Zaaier Bibliotkeelt 8° Jaargang no. 5 Vertrouwelijke VERTROUWELIJKE GESPREKKEN DOOR LEVA DE ZAAIERBIBLIOTHEEK 8e JAARGANG No- 5 PRIJS 30 Ct. Inhoud: Wonderbare wegen . .' . pagina 5 Levertraan of Lancet „ 8 Het huidige wereldgebeuren „ 11 Bab Brender I 13 Kent uzelve *. ,, 18 De jonge Dominee „ 20 Licht in de duisternis ,, 23 De eregast „ 25 Genezing ,, 28 Twijfel g 30 WonderLare wetfen. Bij het lezen van de zesenzestigste psalm trof het ons weer zo diep, hoe haar inhoud rechtstreeks slaat op het dagelijkse leven. Ter illustratie daarvan onderstaande geschiedenis, die wij van zeer nabij meemaakten. Een familie, waarin niets was van geloof dan misschien een vaag bewust-zijn van een hogere macht, leefde maar in goed vertrouwen op eigen kracht. En dan gaat er een uit deze kring naar Indië, gaat daar voort op de oude voet, jaagt alleen de aardse goederen na, geld, een beetje eer en genot! Dan trouwt hij, begint in dat huwelijk wat meer gevoel te krijgen voor geestelijke zaken, maar toch dat alles sluimert nog. Ze gaan veel uit, dansen, bridgen, bars zonder eindl Zo nu en dan met kleine flitsen spreekt daar een stem bij beiden; hun bevangt dikwijls een gevoel van onbevredigdheid met dit leven. Levensmoeheid wordt het, verzet tegen de wereld als het niet direct gaat zoals ze willen, verzet tegen de crisis, die de salarissen omlaag drukte en verzet tegen zichzelf, maar onbewust, was dit alles toch niets dan verzet tegen God. Als ze laat thuis komen uit de soos of van het bridgen, dan zeggen ze vaak tegen elkaar: „Nee, dat is toch ook niets, wat was het weer vervelend". Maar het blijft alles toch nog vaag en duister in hun zielen en ze vervallen iedere keer weer in de oude sleur. Waarom? Omdat ze, wandelende in de duisternis, het Licht nog niet zagen, alleen zo nu en dan een schemering. Zo werkt God langzaam, heel langzaam dikwijls, totdat het Hem in Zijn wijs beleid goeddunkt om de gang van zaken wat te versnellen. En als God dat eenmaal besloten heeft, dan kan Hij snel en hevig werken. Als een inslaande bliksemstraal komt plotseling het treurige bericht, dat een familielid zwaar ziek is en den dag daarop, dat zij is heengegaan. Versuft, verstomd zijn ze, hoe kan dat? Wat wreed, wat ellendig; opstand en revolutie is er in hun harten, totdat een van hen zegt: „Dat is niet langer vol te houden, dat houdt een mens niet uit; je wordt gek vandat eeuwige ha- ^ ofaemeente die vol spanning en in gelovig medeleven dit 'm?»mr - mSri*vrï'oï'oceanen, dutonden mirten ze heeft twee zoons en een van die twee gaat studeren in de theologie. En nu is in eens dat huis, waar ook een oude moeder rustig leeft, het middelpunt van Gods werken. Uit Indië komen brieven en van de universiteit komt de zoon, en beide vertellen en verhalen van het geloof, dat zij leren en beide getuigen ze van lezus Christus. Die zielen, die daar eerst zo rustig voortdreven op de kalme levenszee, want ze waren leeg, zonder inhoud en kónden daarom zo gemoedelijk voortdobberen, die zielen worden beroerd en onrustig. Ze worden gevuld met getuigenissen, ze worden zwaarder en dreigen soms te zinken. Maar geen nood! God is daar en Hij ziet het alles en zal Zijn reddende hand uitsteken, wanneer dit nodig is, mits de anderen, zij die geloven, slechts biddend blijven meewaken. Ze moeten niet gaan denken, dat God nu alles Zelf wel zal doen, maar actief meehelpen, actief in hun getuigenis, actief in hun gebed. Ziet, zo brengt de Here, onze God en Vader Zijn Woord, dat Hij eeuwen geleden liet opschrijven door den psalmdichter, ook heden nog steeds in toepassing. Zo deed Hij het bij de mensen, waarover verteld werd, zo wil Hij het ook zo graag doen bij u, als ge slechts luisteren wilt met uw gehele ziel naar wat Hij ook u te vertellen heeft. Komt, hoort toe, o gij allen, die God vreest, en ik zal vertellen, wat Hij aan mijn ziel gedaan heeft. Ps. 66 : 16. Levertraan of Lancet. Hoe vaak heeft Jezus bij ons aan de deur geklopt en hebben we die niet willen openen. Hoe vaak stond daar de grote Medicijnmeester, de Enigste die ons kerni reddenvan alle kwalen, toen we Hem het meest van node hadden. We w* en niet hoe ziek we waren; Hij wèl en Hij zag door die gesloten deur hoe de ziekte in onze ziel en in ons lichaam zijn vernielend werk voortzette. We kunnen het enigszins vergelijken met een zware zieke, die elk drankje weigert, uit vrees dat het zo bitter zal zün. Beter worden willen we dolgraag, daar zien we eiken dag op ons ziekbed naar uit, mits we maar geen medicijn behoeven te slikket Soms bestaat er geen ander middel dan een bitter vocht soms bestaat er geen herstel zonder dat de chirurg er diep het mes in zet. Een! zei iemand: „Hebt u ooit levertraan geproefd? Nu als ik van een kerk hoor of iets wat daarmee te maken heeft, moet ik eraan denken!" Op z'n zachtst uitgedrukt was dit heel onvriendelijk maar laat dit nou eens zo voor dien man geweest ^J*™^1^ maar, dat levertraan hem eens zijn gezondheid had weer gegeven. Hoe vaak overkomt het u en mij, dat na een onsmakelijke drank of pijnlijke behandeling van den geneesheer een^tijdelijke genezing intreedt. We gevoelen ons dan een hele tijd gezond en frisch, denken niet meer aan de geneesheer, niet meer aan het drankje, we kunnen weer ons dagelijks werk, na geruimen tijd treedt weer een zekere ongesteldheid in, we moeten weer naar den dokter, maar nee dat kunnen we niet. O nee verbeeldt u eens dat hij weer levertraan, verbeeldt u eens dat hij weer die vreeselijke lancet zou moeten gebruiken. Laten te het maar eens zelf proberen met een of -der^huism^ddel,^ A had immers zo'n prachtig profijt van dat en dat; B, deed het tamS ook zelf. Nee, we hebben de dokter f nu net meer bij nodig. Zo gebeurt het, dat we van het ene tot het andere lapmiddeltje vervallen en dat werkelijk enigen tijd baat, maar volkomen genezen doen we niet. De ziekte werkt door, ongezien, onmerkbaar. Hoe onmachtig staan we tegenover elke zieke, hoe onmachtig tegenover onze eigen ziekte, zonder die geneesheer. Dan bestaat er nog die geestelijke ziekte, die zich openbaart in vele ongeregeldheden zoals afgunst, nijd, ongeduld enk En wat weten we het allen niet goed, dat dit alles voortspruit uit die ene bron, die we kortweg „zonde" noemen Dit is immers waar we allen ziek aan zijn, niemand uitgezonderd Een afgezaagd woord zult ge zeggen, praat me er maar niet van dat weten we al zo lang en is dat nu bij iedereen zo erg, och' het zal er wel mee loslopen met die zonde! Laten we er maar niet te lang bu stil. staan, dan hebben we er geen hinder van laten we maar vrolijk zijn en lustig eroverheen leven. Veel afleiding Praat me niet van kerk, praat me niet van godsdienst, het geeft toch mets. Zijn die anderen zo goed, die naar de kerk gaan zijn die anderen niet zondig, die aan godsdienst doen? Moet ik 'daar een voorbeeld aan nemen, dank je wel hoor, ik voel me zo ook geukkig, heel gelukkig zelfs, ik heb al die andere lastige rompslomp heus niet nodig. .Ik heb m'n eigen geloot ik geloof op mun manier aan God. Ik zie liever God zoals ik dat zelf wil dat is veel makkelijker en veel rustiger. Dat andere doet me' te veel denken aan levertr een woord haast niet om uit te spreken van narigheid. Een grote fles is het voor me, met onder het knap geplooide capsuletje, die dikke doorschijnende vloeistof, die je al proeft en ruikt bij het lezen van het meedogenloze woord op het etiket van levertr Wanneer je het woord nog maar half hebt gelezen, schuif je de fles met afkeer weg Er zijn zoveel andere medicijnen en middeltjes, die veel smakelijker ™ wa Viï @n h6t Z° ï1 mstig gevoel dat er zoveel doktoren op de were d zijn en we kunnen er een kiezen, die ons aanstaat! ' Zeker, Jezus zei het zelf, „die ziek zijn hebben den medicijn- ™t tV,^ n°i u m bedoelde h" alleen geestelijk maar ook stoffelijk. Is Hij niet, onze grote Medicijnmeester, de Enigste naar lichaam en ziel. Zijn Woord is Waarheid, de enigste waar- £*£ndal ?ïue Waarheid Zelve is" Zo mo^ wij, alen toe doktoren hebben voor onze lichamelijke kwaaltjes, zo moeten a «i „, tnA innemen die verschrikkelijke levertraan, is soms I9di?dÏÏ lanceTSe ken!t ook de bekende witte dokterskam^ ssirAïs. *«~ ><*» h9t 18 voot het welzijn van ons lichaam. , ron Hina mogen we nooit vergeten, dat ait anes uii» ^ Een dtag mogen ingesteld, van den dokter dat Dafwett b^ kregen we ook nieTdoo? onszelve. Is dat alles niet^idehjk.£ r^ Wet Gods Woord, Jezus Christus geopenbaard? Is dat Heelmeester Jezus. wfmnper hii u heeft aan- Wanneer ge kunt geloven in Hem, J^98^^ dit nog zo geraakt en u heeft gewezen oP de ^^^^SJ^Gü En Jezus, antwoordende, geide: Die gezond zijn, Jiebben den medicijnmeester niet van noode, maar die ziek zijn. Lucas 5:31. Het huidige wereldgeheuren. hA^t 1 middags thuiskomende van het werk met nerveuse haast de courant opslaan of de radio aanzetten om de vele be'hSïL ^ he* wereld^beuren te lezen of te beluisteren dan huiveren we reeds van tevoren en met het hart vol angst en rust gaan we de telegrammen na. „Hoe zou het zijn? Is er al oorlog? Wat deden de aroot machten heden? Wat voor militaire maatreUïn werden er genomen? Allemaal vragen die ons bestormen en S uSrsS moT^T611 Hr9Tn- Ee? SPCtnning die wel ^culmineeS K, ™ » doodsangst bij de inwoners van Oostenrijk isjecho Slowakye en Albanië, toen deze landen zonder meer SSt, ^ u6 °P9n en bedreigd Werden met dood en verderf mdien ze niet buigen wilden voor de macht van de sterkste ' Waar berust dat alles toch op, hoe kan dat allemaal gebeu- iSdTw? ^ T^l MaOT Q1S We even "*ti* nadenkeHan /mden we spoedig het antwoord: „Het is alles mensenwerk door mensengeweld!" Ik, ik zal dit en ik, ik zal dat, is heT machtswoord van de enkeling, dat we iederen dag weer kmuSnte- ven Tdat drChtT°rd' ^ V°lken doet ridderen en beh?JLt u exorbitan*e militaire maatregelen teweeg brengt in schier elk land op de aarde. g Maar dan is het zo rustig en "troostvol om die courant mPt haar kolommen vol sensatie en cmgstpsychoselverwSnal be nchten eens ter zijde te leggen en de Bijbel op kernen om daarin deze woorden te lezen: „Niet door kracht, noch door gêwekTmaar door Mijnen Geest zal het geschiecten, zegt de Heere der heirscharen." Zonder verder té lezen zinkt direct een diepe weldadige rust'in ons neer, als door de duisternis yan deze wereldwaas Gods woord ^flitst als een bliksemstraal, even alles verlichtende tot in de donkerste hoeken om als het ware met een zwaardslag die hele op ons drukkende last van gewelds- en oorlogsvrees af te snijden. • .2*1 w i™t Alleen door deze simpele woorden en vooral door het laatste deel ervan „ZEGT de Heere der heirscharen. God ZhC^l dat en wat God zegt dat gebeurt, onherroepelijk, onontkoombaar, want is Hij niet almachtig en 'dus in staat om geheel en al te Sn dat, wat Hij als Zijn Wil heeft kenbaar gemaakt? Als we even verder zien, dan lezen we direct, wat God bedoelt met het woordje HET. Hij bedoelt daarmede de wederopbouw van den Smpel dYe verwoest was door de vijanden van het volk Israeis, het volk, dat onder Zijn speciale bescherming stond. Zo staan twee „willen" lijnrecht tegenover elkaar, ook in deze tijd nog, nl. de Wil van God, de opbouw van den tempel, waarin we nu zien de bouw van Gods Koninkrijk dat eens komen zal waarin allen, die geloven een plaate bereid zal worden waar zij volkomen en volmaakte rust en vrede zullen genieten en Ten leven in harmonie met Hem. En aan de andere kant de wïvan de wereldmachten, die slechts doelen op overheersing aards gewin of in het gunstig geval op een tijdelijke vrede op aarde rtTechter toch nooit blijvend kan zijn. Maar evenzeker ï eer» de grote berg, zoals we in vers 7 van het 4e hoofdSuk vïï Zacharia lezen, dat de verdrukkers van Israël genoemd wordeTgewordea-lB tot een vlak veld, dus als het ware weggevaagd is Tven zeker zal ook eens een einde komen aan alle overheersing en machtsgeweld. «SiS j ïï dit kunnen we allemaal lezen in onze Bijbel; dan ver- zalÏÏjnWe hlbben Gods belofte, die zekerder is dan alle mensenwoorden of pacten of vredesverdragen. Wie zich slechts door lezus overgeeft aan Gods leiding, die kan volkomen rustig zijn. Als Hil vóór u is, wie kan dan tegen u zijn? Wie of wat kan u dan deren? Zo wordt in deze opgewonden tijd het lezen van den Bijbel de enig werkelijk rustgevende ontspanning voor ons allen, indien we slechts luisteren willen naar de stem, die daarin spreekt. Niet door kracht, noch door geteeld, maar door Mijn Geest zal het geschieden. Zacharias 4:6. Bob Brender. Soms zijn er ogenblikken dat herinneringen van lang geleden als op een rolprent langs je heentrekken en voor me zie ik weer de kinderen uit de 5e klas. En ze komen en gaan, soms in een hits, soms verwijlen ze langer en gedetailleerd. Ook lijkt het of T^^T1 6en poos de prent wordt stopgezet en het kind met duidelijk de naam erbij vermeld, treedt sterk in het licht, maar prettig ot onplezierig, je moet blijven kijken. Daar had je b.v. Lientje Rens met haar blonde vlechten, Hans bpelt die zo goed rekende, Treesje Groen die afkeek, Bart Everts niet dom, maar wat goedig en lui enz. Maar die het meest de aandacht vraagt is wel Bob Brender die zo sterk naar voren springt, dat hij geen tijd heeft om te wachten tot de plaat stilstaat en zomaar uit het kader vliegt, hoewel hu toch behoort tot de 5e klas van onze lagere school. Het was dan ook een vreemd geval, dat met Bob Brender, zoiets typisch nee er is haast geen bepaalde uitdrukking voor. Hij was al een tikje te oud toen hij in onze klas kwam. Hij doubleerde wel eens en dat kon je vroeger nog rustig doen. Er werd met ziekte der leerlingen, overplaatsing der ouders en wat niet al rekening gehouden, maar met Bobs geval had dit natuurlijk allemaal niets te maken. Alles aan deze jongen was fors en sterk, wehswaar een beetje naar de andere kant, maar apart, en het hinderde .met, het was nïeenmaal Bob Brender. Vuil en besmeurd, met zwarte nagels kwam hij meestal op school en het was een raadsel hoe snS Sj ricTzo groezelig .maakte van het korte eindje op de faets ^aagïwïdCvÓór de les begon, regelrecht naar de waterkraan gestuurd waar hij in hoofdzaak de schoolzeep gebruikte, om een poos bellen te blazen, waarna hij dan iets minder vuil nmk stampend en vrolijk het lokaal binnenkwam. Voor ieder had Stoeentaik en een open lach, zodat zich een nj sterke witte tanden vertoonden van het rechter- naar het linkeroor. NoJfhadhet juiste aantal boeken bij zich, meestal waren er een paar verdwenen. Dan volgden de standjes en de briefjes er een paa^ve onderwijzers en onderwijze- ^W-ïï^iE* nÏr bij dit wanhopig geval, en waren v^ien^twapend door zijn vrolijk joviaal cPf^^g,^ ™ araeloos karakter: Met al zijn vieren en vijfjes had hu toen SnTid leeSoofd, maar orde en regelmaat waren hem vol- k0m0nndï?e terlingen had hij eveneens geen enkele vijand pn teï'Se kwarüer bezat hij ongewild de leiding van elk vïirin Bob de meest ongedachte en origineelste variatie het Bob daaraan den onderwijzer of onderwijzeres nooit iets merkon van d* meest waardeloze rommel die hij ruim bij huisjes en poppetjes toe. ^elis als nem au«» Wist hij de meest fantastische personen van zijn vingers te maken, of tekende snel met inkt een gezicht op de palm van zijn hand' en liet het grijnzen, lachen of huilen, naar gelang hij de handspieren bewoog. Kortom het was een genot naast Bob Brender te zitten. Elk gemaakt stukje speelgoed uit zijn handen was een unicum en we verkwanselden er een lief ding voor Op een dag kwam Bob Brender voor zijn doen keurig en zindelijk, vroeger dan gewoonlijk, op school. Zijn gezonde blos echter was verdwenen, hij werkte of zijn leven ervan afhing, maakte geen enkele fout, kende zijn les uitnemend, het werd angstig. Er was iets met Bob niet in orde, zelfs de strenge Vermeer keek verschillende malen bezorgd van zijn stapel corrigeerwerk, Bobs kant op. In de „uitspanning" misten we iets, Bob was niet met z'n gewone vuur bij het spel en de leiding Werd slap; het werd niets. Dat ging zo enkele dagen. Niemand, dorst hem erover te vragen, dat deed je niet, maar een zekere beklemming beving de hele school, tot het kwam.- Bij het uitgaan van het twede kwartier bleef Vermeer bij zijn bank staan, Bob speelde niet mee, bleef in het lokaal voor zich uitstaren. Toen legde Vermeer zijn hand op Bobs schouder en vroeg:- „Zeg het maar jongen, wat scheelt eraan. Het is toch zeker niet om de pluim die je de laatste dagen zo hebt verdiend!" Toen was het geen Bob meer. „Weg ermee!", viel hij ruw uit en gooide zich onverwachts voorover op de lessenaar. Het hoofd drukte hij in z'n armen en het hele lichaam schokte van ingehouden snikken, de wanhoop nabij. Later hoorden we het, Bob was door Vermeer naar huis gezonden, zijn moeder was ernstig ziek, al een tijd. Nu moest ze naar het hospitaal en de dokter had haar reeds opgegeven! Arme Bob Brender, wat waren we er allen ellendig onder, de hele school van de grootste tot de kleinste toe. „Zou er nu helemaal geen hoop meer voor haar zijn" had hij Vermeer angstig gevraagd, „dat kan ik niet geloven, wil ik ook niet geloven, al zeggen ze het allemaal, maar het is zo vreselijk haar te zien lijden. Als ze er eens niet meer zou zijn kan ik haar nooit vergeten en het mezelve nooit vergeven, dat-ik zoon prul ben en haar verdriet deed mét m'n slechte leren" Vermeer had gezegd: „God alleen kan haar redden. Er » één uitweg, nooit, is het te laat. Je kunt er Hem om vragen. Je Sbt iTS laatste dagen misschien veel gedaan maar nog niet 0116 Den volgenden dag kwam Bob niet op school, we vreesden het ergste' Een paar van ons zouden naar hem gaan kijken, we vonden Bob niet thuis. Toen naar het hospitaa Ja we mochZl wel even erbij als we ons maar heel stil hielden en niet te ang Op 5e tenen slopen we naar binnen en in de witte kamer was'ook Vermeer. Bobs moeder lag er met gesloten ogen, heel bleekhaarademhaling was nauwelijks merkbaar. Beiden;.aten ze voor het bed, Bobs gevouwen handen stevig omklemd m die van Vermeer; ze badenl Geruisloos zijn we maar weer weggeld ^aaTfii onze klemmende angst was toch nog dat ene SrankjThoop gekomen;, hoe dat zo kwam was ons toen niet ^wS'kropen de dagen op school, we dorsten er niet veel over te praten. Na zowat een week kwam hij weer op school Weker vermoeider, het was" een Bob Brender die we nauwelijks SSdlTS^enneer bracht eindelijk verandering in de grote *S spanning, die nog niet geheel uit de klas; was geen Penauwa p ^ kolt lïSdïï zlM^rukte: „God, zij alle dank m'n jongen. GefHoeeWepen we allen ineens wat er was gebeurd. Er was iets v^mds geschied. Bobs moeder was er bovenop ze was geopereerd en de doktoren begrepen er niets van dat alles toch goed was gekomen. Het bleef een wonderl Bob Brender biee ?n de komende jaren de flinkste oppassende jongen die we ooit hadden meegemaakt op school. Helemaal vlekkeloos zag hij er wel nooi uit• ""^et^ een groot verschil, met vroeger. Zijn jovwlite t en hartelijkheid verlieten hem niet, hij werd alleen wat minder luidruchtig en een boel emsS, we hadden er hem zelfs nog liever om en toen V^Tde Sool verliet met de beste cijfers op één na, zagen we SS? toen vïmeefne^wS begonnen met dierkunde-les, liep op diens lessenaar toe en lachte weer net als vroeger met z'n sterke tanden van het linker tot het rechteroor en legde vol trots, tot aller verbazing een grote gevlekte, gedresseerde kikvors en een giftloze slang neer. Komt herwaarts tot Mij, allen, die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven. Matth. 11:28. Ken uzelve. „Want het goede dat ik wil, doe ik niet, maar het kwade dat ik niet wil, dat doe ik". Dit zijn wel de woorden uit onze Bijbel, die helaas iederen dag bewaarheid worden, waar we eiken dag de treurige vervulling van zien. Als we des avonds na afloop van onze dagtaak even rustig zitten en de afgelopen dag de revue laten passeren, dan komen ze als dreigende spookgestalten op ons af, de gedachten aan dlles wat we wilden doen en niet deden en aan alles wat we niet gewild hebben, maar toch hebben gedaan. Het is niet moeilijk voorbeelden aan te halen, noch voor mij, noch voor u. 's Morgens opgestaan denken we: „O, ja vandaag moeten we even naar het ziekenhuis, daar ligt A of B. Hij is zo alleen en er komt bijna nooit iemand om hem eens op te beuren en de Grote Trooster, daar weet hij nog niet van, Die kent hij nog niet". Maar dan is het avond geworden en we zijn er niet heengegaan. „Ja maar het was zo'n drukke dag; dan moet je zelf eens wat afleiding hebben en ben je niet in staat om nog eens een ander op te beuren", zo trachten we het goed te praten. Het goede wat we wilden, deden we niet. Een anderen dag nemen we ons positief voor, dat het nu eens en voor altijd uit moet zijn met dat voortdurende gepraat over anderen. Ja het is wel zo, je komt er gemakkelijk toe, vooral als het waar is, wat je vertelt. Toch valt het niet goed tè verdedigen, het is en blijft een ander neerhalen. Dan komen bij de thee de vrienden: „Zeg heb je het gehoord van de Cs? Had je dat nu ooit kunnen denken?" En enthousiast val je hen bij: „Neen ik kon het eerst niet geloven, maar zo heel erg verwondert het me nu ook weer niet, want vroeger, een jaar of wat geleden, toen hebben ze ook al zo iets bij de hand gehad". En moedeloos denk je 's avonds: „Het kwade dat ik niet wilde, deed ik ook heden weer". Zo kunnen we eindeloos doorgaan, dag in dag uit gebeurt het weer, soms in nog veel ergere mate dan de bovenaangehaalde voorbeelden. Treurig en moedeloos zou de Bijbel ons maken bij het lezen van deze woorden van Paulus, die ons zo diep treffen door de juistheid, waarmede ze ons karakter tekenen, als naast deze soms meedogenloos harde uitbeelding, hij ook niet vol stond met woorden van troost en vergeving voor ons allen, die steeds weer vervallen in zondigen tegen de grote liefde, liefde wet: „Hebt uw naaste lief gelijk uzelve". Ziet, zo leert ons de Bijbel onszelf zien. Scherp tekent hij de mensen in hun volkomen onmacht tot iets goeds, maar daarnaast troost hij hen ook steeds weer en vermaant zacht en vaderlijk: „Gelooft maar, vertrouw maar vast op uw Vader en de Heere Jezus en alles zal eens goed worden met u." Kan men in enig ander boek zoveel waarheid en zoveel liefde vinden? Want Tiet goede, dat ïk wil, doe ik niet, maar het kwade, dat ik niet wü, dat doe ik. (Rom. 7 : 19). De jon^e Dominee. Het gebeurde jarengeleden ergens op een suikeronderneming in Midden-Java, dat hij ;©p huisbezoek kwam. Tevoren was dit aangekondigd en de employé s zeiden: „Wat voor één zou het wezen; zeg jullie krijgt 'm vanmiddag. In ieder geval hou je taai!" O, zeker ieder had zijn geloof en het ging best, al waren er op gezette tijden meningsverschillen, maar de verstcmdhouding was, over het geheel genomen, goed. Een aardige administrateur, die in- en buiten het werk geen herrie dulde en een prettige sfeer onderling wist aan te kweken. Het bleek wel eens nodig dat we door een geestelijke herderlijk en vermanend werden toegesproken en verschillende predikanten waren af en toe op huisbezoek geweest. Ditmaal was het de beurt van een nieuwe dominee en we dachten zo: „misschien een bezadigd man, die wat over godsdienst en catechisatielessen zal praten of zachtjes zal aansporen tot kerkgang, wil weten over je vroegere opvoeding en zo meer". Afwijzen kun ie een geestelijke niet na een printa van de baas, staat zo raar tevens, maar je kunt op alles voorbereid zijn, dus bü voorbaat in het harnas en opgelet! Zo kwam hij dan tegen een uur of 5 's-middags het hek binnenstappen. „Is 'm dat? Nee toch, wat een jong kereltje" en her •««* zekere gevoel werd wat minder, alhoewel, „ie kunt nooit weten". Eerst een korte kennismaking en dan: „Gaat U zitten dominee, wilt U maar hier plaatsnemen?" Onhandig stoot hij bijna een stoel omver, gaat zitten en zegt: „Dank U!" In den beginne vlot het gesprek matig, maar tenslotte zijn er ywschillende aanknopingspunten over gemeenschappelijke kennissen uit Holland. Hij is pas uitgekomen, wat onwennig in dit vreemde land; nog heel jong is deze dominee, open en sympathiek. Geen sprake van uithoren noch van opdringen van persoonlijk vertrouwen of naar de kerk gaan. Gewone warme vriendschappelijkheid en een pure eenvoud straalt je tegemoet. Onwillekeurig denk je even: „Wat moet die man geloven". Ie voelt je ook beschaamd ineens, maar toch je praat en praat en het is of je elkaar al jaren kent en nu gaat hij net opstappen. „Hè, gaat U nu al weg?" en opeens Ontvalt ons zonder te beseffen: „O ja dominee eh , we zouden eigenlijk wel willen spreken over ..." en je hokt, want je wil zeggen „catechisatielessen", net dat, wat we tevoren zo positief niet wilden. Hij begrijpt het en kijkt wat verwonderd, zegt: „Ja, excuseert U me, ik moet nog verder, maar ik kom gauw terug". „Heel graag" zeg je en weg is hij, loopt met grote jongensachtige passen het hek uit, klapt het verstrooid met een smak dicht en is de straat op. Den volgenden dag is het onderling: „Nou hoe was 'ie?" En eenparig bijna waren de bezochten van mening „Een alleraardigste man, leuk type, helemaal geen dominee, een goed mens enz." Enkele gingen zelfs zover dat de heren beweerden „een verdraaid patente kerel" en de dames: „gewoonweg, een schat"! Een zekere nieuwsgierigheid die we elkaar niet dorsten bekennen dreef ons een week later toch naar een „Spreek-avond" die deze jonge dominee om de zoveel tijd zou houden bij Voldoende belangstelling, ergens in een oud huis buMön de fabriek. Daar 'hoorden we na zoveel jaren weer eens voor het eerst Gods Woord. Deze avonden waren meestal goed bezet, dikwijls waren er stoelen te weinig. Stil moest je maar blijven luisteren, glad ernaast werd er gezongen door ongeoefende kelen, maar na het innige dankgebed tot God, gingen we klein en ontroerd, maar met stille vrede en hoop naar huis. Lang werd er de volgende dagen over nagepraat, stiekum verscheen hier en daar een bijbel in huis, waar je in keek als niemand het wist, ze mochten je er nog eens om uitlachen. Vele malen wanneer we erg in de knoop zaten sprong er een woord tevoorschijn, dat je toch goed ging begrijpen en je even den weg wees. Helaas werd de jonge dominee gauw overgeplaatst. Echt jammer, vonden we, hij had in korten tijd stormenderhand veler haften gewonnen en vooral de jeugd tierde van pret als hij aankwam. Bij trossen bungelden ze dan aan zijn two-seater of mochten een end op de treeplank meerijden. Van catechisatielessen is het niet meer kunnen komen, we wilden domweg eigenlijk van geen ander les hebben. De laatste „spreek-avond" hebben velen niet kunnen vergeten. „En Jezus terstond gehoord hebbende het woord dat er gesproken werd zeide tot den overste der synagoge: VREES NET: GELOOF ALLEEN-» LIJKl" „terstond stond het dochtertje op en wandelde en zij ontzetienden zich met grote ontzetting." Het WOORD van deze kleine Apostel Gods keerde ook hier niet ledig weer, want zijn daar naderhand, voor zover slechts wij van nabij weten, niet zes mensen tot volkomen inkeer gekomen; hebben er verschillende naderhand belijdenis gedaan! Jong, heel jong nog was deze dominee; in den beginne in onze hoogmoed zagen we hem mogelijk wat onhandig. Maar hoe dorsten we elkaar niet gauw diepbeschaamd bekennen wat hij, al was het in beginsel, in onze zo dorre en lang ingeslapen zielen door Gods Woord vermocht te doen. Hij kwam en ging en bracht ons dit: „VREES NIET: GELOOF ALLEENLIJK". Deze kleine apostel, de • Jonge dominee, hij heeft het nooit geweten. „Vrees niet. Geloof alleenlijk". (Marcus 5:36). Licht in de duisternis. Het gebeurde eens, terwijl ik wandelde, dat een zware bui opkwam. Dikke zwarte wolken hingen aan de lucht, zodat het beneden op de aarde donker en kil leek. Opeens brak midden tussen twee van' die wolkengevaarten de zon door. Als met toverslag veranderde het toneel; alles werd helder, stralend, tintelend van leven en vrolijkheid. Onmiddelijk ontwaakte de natuur uit haar gedwongen somberheid; vogels zongen weer, een kalf maakte een luchtsprong, het scheen of de bloemen meer opengingen. De mensen keken hoopvol op en zeiden: „Zou de bui overgaan, het wordt weer helder om ons heen". Alles veerde op, alles verkwikte en laafde zich aan die zonnestralen. Een ander maal zat ik vol sombere gedachtan; het werk vlotte niet, hoe ik ook mopperde en zuchtte, ik zag geen uitweg uit «ie tijdelijke moeilijkheid. Opeens valt me een gedachte in: „Als je het nu zo en zo probeert, dan moet het lukken!" Weg somberheid, weg moeilijkheden; vol energie paste ik het 20 juist in m'n brein ontstane idee toe en het lukte volkomen! Wat ben je dan blij en achteraf dénk je: „Hoe is het toch mogelijk, dat ik daar zo ovér in de put heb gezeten". Aan dergelijke voorvalletjes dacht ik, toen ik las: „En God zeide: „Daar zij licht, en daar werd licht". God openbaarde bij de schepping Zijn goddelijke kracht, dat is de betekenis van het zinnetje: „En God zeide". En op het moment dat God die kracht aanwendde, toen was het meteen gebeurd; het was licht geworden op de stikduistere aarde. Zo is het ook nu nog; God ziet, God weet, en God kan alles. Het was God, die tussen die donkere dreigende wolken de zonnestralen wierp en alles vrolijk maakte en weer tot leven riep. Het was God, die mij de goede gedachte ingaf, waardoor ik een uitweg vond uit de impasse van mijn werk. Zo blijven Gods woorden, opgetekend in den bijbel door alle eeuwen heen van kracht, in den beginne in de letterlijke betekenis, maar nu nog steeds, doch toegepast op ons eigen dagelijkse leven. Als we die woorden zo lezen, dan zijn ze een bron van troost voor iedereen, in welke moeilijke situatie hij zich ook bevinden mocht, indien men er slechts naar luisteren wil met de volle overgave van zijn ziel, d.w.z. indien men zich geheel geeft aan God en bekent: „Zelf kan ik het niet o Heer, maar Gij zijt het, die het licht kan maken, in de natuur, in mijn dagelijkse plicht, maar ook vooral in mijn hart!" Als we dat doen, dan zullen we in elke 'moeilijke situatie steeds weer die stem horen klinken: „Er zij licht" en dan zal het licht er meteen zijn. Dan gaan we met gerustheid voorwaarts, dan vrezen we geen ouderdom en geen dood meer, want tot onze grote troost zal, als ons einde nadert, ons vanuit de hemel de machtige klare stem toeruisen: „Daar zij Licht" en door de duisternis van het graf heen zullen wé het ochtendlicht ontwaren van de eeuwigheid. Nog voor ons aardse licht is uitgeblust zien we de morgenzon opkomen van Gods heerlijk Koninkrijk. Loont het niet duizendvoudig de moeite om in den Bijbel te lezen? En God zeide: Daar zij Ucht! en daar werd licht. (Genesis 1:3). e eredast. De enveloppe plekt wit op het kleine tafeltje met een stevig en regelmatig handschrift erop: „Den WelEd. Geb. Heer 'en Mevr " Even naar de afzender zien, „Tjonge! van A. en ik dacht dat 'ie in Europa zat!" Snel openscheuren. Het is een kort hartelijk schrijven van de man in haast en op doorreis. Bizonderheden later en of hij voor enkele dagen kan komen logeren, als het schikt overmorgen al. Ingeval van verhindering kan er wor den afgetelegrafeerd. Nu die afspraak met de fam. S., moet worden verzet. Nee A. afzeggen, na zooveel jaren en op doorreis, dat gaat niet! Het hele huis behoeft een grondige schoonmaak en de logeerkamer moet extra worden aangekleed; dat wat oud is wordt vernieuwd uit de toko, of vervangen met het beste wat in huis is. Alle handen worden aan het werk gezet en de hele staf is in rep en roer, Foei! wat komen er ongerechtigheden voor den dag, dat zie je nu pas. Eigenlijk wel goed dat zoo'n gast eens komt. Stapels lorren en vodjes trek je uit hoeken en gaten, laden en kasten. De prullenmanden worden ermee geforceerd, maar steeds moet er bij. Als een troep snaterende ganzen trekt even later het personeel zich samen om deze hoornen des overvloeds, grissen malkander begeerlijkheden uit de hand en om de nerveuse stemming te verhogen, dreigt er ruzie. Als een kemphaan vlieg je tussen het geharrewar: „Heidaar, zeg 's even, wat moet dat! Allez! aan je werk allemaal en straks de buit verdelen, anders hóud ik het zelf en je gromt verhit na: „kinderachtige dievenbenden" Toch 's zien waar de oorlog om begon: „Tja, die mooi gekleurde lap zijde, dat beeldige doosje! gelukkig dat de kinderen naar school zijn, anders haalden ze alles weer binnen, o,' en daar nog zoo'n mooi lintje. Eén rukje eraan en de berg valt om, alle rommel royaal over de vloer. Het lijkt of de mand je nu treiterend met gapende mond uitlacht en kwaad geef je er met de voet een flinke zet tegen, zodat alles in de tuin vliegt. Gelukkig! Den volgenden dag tegen 12 uur 's middags kamt nog even een dame oplopen en de kleintjes, die net van school zijn zeggen onhandig: „Ai, wat netjes, kijk eens mevrouw, allemaal nieuw voor meneer A. Hij komt straks om zeven uur". Demonstratievér kan het al niet! Als de mevrouw weg is denk je nog eens inspecterend en voldaan: „Nu kan zelfs de koning op bezoek komen, wie doet me wat!" Dan is daar het uur dat hij- ïs gekomen met een paar geweldige koffers, buitenlands model, gevuld met allerlei wonderen en nieuwigheden. Hij kan boeiend vertellen van zijn verre reizen en als vliegen op een taart kleven de kinderen hem aan. Het is ook allemaal zo interessant en belangrijk en we gevoelen ons wat achter bij hetgeen die man zo heeft meegemaakt. De vijfjarige Flip, die pas een nieuw geluidgevend dieren boek kreeg, gaat zo ver dat hij de eregast met bewonderende ogen aankijkt en in alle ernst zegt: „Oom, je bent eigenlijk nog veel leuker dan een olifant!" Tegen het naar bed gaan wordt de kleintjes uit de kinderbijbel voorgelezen en dat zal vandaag de eregast doen, die er zich' graag voor zet en een uitmuntend voorlezer is. Weldra zit de jeugd muisstil in alle devotie te luisteren. „En Jezus zeide..." Vanavond wordt er extra verteld en gelezen, de platen krijgen ■een bizondere uitleg, alles leeft, alles komt in de juiste toon naar voren, het is of het gisteren is gebeurd. De Heere Jezus is hu het volkomen middelpunt, alle andere dingen zijn vergeten en daar staat Hij in ons midden, Jezus van Nazareth, hu-Zijn eenvoudig gewaad, altijd uitdelend, altijd zegenend, en genezend voor hen die Hem zo bitter van node hebben. Ook is er geweest de geschiedenis van Johannes de Dooper, die tot de schare zegt: „Bereidt den weg des Heeren, maakt'ZÖne paden rechtl" En de kinderen hoe begrijpen ze, hoe goed verstaan ze het. Het is of het wonder zich telkens weerom voltrekt. Het zijn wel deze kleinen, die de Here Jezus zo extra liefhad. Wat kan het hen uitstralen vanuit die kinderoogjes, dat Licht dat onze grootste Levens zon, de Heere ons wil schenken. En we zien het duidelijk in deze heldere kijkers hoe het ontvangen licht weerkaatst wordt en juichend tegenstraalt, des Heeren heilig aangezicht tegemoet. Als Flip zijn gebedje heeft gezegd en wordt ingestopt is er iets dat hem nog niet dadelijk het hoofdje op zijn kussen doet leggen. Rap veert hij overeind en zegt: „Moeder, toen Jezus kwam logeren, maakten de mensen hun huis toen ook schoon en kochten ze dan ook veel nieuw in de toko, zeker wel hè!" „Nee", moest moeder bekennen, „nee Flipje, dat deden ze lang niet allemaal, misschien deden sommigen het wel helemaal niet". „Maar" begon hij niet tevreden met het antwoord „moeder als Jezus echt zou komén, hier bij ons thuis, zou Jij dan niet je huis mooimaken als voor oom A?" „Flip, zo heb ik het eigenlijk nog nooit kunnen bedenken als jij nu vraagt, maar weet je wat, we zullen maar van nu af aan ons huis eigenlijk altijd heel erg mooi en netjes houden tot Hij komt en wat zou jij dan wel den Heere willen geven?" „O", zei hij zonder aarzelen, „alles!" En toen de deur in gedachten zacht werd dichtgedrukt gilde het hoge klare stemmetje nog na „En het nieuwe prentenboek!" Hij zeide: Ik ben de stem des roependen in de woestijn: Maakt den weg des Heeren recht. (Johannes 1:23). Genezind. Het was nog lang vóór den tijd, dat ik geloofde. Het was een mooie avond en ik zat met een vriend op het platje van de soos. We waren nog niet zo lang in Indië; het mystieke van de indische nacht had ons gepakt. Je voelde dat er meer was dan die soos en dat splitje, meer dan je werk; een soort heimwee beving ons. Zo ontspon zich een zwaar gesprek over het leven, over de dood en het hiernamaals. Ach we meenden het zo echt en mijn vriend was zo volkomen ernstig met z'n theorie over evolutie: Na dit leven een volgend leven, waarin we een stapje hoger komen en zo voort tot het eindelijke doel, de volmaakt mens, volmaakt geworden door eigen werk en uit eigen kracht. Toen werd die vriend ziek. Heel ernstig, men vreesde voor zijn leven, de doktoren waren machteloos. Ik hoorde van zijn ziekte en zocht hem op en bijna direkt zei hij: „Herinner je je nog mijn evolutie-theorie? Ik heb in de bijbel gelezen, maar die theorie van mij die deugt niet, die is er helemaal naast". „In de bijbel gelezen?", was mijn wederwoord, „maar dat deed je toch nooit; je vond dat toch allemaal „symboliek" en verder onbegrijpelijke taal". „Jawel, maar tijdens rnfaji liggen in het ziekenhuis hier, heeft een geestelijke mij bezocht, die mij aanraadde om troost en kracht te zoeken in den bijbel. Hij vertelde me ook, waar het heengaat met hen, die Jezus niet volgen, maar eigen theoriën verkondigen en er op eigen kracht willen komen". Kijk, dat gesprek bracht me tot nadenken en het was alsof een stem me influisterde: „Doe het nu, geloof maar in Mij en alles wordt goed met je". Zoals je weet is mijn ziekte onherstelbaar verklaard en ben ik door de doktoren opgegeven. Eens op een ochtend las ik deze woorden: „De kranke antwoordde Hem: „Heere ik heb geen mens om mij te werpen in het badwater, terwijl het water beroerd wordt en terwijl ik kom, zo daalt een ander vóór mij neder. Jezus zeide tot hem: „Sta op, neem uw beddeke op en wandel. En terstond werd de mens gezond". Dat is uit het verhaal van de lamme te Bethesda; het sloeg zo direkt op mijn toestand. Voor die lamme geen mens om hem naar het badwater te leiden op het moment, dat dit door een engel werd geroerd, waardoor de eerste, die met het water in aanraking kwam genezen werd; voor mij geen geneesheer, die een medicijn kon voorschrijven om mij beter te maken. Toen dacht ik aan de woorden van den predikant en met mijn bange hart heb ik gebeden tot Jezus: „Heere, wees voor mij, als Gij waart voor die lamme. Van nu af aan zal ik U volgen en alleen geloven in U en niet meer in mijn eigen ik!" En nu? Nu word ik beter; de dokter begrijpt er niets van; na weken van achteruitgang beginnen nu de medicijnen te werken. Zo pas heeft hij mij onderzocht en hij zeide: „Kerel, er is een wonder met je gebeurd, je wordt beter en dat had ik niet meer durven hopen." Kijk meer bewijs heb ik niet nodig; vanaf nu is er voor mij nog maar één doel en „een weg en dat is de weg, die Jezus aangeeft." Wonderlijk is het met die bijbel lezers, een boek waarop eerst met een min of meer hautain lachje werd neergezien: „Mystiek en onbegrijpelijk werd het genoemd", maar dat onweerstaanbaar werd, toen God Zijn Woord, nu bijna twee eeuwen geleden, opgetekend, toepaste op dien zieken vriend van mij. Twijfel. Het gebeurde eens, dat ik met een kennis sprak en direct moest denken aan wat Jezus zèide tot Thomas, die pas nadat hij zich overtuigd had van de echtheid der lidtekens in de handen ^ en zijde van onzen Heiland, uitriep: „Mijn Heere en mijn God", waarop Jezus antwoordde: „Omdat gij Mij gezien hebt Thomas, zo hebt gij geloofd". Die kennis was net zo als de ongelovige Thomas uit de bijbel. -Hij had veel narigheid gehad, veel verdriet in zijn gezin. Op mijn vraag of hij zich niet getroost kon voelen, door te bedenken dat alles in Gods hand is, ook dat wat ons zo droevig en verdrietig toeschijnt, was zijn antwoord: „Getroost? hoe kan ik nu troost vinden bij een God, die zó wreed is, dat hij mij dit alles laat overkomen?" Waarom ik en een ander niet, noem je dat een god van liefde?" Toen werd het mij heel droef te moede; ik denk ook wel dat er onder de lezers van dit schetsje zullen zijn die of juist zó zullen denken, of misschien vroeger zo gedacht hebben en zich daardoor afgewend hebben van God. Ik zeg dit zo, omdat ik vroeger net zo dacht; ook ik was toen in opstand tegen alles wat niet ging naar mijn zin en mijn wil. Nu heb ik het echter begrepen, nu staat het Waarom me klaar en helder voor de geest. Indien we nl. zo redeneren als boven, dan begaan we één grote fout en dat is: we bekijken het van onze zijde, dus van de menselijke kant en denken niet een ogenblik aan God. We nemen niet aan dat wat ons overkomt goed is en het enige juiste voor ons, omdat we het niet begrijpen. We zijn toch maar mensen en immers niet in staat om Doven de goddelijke wil uit te zien en wel omdat die veel te hoog boven ons verheven is. Evenals Thomas niet geloofde, dat Jezus inderdaad was opgestaan, zo geloven wij niet, dat onze weg de enige juiste is, die we gaan moeten, omdat we het doel niet zien, omdat dit voor ons verborgen ligt in de toekomst. „Zalig zullen zijn zij die niet gezien hebben, maar nochtans zullen geloofd hebben", zegt Jezus daarna. Dit woord moet ons tot diep nadenken, brengen. Althans allen die het ernstig nemen met het leven en hopen op iels beters, iets meer volmaakt dan de korte levensweg op deze aarde met al haar tegenslag en verdriet, met al haar rouw en droefheid. Ja, maar als ik dat nu eenmaal niet begrijp, dan kan ik er toch niets aan doen? Ik ben toch maar eens mens en begrijp alleen wat m'n verstand bevatten kan. Oppervlakkig lijkt deze redenering wel juist, maar in werkelijkheid is ze volkomen verkeerd, zó er naast, dat ze tot heel nare consekwenties leidt. Inderdaad, begrijpen doen we veel niet, maar rust en vrede vinden bij dat onbegrijpelijke kan een ieder, die dit wil. Hoe? Door te bidden! Dat is geen praatje, geen nazeggen van anderen, neen in volle ernst verklaar ik: „Dat is persoonlijke ervaring". „Bidt en u zal gegeven worden" dit gezegde van Hem die ons boven alles liefheeft, is zo eenvoudig, maar ook zo waart Ik heb gebeden toen ik in nood zat, niet maar gestameld of in het wilde weg om uitkomst geroepen, neen ik heb met volle concentratie, met alle gedachten gericht op God, gevraagd om uitkomst, om opheldering en om verhoring, ten volle vertrouwende dat daarboven geluisterd zou worden naar mijn woorden. En het antwoord is zeer positief geweest; ik heb gezien, waarom ik niet kreeg wat ik vroeg en ik ben achteraf zo innig dankbaar, want had ik het wel ontvangen, dan zou dit tijdelijk blijdschap gewekt hebben, maar achteraf veel droefheid. Het ging om een overplaatsing, die ik niet wilde, maar die toch doorging. Was ik op de oude plaats gebleven, dan zou ik niet de vrienden hebben leren kennen die ik nü heb, dan zou ik wellicht nooit het geloof gevonden hebben in Jezus en dan zou ik nu ronddwalen op de aarde als een willoos, stuurloos mens, zonder doel. Nu heb ik wèl dat geloof, nu is er wèl een doel in mijn leven, een doel zo schoon, dat het alles waard is om te bereiken en dat ik ook bereiken zal, door Gods genade en daardoor alleen. Als ik dat bedenk, dan bevangt me een onuitsprekelijke dankbaarheid tot Hem, die alles zo heeft geleid. Hierdoor werd weliswaar mijn gebed niet in directe zin verhoord, maar ik werd geplaatst in die omgeving, waar Gods woord in volle duidelijkheid tot mij kwam. Probeert u het ook eens, echt, met heel uw ziel en ook u zult zo al geen antwoord krijgen op wat u onbegrijpelijk scheen en wreed, of onrechtvaardig, toch zeker vrede in uw verdriet vinden en met uw volle hart kunnen zeggen: „Heere het is goed, zoals Gij hebt beslist. Uw wil geschiede en niet de mijne". Dan zal aHe twijfel en ongeloof wegvallen en volkomen rust zal in uw hart nederdalen. „Zalig zijn zij, die niet zullen gezien hebben en nochtans zullen geloofd hebben". Johannes 20:29. LIJST VAN ONZE UITGAVEN Dr. J. H. Bcrvinck: Levensvragen, (uitverkocht). Dr. B. J. Esser: Schriftuurlijk Anti-Sabbatisme ƒ 0.40 ZAAIERBIBLIOTHEEK. Ie Jaargang 1932. Ds. Th. Kuipers: Leer ons bidden. (uitverkocht). Loek: Indische Schetsen I. (uitverkocht). I. H. Hendriks: Het vreugdevolle leven, (uitverkocht). Ds. A. Pos: Karma, (uitverkocht). Dr. J. H. Bavinck: De Tien Geboden ƒ 0.30 2e laargang 1933. Ds. Th. Kuipers: Zij t niet bezorgd, (uitverkocht). Ds. A. Pos: Reïncarnatie ... ƒ 0.30 Dr. J. H. Bavinck: Hoe kunnen wij den Heere Jezus vinden? (uitverkocht). J. G. Hörchner: Kinderverzorging, (zie 8e jaarg. no. 1). Loek: Indische Schetsen II i 0.25 Ds. J. H. Sillevis Smitt: Rust, rust! ƒ 0.15 D. Rükhoek: Ompoe Nommensen „ 0.30 3e Jaargang 1934. 1. D. Rijkhoek: Munson en Lyman. De bloedgetuigen ,, Ö.30 3. Dr. J. H. Bavinck: Het licht des levens ... „ 0.30 4. en 5. Ds. Th. Kuipers: Het Christelijk Geloof I 0.25 Het Christelijk Geloof II „ 0.25 6. Ds. J. H. Sillevis Smitt: De helden v.d. Uiver en wij. (uitverkocht). 4e Jaargang 1935. 1-2. Dr. D. K. Wielenga Gzn: In den Beginne *) ...... ƒ 0.40 3. Mevr. J. Pos-Breukelaar: Mrs. Lee en haar kinderen n 0.40 4. Ds. J. C. Rullmann: Paaschboodschap „ 0.20 5 6. Ds. Th. Kuipers: Huiscatech. I. Het O.T.*) „ 0.30 7. M. A. M. Renes Boldingh: De dag der Grote Dingen f 0.25 Se Jaargang 1936. 7e Jaargang 1938. J. H. Hendriks: 1. Ds. Th. Kuipers: Het mystelle der £ De stem in de storm ƒ 0.25 Deel I *) Geuwen. 2. Ds. P. v. d. Spek: 3. Ds. Th. Kuipers:'""" " Spiritisme en Christen- Moedertje .... 0 10 3-4. Ds. A. Pos: Komt allen tot M Het volgen van Jezus „ 0.40 c «. n. »i. 5. M. A. M. Rene^din* & £A£*5, 0 20 De zonderlinge Kerstreis R n„ P . - " van Arie den Schotter „ 0.30 nf" f T IO0? ™ c 11:5 i u w . De Plaats van Jezus Christus Sek ^ npn - het Roomsch KatholicisSK ; °-20 me 0.30 6e Jaargang 1937. 7 ?s' Th" K^>ma: Jezus zegt n 0.40 1-2. Ds. Th. Kuipers: 8e Jaargang 1939. Huisccdecbisatie deel II*) No. 1. Johanna G. Höichner: Uit het levenvan onzen Babyverzorging 2e Heere Jezus Christus 0.75 druk . o 40 3. Dr. J. H. Bavinck: na 2 jj. q ^aulus > °-35 Leven tusschen won- 4. R. Brinkman: deren 0 25 Van Indische Planten No. 3 - 4. Ds. Th. Kuipers:" enBbemen*) 0.35 De Groote Blijdschap *) Kuipers: Huiscatechisatie deel III De Brieven van Petrus*) „ 0.35 prijs 0.50 *) Van deze boekjes is tevens een goedkoope uiigave verschenenl Per abonnement 1.25 gld. per jaar. Bij afname van grote aantallen speciale prijzenl Abonneert U of bestel boekjes naar keuze bij de: Administratie Christelijke Periodieken Toegoe 52 — Djokja. Voor Holland: G. M. A. Laernoes, H. Tollensstraat 4, Utrecht. (Giro 289929). Druk. Ribbens Diokla-