houding, die wij als niet-Joden tegenover hen hebben aan te nemen, worden wij zeer bijzonder onderricht in Jeremia 30. Zoo spreekt oju vers 15 van hun toestand: „Wat krijt gij over uw breuk, dat uw smart doodelijk is? — Om de grootheid uwer ongerechtigheid, omdat uwe zonden machtig vele zijn, heb Ik u deze dingen gedaan." — Vers 16 vervolgt dan echter met betrekking tot de houding der niet-Joden: „Daarom, allen die u opeten, zullen opgegeten worden, en al uwe wederpartijders, zij zullen gaan in de gevangenis".... Tenslotte herinneren wij nog aan een woord van Jezus omtrent den tegenwoordigen toestand van de Joden n.1. „Zij zullen vallen door de scherpte des zwaards, en gevankelijk weggevoerd worden onder alle volken" (Luk. 21 : 24). We denken echter ook aan zijn woord tot de sigengerechtigen: „Wie van U zonder zonde is, werpe den eersten steen op haar".... Uit het bovenstaande is duidelijk: a. Het volk der Joden staat onder Gods kastijding en vloek. b. Wanneer God zijn volk kastijdt, mogen wij het niet hooger opheffen, dan God Zelf op 't oogenblik doet, en hunne zonden niet vergoelijken. c. Maar anderzijds kunnen wij niet ongestraft Gods taak om het volk te kastijden overnemen. Hierdoor komt Gods vloek en straf over ons. d. Al» Christenen hebben wij de Joden te beschouwen als beminden om der vaderen wil (Rom. 11 : 28) en hen lief te hebben niet om hunszelfs, doch om Gods en Christus' wiL ?. Mogen wij op grond van Gods Woord, wenschen en verwachtingen koesteren voor de toekomst van het joodsche volk? Juist leraëls tegenwoordige toestand is een der sprekendste bewijzen van Gods trouw jegens zijn volk. Had God zijn volk losgelaten, dan had Hij hen behandeld als andere volkeren en zou Hij hen niet zoo bijzonder kastijden. En daarom is het juist hun verdrukking en vloek, die grond biedt voor de verwachting van hun toekomst Treffend is het dan ook, dat op alle profetieën, die hun vloek voorzeggen, ook de belofte volgt van herstel. Zie b.v. Lev. 26 : 44: „ als zij in het land hunner vijanden zullen zijn, zal Ik hen niet verwerpen, noch van hen walgen, om een einde van hen te maken, vernietigende mijn verbond met hen; want Ik ben de Heere hun God!" Zie Deut. 30 : 3: „De Heere, uw God, zal uwe gevangenis wenden, en zal Zich uwer ontfermen; en Hij zal u weder vergaderen uit al de volken, waarheen u de Heere, uw God, verstrooid had." Zie Jer. 30 : 7: „O wee! want die dag is zoo groot dat zijns gelijke niet geweest is; en. het is een tijd van benauwdheid voor Jakob; nog zal hij daaruit verlost worden" ,Want Ik zal u de gezondheid doen rijzen, en u van uw plagen genezen, spreekt de Heere" (: 17), enz, enz. Let ook op hetgeen de Heere door den Profeet Amos aangaande zijn volk zegt: „Ziet de oogen des Heeren Heeren zijn tegen dit zondig koninkrijk, dat De bet van den aa-dbodem verdelge; behalve dat Ik het huis Jakobs niet ganschelijk zal verdelgen, spreekt de Heere. — Want ziet, Ik geef bevel, en Ik zal het huis Israëls onder al de Heidenen schudden, gelijk als zaad geschud wordt in een zeef; en niet één steentje zal ter aarde vallen.... En Ik zal ze in hun land planten; en zij zullen niet meer worden uitgerukt uit hun land, dat Ik hunlieden gegeven heb, zegt de Heere, uw God" (Amos 9 : 8, 9, 15). Als zij hun ongerechtigheid belijden, waardoor hun land verlaten en verwoest is geweest, en waardoor het volk in het land zijner vijanden gekomen is,.... dan zal God hen niet verwerpen en hen ten beste gedenken. „Ziet — zoo zegt de Heere in Zefanja 3 : 19, 20 — Ik zal te dien tijde al uwe verdrukkers verdoen.... te dier tijd zal Ik ulieden herwaarts brengen, ten tijde namelijk als Ik u verzamelen zal; zekerlijk, Ik zal ulieden zetten tot een naam en tot een lof onder alle volken der aarde, als Ik uw gevangenissen voor uwe oogen wenden zal, zegt de Heere." .... „Jakobs overblijfsel zal zjjn in het midden van vele volken, als een dauw van den Heere als een leeuw onder de beesten des wouds (Micha 5 : 6, 7). Wanneer God zal zoeken te verdelgen alle de heidenen, die zich tegen Jeruzalem vergaderen, dan zal de Heere „over het huis Davids en over de inwoners van Jeruzalem uitstorten den Geest der genade en der gebeden; en zij zullen Hem aanschouwen, Dien zij doorstoken hebben, en zij zullen over Hem rouwklagen als met de rouwklage over een eenigen zoon".... (Zacharia 12 : 9, 10). Ook de Heere Jezus zegt duidelijk: «Jeruzalem zal van de heidenen vertreden worden, totdat de tijden der heidenen vervuld zullen zijn" (Luk 21 : 24) en Paulus zegt in Rom. 11, dat de verharding voor een deel over Israël gekomen is, totdat de volheid der heidenen zal zijn ingegaan" en alsdan zal geheel Israël zalig worden".... Gods Woord biedt dus de rijkste verwachting van Israëls herstel en waar Gods Woord die verwachting biedt, kunnen wij als Christenen ook niet anders doen dan het wenschen. Heeft de Gemeente van Jezus Christus een taak tegenover het volk der Joden? De Gemeente van Jezus Christus heeft wel in het bijzonder een taak ten opzichte van het volk der Joden. „De Zaligheid is uit de Joden" (Joh. 4 : 22) en de Heere Jezus toen Hij op aarde wandelde was in de eerste plaats gezonden tot de verloren schapen van het Huis Israëls (Matt. 15 S M).^ Paulus, die overigens bijzonder geroepen was als Apostel onder de heidenen, zegt: „Broeders, de toegenegenheid mijns harten en het gebed, dat ik tot God voor Israël doe, is tot hunne zaligheid" (Rom. 10 : 1). Hun val werd de rijkdom der wereld, hoeveel temeer hunne volheid" (Rom. 11 :12). God is machtig om hen, als afgehouwen takken van den olijfboom wederom in te enten (: 23). 4. Welke is de taak der Gemeente tegenover het volk der Joden? Uit het bovenstaande blijkt dit reeds voldoende. Die taak bestaat in de allereerste plaats in: liefhebben en voor hen bidden (Rom. 10 : 1). „Bidt om den vrede van Jeruzalem". Voorts in de prediking van het Evangelie, „want het is een kracht Gods tot zaligheid een iegelijk die gelooft, eerst den Jood, en ook den Griek" (Rom- 1 : 16). Paulus laat in Efeze 2 : 16—18 zien hoe het zijne, da. Christus' bedoeling is om Joden en heidenen „beiden met God in één lichaam te verzoenen door het kruis, de vijandschap aan hetzelve gedood hebbende." En komende heeft HÜ door het Evangelie vrede verkondigd u die verre waart (heidenen) en dien, die nabij waren (Joden)".... 5. Hoe moet de Gemeente in het algemeen, en wij als haar leden in het bijzonder, die taak volbrengen? Gelijk Paulus eens den Grieken een Griek werd om hun het Evangelie te brengen, zoo hebben wij den Joden een Jood te worden. Dit kan door de Gemeente in het algemeen allereerst geschieden door in het bijzonder die geloovigen tot den dienst onder Israël af te zonderen, die zelf uit Israël zijn en branden van liefde voor hun volk en voor het Evangelie. En voorts door ons als niet-Joden tot hen neder te buigen in hun eigen gedachtengang en sfeer en door hen aan de hand van hun eigen Schriften te toonen dat Jezus is de Christus (Hand. 18 : 28). Verder biedt vooral onze laatste tijd buitengewone kansen om den Jood te bereiken door hem te wijzen op de in vervulling gaande profetieën zoowel ten opzichte van zijn eigen volk en land als ook ten opzichte van de volken der wereld. In het algemeen bewijzen wij den Joden den grootsten dienst door hen noch op ongezonde wijze te vertroetelen, noch ons te laten verleiden door den geest van antisemitisme, doch door hen te zien met Gods oog en hen hef te hebben met Gods hart. Hun val is de zaligheid der heidenen geworden, om hen tot jaloerschheid te verwekken. xm. Ds. G. H. DE JONGE, VRlï-EVANG. PREDIKANT TE OUDE BILDTZIJL 1. Het woord van den apostel Paulus is ook nog op het huidige Jodendom van toepassing, dat er een deksel ligt op hun hart. Ze hebben Jezus in het aangezicht gespuwd, veracht en verworpen en tot op den huidigen dag ondergaan ze hetzelfde lot. Maar de Gemeente van Jezus Christus past de houding van den Heere en zijn apostelen. 2. Op grond van Gods Woord mogen wij nog verwachtingen koesteren voor de toekomst van het joodsche volk, want er zijn nog beloften voor het volk der Joden, dat Hem zal aanschouwen, Dien zij doorstoken hebben. 3 en 4. Wanneer onze houding tegenover het huidige Jodendom dezelfde moet zijn als van Jezus en zijne apostelen, (en dat kan en mag tóch niet anders) dan a. heeft Christus' Gemeente zich te bezinnen op de rijke beloften voor het volk van de toekomst. b. zich te verootmoedigen voor God, omdat ze Israël de boodschap van het Kruis weinig gepredikt heeft, noch Israël tot jaloerschheid heeft verwekt. c. gehoorzaam te worden aan de zendingsopdracht van den Heere. 5. a. door zonder ophouden te bidden om het behoud van Israël. b. door trouw te offeren, in de eerste plaats voor den zendingsarbeid, die door de Ned. Zendingsvereenigingen wordt verricht c. door een toegewijde levensopenbaring, die de Joden in sterke liefde gemakkelijker voor Christus wint, naarmate de wereld ben door haar zelfzucht verliest, terwijl we moeten getuigen van de rijke beloften Gods, die wellicht spoedig in vervulling gaan. XTV. Ds. J. J. KNAP, NED. HERV. PREDIKANT, GRONINGEN 1. Jodenhaat, uitkomend in antisemitisme, of ook in onderschatting van ras en bloed, is niet vereenigbaar met de belijdenis van 't Christendom, dat de éénheid van 't menschelijk geslacht proclameert, en zelf in onverbrekelijk verband met het oude Israël staat, dat drager der Messiaansche belofte was, die in het Christendom in vervulling gegaan is: „de zaligheid is uit de Joden." 2. De toekomst der Joden is in Gods hand. Gods Woord geeft naar mijn gevoelen niet te kennen, dat de Joden in Palestina weder hersteld zullen worden in een eigen rijk met alwat er bij behoort. Als georganiseerd volk zqn ze na G'olgotha over de wereld verstrooid in overeenstemming met hun kreet: „Wij hebben geen Koning dan den Keizer." Als natie heeft de Almachtige ze echter instand gehouden alle eeuwen door, en hebben zij zeer zeker een toekomst. Maar niet als een afzonderlijke groep, doch door bekeering tot den gekomen Messias, door opname in de christelijke Gemeente, die sinds de verstrooiing het ware Israël is. 3 en 4. Natuurlijk heeft de Gemeente een taak tegenover de Joden. Een taak van zending. Zij is daarin veelszins tekort geschoten, en doet dat nog. De verrezen Christus zond voor de Hemelvaart de Apostelen 't eerst naar Jeruzalem en 't gansche land, om daarna den zendingskring tot over de Heidenen uit te breiden. De Kerk heeft deze orde omgekeerd. Dit is een schuldig verzuim, getuige Paulus' woord: „Want ik schaam mij des Evangelies van Christus niet; want bet is eene kracht Gods tot zaligheid een iegelijk, die gelooft, eerst den Jood, en ook den Griek" (Rom. 1 : 16). 5. In 't algemeen is deze roeping te vervullen langs den koninklijken weg: de prediking des Woords, inzonderheid door mannen, die het wezen van den Jood kennen, en door de liefde van Christus gedrongen worden. Voorts door *t Christendom van de daad (hulpverleening in dezen tijd van vervolging). En in 't bijzonder voor ieder Christen persoonlijk door 't bewijzen van hartelijk meeleven, en door voor de Joden.... te bidden. XV. Dr. P. J. KROMSIGT, EMERITUS-NED. HERV. PREDIKANT, 'S-GRAVENHAGE Met betrekking tot het volk der Joden hebben wij steeds voor oogen te houden: „de zaligheid is uit de Joden" (Joh. 4 : 22). 1) Daardoor wordt zoowel onze houding als onze roeping tegenover dit volk, die dus zendingsroeping is, bepaald. Voorts geloof ik, dat wij, op grond van verschillende beloften, zoowel van Oud als Nieuw Verbond, voor dit volk, dat nog steeds is een „wonderteeken" op aarde, ook nog een bijzondere toekomst mogen verwachten bij de uitbreiding van Gods Koninkrijk in deze wereld. 1) Job. 4 : 22: Gijlieden aanbidt, wat gij niet weet; wij aanbidden, wat wij weten; want de zaligheid is uit de Joden. XVI Ds. JAC. LISSENBERG, VRIJ-EVANG. PRED. DORDRECHT 1. Wanneer iemand — een persoon, een volk — de harmonie verbreekt, van arn plaats loopt, den weg van ongehoorzaamheid en verzet opgaat, dan is hij voor zijn omgeving een bron van verwarring, ongeval, ellende. Israël, het „hart der menschheid", door God bestemd om ten zegen te zijn voor de gansche menschheid, kan in den weg der ongehoorzaamheid alleen maar ten vloek zijn. Denk aan Jona, die zijn medeschepelingen in doodsgevaar bracht! Wie even achter de schermen blikt, weet, hoe groot de rol is, door de Joden in het huidig wereldgebeuren gespeeld. En dat op allerlei terrein. Onze houding ten opzichte van het huidige Jodendom? Niet die van den oudsten zoon in Lukas 15. Ook niet die van Edom, na Jeruzalems verwoesting. Er zij in ons iets van hetgeen in Paulus leefde met betrekking tot zijn volk. Hij spaarde niet, maar hn had ontzaglijk lief. En hij „zocht zijne broeders". 2. Gods Woord spreekt ondubbelzinnig uit, dat Israël nog een geweldige toekomst heeft. Jezus Christus zal Koning zijn op den troon van zijn vader David, en in het 1000-jarig Vrederijk zal Israël het centrum der wereld vormen. Het volk, dat riep: „Wij willen niet, dat deze koning over ons zij" zal juichen: „Hosannah, gezegend is Hij, Die komt in den naam des Heeren, Hij, Die is de Koning Israëls". 3 en 4. De taak der Gemeente van Jezus Christus? Allereerst: Israël tot jaloerschheid verwekken. Die taak is schromelijk verwaarloosd Iets, waar weinig of geen fleur aan is, kan niet aantrekkelijk zijn. De Gemeente is het Licht der wereld, door de inwoning van Christus Jezus in haar. Maar — de Geest van Christus moet veelal zijn plaats ruimen aan allerlei zeer vleeschelijke motieven, redeneeringen, doelstellingen, enz. Laodicea wordt meer beleefd dan Philadelfia. 5. Vanzelfsprekend verwacht gij onder 4, ook de aanwijzing: er moet Zending onder Israël worden gedreven. Wanneer de Gemeente van Jezus Christus uit alle volken en tongen wordt vergaderd, dan ook uit Israël. De „Joodsche" Gemeente moge uitgangspunt zijn geweest, het kan niet juist worden genoemd haar te blijven handhaven naast de „Gemeente uit de Heidenen". Alzoo: Zending onder Israël evenzeer als zending onder Hindoes, Mohammedanen en — Evangelisatie onder de ontkerstende volksmassa. Om de bekeerlingen toe te voeren tot de ééne Gemeente en te doen opnemen in een plaatselijke gemeente. xvn. Dr. J. VAN LONKHUYZEN, GEREF. PREDIKANT, ZIERIKZEE 1. Het Jodendom is sinds bet den Christus verwierp niet anders dan alle andere naties, die nog buiten Christus leven, als die der Chineezen, Japanneezen, Javanen enz. Er is geen onderscheid meer, want Israëls onderscheid was Christus. Hij is de vracht van dien boom. Als Christenen hebben wij God en den naaste lief, hebben wij deze liefde te openbaren, dus ook aan deze tot nog toe Christus verwerpende naties. Temeer naarmate ze meer naast ons staan. De Joden onder ons staan ons zeer na. 2. Op grond van Gods Woord mogen wij hoop hebben voor de toebrenging van de kern uit alle natiën. (Openb. 21 : 24, 26)1), dus ook uit Israël, en opdat wij weten zouden dat God deze belofte voor Israël wegens zijn hardnekkigheid niet heeft teniet gedaan, zoo heeft de Heere ze door duidelijke uitspraken nog eens bevestigd (Romeinen 11). Deze toebrenging van Israëls kern zal zijn aan het eind der dagen. Doch wij weten niet wanneer dit einde is, daarom zullen wij niet vertragen. 3. Evenzeer als tegenover alle andere volken. 4. Op alle manier en met alle kracht het Evangelie verkondigen. 5. Door bidden en werken; heel de gemeente mobiel voor die taak maken; ieder een zendeling zijnde. En saam één georganiseerden zendingsarbeid vervullende. x) Openbaring 21 : 24: En de volken, die zalig worden, zullen ln haar licht wandelen; en de koningen der aarde brengen hunne heerlijkheid en eer ln naar; — 21 : 26: En zij zullen de heerlijkheid en de eer der volken daarin brengen. xvm. B. MASTENBROEK, DIRECTEUR VAN DE KONINGINWILHELMINA KWEEKSCHOOL VOOR ONDERWIJZERS EN ONDERWIJZERESSEN TE ROTTERDAM 1. Het huidige Jodendom is in wezen niet anders dan het Jodendom van alle eeuwen. In de tijden van voorspoed, toen het in afzondering vele bijzondere gunsten genoot, was het moeilijk te leiden en te besturen. Beschouwde zich als hèt volk des Heren en vergat daardoor, dat het ten zegen moest zijn voor alle volkeren der aarde. Later, na de verwerping van den Messias, verloor het zijn zelfstandig bestaan en werd verstrooid onder de volkeren. Nooit echter verloor het of verliest het 't hoge ideaal om eenmaal weer een zelfstandig volk te zijn. Maar ook verliest het nimmer dienen van denzelfden God zal de brug moeten znn om elkander te naderen over de kloof, die ons scheidt. Wij als leden van de Gemeente van Christus, moeten niet meedoen aan vervolging van, en haat tegen de vroegere vijanden van onzen Heer, maar moeten naar ziïn voorbeeld bidden om hun behoud, zoeken hun waarachtig heil en lenigen hun nood. Dit standpunt moet blijken uit onze persoonlijke omgang met hen, of, zo wij niet met hen in contact komen, door steunverlening aan de Vereniging, die zending drijft onder Israël, di. die alles doet, wat in haar macht is om de Joden terug te voeren naar de ware Tempel, Jezus Christus. XIX. G. MEIMA, DIRECTEUR EENER CHR. KWEEKSCHOOL VOOR ONDERWIJZERS, GRONINGEN 1. Wij moeten ze lokken. Zij zijn beminden om der vaderen wil. 2. Ja, de natuurlijke takken zullen weer ingeënt worden. God brengt leven in de dorre doodsbeenderen. 3. Ja, zeer zeker, evengoed als tegenover Heidenen en Mohammedanen. 4. Rusteloos bearbeiden met lectuur, huisbezoek, vergaderingen. 5. In het vaste geloof, dat wij Gods werk doen. En er rust zegen op. XX. H. MOSTERT, OUD-HOOFD EENER SCHOOL, ROTTERDAM Vergun mij één opmerking, voordat ik uw vragen beantwoord. Met het grondwoord Christen maken we in het Nederlandsch twee woorden: „Christendom" en „Christenheid"; het eerste wijst op de geloofsovertuiging en het tweede op de menschen, die deze overtuiging hebben of althans den naam van Christenen dragen. De achtervoegsels dom en heid kunnen we niet allebei achter het grondwoord Joden plaatsen, zoodat „Jodendom" beide beteekenissen heeft: a geloof en b de menschen. Als ik in mijn antwoord over Jodendom spreek, bedoel ik de menschen. I. Li wezen is het huidige Jodendom nog in geen enkel opzicht anders dan het voorgeslacht. Om zijn wezen te bepalen, putten wij uit de bron van het Oude Testament, want niet wat wij denken van dit volk, is van belang, maar wat God zegt; en dat komt hierop neer: het is een weerspannig volk, een dwaalziek volk, een hardnekkig volk, maar tóch het volk, door CB 20754 STSMjvjém y/\j\j CHRJST£NÊN OVÊR DE JODEN EN H$.1 JODENDOM ENQUÊTE S7ÊMMËN VAJM CTOSÏÊNÉM OVÊR DÊ JODEN EN ttfBE JODÊNDOM ENQUÊTE Nederlandsche Vereeniging voor Zending onder Israël genaamd „Elim" Tulpstr. 14, te Rotterdam J EEN WOORD VOORAF Christendom en Jodendom staan in de verwarring onzer dagen, ook waar geen antisemitisme het besef verduistert, grootendeels in onbegrepen verhouding tot elkaar. Met name de zending onder Israël wordt door het Jodendom in haar ware beteekenis en doel volkomen misverstaan, en door het Christendom, d.w.z. door de Gemeente, maar spaarzaam begrepen en in haar dringenden eisch schromelijk verwaarloosd. Om deze dingen tot klaarheid te brengen, zoowel in het begrip van den een als voor het geweten van den ander, dacht het ons goed de geestelijke leiders op orthodox-christeüjk terrein te verzoeken zich hierover te willen uitspreken. Om verklaarbare redenen hebben wij ons niet gewend tot zendingsarbeiders of tot hen, die zelf vrucht der zending onder Israël zijn. Wij brengen btj dezen onzen harteüjken dank aan allen, die aan dit verzoek gehoor gegeven hebben. Wjj laten hier de betreffende circulaire en volledigheidshalve het daarbij ingesloten begeleidend schrijven volgen. De toestand van het Jodendom in meer dan één land onzer christelijke wereld brengt het Jodenprobleem sterker dan ooit onder onze aandacht en dwingt tot persoonlijke bezinning en persoonlijke overtuiging. Van alle zijden hooren wij stemmen, die een oplossing in uitzicht stellen, ook stemmen, die allerminst in overeenstemming zijn met de norm der heilige Schrift. Het antisemitisme decreteert en bekrachtigt door wettelijke bepalingen, dat het Jodendom ongeschikt is voor het Evangelie. Van vrijzinnig-godsdienstigen kant beijvert men zich de hooge cultureele beteekenis van de Joden in talrijke citaten van vooraanstaande mannen op de spits te drijven. Zij worden hierdoor in tegenstelling met het antisemitisme geestelijk te goed geacht om de verkondiging van het Evangelie onder hen te bilhjken. En zoo wordt het werk der evangelisatie door deze overigens zeer vriendelijke waardeering feitelijk bestreden. De Joden zelf staan uit den aard der zaak vijandig tegenover elke positief christelijke actie. Van hun kant heet het: Alleen de excentrieken onder ons worden door de evangelie-ideeën betooverd. En uit de orthodox-christelijke kringen komt van oud en jong, van hoog en laag de vraag tot ons: Wat moeten wjj van al deze dingen denken? Tot wien zullen we ons wenden om een antwoord? Tot wie in de eerste plaats en tot wie beter dan tot U, onze geestelijke ambtsdragers, leiders, voor- gangers en opvoeders? Zoo komen we dan tot U, met de vragen, die onafwijsbaar de gemoederen verontrusten en op het geweten branden. 1. Wat moeten wij denken van en hoe moet onze houding zijn tegenover het huidige Jodendom? 2. Mogen wij op grond van Gods woord wenschen en verwachtingen koesteren voor de toekomst van het joodsche volk? 3. Heeft de Gemeente van Jezus Christus een taak tegenover dat volk? 4. Zoo ja, wat is die taak? & Hoe moet de Gemeente in het algemeen, en wij als haar leden in het bijzonder, die taak volbrengen? Mocht het hooge belang dezer vragen U bewegen dit schrijven niet ter zijde te leggen, maar de kudde, die aan uwe zorgen is toevertrouwd in dezen donkeren weg tot licht, en te midden der wankelende meeningen met vaste hand in alle waarheid te leiden. L.S. ' Het zq ons vergund U nevenstaande circulaire aan te bieden. Onze wensch is daarin zeker voldoende toegelicht en gemotiveerd. Evenwel is er nog een onuitgesproken drijfveer, die evenzeer van groote beteekenis mag worden geacht. Wij wenschen het door U gegeven antwoord ook openbaar te maken in de joodsche wereld. Zij toch is voor het meerendeel volkomen onkundig omtrent de ware beweegredenen der christelijke zending in het algemeen en die onder haar in het bijzonder. Of dicht ons motieven toe in tegenspraak daarmee. Wij gelooven, dat het antwoord op de vijf gestelde vragen door de voormannen der christelijke wereld een openbaring zal wezen voor het Jodendom en grooten indruk zal maken. De ervaring onzer zendelingen geeft ons grond voor deze verwachting. Mogen wü daarom, èn ter wille der Gemeente van Jezus Christus in haar roeping tegenover Israël, èn ter wille van het onder ons levende Jodendom bij herhaling aandringen op uw medewerking? Met de meeste hoogachting, Nederlandsche Vereeniging voor Zending onder Israël, genaamd „ET.TM" Rotterdam, Maart 1937. INHOUD: bldz. Een woord vooraf ' 3 Antwoord van: L Ds. A Adriani, Rotterdam 7 H. Prof. Dr. S. F. H. J. Berkelbach van den Sprenkel, Utrecht . 7 UI. Ds. B. E J. Bik, Enkhuizen 7 IV. Ds. C. Brunt, Rotterdam g V. Prof. Dr. J. A. Cramer, Bilthoven g VL Prof. Dr. K. Dok, Kampen 10 VH. Ds. J. Ph. Eggink, Rotterdam 10 VDI. Ds. J. Enter, Rotterdam H_12 IX. Dr. R. B. Evenhuis, Scheveningen 12 X. Ds. J. W. Groot Enzerink, Leiden 12-14 XL Ds. G. Grootjans, Thzn, Vlaardingen 14 XH. Johannes de Heer, Driebergen 14-17 XUI. Ds. G. H. de Jonge, Oude Bildtzijl lg XTV. Ds. J. J. Knap, Groningen 18-19 XV. Dr. P. J. Kxomsigt, 's-Gravenhage 19 XVL Ds. Jac. Lissenberg, Dordrecht 20 XVII. Dr. J. van Lonkhuyzen, Zierikzee 21 XVm. B. Mastenbroek, Rotterdam 21-23 XIX. G. Meima, Groningen 23 XX H. Mostert, Rotterdam _ 23-24 XXI. Ds. E. L F. Nawijn, Apeldoorn 24-25 XXH. Prof. Dr. H. M. v. Nes, Leiden 25-26 XXni. Ds. J. G. Woelderink, namens den kerkeraad der Ned. Herv. Gemeente te Ouderkerk a.d. Ussel 26 XXIV. Ds. A Ponstein, Lisse 26-27 XXV. Dr. J. Riemens Jr., Leiden 27-28 XXVI. Ds. A R. Rutgers, Rotterdam 28-29 XXVH. Dr. H. C. Schamhardt, Zeist 29 XXVUI. Dr. H. Schokking, 's-Gravenhage 30-31 XXIX. Dr. S. L. Schouten, Utrecht 31 XXX. J. Tiesema, Hilversum . 31.35 XXXI. Ds. L J. Vasseur, 's-Gravenhage 35 XXXÜ. J. N. Voorhoeve, 's-Gravenhage 35-37 XXXin. Prof. Dr. J. de Zwaan, Leiden 37 Litteratuur 30 I Ds. A. ADRIANI, NED. HERV. PREDIKANT, ROTTERDAM (DELFSHAVEN) De Christenheid heeft tegenover het Jodendom dezelfde taak als tegenover elk ander ras of godsdienst, namelijk: het Evangelie van Jezus Christus te brengen, gedachtig aan het woord van haar Heer «Predikt het Evangelie allen creaturen." (Markus 16 : 15). ■ PROF. Dr. S. F. H. J. BERKELBACH VAN DEN SPRENKEL, HOOGLEERAAR A/D. RIJKS-UNIVERSITEIT TE UTRECHT t Als tegenover andere menschen en volken, ongeacht hun bijzondere plaats in Gods openbaring. 2. Voorzoover de Heilige Schrift ons dat wijst. 3. Ja. 4 Zie Mattheus 28 : 19. 1) 5. In gehoorzaamheid aan Gods Woord. *) Matth. 38 : 19: Gaat dan henen, onderwijst al de volken, dezelve doopende ln den naam des Vaders, en des Zoons, en des Heiligen Geestes; leerende hen onderhouden alles, wat Ik u geboden heb. HL Ds. B. E. J. BIK, EVANG. LUTH. PREDIKANT TE ENKHUIZEN la. Het huidige Jodendom ligt onder den over zichzelf uitgesproken vloek: „Zijn bloed kome over ons en over onze kinderen.'' Het is een kudde niet alleen dwalende, maar ook dolende schapen. Maar het is en blijft Gods oogappel. Gods volk. lb. Daarom moet onze houding to.v. dat volk er één van dienende liefde rijn, hetgeen heel wat anders is dan slaafsche kruiperigheid. 2. Op grond van Gods Woord mogen w|j verwachten het herstel van Israël als natie, een terugkeer van de twee en van de tien stammen naar Palestina; een bekeering in massa tijdens het schrikbewind van den Antichrist. Eens zullen ze zien in Wien ze gestoken hebben. 3. De Gemeente van Jezus Christus heeft jegens dat volk een grootsche taak, nJ.: 4. Dat volk trachten te brengen aan den voet van het Kruis van Golgotha. 5. Die taak moet door Gemeente en leden worden volbracht in en door a. Gebed. b. Offer. c. Zendingsarbeid. XV. Ds. C. BRUNT, NED. HERV. PREDBXANT, ROTTERDAM (DELFSHAVEN) 1. Reeds als onze medemenschen hebben wij tegenover de Joden een sympathieke, belangstellende houding aan te nemen en hun de helpende hand toe te steken (wij zullen immers den naasten liefhebben als onszei ven;) maar vooral hebben wij dat als Christenen te doen, omdat zij zulk een bijzondere plaats onder de volkeren innemen en de beminden zijn om der vaderen wil 2. Gods Woord opent rijke perspectieven voor het Joodsche volk; denk b.v. aan Rom. 11 vs. 26, 27, 29. 1) 3. De gemeente van Jezus Christus heeft een taak tegenover dit volk, omdat het is het volk der belofte, waaruit de Zaligmaker is voortgekomen en omdat zij in Gods heilplan zulk een bijzondere plaats innemen. 4 Die taak is hun den Zaligmaker bekend te maken. 5. Door de prediking van het Evangelie, gebed, offer, door woord en geschrift belangstelling wekken voor dezen arbeid. Bom. 11 : 26, 27, 29: En alzoo zal geheel Israël zalig worden. Gelijk geschreven ls: De Verlosser aal uit Elon komen en zal de goddeloosheden afwenden van Jakob. En dit ls hun een verbond van MIJ als Ik hunne zonden zal wegnemen. Want de genadegiften en de roeping Gods zijn onberouweUJk. V. PROF. Dr. J. A CRAMER, RUSTEND HOOGLEERAAJt TE BELTHOVEN De vraag, hoe wij over het huidige Jodendom hebben te denken is niet gemakkelijk te beantwoorden. Zeker niet in den zin van het Anti-Semitisme, dat zijn eigenlijken grond vindt in gevoel van rasverschil, en waartegen wij als Christenen hebben te strijden, daar wij gelooven in Jezus Christus, in Wien is noch Jood, noch Griek, noch Neger, noch Maleier. De waarheid wordt bevestigd op Zendingsgebied. Het geloof in Jezus Christus tracht daar niet de scheidingslijn uit te wisschen, die de natuur tusschen de verschillende rassen heeft getrokken, maar brengt deze samen in een christelijke gemeenschap, die allen afkeer onderdrukt, wat meer is, hen allen als kinderen van één Vader tot een geestelijke eenheid verbindt Als Christenen kunnen wij ook het Jodendom niet anders zien dan in het licht van de liefde Gods, ons in Christus geopenbaard. Een andere vraag is, of het Jodendom door zijn houding tegenover ons Christenen de schuld draagt van den afkeer, die in vele kringen tegen hen bestaat Vergeten wij echter niet, dat die houding voor een zeer groot deel te wijten is aan de wijze, waarop de Christenen het alle eeuwen dóór hebben behandeld. En dan is het niet te verwonderen, dat een zoo bij uitstek begaafd volk als de Joden zich op allerlei wijze heeft weten staande te houden temidden van verguizing en vernedering. Als wij meer naar Paulus hadden geluisterd, die in Rom. 11 : 14 1) gezegd heeft, dat wij de Joden tot jaloerschheid moesten verwekken, zou het er in onze omgeving anders uitzien. Maar wij kunnen toch het geloof niet opgeven, dat eenmaal gansch Israël zal deelen in het heil ons in Christus geschonken. Rom. 11 : 26. 2) Hiermede is dus de taak aangewezen, die wij tegenover de Joden hebben te vervullen. Een leider van het Evangelisatie-werk onder Israël in Amerika heb ik hooren verklaren, dat 90 */o van de aldaar tot het Christendom bekeerde Joden verklaard had door de liefde te zijn gewonnen, die men van de Christenen had ondervonden. De kenschetsing van uw Evangelisatie-werk onder hen als „zending" vind ik minder gelukkig. Daar klinkt zoo licht een toon van hoogmoed in dóór, die ons als Christenen tegenover hen allerminst past. Beter is het ook hun te doen gevoelen, dat liefde ons dringt om ook hun te brengen wat voor ons de bron onzer geestelijke vernieuwing is geworden, om ook hun de blijdschap en den vrede deelachtig te maken, dien wtj in Christus hebben gevonden. Niet met een gevoel van geestelijke meerderheid moeten wij tegenover hen optreden, maar met betoon van eerbied en liefde. Het maken van enkele bekeerlingen, waardoor haat en tweedracht in joodsche families wordt gezaaid, acht ik niet den juisten weg. Beter lijkt bet mij door onderlinge openhartige besprekingen elkanders standpunt te leeren kennen en de uitkomst aan God over te laten, Die de waarheid zal doen zegevieren, ook al laten de zichtbare resultaten lang op zich wachten. ') Bom. 11 : 14: Of lk eenigszins mijn vleesch tot Jaloerschheid verwekken, en eenigen uit hen behouden mocht. *) Bom. 11 : 26: En alzoo zal geheel Israël zalig worden. Gelijk geschreven ls: De Verlosser zal uit Zlon komen en zal de goddeloosheden afwenden van Jakob. VL PROF. Dr. K. DIJK, HOOGLEERAAR A/D. THEOLOGISCHE SCHOOL TE KAMPEN 1. Zie Romeinen 11. 2. Neen, als volk niet. 3. Ja. 4. Zending onder de Joden. Mijn standpunt heb ik uitvoerig uiteengezet in mijn boek: Het rijk der duizend jaren. Mij ontbreekt de tijd dit hier te herhalen. De houding van het fascisme tegenover de Joden is onbijbelsch. In Christus is noch Jood noch Griek. VU. Ds. J. PH. EGGINK, NED. HERV. PREDIKANT, ROTTERDAM (DELFSHAVEN) 1. Het nog steeds bestaan van het joodsche volk, waaraan de eeuwen, ondanks vervolging en verstrooiing, niets van zijn levenskracht schijnen te kunnen ontnemen, is en blijft een wereldhistorisch raadsel. 2. Het feit, dat God dit volk in den stroom des tijds heeft gespaard en bewaard, is een onweersprekelijk bewijs, dat Hij er een plan mee heeft, al is dit plan voor ons verborgen en ondoorgrondelijk. 3. Wat door Israël, middellijkerwijze, aan de menschheid geschonken is, nJ. de drie grootste zegeningen ter wereld: de Tien Geboden, de Sabbat, de Bijbel, heeft de Christenheid met rente terug te geven. Christus weende over Jeruzalem en zijn laatste woord tot Israël was een gebed er voor. Paulus wenschte zelf verbannen te zijn van Christus voor zijne broederen naar het vleesch; het gebed, dat hij voor hen deed, was tot hunne zaligheid, en op zijn evangelisatietochten sloeg hij nimmer de Joden over, doch wendde zich overal het eerst tot hen en nergens geheel te vergeefs. Zoo heeft de Gemeente van Jezus Christus de taak, de heilige verantwoordelijkheid tegenover het joodsche volk mede te helpen, dat *t niet volhardt in zijn verzet tegen Christus' kruis. 4. Van eigenlijke Joden-zending kan m.i. slechts sprake zijn ten opzichte van de talmudistisch-orthodoxe Joden. Tegenover de moderne Joden hebben wij niet anders te staan dan tegenover den modernen mensch in 't algemeen. Want het is niet hun joodsche religie, welke hen verhindert tot de belijdenis van Christus te komen, maar de alom verbreide onverschilligheid jegens het leven uit en met God überhaupt. vin. Ds. J. ENTER, VRIJ-EVANG. PREDIKANT, ROTTERDAM 1. Dit volk mag aanspraak maken op onze achting. Het Jodenvolk is de drager geweest van het licht der openbaring, aan dit volk danken wij onze Godskennis. Uit Israël zjjn de mannen geroepen, die ons, gedreven door den Heiligen Geest, de woorden Gods hebben doen hooren. De eerste predikers, die de tijding der verlossing den heidenen brachten, waren uit Israël. En bovenal onze hooggeloofde en verheerlijkte Zaligmaker, Hij door wiens dood wn het leven vonden, Jezus Christus was een Jood. 2. Eenmaal heeft God dit volk verlost uit slavernij en overheersching. Exodus 7 : 5: Dan zullen de Egyptenaars weten dat Ik de Heere ben, wanneer Ik mijne hand over Egypte uitstrekke en de kinderen Israëls uit het midden van hen uitleide. Mozes heeft het bed der bevrijding gezongen. — Weer zal dat volk worden bevrijd —. Zach. 8:7,8. Zie Ik zal mijn volk verlossen uit het land van den opgang en uit het land van den ondergang der zon. Ik zal ze herwaarts brengen, dat zij in het midden van Jeruzalem wonen zullen en zij zullen Mij tot een volk zijn en Ik zal hun tot een God zijn in waarheid en in gerechtigheid. Hab. 3 : 13a. Gij toogt uit tot verlossing uws volks met uw Gezalfde. 3. Waar aan de Gemeente van Christus een wereldtaak is opgedragen, daar is ook het volk der Joden daarbij ingesloten. Het mag merkwaardig worden genoemd en de Gemeente als schuld worden aangerekend, dat de zending onder de heidenen veel meer de belangstelling heeft gehad, dan de zending onder Israël. 4. De taak der Gemeente is dezelfde, die Christus aan zijne apostelen heeft opgedragen: „En in zijnen Naam gepredikt worden bekeering en vergeving der zonden onder alle volken, „beginnende van Jeruzalem". De Gemeente heeft haar opdracht slechts gedeeltelijk uitgevoerd. Een deel van haar taak verwaarloosd. Zn staat schuldig tegenover Israël. De Joden zijn de schuldeischers van de Gemeente. Dat hare verantwoordelijkheid ontwake. Dat hare belangstelling voor Israël door den Geest Gods worde aangeblazen tot heilig liefdevuur en drang tot daden: „Beginnende van Jeruzalem". 5. a. Wanneer het volk van Israël in het centrum van de belangstelling der Gemeente wordt geplaatst, b. Wanneer Christus' liefde dringt Gods uitverkoren volk hartelijk lief te hebben. „Zoo zijn zij wel vijanden wat aangaat het Evangelie, om uwentwil, maar wat aangaat de verkiezing, zijn zij beminden, om der vaderen wil" Rom. 11 : 28. Liefde tot Israël moet systematisch in de Gemeente worden aangekweekt, gebed voor Israël worden vermeerderd. In openbare eerediensten. In onderlinge gebedsbijeenkomsten. In bidvertrekken der kinderen Gods. Zoo alleen zal worden verstaan Paulus' woord aan de Galatiers: „Daarin is noch Jood, noch Griek, want gij zjjt allen één in Christus Jezus". LX. Dr. R. B. EVENHUIS, NED. HERV. PRED., SCHEVENINGEN 1. Wij moeten denken van het huidige Jodendom, wat wij, op grond van het Evangelie, moeten denken van alle volkeren in het algemeen en alle menschen in het bijzonder. In Christus is noch Jood, nóch Griek Onze houding is daarmee bepaald. Elk vooroordeel is geoordeeld. 2. Ja. Zooals wij verwachtingen mogen koesteren voor de toekomst van alle volkeren. Niet op grond van eenheidsbewegingen en eenheidsstrevingen, maar wederom op grond van het Evangelie. God was in Christus de wereld met Zich 'Zelf verzoenende. 3 en 4. Onze taak is nu het Jodendom duidelijk te maken, dat niet zij bijzonderlijk, maar dat wij allen Christus gekruisigd hebben. 5. Door zichzelf onder het oordeel te stellen vanwege het anti-semitisme der „christelijke" volkeren. X Ds. J. W. GROOT ENZERINK, NED. HERV. PRED., LEIDEN 1. Romeinen 11 : 28, 2 : 28 en 29, 9 : 6—8. Zoo zijn zij wel vijanden aangaande het Evangelie om uwentwil maar aangaande de verkiezing zijn zij beminden, om der vaderen wiL Rom. 11:28. Want die is niet een Jood, die het in het openbaar is; noch die is de besnijdenis, die het in het openbaar in het vleesch is; Maar die is een Jood, die het in het verborgen is, en de besnijdenis des harten, in den geest, niet in de letter, is de besnijdenis; wiens lof niet is uit de menschen, maar uit God. Kom. 2 : 28, 29. Doch ik zeg dit niet, alsof het woord Gods ware uitgevallen; want die zijn niet allen Israël, die uit Israël zijn; Noch omdat zij Abrahams zaad zijn, zijn zij allen kinderen; maar: In Izaak zal u het zaad genoemd worden: Dat is, niet de kinderen des vleesches, die zijn kinderen Gods; maar de kinderen der beloftenis worden voor het zaad gerekend. Rom. 9 : 6—8. 2. Rom. 11 : 25, en 26. Want ik wil niet, broeders! dat u deze verborgenheid onbekend zij (opdat gij niet wijs zijt bij uzelven), dat de verharding voor een deel over Israël gekomen is, totdat de volheid der Heidenen zal ingegaan zijn; En alzoo zal geheel Israël zalig worden. Gelijk geschreven is: De Verlosser zal uit Zion komen en zal de goddeloosheden afwenden van Jakob. 3. Rom. 10 : 11—21. Want de Schrift zegt: Een iegelijk, die in Hem gelooft, die zal niet beschaamd worden. Want er is geen onderscheid, noch van Jood, noch van Griek; want éénzelfde is Heere van allen, rijk zijnde over allen, die Hem aanroepen; Want een iegelijk, die den Naam des Heeren zal aanroepen, zal zalig worden. Hoe zullen zij dan Hem aanroepen, in welken zij niet geloofd hebben? en hoe zullen zij in Hem gelooven, van welken zij niet gehoord hebben? en hoe zullen zij hooren, zonder die hun predikt? En hoe zullen zij prediken, indien zij niet gezonden worden? Gelijk geschreven is: Hoe liefelijk zijn de voeten dergenen, die vrede verkondigen, dergenen, die het goede verkondigen! Doch zij zijn niet allen het Evangelie gehoorzaam geweest; want Jesaja zegt: Heere! wie heeft onze prediking geloofd? Zoo is dan het geloof uit het gehoor en het gehoor door het woord Gods. Maar ik zeg: hebben zij het niet gehoord? Ja toch, hun geluid is over de geheele aarde uitgegaan, en hunne woorden tot de einden der wereld. Maar ik zeg: heeft Israël het niet verstaan? Mozes zegt eerst: Ik zal ulieden tot jaloerschheid verwekken door degenen, die geen volk zijn; door een onverstandig volk zal Ik u tot toorn verwekken. En Jesaja verstout zich, en zegt: Ik ben gevonden van degenen, die Mij niet zochten; Ik ben openbaar geworden dengenen, die naar Mn niet vraagden. Maar tegen Israël zegt Hij: Den geheelen dag heb Ik Mijne handen uitgestrekt tot een ongehoorzaam en tegensprekend volk. 4 en 5. Matth. 28 : 19. Gaat dan henen, onderwijst al de volkeren, dezelve doopende in den naam des Vaders, en des Zoons, en des Heiligen Geestes; leerende hen onderhouden alles, wat Ik u geboden heb. XL Ds. G. GROOTJANS Thzn., NED. HERV. PREDIKANT, VLAARDINGEN Niet om de braafheid van het joodsche volk en niet om zijn zonden, — maar omdat de genade Gods ons dat volk op het hart bindt, daarom prediken wij het den Naam van Jezus Christus, de Hope Israëls. XH. JOH. DE HEER, REDACTEUR VAN „HET ZOEKLICHT', DRIEBERGEN L Wat moeten wij denken en hoe moet onze houding zijn tegenover het huidige Jodendom? Om den toestand van het tegenwoordig Jodendom te verstaan, behoeven wij alleen maar de feiten te constateeren, die ons aantoonen, dat Gods uitspraken in Oud- en Nieuw Testament rijkelijk aan hen vervuld worden. Begin maar Leviticus 26 te lezen en ge zult zien hoe het volk door God begenadigd is geworden, ten einde hen tot zegen te doen zijn voor alle volken (: 1—13); doch hoe God in tegenheid met hen zou wandelen en zijn aangezicht tegen hen zetten, indien zij niet zouden hooren (: 15— 39); zg zouden dan zijn tot een schrik, een smaad, en een spreekwoord. Ook zou men Deut. 28 kunnen opslaan waar tegenover de zegeningen, in geval van gehoorzaamheid, de vloeken worden voorgesteld, als zij van den Heere zouden afwijken. God had hen bestemd om te staan aan het hoofd der volken, doch wanneer zij ontrouw werden, zouden zij onder de volken gesteld worden. En hun leven zou tegenover hen hangen; dag en nacht zouden zij schrikken en huns levens niet zeker zijn. (: 66) Zoowel omtrent den toestand van het tegenwoordige Jodendom als de de hoogmoedige gedachte, feitelijk boven alle volkeren te staan. Deze toestand heeft tot gevolg gehad, dat de natuurlijke aanwezige scherpzinnigheid, dikwijls uitgroeide tot sluwheid om door list te verkrijgen, wat door kracht niet te bereiken viel. Hoe wij hier tegenover moeten staan? Wij mogen nooit vergeten, dat het Jodendom tegen wil en dank ten zegen is geweest voor de wereld, dat onze Heiland een „Joodse man" was, en dat het vele goede eigenschappen bezit van verstand en hart Wij moeten het open en eerlijk tegemoet treden en het evenals alle andere godsdienstige partijen een plaats gunnen in onze gelederen. Waar het Jodendom zich echter nooit oplost in enig volk, zou bet mi. niet goed zijn toe te laten, dat het de leiding in handen kreeg. 2. Waar de Heiland aan het kruis bad: „Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen", kan het niet anders of wij mogen verwachten, dat ook het Joodse volk nog kan delen in zijn heil. Het verlangen om het eigen volk weer te vergaderen in het Oude Land, kan echter mi. alleen vervuld worden door de erkenning van den verschenen Messias. Het Jodendom wil zich nu in Palestina verenigen, opdat de Messias zal kunnen verschijnen. Het zal echter juist andersom moeten gaan: door erkenning van den verschenen Messias, zal de vloek over het volk worden opgeheven en zal het kunnen worden tot een nationale eenheid. 3. Aan de Gemeente van Jezus Christus is het bevel gegeven, heen te gaan en het Evangelie te prediken aan alle creaturen. Hierbij worden de woorden gevoegd: „beginnende bij Jeruzalem". Bij het opvolgen van dit bevel heeft de Gemeente niet te letten op moeilijkheden of tegenstand. Zij heeft slechts gelovig te gehoorzamen en de blijde boodschap te verkondigen aan alle volkeren, in de eerste plaats aan de Joden, en mag de uitkomst ervan rustig in Gods handen geven. 4. Welke taak de Gemeente van Jezus Christus heeft tegenover het volk der Joden is feitelijk reeds in het vorige antwoord uitgekomen. Zij moet het Evangelie prediken, d.i. ook den Joden verkondigen, dat Jezus van Nazareth de aan Abraham en Izak en Jakob beloofde Koning was. Deze prediking moet niet alleen door het woord, maar ook met de daad geschieden; door het inrichten van verblijven en ziekenhuizen, door hulpverlening aan behoeftigen en ouden van dagen. Jezus wijst ons ook hier de weg: Hij zocht het verlorene. 5. Met deze laatste woorden ben ik al aan de beantwoording van de vijfde vraag bezig. De Gemeente moet de zending onder Israël even krachtig en met evenveel trouw aanvatten als de zending onder de Heidenen en Mohammedanen. Daarbij mag niet over het hoofd gezien, dat wij ook eren en dienen den God van Israël, die hemel en aarde geschapen heeft. Dit God uitverkoren, om zijn Naam te dragen onder de Gojim, welk doel het volk niet geraakt heeft. Onze houding is dezelfde als tegenover ieder ander volk, dat den Christus verwerpt nJ. door woord en wandel bewijzen, dat nog steeds geldt, wat Petrus in Hand. 4 : 12 zegt: „De zaligheid (het heil) is in geen anderen." 2. Op grond, ook van het Nieuwe Testament, mogen wij verwachtingen voor de toekomst van het joodsche volk koesteren. Onze menschelijke wenschen zijn bijzaak; hoofdzaak is, dat God in de Heilige Schrift verzekert dat de tijd komt, a. dat Lo-Ammi zal wezen Ammi, en Lo-Ruchama worden Ruchama; b. dat het volk eens weenend zal zien Hem, dien zij doorstoken hebben; C. dat dit volk weer aangenomen zal worden, omdat God znn volk niet heeft verstooten en d. dat het in zijn land zal wonen. 3 en 4 Ja, n.1. gehoorzamen aan de opdracht van den Heiland; „Predikt het Evangelie, d.i. de Blijde Boodschap van Gods genade in Christus, aan alle creaturen," dus ook aan de Joden. 5. Met bescheidenheid, met geduld, met zachtmoedigheid en met voorbede. XXL Ds. E. I. F. NAWIJN, GEREF. PREDIKANT, APELDOORN 1. Bij het huidige Jodendom is de kennis van de O.T.-sche Schrift zeer, zeer gering. Slechts klein is het getal der „echte" Joden. Hun godsdienst is „vormen-dienst" geworden — en het heimwee naar den Messias, die maar niet komt, trilt in het hart van enkelen. Mi. moeten we het Jodendom van vandaag zien als verkeerend in een diep-beklagenswaardigen toestand — geestelijk schier verstorven. Dit moet ons diepste medelijden opwekken, ook als we zien dat velen uit dit oude volk de meest fanatieke bestrijders van allen godsdienst worden. 2. Dit volk toch, geroepen tot zoo geweldige taak (de voortbrenging van den Messias) is zwaar geslagen — maar zou (heel in het algemeen) diezelfde barmhartige God, die genadig wil zijn voor „blank en bruin", die zelfs den moordenaar aan het kruis zijn gunst wil schenken, zou Hij geen liefde meer kunnen en willen bewijzen aan nakomelingen van zijn meest-geliefden uit de oude bedeeling? Voor directe N.T.-sche gegevens blijft van waarde het boek van Ds. G. Doekes: „De beteekenis van IsraëTs vaL" 3. Groot is de taak van de Gemeente van Christus tegenover dit volk. 4. Wij hebben de roeping: aan hen bekend te maken de preciese leer van het Christendom. Wij moeten allen Jóden in het land den Christus bekend maken. Ze moeten weten dat wü daarin ons kwijten van een schuldige plicht tegenover hun volk. 5. Hoe dit werk ln te richten? Méér zendelingen, méér zendelingen, brandend van ijver en liefde! Meer, veel meer eenvoudige christelijke lectuur onder ben verspreiden. De Gemeente mobiel maken in lectuurverspreiding — vooral opgroeienden ook. Enkelen tot huisbezoekers maken. De christelijke Kerk moet zien. dat er nog meer gedaan moet worden. XXH. PROF. Dr. H M. v. NES, RUSTEND HOOGLEERAAR, LEIDEN 1. Het valt niet te loochenen dat Joden karaktertrekken vertoon en, die niet-Joden onaangenaam aandoen. Hun optreden verontschuldigt het anti-semitisme niet, maar verklaart het wel eenigszins. In Nederland komen die trekken veel minder naar voren dan elders. Dat de Joden vijandig staan tegenover elke positief-christelijke actie (met name de zending onder Israël) zal wel waar zijn, maar dit geldt niet van de „evangelie-ideeën". Max Nordau bijv. heeft met vlijmende scherpte gezegd, dat Petrus de eenige Jood is, die verklaard heeft „dien mensch niet te kennen": liij en velen met hem zijn trotsch op den Jood Jezus, doch „afgezien van zijn Messiaansche aanspraken". En hij antwoordt op de vraag, waarom de Joden dan geen Christenen worden, aldus: omdat de Christenen ons hebben geplaagd, gemarteld, vervolgd, vermoord in den naam van Christus. 2. God houdt Zijn beloften. In. Rom. 11 : 26 1) schijnt licht over Israël. Hoe die beloften vervuld zullen worden, hoe de toekomst van het joodsche volk zal zijn, kunnen wij niet zeggen. Zal het Zionisme een middel binken te zqn in Gods hand voor de geestelijke opstanding des volks? Zal de vervolging van de niet-Ariërs (!) in Duitschland evenzoo werken als de martelaren, wier bloed het zaad der Kerk is geweest? 3. 4, 5. Zeer zeker heeft de Gemeente van Jezus Christus hier een taak. Zij heeft aan Israël het Evangelie te brengen van den gekomen Messias. Naast de zending onder Mohammedanen en heidenen staat die onder Israël. In ons land, waar Joden en Christenen door elkander wonen kunnen de Christenen in hun dagelijkschen levenswandel als een aan- beveling voor het Evangelie aan de Joden zijn. Wig moeten de zending onder Israël steunen door ons gebed en onze gaven, maar ieder geloovige heeft persoonlijk een zendingstaak te vervullen tegenover de Joden, met wie hij in aanraking komt. *) Bom. 11 : 26: En alzoo zal geheel Israël zalig worden. Gelijk geschreven is: De Verlosser zal uit Zlon komen en Ml de goddeloosheden afwenden van Jakob. xxni. KERKERAAD VAN DE NED. HERV. GEMEENTE TE OUDERKERK A/D. IJSSEL 1. Het huidige Jodendom, van God getuchtigd, maar niet gedood, is bewijs van de waarheid van Gods Woord. Het staat niet aan ons om deze oordeelen te voltrekken. Wij hebben het evangelie te prediken allen creaturen, dus ook den Joden; ja allereerst den Joden: „beginnende van Jeruzalem". 2. Ja, want zij zijn beminden om der vaderen wil; God zal ook onder dit volk Zijn genade verheerlijken, want indien hun verwerping onze aanneming is geweest, wat zal hun aanneming anders zijn dan het leven uit de dooden? 3. Ja, opdat zij door onze barmhartigheid barmhartigheid verkrijgen. 4. De prediking van Christus. 5. Door waarlijk (in geest en waarheid, niet enkel in naam) Gemeente van Christus te zijn en zulke getuigen van Christus te zijn, dat Hij zelf in zijn leden nog immer aan de Joden verschijnt als de Gezondene des Vaders. Slechts kort hebben wij deze vragen beantwoord, opdat de eenvoud des evangelies niet zou verloren gaan en niet tot een moeilijk probleem zou worden gemaakt, wat zoo klaar behoort te zijn en ook is voor ieder Christen. De Kerkeraad der Ned. Herv. Gemeente van Ouderkerk aan den IJssel. w.g. J. G. WOELDERINK, Voorz. F. GOUDRIAAN, OuderL XXIV. Ds. A. PONSTEIN, CHR. GEREF. PREDD5ANT, LISSE 1. Van het tegenwoordige Jodendom valt onzes inziens dit te denken, dat het heden ten dage wel droef moet ervaren, dat vijandschap tegen den Gekruisigde feitelijk voert tot vijandschap tegen het Jodendom. Indien de Christus niet werd gehaat, zoo zouden ze den Jood ook niet kunnen haten. De ware belijders van den Christus kennen geen Jodenhaat. De Jood, die objectief deze zaken wil zien moet dit erkennen. Doch ook ieder Christen moet inzien dat Jodenhaat in den diepsten grond Christus-haat is. De Gekruisigde is daarom niet de scheiding, maar de vereeniging van Jood en Christen. In den Jood ziet dan ook de ware Christen zijn dolenden broeder, wiens belangen zoowel stoffelijk als geestelijk hem ter harte gaan. Wanneer hij hem vervolgd en gehoond ziet, dan smart hem dit meer dan de dolende broeder vermoeden kan. En dat alleen uit liefde tot den Gekruisigde, die hem daartoe dringt. 2. Op grond van Gods Woord mogen wij voorzeker verwachtingen koesteren voor Israël's toebrenging, want in Hosea 3 : 4—5 lezen wij: „Want de kinderen Israëls zullen vele dagen blijven zitten zonder Koning en zonder Vorst, en zonder offer en zonder opgericht beeld, en zonder efod en terafim. Daarna zullen zich de kinderen Israëls bekeeren, en zoeken den Heere hunnen God en David hunnen Koning en zij zullen vreezende komen, tot den Heere en tot zijn goedheid in het laatste der dagen". 3. De Gemeente van Jezus Christus heeft voorwaar een taak tegenover dit volk. 4. Deze taak is haar nauwkeurig beschreven in Rom. 11 : 11b 1), waar haar geboden wordt, het gestruikelde en over den Gekruisigde gevallen Israël, tot jaloerschheid te verwekken. 5. Hoe de Gemeente in haar geheel als haar leden in het bijzonder die taak hebbe te volbrengen ligt, mij dunkt, duidelijk uitgedrukt in het: „tot jaloerschheid verwekken." Uit ons gedrag en onze houding tegenover Israël moet de liefde uitstralen, de liefde van Christus, die ons dringt tot zijn behoud, opdat de Jood erkenne: inderdaad hier spreekt de ware liefde tot ons en ons volk. ») Bom. 11 :11: Zoo zeg ik dan: Hebben zij gestruikeld, opdat zij vallen zouden? Dat zij verre; maar door hunnen val is de zaligheid den heidenen geworden, om hen tot Jaloerschheid te verwekken. XXV. Dr. J. RIEMENS Jr,, NED. HERV. PREDIKANT, LEDDEN 1. Het huidige Jodendom moet onze blijvende belangstelling hebben, omdat het een volk is van ouden adel en omdat Christus onze Heer, naar het vleesch, uit Israël is geboren als de „Zone Davids". Wij moeten daarom dit volk niet met minachting behandelen, maar de groote gaven waardeeren aan dit volk geschonken, en ontferming koesteren tegenover een natie, die óók door de schuld der „Christenen" zooveel heeft moeten lijden. 2. Ongetwijfeld mogen wij op grond van Gods Woord een schoone toekomst voor het joodsche volk verwachten; ik maak dit op oju uit Romeinen 9—11; uit het slot van Hosea enz. 3. De Gemeente van Jezus Christus heeft de groote roeping dit volk jaloersch te maken, heilig jaloersch op de ons ten deel gevallen genade, en hun altoos weer de heerlijkheid van Hem voor te houden, in Wiens kruis de scheidsmuur tusschen „Jood en Griek" gevallen is. 4. Door zending en evangelisatie, door leer en voorbeeld, door geloof en liefde moeten we trachten, uit Israël velen voor den Messias te winnen. 5. Zoowel 't één (getuigenis der Gemeente), als het ander (getuigenis van Christenen persoonlijk) is noodig, overeenkomstig de mogelijkheden, die ons individueel geboden worden. Ongeveinsde sympathie voor het vele goede, dat we bij sommige Joden aantreffen, respect voor veler begaafdheid, bondgenootschap ten opzichte van hun eerbied voor het Oude Testament, en vooral het Christendom van de daad, gevoegd bij het doorgeven van het Evangelie, kan onder Gods zegen de weg zijn, om hen voor Christus te winnen. XXVL Ds. A. R. RUTGERS, NED. HERV. PREDIKANT, ROTTERDAM Vr. sub 2. Op grond van Gods Woord van profeten en apostelen mogen wij omtrent de toekomst van het joodsche volk de verwachting koesteren, dat God het oude Verbondsvolk weer zal vergaderen en dat het dan, na erkenning van zijn Messias, opnieuw het Zendingsvolk zal worden, dat de banier van het Evangelie zal hoog houden als de z.g. christelijke volkeren uit de heidenen zich tot het bewuste heidendom van den Anti-Christ zullen hebben ontwikkeld. Vr. sub L Op grond van bovenstaande overtuiging moet ons streven tegenover 't huidige Jodendom zijn, het zijn eigen Messias te doen terugvinden, opdat het joodsche volk weer zijn geestelijke roeping aan de menschheid kan vervullen en voleinden. Vr. sub 3. De christelijke kerk uit de heidenen heeft de taak, het joodsche volk te helpen om bevrijd te worden van den vloek, welken het over zich haalde door zijn geestelijken zelfmoord, toen het in Jezus Christus de Kroon van Gods Zelfmeedeeling aan Israël verwierp. Vr. sub 4. Zie sub 3. Vr. sub 5. De christelijke gemeente mag niet verzuimen Joden individueel te overtuigen, dat in Jezus Christus hun Messias gekomen is, maar mag anderzijds de bekeerde Joden niet los maken uit het volks- en rasverband. Integendeel hebben de Christenen uit de Joden de roeping zich als joodschchristelijke gemeente te organiseeren en als zoodanig 't zendingswerk onder hun volk ter hand te nemen. De leus zij: dóór (bekeerde) Joden en Joden-kerk tot het (nog onbekeerde) Jodendom. xxvn. Dr. H. C. SCHAMHARDT, RECTOR VAN HET CHR. LYCEUM, ZEIST. 1. Met groot leedwezen en diep medelijden moeten wij constateeren, dat het volk der Joden nog altijd den Messias, die gekomen is, verwerpt. Wij moeten tegenover hen met medelijden staan, daar zij toch altijd zijn het door God uitverkoren volk, waaruit de Zaligmaker geboren is; dat echter verblind is en nog altijd niet zien wil, dat deze geen uitwendig koninkrijk zal stichten, maar gekomen is om de zonden des volks te dragen -(Zie Jes. 53). 2. Op grond van Gods Woord mogen wij verwachtingen koesteren voor de toekomst van het joodsche volk: „En alsdan zal geheel Israël zalig worden." Dus zoowel zij, die voortkomen uit de Joden, als degenen, die voortkomen uit de „heidenen" en door hun Christen zijn tot het geestelijk Israël behooren. Ik meen echter, dat deze dingen geestelijk moeten worden opgevat en wij niet moeten verwachten een herstel van het aardsche rijk van Israël. 3. Evenals tegenover elk ander volk, heeft de Gemeente ook een taak tegenover de Joden: „Predikt het Evangelie aan alle creaturen!" 4. Die taak is al vervat in de onder 3 aangehaalde woorden. 5. Door te laten zien, dat wij een grooter geestelijk bezit hebben en door prediking en leven het Evangelie tot hen te brengen. Te trachten hen te overtuigen, dat Jezus Christus ook voor hen niet is een vloekwaardig mensch, die de oude geboden overtrad, maar integendeel de eenige, ware vervulling van Gods beloften; de eenige, die ooit in staat was Gods gebod volkomen te houden. xxvm. Dr. H. SCHOKKING, NED. HERV. PRED., 's-GRAVENHAGE (Extract uit een artikel in de rubriek: „Uit de kerkelijke wereld" van de 's-Gravenhaagsche Kerkbode, dd. 7 Nov. 1936) Deze vragen te beantwoorden, is wat de groote lijnen betreft, niet moeilijk. In onuitwischbaar schrift staat te lezen: „beminden om der vaderen wil"En in zooverre Israël als eigen volk te zien is, is het niet uitgesloten buiten den kring, getrokken door het bevel des Heilands: dat Zijn Evangelie aan alle volken gepredikt moet worden. Zoo heeft de Gemeente des Heeren, het ook in onze omgeving, zij het dan gebrekkig, beseft. Romeinen 11 blijft het uitgangspunt naar vs. 15: indien hunne verwerping de verzoening is der wereld, wat zal de aanneming wezen anders dan het leven uit de dooden? Onze „houding" staat aangegeven in vs. 17 en 18: indien gij, een wilde olijfboom zijnde in de plaats der natuurlijke takken zjjt ingeënt — zoo roem niet tegen de takken. De belofte is onweersprekelijk: vs. 23: „ook zij, de Israëlieten, indien zij in het ongeloof niet blijven, zullen ingeënt worden." Dat hiermede niet op elk onderdeel der vragen een welomschreven antwoord gegeven is, — alleen wie niet nadenkt kan dit bevreemden. Het is niet zonder beperking van strakke benauwenis, als de eerste vraag door „Elim" ons voorgelegd luidt: hoe moet onze houding zijn tegenover het huidige Jodendom? Al kende het Jodendom in den apostolischen tijd ook z'n secten en elkaar bestrijdende stroomingen —, toch is de toestand nu zoo totaal anders, dat vooral in verband met de volgende vraag: omtrent wenschen en verwachtingen voor de toekomst van het joodsche volk op grond van Gods Woord — niet zonder meer een bepaald antwoord te geven is. Als wij naar 's Heeren beloften voor Israël een toekomst mogen verwachten, blijve dat meer naar de geestelijke bekeering tot den Christus der Schriften georiënteerd, dan dat het ons leide tot direkte uitspraken over nationale aspiraties in den trant van tegenwoordig. De Gemeente van Christus is bovendien de ware internationale. Even sterk als de grondstelling, dat in Christus noch Jood, noch Griek, noch Scyth, noch Barbaar is, het tegenwoordig anti-semitisme bij Christusbelijders uitsluit, laat bet ook niet toe, dat „de Jood" toch afzonderlijk een plaats behoudt tegenover al de andere christenen. Welke dan de taak der Gemeente van Christus ten opzichte van de Joden is, — en hoe die vervuld moet worden, zou ik bier en nu niet nader willen omschrijven. Te herinneren aan het zendingsbevel, in eenvoudigheid des geloofs en in den weg der christelijke liefde te gehoorzamen, moge voldoende heeten. Dat daarbij het besef van nalatigheid, ontrouw, onbekwaamheid, de behoefte aan genade, aan de doorwerking van den Geest des Heeren al maar grooter worden zal, is dan zeker en niet in de laatste plaats een zegen voor de gemeente zelve. Ds. A. J. Wormgoor, Ned. Herv. Predikant, "s-Gravenhage, deelde mede, dat hrj van harte Instemt met vorenstaand schrijven van Dr. Schokking. XXIX. Dr. S. L. SCHOUTEN, DIRECTEUR EENER CHR. H.B.S., UTRECHT 1. „Gij zult Uwen naaste liefhebben als Uzelven." Dit geldt óók ten opzichte van de Joden. 2. Ja, het aannemen van Jezus Christus als hun Heer. 3. Ja. 4. Door woord en leven te getuigen van het geloof in Jezus Christus. 5. Zie 4. De Gemeente door Zending, haar leden door gewoon contact. XXX. J. TIESEMA, MEDEWERKER AAN HET CHRISTELIJK WEEKBLAD „TEVIOTHEUS", HILVERSUM la. Het huidige Jodendom verkeert in den toestand, dien de Profeet Hosea geteekend heeft in zijn Boek, als hij zegt: „De kinderen Israëls zullen vele dagen blijven zitten zonder Koning en zonder Vorst, en zonder offer en zonder opgericht beeld, en zonder efod en terafim" (3 : 4). Op het huidige Jodendom is van toepassing het woord van Ezra, hun vermaarden Schriftgeleerde, die bad tot zijn God: „Mijn God, ik ben beschaamd en schaamrood om mijn aangezicht tot U op te heffen, mijn God; want onze ongerechtigheden zijn vermenigvuldigd tot boven ons hoofd, en onze schuld is groot geworden tot aan den hemel. „Van de dagen onzer vaderen af zijn wij in groote schuld, tot op dezen dag; en wij zijn om onze ongerechtigheden overgegeven, wij, onze Koningen en onze Priesters, in de hand van de Koningen der landen, in zwaard, in gevangenschap en in roof en in schaamte des aangezichts, gelijk het is te dezen dage. „En nu is er, als een klein oogenblik, een genade geschied van den HEERE onzen God, om ons een ontkoming over te laten, en ons een nagel te geven in zijn heilige plaats, om onze oogen te verlichten, o onze God, en om ons een weinig levens te geven in onze dienstbaarheid. „Want wij zijn knechten; doch in onze dienstbaarheid heeft ons onze God niet verlaten, maar Hij heeft weldadigheid tot ons geneigd voor het aangezicht der Koningen van Perzië, dat Hij ons een weinig levens gaf, om bet Huis onzes Gods te verhoogen en de woestigheden van hetzelve op te richten, en om ons een omtuining te geven in Juda en te Jeruzalem. „ En nu, wat zullen wij zeggen, o onze God! na dit alles, want wij hebben uw geboden verlaten, die Gij geboden hadt door den dienst van uw knechten, de Profeten, zeggende: Het land waar gijlieden in komt om dat te erven, is een vuil land door de vuilheid van de volken der landen, om hun gruwelen waarmede zij dat vervuld hebben van het ééne einde tot het andere einde, met hun onreinheid. „Zoo zult gij nu uw dochteren niet geven aan hun zonen, en hun dochteren niet nemen voor uw zonen, en zult hun vrede en hun best niet zoeken tot in eeuwigheid; opdat gij sterk wordt en het goede des lands eet, en uw kinderen doet erven tot in eeuwigheid. „En na alles dat over ons gekomen is, om onze booze werken, en om onze groote schuld; omdat Gij, o onze God! belet hebt dat wij te onder zouden gaan vanwege onze ongerechtigheid, en hebt ons een ontkoming gegeven als deze is, „zullen wij nu wederkeeren om uw geboden te vernietigen, en ons te verzwageren met de volken dezer gruwelen? Zoudt Gij niet tegen ons toornen tot verterens toe, dat er geen overblijfsel noch ontkoming zij? „O HEERE God Israëls, Gij zijt rechtvaardig; want wij zijn overgelaten ter ontkoming, zooals het is te dezen dage. Zie, wij zijn voor uw aangezicht in onze schuld, want daar is niemand die deswege voor uw aangezicht zou kunnen bestaan." Boek Ezra, hoofdst. 9 : 6—15. Op het huidig Jodendom is evenzeer en onverminderd van toepassing, dat het brieven van adeldom bezit, die bewaard zijn in Deuteronomium 7 en 33, waar we het volgende lezen: „Want gij zijt een heilig volk den HEERE uw God; u heeft de HEERE uw God verkoren, dat gij Hem ten volke des eigendoms zoudt zijn uit alle volken, die op den aardbodem zijn" (vers 6). „Welgelukzalig zijt gij, o Israël, wie is u gelijk? Gij zijt een volk verlost door den HEERE, het schild uwer hulpe, en die een zwaard is uwer hoogheid; daarom zullen zich uw vijanden geveinsdelijk aan u onderwerpen en gij zult op hun hoogten treden" (vers 29). Van het huidig Jodendom moet met groote droefheid worden erkend, wat Mozes de groote Profeet, geschreven heeft in zijn Boek Deuteronomium, hoofdst. 28 : 16—67, van welke verzen wij hier afschrijven het 65e, 66e, en 67e: „Daartoe zult gij onder die volken niet stil zijn, en uw voetzool zal geen rust hebben; want de HEERE zal u aldaar een bevend hart geven, en bezwijking der oogen, en matheid der ziel. „En uw leven zal tegenover u hangen; en gij zult nacht en dag schrikken, en gij zult uws levens niet zeker zijn „Des morgens zult gij zeggen: „Och, dat het avond ware! en des avonds zult gij zeggen: „Och, dat het morgen ware! vanwege den schrik uws harten, waarmede gij zult verschrikt zijn, en vanwege het gezicht uwer oogen dat gij zien zult" Nochtans blijft van het huidige Jodendom waar, wat Paulus, die aan de voeten van Gamaliel onderwezen werd, zegt: „Ze zijn beminden om der vaderen wil; — de genadegiften en de roeping Gods zijn onberouwehjk." Romeinen 11 : 29. lb. Onze houding tegenover het huidige Jodendom moet zijn — de méést welwillende, omdat nooit mag worden vergeten, welk een bijzondere plaats God dit volk heeft toegedacht. Mozes zegt: „Toen de Allerhoogste den volken de erfenis uitdeelde, toen Hij Adams kinderen vaneen scheidde, heeft Hij de landpalen der volken gesteld naar het getal der kinderen Israëls; want des HEEREN deel is zijn volk, Jakob is het snoer zijner erve." Deuteronomium 32 : 8, 9. En vooral mag niet worden voorbijgezien wat Hosea zegt in zijn Boek, hoofdst 3:5: ; „Daarna zullen zich de kinderen Israëls bekeeren, en zoeken den HEERE hUn..G°d Cn 1)8vid hun Koning, en zij zullen vreezende komen tot den HEERE en tot zijn goedheid, in het laatste der dagen." Van de allerhoogste beteekenis is wat de Mond der waarheid gesproken heeft, toen Hij in gesprek was met een verachte Samaritaansche: „Het heil is uit de Joden". Johannes' Evangelie, hoofdst 4 : 22. Het volk, dat nu „de staart" is, zal eenmaal weer „het hoofd" zijn! Nooit mogen we vergeten, dat het Jodendom, historisch genomen, aan bet Christendom voorafgaat en dat van Christendom geen sprake zou zjjn geweest zonder de erkenning van het oude, door God uitverkoren volk Die God liefhebben buigen zich in aanbidding neder Voor den Zoon van David, den waren Profeet, die met zijn leven betaalde voor zijn afgedwaald volk. Op grond van de volmaakte Offerande van: „God en Mensch in éénen Christus", heeft het huidig Jodendom een luisterrijke toekomst. 2. Op grond van Gods Woord mogen we de heerlijkste verwachtingen koesteren voor de toekomst van het joodsche volk. Behalve de in het bovenstaande antwoord genoemde Profetieën zouden we hier de geheele Profetie van Ezechiel kunnen aanhalen, en daarnaast Jesaja en Zacharia. Wat Ezechiel aangaat, moet vooral worden gelet op hoofdst. 34, hetwelk ons den eenigen en waren Herder Israëls uit het huis van David teekent. En vergeten wij dan ook vooral niet hoofdst 37, dat ons het ontwaken uit den doodsslaap schildert benevens het herstel van het geheele volk Judaen Efraïm. En tenslotte de hoofdstukken 40—48, die het herstel beschrijven van den eeredienst, van het Priesterschap, en waar we aan het eind vinden Jeruzalem als „Jehovah-Shanuna". Van Zacharia zouden genoemd moeten worden inzonderheid hoofdst. 12 en 13 en van Jesaja 66 : 18—24. 3. Zeer zeker heeft de Gemeente van Jezus Christus tegenover het volk der Joden een taak, een heilige taak zelfs. Bet is de taak der liefde. Schromelijk heeft ze deze in den loop der eeuwen verwaarloosd, om welke reden ze zich te vernederen en te verootmoedigen heeft. 4. De heilige taak der liefde bestaat daarin, dat de Joden gebracht worden aan de voeten van hun Messias, den „Man van smarten" (Jesaja 53 : 3), den Koning der heerlijkheid, die nu verborgen leeft, — nadat Hij aan het kruis gestorven en in het graf nedergedaald is, — in den Troon des hemels, waar Hij gemaakt is tot een Heer en tot een Christus, (Handelingen 2 : 36). Massaal, d.w.z. als een gehéél volk kunnen de Joden door de Christenen niet worden gebracht aan de voeten van den Gezalfde. Dat is voor de toekomst weggelegd, als Jesaja 64 : 1 hun gebed worden zal, en de tirannieke heerschappij van den Antichrist ze in groote verdrukking brengen zal. God zal dat doen door zijn Geest! Hier zij nog eens weer op Ezechiel 37 gewezen en op Zacharia 12. Maar individueel kan het geschieden. Een klassiek voorbeeld voor alle tijden is wel Johannes 1 : 42, waar we een Jood hooren spreken tot een eigen broer: „Wij hebben gevonden den Messias...." en waar dan het korte maar heerlijke „en bij leidde hem tot Jezus" volgt. Daarnaast nog vers 46, waar we lezen: J51lippus vond Nathanaël en zeide tot hem: „Wij hebben dien gevonden, van welken Mozes in de wet geschreven heeft, en de profeten, namelijk Jezus den zoon Jozefs, van Nazareth", waarbij dan vers 50 niet ontbreken mag, nl Nathanaëls antwoord: „Rabbi, gij zijt de Zoon Gods, gij zijt de Koning Israëls." Zooals een Andreas, een Filippus en een Nathanaël, zoo is ook gekomen een Da Costa, die „aan een gedoopten Israëliet" met een Bijbel het hier volgende vers zond, in 1850: „Van Gods onfeilbaar Woord dit afschrift aangeboon, Aan d'in zijn Goëls naam gedoopten Abrams-zoon, Met deze uit aller hart gevloten zegenbede: Genade zij uw deel, barmhartigheid en vrede, bij 't lichten dezer lamp op 't enge levenspad, dat over bergen heen voert naar de Hemelstad." Deze vurige dichter zegt in profetentaal aangaande zijn Messias: „Sjeb Limini! 1) Hij is ter rechterhand gezeten der glorie, wien van ouds de schaar der Godsprofeten al* Isrels Koning aan heel 't aardrijk heeft beloofd." 5. Door véél gebeds en mét volhardenden ijver, en door gebruik te maken van ai wat God in onze hand heeft gelegd. l) DJ. „Zit aan Mrjn rechterhand." (Psalm 110 : 1.) XXXI. Ds. L J. VASSEUR, VRU-EVANG. PRED., 'S-GRAVENHAGE Onze Gemeenten, en in den Haag natuurlijk ook, leven in de overtuiging, en dat accent wordt ook telkens in de prediking gelegd, dat naar de beloften des Heeren, de toekomst is voor het volk van Israël. Zij zullen straks des Heeren Banier dragen onder de volkeren. Het anti-semitisme is uit den Booze en elk Christen moest proclameeren tegen elke uiting van hetzelve. Dat is de taak van Christus' Gemeente. En bij alle misvatting en misverstaan èn van Joodsche èn van Christelijke zijde behooren wij voort te gaan, in de ingeslagen richting, steunende op het Eeuwig Woord van onzen God. XXXII. J. N. VOORHOEVE, HOOFDREDACTEUR VAN HET CHR. WEEKBLAD „TTMOTHEUS", 'S-GRAVENHAGE 1. Onze houding tegenover bet huidige Jodendom moet zijn zooals die altijd tegenover het Jodendom heeft moeten zijn: welwillend, tegemoetkomend Want hoe het Jodendom zich ook openbaart, de Joden blijven toch „geliefden om der vaderen wil " (Rom. 11 : 28) i) Ook hebben wij door hun bemiddeling de Heilige Schriften. En, wat meer zegt, den Christus. 2. Op grond van Gods Woord zal de verharding, die voor een deel over Israël gekomen is, blijven totdat de volheid der volken zal zijn ingegaan. Rom. 11 : 25) 2) De blindheid zal dan wijken, het deksel worden weggenomen. (2 Kor. 3 : 15, 16) 3) Onze wensen moet zijn, dat Christus spoedig kome om zijn rijk op te richten. Onze verwachtingen voor het joodsche volk zijn: het herstel. (Rom. 11 : 26) 4) Onbekeerd zullen echter de Joden naar hun land terugkeeren. Zich scharen onder de vanen van den Antichrist. Maar als Christus komt, zal Hij ze richten. Maar behouden zal Hij al de Joden, die in de verdrukking tot God hebben geroepen. Dat is geheel Israël, dat overblijft, en dat in de zegeningen van 't herstelde rijk ingaat. 3. De Gemeente van Jezus Christus heeft tegenover de Joden als volk geen roeping. Het volk is in dezen genadetijd terzijde gesteld en wordt eerst hersteld, als de Gemeente is opgenomen, en Christus daarna met al de heiligen op aarde verschijnt. Maar de Gemeente heeft wel een roeping tegenover alle Joden als enkelen, zooals tegenover alle schepselen. En hier een éérste roeping. De Apostelen begonnen altijd bij de Joden. Dit is fa» de Gemeente zoo heel anders geworden. De evangelist heeft bijzondere roeping tegenover de Joden. (Rom. 11 : 14) 5) 4. De taak van den evangelist, van elk lid der Gemeente, tegenover de Joden is: ze aantoonen, dat zij hun Messias verwierpen; ze door woord en geschrift op den eenigen Naam wijzen, waardoor onder den hemel alle menschen moeten zalig worden. Hand. 4 : 12) 6) „Want er is geen onderscheid tusschen Jood en Griek; want dezelfde Heer van allen is rijk over allen die Hem aanroepen." (Rom. 10 : 12) 7) 5. De leden der Gemeente, de evangelisten in het bijzonder, moeten die taak volbrengen door uit het Oude Testament te bewijzen, dat Jezus de Christus is, en dat de Christus lijden moest. Vooral Jesaja 53 is een machtig hoofdstuk in dit opzicht. Men leere hier van Paulus, die met groote droefheid en smart dacht aan de vijandschap der Joden tegen Jezus, en in die gezindheid hen zocht te dienen. (Rom. 9 : 2 en 3; 10 : 1) 8) i) Bom. 11 : 28: Zoo zijn zij wel vijanden aangaande het Evangelie om uwentwil, maar aangaande de verkiezing zijn zij beminden om der vaderen wil. =) Bom. 11 : 25: Want Ut Wil niet. broeders! dat u deze verborgenheid onbekend zij (opdat gij niet wijs zijt bq uzelven). dat de verharding voor een deel over Israël gekomen is, totdat de volheid der Heidenen zal Ingegaan zijn. •) 2 Kor. 3 : 15, 16: Maar tot den huldigen dag toe, wanneer Mozes gelezen wordt, ligt een deksel op hun hart; Doch zoo wanneer het tot den Heere zal bekeerd zijn, zoo wordt het deksel weggenomen. *) Bom. 11 : 26: En alzoo zal geheel Israël zalig worden. Gelijk geschreven ls: De Verlosser zal uit Zion komen en zal de goddeloosheden afwenden van Jakob. •) Bom. 11 : 14: Of lk eenigszins mijn vleesch tot Jaloerschheid verwekken, en eenigen uit hen behouden mocht. *) Handel. 4 : 12: En de zaligheld ls in geenen anderen; want er is ook onder den hemel geen andere naam, die onder de menschen gegeven is, door welken wij moeten zalig worden. *) Bom. 10 : 12: Want er is geen onderscheid, noch van Jood, noch van Griek; want éénzelfde ls Heere van allen, rijk zijnde over allen, die Hem aanroepen. 8) Bom. 9 : 2, 3: Dat het nuj een groote droefheid, en mijn hart een gedurige smart is. Want lk zou zelf wel wenschen verbannen te zijn van Christus, voor mijne broederen, die mijne maagschap zijn naar het vleesch; •) Bom. 10 : 1: Broeders! de toegenegenheid mijns harten, en het gebed, dat lk tot God voor Israël doe, is tot hunne zaligheid. XXXIII. PROF. Dr. J. DE ZWAAN, HOOGLEERAAR AAN DE RIJKS-UNIVERSITEIT TE LEIDEN 1. Eerbied voor Gods werk en leidingen, openheid voor hun critiek, ootmoed tegenover geloofsleven. 2. Gods Woord leert ons wenschen en verwachten, dat eenmaal gansch Israël zijn heil ontvangen zal. De weg daartoe is zijn geheim en zijn zaak. 3 en 4. De taak van de Gemeente van Jezus Christus is ten aanzien van Israël geen andere dan ten aanzien van alle volkeren: leesbare brieven van Christus te zijn. Niet wij, maar de werkelijkheid van Christus' tegenwoordigheid overtuigt. Wij moeten Hem niet in den weg of in het licht staan. 5. Door de blijdschap en de kracht en de hoop, die ons in Christus geschonken worden. Zegen moet doorgegeven worden. Alles wat geen geven is, is nemen, is niet uit Christus. Boeken en brochures verkrijgbaar in „Elim'', Tulpstr. 14, R'dam. JOODSCHE STEMMEN OVER CHRISTUS EN CHRISTENDOM, met een Inleiding van Dr. J. H. Gunning J.H.zn. J. M. Bredée's Uitg.-Mij., Rotterdam f 1.75 en f 2.50 IS JEZUS DE MESSIAS? Mijn antwoord aan Rabbijn G. de Lange, met een Woord Vooraf van Dr. W. J. de Wilde. Uitg. J. N. Voorhoeve, Den Haag „ 1.70 „ „ 2.25 ISRAËL'S FEESTEN. Uitg. H. Veenman, Wageningen . . „ 1.90 „ » 2.60 SEMITISME EN DE WEST-EUROPEESCHE VOLKEN. Uitg. H. Veenman, Wageningen „ 1.70 „ „ 2.40 HET JODENPROBLEEM. Uitg. „Elim", Tulpstr. 14, R'dam „ 0.25 DE WEG DES VREDES „ 025 HOOR ISRAËL , OIO ZENDING EN JODENDOM . . „ 0.10 EVANGELIE EN JODENDOM „ 010 STRIJD EN OVERWINNING IN EEN JOODSCHE ZIEL „ 010 NEERLANDS GOUDEN EEUW EN DE JODEN .... „030 JOSEPH ZALMAN, EEN GEZONDENE UIT ISRAËL, door A. R. Zalman-Marda. Uitg. J. N. Voorhoeve .... „ 2.60 CHRISTUS EN ISRAËL, door Dr. Adolph Saphir. Uitg. „Klim", Tulpstraat 14, Rotterdam „ 2.— DE HERDER ISRAËLS, door David Baron. Uitg. „Elim", Tulpstraat 14, Rotterdam „ 050