CB 20775 DE PAPIEREN ZENDELING DOOR C. J. HOEKENDIJK De 'Papieren Zendeling door G. J. Hoekendijk. De Papieren Zendeling door G. J. Hoekendijk. Toen ik in het begin van dit jaar, na een elfjarige afwezigheid, in het vaderland terugkeerde en hier en daar over mijn arbeid in Indië spreken mocht en daarbij meermalen den naam van „De Papieren Zendeling" noemde, kwam ik tot de ontnuchterende ervaring, dat zelfs mannen, die anders nog al goed in de zendingsgeschiedenis thuis zijn, van dezen arbeid niets wisten en dat men den naam „De Papieren Zendeling" beschouwde als een soort scheldnaam, die aan mij werd gegeven, omdat ik mij nog al eens had bezondigd aan het schrijven van een boek. Men dacht dus, dat die naam „De Papieren Zendeling" zoo iets beteekende als „blikken dominéé". En toch is niets minder waar dan dat. „De Papieren Zendeling" is absoluut geen scheldnaam, maar de juiste uitdrukking van een heerlijken en rijk gezegenden arbeid, die reeds vele vruchten droeg en nog meer vruchten in de toekomst belooft, en het is mij dan ook een groot voorrecht hier eens iets van dien arbeid te mogen Vertellen, om, indien het mogelijk ware. alle Christenen eens wakker te schudden en de oogen te openen voor dit werk des Heeren, dat tot dusver schandelijk werd verwaarloosd door de zendingsvrienden in het vaderland en dat toch zoo aller sympathie en hulp verdient. Laat ik dan allereerst beginnen met de mededeeling, dat er onderscheid moet gemaakt worden tusschen den papieren Zendeling en den papieren dominéé, hoewel beiden httn standplaats te Garoet hebben. De papieren Zendeling is een arbeid, die uitgaat van een commissie van Zendelingen op Java, in welke commissie alle op Java arbeidende zendihgscorporaties vertegenwoordigd zijn en die zich ten doel stelt het uitgeven van Christelijke lektuur in de vier talen van Java, n.1. het Maleisch, Soendaneesch, Javaansch enMadoereesch. Het doel, waarmede deze lektuur wordt uitgegeven is tweeledig, ten eerste wenscht men door deze lektuur te evangeliseeren onder Heidenen en Mohammedanen en ten tweede wenscht men hierdoor een Christelijke literatuur te stichten voor hen, die reeds voor het Christendom werden gewonnen. De papieren dominéé bedoelt de evangelisatie door lektuurverspreiding onder de Europeanen en Hollandsen lezende Inlanders en Chineezen. De arbeid van den Papieren Zendeling is geen liefhebberijtje, waaraan men al of niet kan mededoen, al naar men dat zelf verkiest, maar het is een onafwijsbare eisch der zending. Laat mij u zulks trachten aan te toonen. a. Daar is wel geen zendeling in geheel N. O.-Indië, die niet met alle kracht medewerkt aan het onderwijs. Daar wordt door de zending heel wat aan het onderwijs gedaan en iedere zendeling besteedt heel wat van zijn krachten en tijd aan dit deel van den arbeid. Wel geschiedt die arbeid niet altijd uit hetzelfde beginsel, de een wil de school slechts gebruiken om het volk op te voeden tot het Evangelie, de tweede gebruikt haar slechts als propaganda-midttèi terwijl een derde de school slechts gebruikt als aanknoopingëpunt voor zijn evangêlisatie-arbeid. Naast die drie soorten van scholen staat dan nog de gemeenteschool, die zich ten doel stelt aan de kinderen der Christenen christelijk onderwijs te geven — doch om welke redenen dan ook opgericht en onderhouden, de zendelingen hebben overal scholen en besteden veel van hun krachten en tijd aan het onderwijs. Die scholen nu leggen aan de zending ook een dure. onafwijsbare verplichting op, en het moet wel worden betreurd; dat de oogen daarvoor niet altijd helder open zijn geweest. Wij leeren op onze scholen den kinderen lezen, om nu maar van het andere onderwijs te zwijgen. Wij maken hen daardoor rijp om het geschreven en gedrukte woord in zich op te nemen. Dat baant ons al aanstonds den weg om nu ook door het gedrukte woord onder hen te arbeiden, niet alleen zoolang zij bij ons op school gaan, maar ook wanneer zij de school hebben verlaten. Wij hebben met heel veel moeite een deur opengestooten, maar moeten dan nu ook door die open deur naar binnen gaan. Doen wij dat niet, dan plukken wij ook niet de vruchten van onzen moeizamen arbeid aan de school. "Wij moeten niet alleen schoolboekjes hebben. om ■ de kinderen te leeren lezen, maar wij moeten nog veel noodiger boeken hebben voor hen, die lezen kunnen. Zorgen wij voor die lektuur niet, dan bereiken wij met onze scholen juist het tegenovergestelde van wat wij bedoelen. Menschen, die veel tijd hebben en lezen kunnen, willen ook lezen. De zending zorgt niet voor lektuur, maar het ongeloof doet het wel. En nu ziet men het gebeuren, dat wij op onze zendingsscholen de kinderen rijp maken voor die lektuur van het ongeloof. Wij • stellen de kinderen in staat om zich geregeld te vergiftigen met de producten van de Indische pers. De zendelingen, die zich op de hoogte houden van wat de Indische pers aan de menschen geeft, moeten wel geschokt worden tot in het diepst van hun ziel, wanneer zij bedenken, dat zij hun beste krachten en tijd hebben besteed om de kinderen in staat te stellen dat gift in zich op te nemen; en de zendingsvrienden moeten het zich eens met de grootste ontroering des harten voorstellen, dat op deze manier de zendingsscholen een vloek in plaats van een zegen worden voor het volk, dat wij voor den Heiland willen winnen. Het ongeloof is niet zoo karig met zijn lektuur en wacht niet zoo lang als de zending. De kinderen der wereld zijn ook in dit opzicht oneindig veel verstandiger en praktischer dan de kinderen des lichts. Het ongeloof heeft wel de beteekenis van de pers ingezien. Twee en twintig Maleische couranten verschijnen er op Java en de inhoud dier couranten is voor het geestelijk heil der lezers een voortdurend gevaar. Hoe prikkelender de inhoud, des te liever. Detectivenromans worden door particuliere uitgevers uitgegeven en door het volk verslonden en de zending heeft medegeholpen om de menschen voor deze lektuur rijp te maken, wij hebben met trouw en met inspanning van alle krachten medegeholpen om onze leerlingen in staat te stellen hun ziel met die lektuur te vergiftigen. O, ik zou mijn pen in alsem willen doopen om u de bitterheid van die gedachte duidelijk te maken. De zielen van onze oud-leerlingen, die op die wijze verloren gaan, zullen van onze hand worden geëischt. Iedere leerling der zendingsschool, die van ons het lezen leerde, legt ons ook een dure verplichting op en driewerf wee over de zending, die den kinderen lezen leert en die dan ook niet voor goede lektuur zorgt. De zendingsschool zonder den arbeid van den papieren Zendeling brengt aan het volk veeleer een vloek dan een zegen, is voor Gods Koninkrijk meer een ramp dan een hulp. Wij kunnen het natuurlijk niet helpen en niet voorkomen, dat onze oud-leerlingen ook lectuur lezen, die hun tot schade is, maar als wij tegenover die lektuur geen andere, betere lektuur stellen, dan gaan wij volstrekt niet vrif uit. Dat is een schuld, die op de zending drukt en een schuld, die beslist en zoo spoedig mogelijk moet worden afgedaan. Het ontwakend en steeds meer lezend Java eisehi van de zending, dat deze nu ook voor goede, Christelijke lektuur zorgt. b. Maar daar zijn ook nog andere redenen, die dringend en dwingend vragen om Christelijke lektuur. Laat ik mij nu eens tot West-Java mogen bepalen, omdat ik daar 17 jaar mocht arbeiden en daar dus het best bekend ben. West-Java telt, laat ik zeggen, zeven mülioen zielen en voor den arbeid onder die zeven millioen menschen zijn 12 zendelingen. Zouden die 12 mannen, hoe ijverig overigens ook, ooit die 7 millioen menschen kunnen bearbeiden, zoo als Mohammedanen bearbeid moeten worden? Een dwaas, die dat verwacht. Kort voor den oorlog maakte de bisschop der Methodisten een reis over Java en die zeide in zijn rapport, dat alleen een leger van 1500 zendelingen Java zou kunnen bearbeiden, zooals het behoorde. Dat zou dus voor West-Java laat ons zeggen, 500 zendelingen zijn en wat moet de Nederlandsche Zendings-Vereeniging nu al sukkelen om haar 12 Zendelingen te onderhouden. En nu staat zij nog maar heel, heel aan den zelfkant van den arbeid. Toch gelooft de N. Z.-V. dat God haar het Soendaneesche volk, dus die 7 millioen, heeft gegeven om te bearbeiden en zij zal niet mogen rusten voordat dit doel is bereikt en geheel de Pasoendan van het Evangelie der zaligheid doortrokken is. Zal dat wel ooit kunnen worden bereikt? Als men op de tegenwoordige manier voortgaat, zeker niet, doch wanneer men krachtig door den Papieren Zendeling gaat arbeiden dan wordt de kans veel grooter, wanneer de N. Z.-V. krachtig, stelselmatig, getrouw en ook royaal met de verspreiding van Christelijke lektuur gaat beginnen, dan zal het misschien eenigszins kunnen. Ik weet ook wel, dat er op West-Java nog millioenen zijn, die niet lezen kunnen en die men dus door den Papieren Zendeling niet bereiken kan, maar het aantal van hen, die wel lezen kunnen, wordt voortdurend grooter en die moeten wij dan ook maar vast zien te bereiken. Wij zijn trouwens ook nog lang niet klaar met onze lektuur. Wij zouden in dit opzicht heel wat kunnen leeren van de Adventisten, die niet zeuren over de menschen die nog niet kunnen lezen, doch die maar vast krachtig beginnen te werken met lektuur onder hen, die het wel kunnen en die daaraan hun handen reeds vol hebben. Welnu, West-Java moer bearbeid worden, evenals geheel Java en de geheele Archipel, wij kunnen het nooit op de tegenwoordige manier en dus klinkt ons ook daaruit de eisch tegen, om het ook door lektuurverspreiding te gaan doen. c. Een goed schipper let op het getij. Als het getij verloopt verzet men de bakens en dan moet de schipper ook een anderen koers op gaan. Daar is een tijd geweest, dat wij absoluut niet door den Papieren Zendeling konden werken omdat het volk niet lezen kon. Toen zijn wij onze scholen begonnen om het volk te leeren lezen. Maar, wij zijn niet de eenigen, die dat hebben gedaan. Het Gouvernement heeft het volksonderwijs krachtig ter hand genomen, heeft eerste klas, tweede klas en vooral tal van dessascholen gesticht. Over die scholen zullen wij het nu niet hebben, maar wij willen er alleen op wijzen, dat al die scholen helpen om een lezend Java te krijgen. Wij zijn nog wel niet zoover, maar wij komen toch steeds nader tot dit doel. Wat dus vroeger niet kon, dan kan nu wel. Het getij is verloopen en de bakens zijn verzet. Nu moeten wij ook een anderen koers inslaan. Stel u voor, een steeds grooter wordend deel van het volk, dat lezen kan en lezen wil en dat nagenoeg nog niets te lezen heeft. Zou de zending wel ooit mooier „kans" krijgen om voor den Heer te kunnen arbeiden? Ik vrees van neen. Ik heb weieens gezegd, dat, als men den menschen hun doodvonnis thuis zond, zij het eerst nog eens een tiental malen zouden lezen om toch maar wat te lezen te hebben. Van die omstandigheid moeten wij gebruik maken. Later, wanneer het ongeloof den smaak reeds geheel bedorven heeft, is het voor de zending te laat. Nu, nu .moeten wij aanpakken en wij moeten het met tact, maar ook met kracht doen. d. En dan wees ik er nog niet op, dat deze wijze van arbeiden ook veel goedkooper is dan de tot dusver gevolgde methode. Let wel, ik houd vast aan de stelling, dat de zending eerst dan haar taak heeft volbracht, wanneer geheel het volk met het Evangelie doortrokken is. Maar hoeveel menschen, hoeveel geld en hoeveel jaren van arbeid zal het kosten, voordat dat doel zal zijn bereikt langs den weg van persoonlijk contact met de menschen en hoevele geslachten zullen er dan nog ten grave dalen, die nooit het geklank des Evangelies hebben gehoord? Om heel het volk te bereiken is de tot dusver gevolgde zendingsmethode te duur. De Papieren Zendeling stelt ons échter in staat om met veel minder kosten een veel grooter aantal menschen te bereiken. Laat ik dit even met een klein voorval uit mijn ervaring illustreeren. Een bekend zendeling kwam eens naar Garoet om daar kennis te maken met den arbeid van den Papieren Zendeling. Hij gaf mij f 25.—, om daarvoor eens een avond met hem lektuur te gaan verspreiden. Ik kocht voor dat geld 1000 boekjes van den Papieren Zendeling en toen gingen wij er beiden op uit, elk met 500 boekjes onder den arm. Wij gingen huis in, huis uit en lieten overal een boekje achter. Toen wij alle boekjes kwijt waren, deed die zendeling mij twee vragen: le: „Worden die boekjes nu ook gelezen?" en 2e: „Is ditijiiet een ontzettend dure methode van werken?" Op zijn eerste vraag gaf ik hem antwoord door met hem langs denzelfden weg terug te gaan, dien wij zoo even gekomen waren. Overal zag men menschen, alleen of in clubjes aan het lezen van de boekjes, die wij zooeven hadden uitgedeeld en overal kregen wij een extra groet bij wijze van dank. Met dat eerste antwoord was hij volkomen tevreden. Terwijl wij zoo liepen had hij mij verteld, dat hij iedere maand naar een klein dorpje moest om daar enkele Christen-gezinnen op te zoeken, dat hij daarmede vaak drie dagen kwijt was en dat zulk een reisje hem f 23.— kostte. Ik wees hem nu als antwoord op zijn tweede vraag op dit feit. Wij waren van avond in 1000 huisgezinnen gekomen met het Evangelie en dat had ons f 25 gekost, terwijl hij slechts enkele gezinnen bereikte en daarvoor drie dagen moest reizen en f 23.— moest uitgeven. Welke methode was dus duur en welke goedkoop? Sedert dien tijd is deze zendeling een van de trouwste medearbeiders aan den Papieren Zendeling. Om de massa te bereiken zal men zich wel van den Papieren Zendeling moeten bedienen, want anders komt men er nooit. Nu zal ieder nuchter mensch gevoelen, dat het nu en dan ronddeelen van een boekje of traktaatje lang niet genoeg is en op zichzelve ook niet van zoo groote beteekenis is voor den arbeid der zending. In Holland kan een „verloren zoon" door middel van een enkel traktaatje tot den Heer worden teruggebracht, omdat zijn godsdienstige opvoeding een fondament geeft, waarop kan worden voortgebouwd, bij den Heiden en Mohammedaan heeft men dat niet en al kan een enkel boekje de aandacht wekken en allerlei vragen in het hart doen oprijzen, toch zal het noodig zijn, dat zoo iemand dan stelselmatig en voortdurend bearbeid wordt. De Papieren Zendeling heeft zijn taak volstrekt nog niet volbracht, wanneer hij eenige tientallen boekjes de heidensche en Mohammedaansche wereld ingeslingerd heeft, maar hij moet stelselmatig, methodisch en ook met volharding arbeiden, om eeuwigheidsvrucht te zien op zijn arbeid. Ik zeg dat juist hier, om te voorkomen, dat mijn berekening van zooeven zou leiden tot een prutserige, kruideniersachtige regeling van den zendingsarbeid, die alleen maar uit is op een koopje, want deze methode, hoe goedkoop ook, zal aan de zendende gemeente nog schatten gelds kosten. e. En dan is er nog een motief, dat ons dringt aan den arbeid voor den Papieren Zendeling onze volle aandacht te wijden. Het is angstig om te zien welk een wedloop het zendingsonderwijs moet houden met het Gouvernementsorïdefwijs. Die races kunnen wij op den duur natuurlijk niet volhouden. Wij hebben nu reeds het godsdienstonderwijs facultatief moeten stellen op onze scholen en ik voorzie, dat wij in de toekomst nog wel eens een veer zullen moeten laten. Is het wonder, dat sommige zendelingen zich afvragen of wij er niet op rekenen moeten, dat het onderwijs ons weldra geheel zal ontglippen. Onze gemeentescholen zullen wij natuurüjk moeten aanhouden tot eiken prijs, maar de school als propagandamiddel kon ons wel eens spoedig ontvallen. Ook dat zal ons dwingen om naar een andere werkwijze om te zien. Zullen wij ooit de school als propagandamiddel loslaten, dan moeten wij gereed zijn om een anderen weg in te slaan en mij komt het voor, dat wij dan onze krachten even nuttig, zoo niet nuttiger zullen kunnen gebruiken door het verspreiden van Christelijke lektuur, als nu door het geven van onderwijs. En daarom maakt ook deze kwestie het tot eisch der zending om meer dan tot dusver te doen aan den arbeid van den Papieren Zendeling. Een goed jager moet zorgen, dat hij meer dan één pijl op zijn boog heeft en een goed officier rekent er op, dat hem meer dan één wapen ontnomen zal worden en het komt mij voor, dat men ook in de zending met die mogelijkheden moet rekenen. Zoodra de eene weg ons wordt afgesneden, moeten wij klaar zijn om een anderen weg in te slaan — dat is een waardige houding voor hen, die vast besloten zijn te overwinnen, het kost dan wat het wil. f. En nu willen wij nog op één punt wijzen, om u de noodzakelijkheid van den arbeid van den Papieren Zendeling aan te toonen. Ook in de heidenwereld, maar vooral in de Mohammedanenwereld zijn Nicodemussen, dat zijn menschen, die geen vrede hebben met hetgeen hun godsdienst hun biedt en die zoeken naar iets anders en beters. Nu moet men weten hoe de Inlanders elkander controleeren en elkanders doen en laten nagaan, om te gevoelen hoe moeilijk het voor zulk een zoekende ziel is om tot den zendeling of den helper te gaan, en ook hem de vragen te doen, die er leven in zijn hart. Zoodra het bezoek wat veelvuldig, wat lang en intiem gaat worden, gaat het als een loopend vuurtje door de Inlandsche wereld, dat zulk een ziel „in gevaar van het Christendom" is. Dan komt de strijd, nog voordat zij iets beters heeft leeren kennen en het is te begrijpen, dat zulk een nog ongewapende ziel tegen zulk een heftigen tegenstand niet opgewassen is. Het gevolg is, dat men niet meer tot den Zendeling komen durft en dat de vragen der ziel naar iets beters dan het heidendom en de Islam leert, gesmoord, maar niet beantwoord worden. Kan men nu zulk een zoeker wat lektuur in handen spelen dan kan wel een antwoord worden gegeven op de vragen van zulk een hart, dan behoeft hij niet te vroeg en ongewapend in den strijd gezonden te worden, dan kan aan die stillen in de landen worden gewerkt en dan kan het Evangelie juist daar komen, waar het de meeste kans heeft om wortel te schieten en vruchten te dragen. Ik heb het in mijn vorige gemeente bijgewoond, dat een distriktshoofd twee jaren lang in alle stilte trachtte machtig te worden, wat er aan Christelijke lektuur te krijgen was, dat hij dat alles des nachts las en dan zorgvuldig opborg in den nok van zijn huis, dat hij het Oude Testament geheel had doorgelezen, voordat • één van zijn huisgenooten hem ook maar ooit had zien lezen en dat hij toen eerst naar de kerk en naar mijn huis kwam om van den Christelijken godsdienst meer te hooren. En dit geval staat niet op zichzelf. Daar zijn meer Nicodemussen in de Mohammedaansche wereld dan men denkt en hun aanwezigheid eischt van ons, dat wij, het Christendom ook propageeren door den Papieren Zendeling. De stichting van de gemeente te Indramajoe is niet de vrucht van schoolarbeid of prediking, doch van het leenen van een Javaanschen bijbel. Verleden jaar ontving ik het bericht, dat in een Mohammedaansche dessa een tiental menschen was. die bij mij in Garoet een Christelijken scheurkalender hadden gekocht en die nu des avonds, ieder met het blaadje van dien dag bij elkaar kwamen om dat samen te lezen en te bespreken en toen ik voorstelde om eens met die menschen te komen praten, durfde niemand mij in zijn huis te ontvangen. Voor mij was er bij die Nicodemussen nog geen plaats, maar voor den Papieren Zendeling wel. Ik ontmoette een Javaanschen landmeter, die nooit in de kerk kwam, maar die reeds jaren lang in stilte zijn bijbel las. Een vrouw van een regent heeft mij herhaaldelijk gezegd, hoe gaarne zij eens de godsdienstoefening zou bijwonen, doch zij durfde niet, zij vroeg mij echter haar een exemplaar te zenden van alle boekjes, die over het Christendom handelden. Eén van mijn collega's op Java heeft een geheelen bundel van brieven, ontvangen naar aanleiding van verspreide lektuur, waaronder één, die met bloed is geschreven. Ja ook de Nicodemussen op Java roepen ons toe, dat wij meer ernst moeten maken met den arbeid van den Papieren Zendeling. g. En — om nu maar niet meer te noemen — wil ik ten slotte nog op één punt wijzen, n.1. de verkrijging van een gemotiveerde volksopinie omtrent het Christendom. Ik zal hier niet gaan opsommen welk een allerdwaaste opinies omtrent het Christendom vaak leven onder het Javaansche volk en die door de vijanden der zending krachtig worden gepropageerd. Zoo gek kan het verhaal omtrent de christenen niet zijn of het vindt geloof en wordt, flink aangedikt, verder verteld. Zulke praatjes maken menschen zeer vooringenomen tegen de zending. Men is geen vijand van het Christendom omdat men zich niet met zijn leer kan vereenigen, maar omdat men niets van zijn leer weet. En dit geldt nu niet alleen het domme volk, maar ook de meer ontwikkelden. Ik wil nu niet spreken over de zotteklap, die in het achterland onder het eenvoudige volk nog wordt gehoord, doch ik wijs slechts op een artikel, kort geleden verschenen in een der Javaansche bladen. Daarin werd met breed gebaar en met een aplomb van de hoogste wetenschap verkondigd, dat de Islam de godsdienst van hygiëne en vooruitgang bij uitnemendheid was. Stoombooten, sporen, luchtschepen en onderzeeërs, dat alles had de menschheid aan den Islam te danken. Reeds Mohammed heeft dit alles voorzien en voorzegd. Dit alles wordt bewezen met een vers uit den Koran en als men dan dat vers naslaat, dan ziet men, dat men met datzelfde vers net zoo goed bewijzen kan, dat ieder uwer mij f 100.— moet geven voor den Papieren Zendeling dan dat Mohammed vliegmachinen en onderzeeërs heeft voorspeld. Maar, dat bemerkt een Inlander niet en door zulke „welgedocumenteerde stukken" wordt algemeen de gedachte gewekt, dat het Christendom eigenlijk zoo achterlijk is, dat het niet eens de moeite waard is om er kennis mede te maken. Wat heeft het Christendom daar nu tegenover te stellen? Natuurlijk kunnen de zendelingen en helpers zulke beweringen beslist tegenspreken, doch zij bereiken maar enkelen en hun woord dringt niet tot de massa door. De zending moet trachten wat meer tot „het volk" te spreken, opdat het volk ook zuiverder kome te staan voor de keuze tusschen Islam en Christendom. Versta mij goed, nooit zou ik wenschen, dat wij aanvallen deden op den Islam en dat wij de uitnemendheid van het Christendom boven den Islam zouden gaan aantoonen, wij moeten eenvoudig aantoonen, wat het Christendom is, wil, belooft en eischt, wij moeten de vooroordeelen trachten weg te nemen, in het kort, wij moeten invloed uitoefenen op de publieke opinie en dat zullen wij het best kunnen doen door middel van de pers, dus door den arbeid van den Papieren Zendeling. Mij dunkt, ik behoef wel niet meer motieven te noemen, die ons dringen tot dezen arbeid. Het genoemde is zeker reeds genoeg om ons te doen zien, dat de arbeid van den Papieren Zendeling niet maar een liefhebberijtje is van enkele zendelingen, maar een onafwijsbare eisch der zending. II. En nu iets over de geschiedenis van den Papieren Zendeling.' Reeds lang hadden vele broeders de behoefte gevoeld aan Christelijke lektuur en zij, die er toe in staat waren, hadden dan ook reeds gedaan, wat zij konden, om Indië aan wat lektuur te helpen. Dat alles moet zeker met groote dankbaarheid worden erkend, ook al moet er dadelijk aan worden toegevoegd, dat dit streven van enkelen, niet veel invloed had op het geheel, omdat het geldgebrek onder de zendelingen niet alleen epidemisch, maar ook chronisch heerscht en zij dus slechts betrekkelijk weinig konden doen. # Van meer beteekenis is de arbeid der Maleische vereeniging voor Christelijke lektuur te Batavia. Die vereeniging heeft voorzeker uitnemend werk geleverd. Zij gaf reeds meer dan vijftig boeken en boekjes uit. Over het algemeen is haar lektuur echter voor de Christenen. Maar ook die vereeniging heeft slechts een gering kapitaal, waardoor zij haar vleugelen niet kan uitslaan en dan zij geeft alleen in het Maleisch uit, zooals haar naam aanduidt. Door ondergeteekende werd op de zendingsconferentie te Meester Cornelis een referaat gehouden over „De Papieren Zendeling" en, aangezien de gedachten, in dat referaat uitgesproken, leefden in ieders hart, kwam men daar tot de benoeming van een commissie van zendelingen uit alle zendingscorporaties, die op Java arbeidden, welke commissie de taak had te zorgen voor de uitgave van Christelijke lektuur in de vier talen van Java, het Maleisch, Javaansch, Madoereesch en Soendaneesch. Dezelfde gedachte, die ons daartoe dreef, leefde ook in het hart van de bestuurders van het Ned. traktaat Genootschap te Amsterdam. Daarin zagen wij een vingerwijzing van boven en wij sloegen de handen ineen om door gemeenschappelijken arbeid ons doel te bereiken. Hier past ons een woord van warme hulde aan dat Genootschap. Waar de zendingsbesturen of niets van zich lieten hooren op ons verzoek om hulp of ons met een „fooitje" afscheepten, daar heeft dit traktaat-genootschap steeds aan onze zijde gestaan en al kon het niet doen, wat het wilde, het heeft gedaan, wat het kon. ? >lBtusschen zaten wij in Indië, ook niet stil. Op iederen hemelvaartsdag werd in alle Inlandsche gemeenten voor dit doel gecollecteerd en voor dat gecollecteerde geld werden reeds 80 boekjes uitgegeven. Vijf jaren geleden begonnen wij ook met de uitgave van een Maleischen-Christelijken scheurkalender, ieder jaar in een oplage van 10.000 ex. Bij eenig nadenken zal men gevoelen, wat dit voor een beteekenis heeft voor den zendingsarbeid. Maar nu zijn wij aan het einde van ons kunnen en moeten wij dien arbeid staken, tenzij de christenen van Holland eens verschrikt wakker worden en de oogen eens open gaan voor dezen beteekenisvollen arbeid. Dit werk staken — „dat verhoede God" — hebben wij vaak uitgeroepen en ik zou het zoo heerlijk vinden, wanneer nu ook de Christenen en met name ook de zendingsbesturen eens beslist zeiden: „Dat zullen ook wij verhoeden". Het Ned. traktaat Genootschap te Amsterdam wil in het vaderland eens een krachtige actie beginnen om aan de zending dien ramp te sparen en om den Papieren Zendeling in staat te stellen veel meer te doen dan hij tot dusver nog doen kon. III. Want waarlijk, daar blijft nog reusachtig veel te doen over. Ieder voelt dat op Java en ieder tracht dan ook te doen, wat hij kan. Zoo geeft br. Tiemersma den „Bantara Hindia" — den „Indischen Heraut" — uit, een goed geredigeerd Maleisch Christelijk weekblad, maar voornamelijk voor de helpers en meer gevorderde Christenen ,— en het is slechts met de grootste moeite, dat hij zijn blad op de been houdt. Dan geeft hij ook den „Panaboer" — „de Zaaier" — uit, een klein, Maleisch evangelisatieblaadje met plaatjes. Maar wat geeft dit alles als de zendelingen het niet koopen en verspreiden kunnen? - Broeder v. Benthem heeft het initiatief genomen tot de uitgave van het Soendaneesche maandblaadje „Bedja Kaboengahan" — de blijde boodschap en de broeders v. As en v. d. Weg geven de „Doekoen" uit. Door de Gereformeerden op Midden Java wordt een Javaansch blad uitgegeven in een reuzenoplage. De nood was dien broeders opgelegd en daarom hebben zij gezegd „Wee mij, indien ik het niet doe", maar nu moeten zij vaak zeggen „Wee mij, want ik kan het niet volhouden". Alleen onder de Gereformeerde broeders is een heerlijke, krachtige frissche actie op dit gebied. Daar heeft men niet alleen de beteekenis van dezen arbeid erkend, maar ook krachtig en methodisch aangepakt, daar worden de zendelingen ook door hun besturen in staat gesteld om iets op dit gebied te doen. Wanneer ik met bewondering en hartelijke sympathie de actie dezer broeders op het gebied van lektuurverspreiding gadesla, dan weet ik niet, wien mijn hulde het meeste geldt, den zendelingen, die de actie voeren of den besturen, die de actie zoo krachtig steunen, doch erkend moet worden, dat de zending der Gereformeerden in dit opzicht hoogst gunstig uitsteekt boven de andere corporaties, die op Java arbeiden en ik geloof ook te mogen zeggen, dat dit niet zoozeer ligt aan de zendelingen als wel aan de zendelingsbesturen. IV. j Doch laat ons nu maar niet al te zeer klagen over het verleden, maar liever den blik op de toekomst slaan en ons eens afvragen wat wij in de toekomst ■— en dan liefst in de naaste toekomst — moeten doen. Na al hetgeen reeds is gezegd, zal het u duidelijk zijn, dat wij voor Indië drieërlei soort lektuur noodig hebben, n.1. a. lektuur om. te kunnen inwerken op de publieke opinie. b. lektuur voor directe propaganda en c. lektuur voor de Christen Inlanders en Chineezen. Voor de eerstgenoemde lektuur komt mij het meest geschikt voor een Maleisch Christelijk dagblad. Niemand uwer zal het toch als een te groote weelde achten, wanneer er naast die 22 Inlandsche periodieken nu eindelijk ook eens een Maleisch Christelijk dagblad werd opgericht. Terecht noemen wij het reeds een schande dat Indië nog niet eens een Holl. Christelijk dagblad heeft en dat ieder Christen daar verplicht is het met één van de liberale bladen des ongeloofs te doen en met warme belangstelling volgen wij dan ook de actie der Christenen om tot oprichting van zulk een blad te komen. Doch heeft de Europeaan reeds zulk een dagblad noodig, de Christen Chinees en Inlander zeker niet minder. Reeds dit zou een groote zegen zijn, dat hij dan niet meer verplicht was iederen dag een vijandig blad in huis te ontvangen, dat spot met wat hem heilig en dierbaar is.. En dan vergete men niet, dat de Christen Chinees en Inlander nog een vreemdeling is in het toepassen van het Christendom in het dagelijksche leven en dat hem dit van meet af aan moet geleerd worden. En dan zou men door zulk een blad kunnen inwerken op de publieke opinie. Naast dat groote dagblad zou er op ieder taalgebied zeker ook plaats zijn voor een eigen week- of maandblaadje. Ik dénk b.v. aan een blaadje als de Doekoen. Daarin worden allerlei raadgevingen gedaan op het gebied der gezondheid en daarin wordt dan ook telkens een eenvoudig stukje Christendom gegeven. Bespreekt het groote blad het Christendom in de maatschappij, zulk een blaadje bespreekt het Christendom in het huisgezin. Maar dan hebben wij ook meer directe ptopagandalektuur noodig. Dat moeten echter geen strijdschriften zijn, maar een eenvoudige teekening van wat het Christendom eischt en biedt. Het liefst geef ik die boekjes in den vorm van een verhaal, zooals b.v.: Karunagaran of een Hindoe, die God zoekt. Dat is het verhaal van een heiden, die alles doet om vrede te vinden en eindelijk bij Jezus dien vrede vindt. Pa Samar, II Mais, De schuld van Ali bin Oemar, De Olifantendrijver, enz. enz. Niet vechten tegen den Islam of tegen het Heidendom dus, maar eenvoudig uit voorbeelden laten zien, wat het Christendom van den mensch maakt. Van dergelijke boekjes moeten wij een rijke verscheidenheid hebben. En dan tenslotte moeten wij flink medewerken aan de stichting van een Christelijke literatuur. Zoo gaf ik verleden jaar „Het leven van John Paton". Zoo heb ik in copie „De vierde Wijze uit het Oosten", „Lenteboden". Zoo is men nu aan het afdrukken van mijn „Het Christelijk geloof". Christelijke lektuur zou ik hier willen opgevat zien in de ruimste beteekenis van het woord. En wij moeten niet alleen zorgen dat die lektuur er komt, maar ook, dat zij onder de menschen komt. Er zal krachtig en stelselmatig mede gecolporteerd moeten worden. Nu is het een feit, dat de meeste zendelingen met veel werk overladen zijn en dat zij daardoor niet altijd gelegenheid hebben om te zorgen voor een krachtige colportage. Ik geloof, dat wij daarom zooveel mogelijk moeten komen tot concentreeren van dezen arbeid. Wanneer het Ned. Traktaat-Genootschap nu eens van ieder zendingsbestuur een flinke jaar lij ksche subsidie ontving en hier in Holland nu eens optrad als vertegenwoordiger van dezen arbeid, wanneer ieder, die gevoelt welk een beteekenis deze arbeid kan hebben, nu eens krachtig in de beurs tastte en deed wat hij kon, en wanneer in Indië dan ook één flink centrum voor dezen arbeid werd gesticht en de regeling daarvan werd overgelaten aan de commissie van den Papieren Zendeling — dan kon er misschien nog veel worden ingehaald, van wat tot dusver zop schromelijk werd verzuimd. De arbeid van den Papieren Zendeling heeft recht op ieders medewerking. Voor dezen heerlijken arbeid, die warm wordt aanbevolen door het Ned. Traktaat-Genootschap, de Ned. Zend. Ver., den oud'Gouv. Generaal Idenburg en den oud-Minister H. Colijn, ontvangt ook ondergeteekende gaarne giften. C. J. HOEKENDIJK. APELDOORN. Borneolaan 1.