CB 20563 Zaaien en Maaien IgfjTAFEREELEN UIT DEN ARBEID DER BIJBELVERSPREIDING DOOR JOHANNA BREÈVOÖRT sis SIK *^|gNG* VQOR BIJBELVERSPREIDING ^ öK^ïersgracht 33© — Amsterdam — ZAAIEN EN MAAIEN TAFEREELEN * UIT DEN ARBEID DER BIJBELVERSPREIDING DOOR JOHANNA BREEVOORT VEREENIGING VOOR BIJBELVERSPREIDING — Keizersgracht 330 — Amsterdam i— Een woord vooraf* Onder de vele organisaties, die op onderscheiden wijze in ons vaderland zich beijveren, om den band tusschen den Bijbel en ons Nederlandsche volk — een band, die helaas! veelszins is verslapt, ja in breeden kring schier geheel is verbroken en al meer dreigt verbroken te worden — onder Gods zegen te bewaren, te bevestigen en van nieuws te leggen, neemt ook het Genootschap voor Bijbelverspreiding (adres: Keizersgracht 330, Amsterdam), sedert zijn oprichting in September 1913 al meer een eigen plaats in. Ook een eigen plaats. Dit blijkt ten duidelijkste, wanneer men ons Genootschap vergelijkt met name met een ander Genootschap, waarmede het in de praktijk maar al te veel blijkt te worden verward. Wij bedoelen het welbekende, meer dan honderdjarige, zoo gezegend werkende Nederlandsche B ij belgenootschap. Stelt het Nederlandsche Bijbelgenootschap zich ten doel, om den Bijbel in allerlei uitgaven, waaronder ook van zeer lagen prijs, ten behoeve van ons volk in den handel te brengen — het Genootschap voor Bijbelverspreiding bedoelt de duizenden onzes volks, die Gods Woord niet kennen en niet zoeken er niettemin mede in aanraking te brengen, door het gratis verspreiden van geheele Bijbels en Bijbelgedeelten als Nieuwe Testamenten en Evangeliën, zoowel in geïllustreerde als in ongeïllustreerde uitgave, van Wandteksten, Tekstkaarten, Kalenders, Bijbelbladen, enz. In dit boekje bieden wij U aan eenige tafereelen uit onzen arbeid, geschetst door de bekende schrijfster, Johanna Breevoort, gevolgd door een opwekking van dezelfde hand om het doel van ons Genootschap ook uwerzijds te steunen. Wij maken van de gelegenheid, welke deze uitgave ons biedt, gebruik, om U tevens mede te deelen, dat de naam van onze organisatie, die blijkbaar door eenige gelijkluidendheid met dien van het bovengenoemde Nederlandsche Bijbelgenootschap in de praktijk verwarring veroorzaakte, gewijzigd is geworden. Voortaan heeten wij niet meer; „Genootschap voor Bijbelverspreiding", maar „Vereeniging voor Bijbelverspreiding". Overigens blijft alles hetzelfde. Wij zetten met Gods hulp onzen schoonen arbeid, die reeds zoo rijk gezegend werd, op gelijke wijze als tot nu toe voort. Hieronder laten wij nog eens volgen ons adres en de namen van onze Eere-leden en van ons Bestuur. Mogen wij ook op uw steun rekenen ? Vereeniging voor Bijbelverspreiding, Keizersgracht 330, Amsterdam. Het Bestuur: Ds. J. H. WIERSMA, Voorzitter. Dr. J. G. GEELKERKEN, Vice-Voorz. MAR. J. HEULE, Secr.-Penningm. Ds. R. J. v. d. MEULEN. H. J. HEULE. H. M. SCHAINK. J. F. STROOM, A. J. SCHOUTEN. Eereleden: Prof. Dr, H. BAVINCK. Ds. J. E. BLASÉ, Luth. Pred. Ds. K. FERNHOUT, Pred. bij de Geref. Kerk. Prof. Dr. G. H. J. W. J. GEESINK. A. J. HOOGENBIRK. Dr. P. J. KROMSIGT, Pred. bij de Ned. Herv. Kerk. Hij zorgt voor u* In een nauwe straat van eene bedompte volksbuurt woont het gezin van Schrijnders, drie hoog. Het zijn twee donkere kamers, die uitzicht hebben tegen een grauwen muur. Vroeger zagen de Schrijndertjes in plaats van tegen dien hoogen muur over een frisch weiland uit. Doch de groote stad heeft ook tot hier zijn inhalige grijparmen uitgestrekt; lange rijen smalle straten zijn daar gebouwd, hoog'en dicht opeen, en vlak achter het huis van' Schrijnders staat nu een fabriek, vol gonzend rumoer, snorren de drijfriemen en stuift het meelstof uit de witbestoven ramen. Moeder Schrijnders heeft het schrikkelijk druk om haar huishoudentje iederen dag te redderen. Haar zes kinderen zijn nog zoo bitter klein; „ze kunnen allemaal onder de waschtobbe", zegt ze soms in vroolijke oogenblikken. Haar huiskamertje is zoo bekrompen, dat de kinderen niet eens allen aan de kleine tafel kunnen zitten, ze moeten een plaatsje zoeken op den grond of op den aanrecht. In de aangrenzende slaapkamer moet zij iedere week het beddegoed uit de bedsteden slepen, omdat de matrassen nat worden van den stoom in huis, veroor- zaakt door wasschen en eten koken en kleeren over lijntjes drogen. Dat heeft zij pas gedaan, moe valt ze even op een stoel, terwijl het kleinste jongetje jengelend om een boterham vraagt, en het kind in de wieg schreit. Met weemoed in haar oog ziet zij de twee bleekneuzige kindertjes aan, behoefte aan betere voeding spreekt uit de blauw-omkringde oogen. Zij, de moede zoogende moeder, neemt het kleintje uit de wieg op om het te voeden; ach groote tranen droppelen op het zachte gezichtje en op de poezelige handjes van het drinkend dochtertje, hoe weinig heeft zij om te voeden, zie nu al wendt het kind haar kopje; er is niet meer. En het schreit, want het kind heeft honger, honger. Moeder legt het kind weer neer, gaat naar de kast, ach vroeger nam zij voor haar kleintjes een stuk brood uit den trommel, weekte dat met kokend water en voerde het papje met wat boter en suiker aan de kleine hongerige op. Er is geen brood en er is geen boter. Vader heeft vanmorgen maar twee sneden meegenomen, de man die met zwaar werk den kost verdienen moet. De kinderen gingen met één boterham naar school, wat koude zuurkool en aardappelen moest bijvullen. Och, och, die schapen. Han zei nooit iets en klaagde ook niet, doch zuchtte maar aldóör, bleek nietig ventje met diepliggende oogen. Bertha schoof nog een paar brokjes op moeders bord, elf jaar is ze, ze begint er al besef van te krijgen wat moeder ontbeert en opoffert, de anderen eten maar toe, grissen elkaar stukjes af, staan onvoldaan en geeuwend op van tafel. O zeker, er is nog wel voedsel in de winkels. Wie geld heeft hoeft niet toe te komen met de karige rantsoenen, doch zij heeft geen geld om bij tekoopen. Zij kon geen duur vet betalen en dure margarine en erwten en boonen of griesmeel. Zij kan zelf geen tijd vinden uren in de rij te gaan staan om een half pondje vet vleesch te bemachtigen en Bertha is al meer dan eens zoo verkleumd thuis gekomen van het trappelen op de steenen, dat ze haar niet dan met een bezorgd hart ziet henengaan. Moeder Schrijnders is voor haar trouwen altijd een knap, handig naaistertje geweest, dat overvloed van werk vond in de volksbuurten en den tusschenstand. Zij kon van „oud nieuw maken", van de kleinste lapjes een manteltje of een mutsje of een jurkje „prutsen" en die gave is haar van pas gekomen, toen zij getrouwd was met een flinken werkman, een eerlijken, ijverigen kerel, doch die het met al zijn sloven niet verder kon brengen dan zestienhonderd centen in de week verdienen. In 't eerst was juffrouw Schrijnders royaal met haar weekgeld Uitgekomen, zuinig, ijverig vrouwtje als ze was. Ze naaide en breide immers alles zelf, deed ook nog wel een steekje voor de buren. Toen er drie, vier, vijf kinderen kwamen, begon het een beetje te knijpen, het brood werd wat schraler gesmeerd en een stukje vleesch verscheen slechts eens in de week op tafel, doch het ging nog en zij, man en vrouw, dankten den Heere van ganscher harte, omdat Hij het hun aan het noodige geenszins liet ontbreken. Juffrouw Schrijnders kon nog vaak een psalm zingen ondanks hare zorgen. „Maar de Heer zal uitkomst geven", als er eens extra behoefte was aan dit of dat, aan vernieuwing van kleeren of wintervoorraad. En dan zorgde de Heere altijd en het hart der echtgenooten vloeide over van lof en dank. Na de geboorte van het zesde kind was de psalm van juffrouw Schrijnders' mond langzaam weggestorven. De gruwelijke oorlog, die zooveel liefs en edels en moois verwoestte, duurde voort, de duurte steeg en de toeslag op het loon bleef al te laag. Levensbehoeften, vroeger altijd te vinden in de broodkast, kwamen niet meer in huis, het regeeringsrantsoen bleek niet voldoende, telkens moest juffrouw Schrijnders afgebruiken van den kleinen voorraad rijst, naarstig verzameld, toen die ruim werd verstrekt, van de gort, in het eerst door de kinderen met een; „moeder, ik blief het niet", terzijde geschoven. Treurig staarde de jonge vrouw met matte oogen naar al hare leege trommeltjes en blikjes. Geen rijst, geen griesmeel, geen kindermeel, geen bloem, geen grutjes meer. Geen vet om straks door de aardappelen te stampen met de kool. Waar was haar welvoorziene broodkast van een paar jaar geleden? 't Kindje schreide voort in de wieg. Moeder Schrijnders viel neer op een stoel. Och toen ze vier, vijf kinderen had, roemde zij vaak in de verdrukking, zei ze blijmoedig tot haar man: De Heere heeft water en brood beloofd en wanneer we dat hebben, moeten we tevreden zijn. Meer behoeft God ons niet te schenken. Doch er was meer, er heerschte in haar stand nog betrekkelijke overvloed. Zij kon rondkomen, al werd het laagje boter op de boterham wat dunner. Doch er was brood, heerlijk overvloedig brood en niet duur, voor zestien cent een krakend voedzaam tarwebrood, blank en malsch. Dat kon je desnopds droog eten, gebakken met melk als 't was. Doch nu, het oorlogsbrood, och ze zou God danken als ze er maar meer van had, doch er zat haast geen voedsel in, hare kinderen keken zoo hongerig naar de laatste kruimels op het broodplankje. „Als er geen rund op den stal is en de vijgeboom liegt, zal ik nochtans opspringen van vreugde in den Heere," had ze vaak gezegd. Nu kwam de nood aan den man, nu was er geen brood in huis, geen geld om het onontbeerlijke voedsel te. koopen. Nu grijnsde de ellende hen aan, nu kwam het van belijden tot beleven. Ach, wat voelde zij vaak woorden te hebben gebruikt, woorden, waarin de diepe beleving ontbrak. Roemen in God! Kon zij roemen ? Kon zij rusten ten dage der benauwdheid, zooals de Profeet Habakuk in Hoofdstuk 3 zong ?. Zoo soesde juffrouw Schrijnders nog even door, het kindje in de wieg was ingesluimerd. Wimpje speelde met zijn blokken. / Neergeduwd in hare stoffelijke behoeften, zorg in het moede hoofd, zat zij daar, de handen gevouwen als in onbewust gebed: In haar was het roepen naar God, zooals de jonge raven roepen als zij honger hebben. Op de trap klonk luid gestommel, de opgewonden stemmen van Ko en Bertha en Han. De kamerdeur vloog open. Ko stond in de deur met een groote kaart: een tekst glimmend in een lijst paarse seringen, moeder Schrijnders las de gouden letters : Werpr al uw bekommernissen op Hem, want Hij zorgt voor U. Petrus 5 : 7. Honderdmaal had de moeder dien tekst gelezen, vaak er ook met groote stichting over hooren preeken. Dan was ze thuisgekomen opgewekt en goedsmoeds over de heerlijke preek. Doch ze kon nog naar de broodtrommel loopen, het water kwam nog niet aan de lippen ! Hij zorgt voor lil Hij zorgt voor UI „Moeder huilt, moeder huilt!" riep Ko verwonderd; „Nee maar die moeder, en ik heb nog al zoo'n mooien tekst van den meester gekregen. We kregen er allemaal een, omdat het haast Kerstfeest is. Kijk eens moe!" Moe keek door haar tranen heen, haar schriel mager jongentje aan. „Ja kind, ik huil van dankbaarheid. Ik weet, dat God voor me zorgt" zei ze opeens heftig, haar kind in de armen drukkend; „Ik weet, dat Hij uitkomst zal geven, want Hij zorgt voor ons!" Moeder lachte weer, door haar tranen heen. In het geloof greep zij den Onzienlijke vast, God zou haar niet begeven noch verlaten. Moe, moe, riep Grada, het meisje van negen jaar, terwijl ze druk de trap opholde en de kamer inkwam. „Kijk u eens wat ik gekregen heb van jijffrouw Hart, een heel pak kindermeel,' een heel pak kindermeel." „Je hebt toch niet gevraagd, niet geklaagd, kind ?" vroeg juffrouw Schrijnders. Haar hart klopte van blijdschap, toch schaamde ze zich min of meer. „Nee moe, heelemaal niet. Maar de juffrouw, die Ko de kaart gegeven heeft, had gezegd: „Dat jongetje ziet zoo wit, die is ondervoed." en toen dacht mijn juffrouw; wij hebben nog wel een pak in huis en dat kind heeft het zoo noodig, ik zal Grada even mee naar huis nemen en een pak meegeven." „Werpt al uwe bekommernissen op Hem, want Hij zorgt voor U", spelde Han langzaam woord vopr woord, terwijl hij die mooie plaat bekeek. Moe luisterde geroerd terwijl ze het pakje openmaakte, het meel in een pannetje deed en aanmaakte met wat water en melk. „Hij zorgt voor U". „O kindertjes," zei ze ernstig en met vochfige oogen, verbeet dat heel je leven niet, we zullen dien tekst een eereplaats geven boven de tafel, want we hopen nooit te vergeten, dat God al verhoort, eer we tot Hem roepen:" Toen vader eenige oogenblikken later thuis kwam om het eenvoudig maal te nuttigen, lag er een glans van vrede over het blceke gelaat van zijn vrouw. De kost was even schraal als altijd, en het waren alleen de drie kleintjes die mochten genieten van het kindermeel, maar in het hart van de moeder leefde de zekerheid, dat haar God zorgen zou, altijd zorgen zou. Haar brood zou zeker zijn, het water gewis. Mocht de nood hooger stijgen, nog hooger zag God in zorgende liefde op haar neder. Vader luisterde vol ernst naar zijne vrouw, terwijl zij vertelde van haar smart en zorg dezen morgen. Toen kreeg hij na den schralen maaltijd den Bijbel en las nog eens over het schoone hoofdstuk uit Petrus' brief. „Zoo is het," zeide hij, den Bijbel toeslaande, „de duivel gaat om als een brieschende leeuw, zoekend wie hij zou kunnen verslinden. Het is hem hetzelfde, of hij door ongeloof of zorg het hart van God aftrekt. Maar de Heere zorgt. Hij is onze Herder, ons zal niets ontbreken." Ko's kaart behield een eereplaats in huis. Moeder leerde al hare bekommernis op den Heere te wentelen. JOH. BREEVOORT. Met en zonder den Bijbel De Bijbel is niet alleen een boek, dat wijs maakt tot zaligheid, doch hij schenkt ook rust en troost in het aardsche leven, en de godzaligheid heeft niet alleen de belofte van het toekomende leven, doch ook van het tijdelijke stoffelijke bestaan. Treedt met mij de woning binnen van een arbeidersgezin, dat den Bijbel als richtsnoer van zijn leven erkent, dat leeft in een volksbuurt in eene nauwe bedompte straat. Beschouw de arbeidersvrouw, die te zorgen heeft, dat hare kinderen in een klein bestek vrede houden, wier kleinen vaak schreien door onvoldoende voeding of te groote vermoeidheid der zoogende moeder, de vrouw, die door den gedurigen geldnood niet tot onverschilligheid is afgestompt, omdat ze geleerd heeft in een weg van lijden uit de hand des Heeren te leven, de vrouw, die met weinig geld voor veel hongerige monden moet voorzien, wier man zwaar lichaamswerk verricht, voedzaam eten noodig heeft en veel kleeren en schoenen opslijt. Zie vader aan, zwart van stof en vuil, suf van al het gedreun der machine, moe van lichaamsarbeid. Kijk naar de bleekneuzige kindertjes, wier behoefte aan betere voeding spreekt uit de donker omkringde oogen. Zinkt dit gezin weg in de stoffelijke dingen, duwen armoe en zorg hen onverbiddelijk neer ? Neen, de arbeidersvrouw in de herrie van haar drukke buurt, de arbeider vermoeid van zijn zware levenstaak, de man en de vrouw, die den Bijbel als het richtsnoer van hun leven en hun hart gevoelen, gaan niet onder in de misère en schreeuwen ook hunne wilde wanhopige wangunst niet over de bezittende klasse uit. Ach, zei me onlangs nog een afgewerkt moedertje : zoo leer je uit de hand des Heeren leven. Voor hen licht er een horizon, waar het voor een gezin zonder God zwarte duisternis is. Gods Woord leert hen niet op de meerderen, doch op de minderen zien, zij voeden hare kinderen niet op als slachtoffers van uitbuiterij, doch als levende lidmaten van Christus, als kinderen van hun Hémelschen Vader. Zij hebben den dag des Heeren, die in allen eenvoud toch een feest is, een extra maaltje op tafel brengt, en waarop ze voor hun ziel het Woord van God kunnen hooren, dat troost opwekt, de gedachten op hoogere dingen richt, den gezichtskring verruimt. Berust dan de vader maar week en slap in eiken misstand, die schrijnt en verlaagt in zijn vak ? Het is er ver vandaan. De oude Bijbel geeft ook licht over het sociale leven. Ga hem na op de vergadering van zijn vakgenooten. Er wordt niet geraasd, gevloekt, gedreigd. In alle kalmte, na aanroeping van 's Heeren naam worden de dingen besproken. Niets wordt er besloten, dat strijdt tegen Gods wetten. En al komt ook hij, die Gods Woord gehoorzamen wil op voor de rechten, die dat Woord hem waarborgt, er heerscht geen wrok, geen ontevredenheid, geen haat in zijn hart. Gebiedt het heilig Woord niet den naaste lief te hebben als zich zei ven, ja te zegenen, die hem vloeken. Zoo staat Gods Woord en de Kerk niet buiten zijn levensfeer, integendeel het heilige Evangelie heft den arbeiders öp, maakt een mensch van hem met reine menschelijke gevoelens; dankend God in alles, betreedt hij zijn pad, wetend, dat ook hij met heel zijn gezin en leven rust in Gods Vaderhand. Bezie een gezin zonder God. Er leeft geen blijmoedig zelfvertrouwen onder den druk. De arme is dubbel arm, zijn leven kent geen verheffing. Hij kent geen dag des Heeren, dien men met altijd weerkeerende blijdschap viert. Gaat hij naar de kroeg, slaapt hij uit, moeder de vrouw loopt vredeloos rond. Is hij lid van een vakvereeniging, die buiten Gods Woord rekent en tot opstand aanvuurt, nog ellendiger en vredeloozer voelt hij zich, naarmate zijne ontwikkeling stijgt. De uitbuiters, de geldwolven, de patroons hebben alles gedaan, veroorzaken alle kwaad. Dat ook de patroon hard werkt, het hoofd vol zorgen heeft komt niet in hem op. In opstandigen haat scheldt hij op de tevreden lui, die God nog danken voor het leed, die de godsdienst met ketenen aan het bestaande onrecht bindt. Rammel aan je ketenen; den dood en het verderf voor de bezittende klasse, is zijn wapenkreet. En de werkman, wien zijn Bijbel dierbaar is, die de verlossende kracht van Christus' bloed heeft ervaren, zegt, al streeft hij zelf naar verbetering, met gemeend beklag: „Arm mensch, die niets heeft dan de aarde, die de goudmijn van geestelijke goederen uit het oude Bijbelboek niet kent." Beluister met mij de taal, gesproken in een vergadering van onderwijzers zonder en mèt den Bijbel. In de eerste vergadering beschouwt men zijn werk allereerst als een broodgevend bedrijf. En de maatschappij, de overheid, die niet voldoende betaalt, wordt vervloekt. Men dreigt met staking, buldert zijne ontevredenheid en verlangen van een beter salaris uit. Het materieele overheerscht het ideëele. Met gebalde vuist en bliksemende oogen en daverend hoongelach worden de eischen gesteld. Gehoorzaamt de overheid niet, a la bonheur, wij staken. Waar is het besef van de roeping. Er wordt nog een vergadering gehouden. Door onderwijzers, die buigen voor Gods Woord. De nood is hier in deze gezinnen beduidend grooter, want de salarissen zijn kleiner, bijeengebracht als ze voor een goed deel worden door de „kleyne luyden", zelf zuchtend om dagelijksch brood, -van een klein weekgeld nog. Er wordt gelezen uit Gods Woord, er wordt gebeden om in de vreeze des Heeren te mogen samenzijn. De nooden worden besproken, de wensch, de dringende behoefte naar salarisverhooging wordt geuit. Het is dezen vaders van gezinnen aan te zien, dat ze meeleven met vrouw en kinderen; hun jas is kaal, de gezichten van velen zijn gegroefd door zorg. Maar ze weten, dat hun salaris moet worden bijeengeschraapt en al trilt er soms verontwaardiging in hun stem, als ze wijzen op besturen, die hun plicht wel kunnen doch niet willen doen, nochtans doen ze niet als de honden, die bijten op den steen en niet op die hem werpt, ze wentelen al hun zorg op den Heere en zingen : Maar de Heer zal uitkomst geven. Hij die daags zijn gunst gebiedt; 'k Zal in dit vertrouwen leven, En dat melden in mijn lied. Ik zie een werkgever, een penningmeester van gesticht of school buigen over zijn kasboek. De Bijbel leeft voor hem, hij weet, dat de arbeider zijn loon waardig is. Maar de zaken marcheeren niet — en zoo het goed gaat, de ondergeschikten kunnen er niet inkomen, dat ook hij zorgen heeft, vaak gebukt gaat onder de geldzorgen voor anderen. Voor hem is de arbeider geen instrument ter kapitaalvoeding, geen stuk van de machine, de luide, vaak dreigende, ach zoo vaak gerechtvaardigde kreet om meer loon schrijnt door de ziel. Hij doet wat hij kan, wil een vader zijn voor zijn volk en onderhoorigen. Begreep men hem maar, hij wil niet uitbuiten, kon hij allen slechts verzorgen zooals 't moet. Wordt hij moedeloos, voelt hij zijn onmacht ondanks den ernstigen wil om alle onrecht en te laag loon op te heffen ? Zie hem den troost en de bemoediging van het Evangelie indrinken: „Gij aanschouwt immers de moeite opdat men het in uwe hand geve." De oude Bijbel licht hem voor, geeft raad en rust. Dierbare Bijbel! hoeveel hongerigen hebt gij gevoed, moedeloozen verkwikt, ontevredenen beschaamd, schreienden getroost. Gij zijt het, die uw donderend oordeel slingert naar hen, die slapen gaan met het loon dergenen, die géarbeid hebben; gij zijt het, die het harte schouwt en de zorgen en de moeiten teekent van menigeen, als een uitbuiter gevloekt, die toch snakt naar gerechtigheid, ook voor zijn werkvolk. Dierbare Bijbel, die medejubelt. als het feestlied schalt, die voor bruid en buidegom een gids wil zijn op den levensweg en hunne harten heiligen tot tempelen Gods. Die bij de geboorte van kinderen spreekt van het God geheiligd zaad, dat het gezegend aardrijk zal erven. Die beschaving leert en de ware levenskunst om welgetroost zalig te leven en te sterven. Dierbare Bijbel, die leert in voorspoed geduldig en in tegenspoed dankbaar zijn, en in alles wat den mensch overkomt een goed toevoorzicht op zijn Hemelschen Vader te hebben. Dierbare Bijbel, die als een engel der vertroosting het hardste ziekbed zegent, die den koortslijder de koele hand op het voorhoofd legt en fluistert van Hem,' die zoo onzegbaar leed voor de zijnen op het kruis, die in de zwaarste pijnen spreekt van Hem, wiens handen en voeten doornageld zijn, die geduld en onderwerping predikt in den naam van Hem, die om onzentwil arm en een spot en smaad van menschen geworden is. Dierbare Bijbel. Als de dood komt, staat de mensch zonder u als een zwart mysterie, donker en schrikverwekkend. Al loochent hij de eeuwigheid met een lach, of betreurt die met een traan of al gilt hij het uit in radelooze angst, het is en blijft een vloek en eene ellende, een losscheuring van teere banden, een vreeselijke ondergaan. Maar voor den mensch, die u kent, o Heilig Woord van God, is de dood geen koning der verschrikking meer. Gij predikt het afbreken van het aardsche, het opbouwen van het hemelsch huis. Dierbare Bijbel, gij brengt ons Christus, die de opstanding en het leven is. Zie, de stervende is tot aan den oever der doodsrivier genaderd. Weldra zal zijn ziel scheiden van het lichaam. Een hemelsche glans trekt over het gelaat vol lijdensgroeven, de oogen sluiten zich, de ziel is losgemaakt van het lichaam. Hoe zacht zien wij de vromen Den dood hier zonder schromen Blijmoedig tegengaan. JOHANNA BREEVOORT. Herinnering* „Wilt U niet een kleinigheid bijdragen om den Bijbel, of stukken van den Bijbel te verspreiden onder het volk?" vroeg op een donkeren dag voor Kerstmis een colporteur aan den heer Wijsman, die geleund in zijn ruimen stoel, op zijn gemak geluisterd had naar het een en ander, dat hem verteld werd uit dien gewichtigen arbeid. Mijnheer trok de wenkbrauwen hoog op en staarde naar buiten. Dat gevraag hield nooit op, na den een kwam altijd de ander. En je kon toch niet overal aan geven! Onwillig schokte hij met de schouders. „Och ja, 't zal zijn nut wel hebben, waarom niet?" „Gods Woord is een hamer, die steenrotsen te morsel slaat, mijnheer, het is een troost in droefheid, een vermaner voor hem, die van Gods wegen afwijken zou. En de verspreiding van Gods Woord is óók een sociaal belang". Mijnheer knikt, hij wist het wel, de woorden klinken niet dóór in zijn hart. Hij verslijt z'n leven met werken, hard werken om spoedig rijk en dan groot en geëerd te worden. Hij is klein begonnen, dreef een onaanzienlijk winkeltje, nu wordt hij op de beurs gegroet als een man die goede zaken doet, naar wiens advies men luistert, die crediet heeft. Ietwat ongeduldig staat hij op, gaat naar zijn schrijfbureau, trekt een laadje open en neemt er een rijksdaalder uit. „Vooruit dan maar, dan ben ik er van af!" Hij gaf niet met liefde, alleen omdat hij het niet laten dorst, als christelijk man, die vooraan zat in de kerk, die dienst doet als ouderling. De colporteur dankte, ging heèn, na zijn vertrek viel mijnheer Wijsman weer terug in zijn stoel en keek mijmerend door de kamer, waarin de schemer groeide en de houtblokken uit den haard door hun lekkende vlammen een fantastischen gloed deden opflikkeren. Even soest hij na over het straks gehoorde. Bijbeltekstverspreiding. Hij ziet zich een jongen, een groote flinken jongen, die een tekst meebrengt, uitgedeeld in het entrepot, waar hij werkt. Vader is bitter, moeder is vredeloos gestemd, de kinderen zitten somber aan tafel. Vader vloekt op de uitbuiters, die te weinig loon betalen, moeder zucht. Ze is vermoeid van alle zorgen, verlangt rust in hun gezin, ze is beu van al dat schelden op menschen, die meer bezitten. Dat weet de oudste jongen, die altijd graag naar de Zondagschool ging en nu ook de catechisatie bezoekt. In zijn jongen ijver wilde hij moeder o zoo graag eens meehebben naar Jeruel, waar ook hij zijn jonge hart aan den Heere heeft gegeven. Doch moeder heeft aldoor geweigerd, ze wil niets weten van godsdienst, heeft er geen verstand van", zegt ze wrevelig, Nu komt hij met zijn muurtekst: „Komt tot Mij, allen, die vermoeid en beladen zijt en Ik zal U ruste geven." prediken deze stille zilveren letters. Op zijn klein kaartje staat: „Heer, leer ons bidden". Bidden, rust ontvangen, tot Jezus komen. Een spottende lach trekt over vaders gelaat. Maar moeders oogen zijn vochtig. De jongen weet, dat moeder spijt heeft over haar weigering om mee naar de samenkomst te gaan, sinds hij verteld heeft, dat je gerust komen kunt in oude versleten kleeren en zonder hoed. Moeder voelt wie daar noodigt. Christus zelf, dien zij eens beleed als lidmaat der Kerk. De jongen weet en voelt, moeder heeft in de levensellende God den rug toegekeerd, hij is nog zoo jong en onbedreven en toch brandt zijn warm hart om moeder gelukkig te maken, o mocht die mooie tekst hem eens helpen! Hij kijkt tersluiks naar moeder, 's avonds als vader reeds slaapt „Heere, leer ons bidden." smeekt moeder en zij vouwt onwillekeurig doch vast de magere smalle handen. „Leer mij bidden, ik kan het niet meer." Gebeurt er een wonder? Wijkt de moedeloorheid ? Verdringen hoogere, sterkere belangen den zwaren last van den gezinsnood ? Wordt er honger geboren naar het Woord van God? Licht er energie in dat matte oog, begeerte om Gods Woord te hooren? Vraagt zij haar kind uit over het onderwijs op de Zondagschool, begeeft zij zich naar Gods huis of naar de Evangeliezaal? Hoort zij daar van Christus, om onzentwil arm geworden, die in al onze nooden is ingegaan? Grijpt zij Hem aan als den Rost der behoudenis, „als den eenigen troost in leven en sterven?" Wordt het nu beter met haar, omdat het hart lichter is? Voelt zij Gods Vaderhand, die het kruis oplegt niet boven haar kracht? Kon zij nu met haar man spreken met hoop in haar hart en moed in de oogen, sleept zij hem uit zijne verbitterde stemming, doet zij hem gelooven, dat er zekerlijk nog stoffelijke hulp komen Jcan? Zingen nu de kinderen in haar eens zoo somber huis: Opent uwen mond Eischt van mij vrijmoedig Op mijn Trouwverbond Al wat U ontbreekt Schenk ik, zoo gij 't smeekt Mild en overvloedig. Zalig het huis, waar Gods woord was gebracht en een kracht Gods tot zaligheid werd. Nu verdrong de vrede Gods den boozen opstand en het bitter verzet tegen Gods bestel. Hoe dankbaar was hij als jongen neergeknield op zijn zolderkamertje, na de heerlijke verandering in het ouderlijk huis. Later is hij, dezelfde jongen, militair in de kazerne. Hij zal uitgaan des avends naar de plaatsen der ijdelheid. Hij bidt of dankt niet meer, zijn Bijbel heeft hij weggesloten. Een kameraad komt binnen met een arm vol kaarten. Hij mag die ophangen hier en daar boven de kribben, in de eetzaal overal. De jonge man wordt bespot; ook hij, de zoon uit het Christelijk gezin, doet mede. Een kalender wordt opgehangen, hij kijkt naar de mooie tonige kleuren, stille, donkere bloemen. De dagen des menschen zijn als het gras. Het is den mensch eenmaal gezet om te sterven en daarna het oordeel. De lach wijkt van de frissche, bloedroode lippen. Het bolle, gezonde hoofd buigt zich, de stevige gestalte schokt. Het is vaders tekst, waarmede hij de eeuwigheid is ingegaan. Neen, niet alleen met dezen tekst. Ook met den jubel; Christus heeft mij verlost van den vloek. De militair gaat niet uit dien avond. De kameraad geeft hem een Testamentje, een nieuw, met die mooie Oostersche platen. Die interesseeren hem. Stil trekt hij zich terug in het militair tehuis. De Bijbelverspreider komt bij hem. „Jongen,' help me mee verspreiden", noodigt hij, vroeger waren we altijd samen op de jongelingsvereeniging : „Denk aan je moeder, die voor je bidt." De jonkman antwoordt niet, hij vreest den spot zijner kameraden. Gedrukt gaat hij naar de slaapzaal. Wat hangt daar boven zijn bed ? Wie mij benijden zal voor de menschen, zal ik belijden voor mijn hemelschen Vader. Hij kijkt naar zijn kameraad? Die slaapt reeds, 't Is de tekst van hun beider belijdenis „Heere!" bidt hij met ernst, „leer mij U belijden." God heeft hem gehoord, hij is standvastig gebleven in zijn geloof. Tenminste uiterlijk. Hij is een Christen. Maar brandt het vuur der liefde in zijn hart als in zijn kinder- en jongensjaren ? Nu moeder en vader naar den hemel zijn, bewandelt hij [nu werkelijk het smalle pad? Of is hij een naamchristen geworden zonder dat de liefde van Christus hem dringt en dreigt? Het is geheel duister geworden in het vertrek van den éénzamen peinzer. Hij staat op, ploft de kamer vol schel licht door eene kleine handbeweging aan het electrische knopje, nu ziet hij op tafel het stapeltje teksten en Evangeliën liggen, door den colporteur achtergelaten. „Bluscht den geest niet uit," leest hij onwillekeurig. Heeft deze werker, deze jager naar het goed der aarde, den geest uitgebluscht in zijn sloven om vooruit te komen? Waar is het kinderlijk geloof, de vurige ijver van zijn jongensjaren"? Beschaamd slaat Wijsman de oogen neer. Zekerlijk hij heeft den Geest gebluscht, hij heeft God vergeten. .In de eenzaamheid buigt hij zijn knieën. Heel zijn warm geloofsleven van vroeger staat hem als een verwijtend beeld van tegenwoordig verval voor de oogen. Die stapel muurteksten herinnert hem aan zooveel arbeid in dienst van zijn Koning. En in gevoelde behoefte smeekt hij van zijn God: „Zend uw Geest in mijn hart o Heer, leer mij weer ijverig te zijn in uw dienst. Den volgenden dag ontving de Vereeniging voor Bijbelverspreiding een som, tienmaal grooter dan de gift van den vorige dag. En het was gegeven, niet uit noodzaak maar uit hernieuwde belangstelling in het werk des Heeren. JOHANNA BREEVOORT. Gods Woord een macht in het menschenleven* Laat de mensch, die als kind het Woord van God hoorde, ver afdwalen uit het Vaderhuis, in zijn onderbewustzijn bewaart hij als een schat onwetend en onwillens dat heilig zaad en het zal vruchtdragen, ten oordeel of ten voordeel. Gods Woord een kracht in Maatschappij en Staat. De ware Christen is de beste burger. Wie God vreest, is een zoutend zout in een wereld, vol bederf en verval en wraak. Zullen we dan de verspreiding van het Heilig Woord niet met alle macht, die in ons is, bevorderen? Zullen we het niet toejuichen, dat er een Vereeniging bestaat die den Bijbel wil verspreiden onder alle standen door heel ons lieve Vaderland, en daar buiten. Reeds eenige jaren bestaat zulk een Vereeniging voor Bijbelverspreiding. Een Vereeniging, die met volle handen het zaad des Woord uitstrooit, overal waar zij een plaatsje vinden kan. Hoe deze vereeniging werkt ? Zij zaait. Brengt de Heilige Schrift in tienduizenden gezinnen. Op straat en in huis. In kamp en kazerne. In fabriek en werkplaats. In keeten en op schepen. Aan klein en groot, aan heer en knecht, aan vrouw en dienstbode, aan burger en boer, biedt zij het levensbrood om niet. Met den vollen Bijbel, de kleurige Evangeliën, de afzonderlijke, geïllustreerde Nieuwe Testamenten, met de vroolijke, opvallende wandteksten, die zoovele kinderharten trekken, met kalenders, met geïll.. bijbelbladen komt deze Vereeniging in duizenden gezinnen en corporatiën. Onder de „rooden", die vloeken op de „valsche tevreden vromen", onder de armen op de Frièsche heide, onder eene Roomsche bevolking voor wie de Bijbel een gesloten boek moet blijven, onder de arbeiders in de mijnen, de slovers in de fabrieken, de militairen te velde of in de stad, de geïnterneerden en de vluchtelingen wordt het Woord van God gezaaid. Ruim 300.000 menschen in ons kleine landje behooren tot geen kerkgenootschap. God weet, hoeveel honderdduizenden er wel behooren tot een kerkgenootschap en toch leven los van God, zonder eenige godsdienstige behoefte. Zij worden een gemakkelijke prooi van opstand en ontevredenheid, van haat en twist en bovendien hun arme ziel gaat verloren, omdat zij geen kennis dragen van het levend Woord van God. De geestelijke en zedelijke verwildering neemt toe in onze dagen. Uit de maatschappij en het leger stijgt de kreet op: „Laat ons hunne touwen verbreken en alle banden van ons werpen." De zee der revolutie bruist in alle volken, kookt in alle natiën. Waar zij niet woedt en slaat, sluipt zij toch nader met onmerkbare deining, 't Is als de vloed, die langzaam opkomt; doch zekerlijk de stranden overspoelt. Is er redding voor een geslacht, dat brak met Christendom en godsdienst? Bestaat er olie, die de woedende golven kan doen bedaren ? Gods Woord is deze olie. De verkondiging, de verspreiding der Heilige Schrift kan wijs maken tot zaligheid. Het geloof overwint de wereld en het geloof is uit het gehoor en het gehoor door het Woord Gods. Menigéén draaft voort op den weg des verderfs uit onkunde met de wille Gods. Hij kent den Bijbel niet. Zelfs kleine jongens en meisjes komen er rond voor uit, dat ze godsdienst een dwaasheid vinden. Leerlingen van Gymnasia, studenten zijn onbekend met de eenvoudigste geschiedenissen van den Bijbel. In tal van kringen is godsdienst een afgedane ouderwetsche liefhebberij. De Bijbel is voor mülioenen in onze dagen een vergeten boek. Is het niet ontroerend ? Is het niet schrikkelijk ? Zijn we als Christenen niet ten hoogste verplicht althans Gods Woord weer te brengen aan het volk ? Wat hebben onze voorouders geleden voor hun Bijbel! Hoe doorzuurde dat nu gesmade boek het gansche volksleven ! Tot welk een hoogte werd ons kleine landje aan de zee opgevoerd toen dit levensbrood aller spijze was, al beperkte zich de invloed van het Woord slechts tot het uiterlijke leven. Erasmus heeft bij al zijn twijfel en halfheid gevoeld, welk een kracht er uitging van het gewijde blad. Daarom vertaalde hij het Nieuwe Testament uit het Grieksch, voor het volk, dat slechts zijn getijboek kende. Laten wij Christenen de schouders zetten onder dit heerlijk, ziel en lichaam opheffende werk der Bijbelverspreiding. Het is de van God geboden weg om zondaren rot Christus te brengen, om bedroefden, bekommerden te troosten, om dwalenden terug te brengen, om armen van Geest te zegenen, om in de Maatschappij naar Gods wetten te leven. Dat niemand zich aan deze hooge taak onttrekke. Het geld is evenmin weg als het zaad, dat de landman werpt in de voren. Gods Woord zal ontkiemen. Eerst het kruid, dan de aar, dan het volle koren in de aar. Laten wij persoonlijk dat Woord zeggenschap geven over ons hart, ons gedrag, ons woord, on$ huisgezin, onze omgeving. Niet haastelijk, als een sleur, een gedeelte van Gods Woord aframmelen, maar met ernst luisteren naar wat God ons openbaart. Dat Woord moet onze concientie binden, onverschillig of we koningin of dienstmeisje, minister of straatveger zijn. Dan zullen we ook met ruime hand afstaan van het onze om dat Goddelijk Woord te verspreiden. Vele, vele duizenden kjnderen worden bereikt door de Vereeniging voor Bijbelverspreiding, het aantal Bijbelbladen en tekstkaarten, allerwege rondgegeven, loopt over het millioen. Honderdduizenden Evangeliën of stukken van het Woord worden verspreid. Duizenden Bijbels en Nieuwe Testamenten worden weggegeven. Op 't Kerstfeest 1917 werden 24000 wandkalenders en 26000 groote wandteksten in gezinnen door middel van de Zondagscholen gratis uitgedeeld, om van den muur af te prediken van de vergankelijkheid des levens, het komend oordeel en den weg tot behoudenis. Deze Vereeniging brengt aan ons volk een geestelijken zegen. Zij tracht als echte visschers van menschen de velen te lokken door op hun nieuwsgierigheid, hun zin voor kleuren, hun schoonheidsgevoel, hun weetlust te werken. Wie zielen vangt, is wijs. En als er één zondaar zich bekeert, juichen de Engelen. Hoevelen leerden er knielen bij het kruis door deze eenvoudige middelen. Deze Vereeniging brengt ook een stoffelijken zegen. Want waar het Woord des Heeren in de ziel leeft, heft zich onafwendbaar zeker de mensch omhoog, boven het slijk der aarde. Geen ijveriger arbeider, geen toegewijder dienstbode, geen vaderlijker heer, geen zorgender mevrouw, geen plichtmatiger onderwijzer, geen oprechter koopman, geen wijzer geleerde, geen vertrouwder bewindsman dan hij of zij, voor wie het Woord des Heeren kompas is op de levenszee. De godzaligheid is het grootste gewin, met vergenoeging, zij is tot alle dingen nut, omdat zij de belofte voor dit en het toekomende leven heeft. Gods Woord is in dit moeilijk leven, Bestraffer, Raadsman, Trooster, Vriend, God wil daar vrede en kracht door geven, Wie God vreest, wordt van God gediend. Gewijzigde Statuten VAN DE „Vereeniging voor Bijbelverspreiding" voorheen: „Het Genootschap Voor Bijbelverspreiding". Art. 1. De Vereeniging is genaamd „Vereeniging voor Bijbelverspreiding" en gevestigd te Amsterdam. Art. 2. De grondslag der vereeniging is de Heilige Schrift, zijnde van de eerste tot de laatste bladzijde het volmaakte, onfeilbare, door den Heiligen Geest ingegeven Woord Gods, geheel overeenkomstig de Belijdenisschriften van de' Kerken der Hervorming. Art. 3. De Vereeniging stelt zich ten doel de verspreiding van den Bijbel of gedeelten daarvan, bij hoogere en lagere standen en dit zonder andere verklaringen dan illustraties e.d. Wat den Hollandschen text betreft, beperkt het zich tot de uitgave van de Staten-overzetting en die der offlcieele Luthersche vertaling. Art. 4. De Vereeniging tracht dit doel te bereiken door overal, waar zulks geoorloofd en mogelijk is, den Bijbel of gedeelten daarvan aan het publiek gratis aan te bieden, ook in den vorm van tractaten, wandtexten, scheurkalenders enz, Art. 5. Zoo mogelijk tracht de Vereeniging dit doel te bereiken in samenwerkimg met de bestaande Vereenigingen, die, zij het ook door andere middelen, hetzelfde doel nastreven. Art. 6. De vereeniging onderscheidt hare leden in: a) gewone leden, die met de grondslagen en het doel, uitgedrukt in de Artt. 2 en 3 dezer Statuten instemmen en zich tot een jaarlijksche bijdrage van minstens f 2.50 of tot een gift in ééns van f 25.— verplichten. b) eere-leden. Deze worden door de ledenvergadering op voorstel van het Bestuur benoemd. Als zoodanig komen in aanmerking zij, die zich jegens de Vereeniging bijzonder verdienstelijk hebben gemaakt. Leden en Eere-leden hebben gelijke rechten. Het lidmaatschap der Vereeniging wordt verloren door opzegging vóór primo Mei van het boekjaar; door het niet-voldoen der contributie; of door vervallen-verklaring, krachtens besluit der leden-vergadering, op voorstel van het Bestuur. Begunstigers zijn zij, die de - Vereeniging met eene jaarlijksche bijdrage steunen, zonder zich als lid te doen inschrijven. Art. 5. De geldmiddelen der vereeniging bestaan uit: a) de bijdragen van leden en begunstigers; b) giften; c) legaten; d) andere baten. Art. 8. Het Bestuur bestaat uit minstens 7 en hoogstens 11 leden, uit en door de leden gekozen op een algemeene vergadering. Jaarlijks treden 2 leden volgens rooster af. Ze zijn terstond herkiesbaar. De functies van le Voorz., 2e Voorz., Ie Secr., 2e Secr., le Penn. en 2e Penn., worden door het Bestuur onderling verdeeld. Twee functies kunnen zoo noodig in één persoon vereenigd worden. Art. 14. Al hetgeen in deze Statuten niet is geregeld of wat nadere uitwerking of toelichting behoeft, wordt geregeld bij een Huishoudelijk Reglement, dat geen bepalingen, strijdig met deze Statuten, mag •» bevatten. Art. 15. Tot wijziging dezer Statuten kan slechts worden besloten met ten minste 2/3 van het aantal stemmen eener daartoe belegde vergadering. Geen wijziging kan echter worden gebracht in de Artt. 2, 3 en 15 dezer Statuten. fel GENOOTSCHAP VOOR BIJBELVERSPREIDING. AMSTERDAM, datum postmerk. KEIZERSGRACHT 330 WelEdele Heer, Mogen we U hierbij eenige mededeelingen zenden omtrent onzen arbeid in het belang van het Koninkrijk Gods? U weet, dat Bijbel* verspreiding, vooral thans, 'n eisch is van den tijd. Veronderstellende dat U, na kennisname van den inhoud van onze brochure den arbeid van ons Genootschap zeker zult willen steunen, voegen wij er een inteekenbiljet bij. De heer J. C. G. DUSSEAU zal de eer hebben U weldra te komen bezoeken en zal dan gaarne het inteekenbiljet van U in ontvangst nemen. U bij voorbaat dankzeggende verblijven wij inmiddels Hoogachtend, De Uwe in Christus, VEREENIGING VOORHEEN GENOOTSCHAP VOOR BIJBELVERSPREIDING Is gratis verspreiding noodig?? Een brief uit vele* De Kerkeraad der Ned. Herv. Gemeente in r» * mn te W. 10 °ct- 1917• WelEdele Heer, Met zeer veel dank en genoegen mocht ik van U de kennisgevina ontvangen Vanaf dat ik hier ben - Ï2V2 jaar - heb ik verlangend uitgS naa een bijbelverspreiding, gedeeltelijk of geheel. "«gezien naar Nu mag ik met blijdschap 't doel van Uw Genootschap begroeten en heb ik in eens wat ik zocht en zoo hoog noodig had. WH„,rNatUUrlijkHbeh0ef ik niet,veJel te zeggen h°e 't staat met den Bijbel en de fectuurer van. Hier ontmoet ik dezelfde toestanden als in onze hoofdstad. Toch z iar;? Dr' bBij 7:%k?mst™rd™^^ ten ZZ u'a c ,' f lk P W1,d uitgestrekt zendingsveld kreeg. Dit is T, ^oll,e..b,ewaarheid Stelregel is vrij algemeen: Een bijbel hebben slechts zij die Kerkelijk getrouwd zijn. En waar dit een zeldzaamheid is, daar trof Tk hS aan huis geen bijbel. En waar men 'n Bijbel bezat daar was dit 't „Kerkboek * Reeds velen hebben mij weer om bijbels gevraagd, doch helaas kon ik - nianüeèl bestannrDe?erP:n/bijbel ^n ^ ^ toestanden -oeten bïjVen • a!" f Gemeente was ruim 40 jaar vacant en waar hier een polderbevolking is daar kan men wel nagaan, hoe de Kerkelijke toestanden waren. Te arm om voor n predikant te zorgen bleven de treurige toestanden bestendigd. Waa^uSce maarl'V^ "t? Amsterdam eerden geduld, kon ik niet aan zending doen! maar deed al wat m mi,n vermogen was voor eigen Gemeente! Gelukkig is veel in de Gemeente veranderd, maar *t Bijbelaemis wordt steeds sterk gevoeld op huisbezoek en anderzins.. ««oeigemis wordt rL>1 Z°° ÏW ^nootschap mij wat helpen kan, aan de zoo hoogst noodiae Bijbelverspreiding, daar zou ik zulks zeer- waardeeren nooaige n« rlde Gemeente arm is, daar gaan ook meestal doodarme kinderen naar Catechisatie en Zondagschool, kinderen die, trots weer en windaeen genoegzame kleeding hebben. ' geen Gaarne in afwachting op gevraagde zending, en m'n gemeente van harte aan uwe zoo gewaardeerde belangstelling aanbevelende, met demees^hoogachting Uw dw. Ds. J. A. A. O. te W. Reeds 164 predikanten in ons land, van alle richtingen* steunen uit eigen middelen ons werk door een vaste jaarlijksche bijdrage* Vele aanvragers moeten wij teleurstellen daar wij het geld missen» Wij doen echter wat ons mogelijk is, om ieder van de vele aanvragers iets te zenden. Men oordeele: 4 September 1917. Ondergeteekende verklaart op heden, geheel gratis van de Vereeniging voorheen het Genootschap voor Bijbelverspreiding ontvangen te hebben: 200 geïll. Evangeliën — 200 Vredekaarten — 10 geïll. Nieuwe Testamenten — 200 Wandteksten. Ds. R. de W. te B. 6 September 1917. Geheel gratis van 't Genootschap voor Bijbelverspreiding ontvangen: . 200 Evangeliën, geïllustr. — 40 Nieuwe Testamenten, geïll. — 200 Wandteksten. Hartelijk dank voor 't gezondene. U hoort van mij de volgende week meer. Ds. D. P. B. A te A. 12 September 1917. Ondergeteekende verklaart op heden geheel gratis ontvangen te hebben, met hartelijken dank. 200 Evangeliën, geïll. — 200 Wandteksten — 40 Nieuwe Testamenten, geïll. — 50 Vredekaarten. Gaarne ontvingen we ook enkele volledige Bijbels, oud en nieuw Testament in één band. Namens de Vereeniging voor Evangelisatie ' H. H. K. te S. 15 September 1917. Ondergeteekende verklaart op heden, geheel gratis ontvangen te hebpen: 600 Bijbelbladentractaten — 20 geïllustreerde Evangeliën. SaijpL^ Namens den Zondagschool J. J. H. te H. 15 September 1917. Voor verspreiding gratis ontvangen : 110 geïllustreerde Evangeliën — 1 Bijbel met platen. JJ». 21 September 1917. Met hartelijken dank gratis ontvangen op heden : 50 Evangeliën — vorige zending 50 Evangeliën en 1 Bijbel — 1 Bijbel. Verzoeke beleefd om toezending van nog 2 Bijbels, evenals 't vorig formaat met platen. - . . . 'ï.è?i Ds. J. J. R. te D. 22 September 1917. Ondergeteekende verklaart voor gratis verspreiding ontvangen te hebben te A.: • 125 Evangeliën. J. C. G. D. te A. 26 September 1917. Geheel gratis op heden van 't Genootschap voor Bijbelverspreiding ontvangen met vriendelijken dank: . 80 Wandteksten — 25 geïll. Evangeliën — 25 Vredekaarten — 2 geïll. Nieuwe Testamenten en voor de Zondagschool 250 geïll. Evangeliën. / Ds. A. J. B. te G. 26 September 1917. Ondergeteekende verklaart op heden geheel gratis van 't Genootschap voor Bijbelverspreiding ontvangen te hebben: 50 Wandteksten — 1 Bijbel — 1500 Bijbelbladentractaten Vereeniging tot Evangelisatie te H. P. L., Penn. 28 September 1917. Voor verspreiding gratis ontvangen : 125 geïll. Evangeliën — 10 Wandteksten. Namens de Vereeniging voor Evangelisatie J. W. v. H. te A. :'- Égg . i,'.- * 29 September 1917. Voor verspreiding gratis ontvangen: 2 Bijbels, geïll. 100 geïll. Evangeliën. J. C. G. D. te A. * 2 October 1917. Geheel gratis ontvangen met hartelijken dank, van 't Genootschap voor Bijbelverspreiding : 200 geïll. Evangeliën — 250 Wandteksten — 250 Bijbelbladentractaten. ïmBi Ds. H. de B. te H. Bij deze opgaaf is niet vermeld kleinere hoeveelheden die in deze ééne maand gratis verstrekt zijn»