willen geloofs- en wils-daden van een zwak, verkoortst mensch; ja, ze hebben misschien zelfs de wreedheid, tot iemand wiens zielevleugels slap hangen door zijn lichamelijke uitputting of door een zwaarbloedende wond in zijn ziel, in dezen geest te spreken: „Nu komt het er op aan, dat ge uw God door uw geloof verheerlijkt. Nu hebt ge examen te doen en te laten zien, wat uw geloof waard is." In plaats, dat men de christelijke barmhartigheid heeft, den toestand in te zien en te zeggen: „God weet wel hoe het met u gesteld is. Hij ziet wel hoe zwak en uitgeput en gewond ge daar neerligt. Hij weet ook, dat ge ondanks al uw strijd en uw twijfel Hem in het diepst van uw ziel innig lief hebt en niet buiten Hem kunt. Nu moet ge niets doen dan het heelemaal met de sterke armen van God wagen en u daaraan met al uw nooden en ellenden toevertrouwen. Hij wil niets liever, dan voor u sterk zijn. Uw geloof moet wezen, dat gij stil toelaat dat Hij voor u zorgt." Dan zal de Heer laten zien, dat men nooit tevergeefs op Hem vertrouwt en dat Hij werkelijk is een „toevlucht en sterkte, een beproefde hulp in benauwdheid" 1). NEEMT de ziekte een gevaarlijken keer en kan het misschien wel sterven worden, laten we dan zorgen in onze houding tegenover onze zieken vóór alles waar te zijn. Veel meer dan de naaste omgeving soms opmerkt, is er dan juist behoefte aan waarachtigheid. Er is onnoemelijk veel leed verzwaard door leugentjes-om-bestwil, die door liefde voor den patiënt heeten te worden ingegeven, maar die grootendeels berusten op een zichzelf sparen en het gaan van den weg van den minsten weerstand. Zelfliefde achter het masker van naasten-lief de. Het dwaze is, dat men zich zelf steeds verder vastwerkt in zijn pogingen de eenmaal gefantaseerde kans op volledig herstel vol te houden of om den schijn te redden van een misleidende voorstelling van zaken, en dat men soms den zieke bijna noodzaakt tegen de vrees van het eigen hart in, ons spel mee te spelen en daardoor voor ons te gaan verbergen, wat hij zou willen zeggen, als wij hem maar niet in den weg stonden. *) Psalm 46 : 2 in de vertaling van Prof. Dr. H. Th. Obbink. In dit verband eenige woorden uit de schatkamer van wijlen Prof. Dr. A. J. Th. Jonker: „Mijn bidden is zoo, dat ik er mij diep voor heb te schamen. Het mag eigenlijk geen bidden meer heeten. Die innerlijke verwarring en verlamming! Mijn eenige troost is. dat God er alles van weet Ook mijn onmacht door en door kent. De Vader heeft van Zijn kind geen woorden noodig. Hoeft dat kind maar aan te zien, om alles wat het verlangt volkomen te verstaan." „Meestal is het zóó, dat ik zelf niet tot Hem roepen kan, dat alleen mijn ellende uit de diepte tot Hem roept " ,,'t Is niet erg of onze kracht slinkt en ons licht dooft en onze moed verdwijnt Hij verliest ons nooit In der eeuwigheid niet En dat zij ons genoeg, meer dan genoeg, overvloeiend genoeg, zalig genoeg!" „De zieke heeft behoefte aan ons begrijpen, aan onzen geestelijken bijstand bij zijn innerlijken strijd, welke die ook zij. Hij heeft vaak meer behoefte aan waarheid, dan de omgeving wil zien, en al kan het voor ons zelf dikwijls heel moeilijk wezen hun die ons lief zijn in die behoefte tegemoet te komen, wij mogen daarvoor de oogen toch niet sluiten" 1). GAAT het bij een zieke op sterven aan en weet men dat hij bereid is en op den Heer vertrouwt, dan is er soms de neiging te trachten die woorden te voorschijn te brengen, die men gaarne zou willen hooren om de zekerheid te kunnen hebben, dat de zieke „goed afgestorven" is en dat het in orde is met zijn eeuwig heil. Dit is heel gevaarlijk en het kan ook op een onnoodige teleurstelling uitloopen. God, die de hartenkenner is, weet *) Deze laatste zin is ontleend aan het reeds eer aangehaalde merkwaardige boekje vol fijne wenken en ervaringen uit de artsen-practijk, geschreven door Nora van Duyn. onder den titel „Onze zieken en Wij'. In ditzelfde verband zijn ook de volgende citaten belangrijk: „Wanneer ik de innerlijke overtuiging heb, in vele rustige en vertrouwelijke oogenblikken met den zieke verkregen, dat deze de waarheid geestelijk aan kan, dan acht ik me zeker gerechtigd door het uitspreken dier waarheid de noodzakelijkerwijze ontstane onzuivere levenshouding van zieke en omgeving te corrigeeren en menigmaal heb ik hieruit een rust en een sereniteit zien ontstaan, die zoowel voor zieke als nabestaanden de laatste levensdagen overstraalde met een bijna hemelschen glans" (blz. 21). „En dan vraag ik mij af, of we dan mogen nalaten te trachten hulp te bieden bij het leeren van de moeilijke levensles aan diegenen uit onze omgeving, van wie wij weten, dat de dood aan hun zlelevenster heeft geklopt Moeten wij niet trachten met hen samen den strijd te strijden, om door ons medeleven hen nader te brengen tot de overwinning? Mogen wij hen alleen laten, bewust alleen laten, op dien moeilijken weg van leeren berusten en afstand doen? O, ik weet het, dat dit wel het moeilijkste deel is van onze taak ten opzichte van onze zieken — en toch voel ik ook dit als de dure plicht, ons door God tegenover hen opgelegd! alleen waar de verbindingen liggen tusschen Hem en de ziel van den zieke 1). Wie aan Gods mogelijkheden vasthoudt, heeft ook de rust en den eerbied Hem aan 't woord te laten en „voelt aan het sterfbed eerst beginnen, wat hij gelooft" 2). Er wordt in het aangezicht van den dood door de ziel veel meer geleerd en verstaan, dan wij hier in de beperktheid van ons aardsche waarnemingsvermogen te zien krijgen of begrijpen kunnen. Een formuleering, die ons bevredigt, is het doel niet en het is bovendien een zeer betrekkelijke zekerheid voor wat we zoo vurig wenschen. Als we maar zorgen God niet in den weg te staan met onze vroomheid of onze methodiek of ons psychologisch inzicht, als Hij met den zieke spreekt op Zijne wijze. Zorg dat de zieke door u de heerlijkheid en de blijdschap van het volle evangelie van Gods reddende en verlossende zondaars-liefde heeft zien vóórleven, wanneer gij hem de blijde boodschap van verzoening en genade gaat brengen, zoodat hij er misschien om u in kan gaan gelooven. Maar laat aan God dan over, wat Hij met Zijn woord doen wil en doen kan. Peuter niet aan een ziel; trek geen jonge plantjes uit den grond om te zien of de worteltjes wel groeien; zeg geen *) Hierop aansluitend een woord vol eerbied voor de eigen persoonlijkheid van den zieke, van Prof. Dr. W. J. Aalders, in .Minnen Zijn Lichtkring" (blz. 109): „Welk een teerheid is er noodig om het geestelijk leven van anderen altijd weer te ontzien, er het recht aan te geven zich af te sluiten, het den tijd te gunnen tot opening te komen, en de vrijheid anders gebouwd en geordend te zijn dan de structuur van den bezoeker zeiven is. Hierbij is tact van zoo groote waarde, welke eigenlijk niet anders is dan geestelijk gezond verstand." 3) Uit „Klein lied van den Dood" van Anton van Duinkerken, in „Hart van Brabant." tactlooze dingen die een verkeerde onrust aankweeken; martel niet met vragen die u belangrijk voorkomen, maar die voor Gods aangezicht wellicht zoo bitter weinig beteekenen. Dring uw theologische formuleeringen of axioma s niet op. Kwel niet met onnoodigen twijfel aan de zielegesteldheid en den ernst van den stervende. Durf, om Gods wil, vertrouwen schenken en help daarmee. In ieder geval moet ge de ziel van hem of haar voor wie gij bidt, rustig en vertrouwend in de hand van God leggen en haar bij Hem laten. Uw oprechte geloovige voorbede is nooit tevergeefs, ook al zoudt ge de verhooring daarvan niet te zien krijgen. Boven alles: Christus is overwinnaar. Hij heeft eens en voor altijd den dood vernietigd en hem zijn macht ontnomen. De dood is dood; maar „Christus heeft het Leven en de onverderfelijkheid aan het licht gebracht" (2 Tim. 1 .10c). — „Gode zij dank, die ons de overwinning verleent, door Jezus Christus, onzen Heer" (1 Kor. 15 : 57.) Denk dus niet in de eerste plaats aan uw eigen behoefte op uw manier tot zegen te zijn, maar durf God Zijn werk te laten doen door Zijn Geest, en stel u ootmoedig in Zijn dienst. Bij God is het wonder. En Hij geeft het wonder, juist als we zelf niets hebben, maar ons van onze bezitloosheid en ons eigen onvermogen bewust zijn. Juist als we er niets van begrijpen dat Hij ons gebruiken kan, kunnen we Zijn instrument worden. Dan wijst Hijzelf ons den weg en dan overwint Hij door ons. Al wat wij zóó volbrengen, heeft Hij voor ons gedaan! (Jesaja 26: 12). MET EEN BOEKSKE IN EEN HOEKSKE CUM LIBELLO IN ANGELLO UITGAVE EN DRUK VAN BOSCH & KEUNING N.V. TE BAARN O LIBELLEN-SERIE Nr. Ó1Ö