CB ►0776 z p b 13oc M ure Rei'k;s 1888-1938 Het Ze ndingswerk van onzen Wereldbond door H. Gordeaü Uitgave van het Nederlandsch Jongelings-Verbond Singel 58 Telefoon 48888 1888 — 1938 Na vijftig jaren Het Zendingswerk van onzen Wereldbond door H. Gordeau UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH JONGELINGS-VERBOND, SINGEL 58 TELEFOON 48888 AMSTERDAM C. ACHTSTE SERIE — NUMMER 5 CJ. M.V. en Zending onlosmakelijk verbonden. Reeds in de Grondwet van onzen Wereldbond — de z.g.n. Parijzer Basis, welke bij de oprichtingsvergadering in 1855 onder biddend opzien tot God werd geformuleerd en aanvaard, — kwam tot uitdrukking, dat de CJ. M.V. een zendingstaak heeft. De Chr. Vereenigingen van jongemannen hebben ten doel in één groot Verbond samen te brengen alle jongemannen, die Jezus Christus als hun Verlosser en als hun God erkennen, volgens de Heilige Schriften, — die in hun leer en leven Zijne discipelen wenschen te zijn en — die samen willen werken, om het Rijk van hun Meester onder andere jonge menschen uit te breiden. Het spreekt wel van zelf, dat de opdracht in die laatste zinsnede gegeven, in de aanvankelijk zeer eenvoudige Jongelingsvereenigingen allereerst zóó werd verstaan, dat een echte C.J.M.V.-er, die door genade zeggen mocht den Heiland te hebben leeren kennen, nu zelf ook niet rustte eer hij zijn makker van de heerlijke verandering in zijn leven verteld had, en ernstig had getracht, als een andere Andreas, dien vriend mede tot Jezus te leiden. Die makker was natuurlijk geen heiden, meestal iemand óók uit christelijk milieu, maar hij wist nog niet wat „bekeering" is. En de zendingstaak was: alles in het werk te stellen voorzoover dat menschen mogelijk is opdat ook hij tot bekeering mocht komen. Van den beginne af aan echter had ook de joden- en heidenzending de volle belangstelling van de C.J.M.V.ers. In ons eigen land niet het minst. En menig lid dier eenvoudige C.J.V. werd zelf zoozeer door de zendingsroeping gegrepen, dat hij niet rustte eer hij zelf uit mocht gaan in de heidenwereld om daar het Rijk van Zijn Mees- ter uit te breiden. Nog bestaan er in ons land en in ons Verbond vereenigingen, die enkele tientallen zendelingen uit haar midden en in den loop der jaren voort zagen komen. Zoo ontstonden er tal van persoonlijke banden tusschen bepaalde zendingsvelden en bepaalde vereenigingen, en het Onderwerp: Zending is er een dat nog bij voortduring op onze vereenigingsroosters voor komt. Ja, het staat zelfs zoo, dat men rustig kan zeggen: Het gaat altijd in die Vereenigingen het best, waar warme belangstelling voor de zending wordt gevonden. En menig Zendeling met verlof weet dan ook heel goed, dat hij in een plaatselijke C.J.M.V. allicht hartelijk welkom is, wanneer hij eens een avond over zijn werk wil komen praten. Zoo drijft dus ook ons Verbond, en nu reeds meer dan vijftig jaar, op zijn manier zending: door het bestudeeren van de zendingsvraag en de zendingsterreinen, door het bijeen brengen van gelden, door zendelingen uit te noodigen voor het doen van mededeelingen, en niet het minst daardoor, dat uit zijn kringen talrijke jongemannen voort kwamen en voort komen, die geheel hun leven in den dienst der Zending hebben gegeven. Maar een eigen zending hebben we nimmer gehad. We werkten altijd van harte mee aan hetgeen de bestaande Genootschappen voor de Zending ondernamen en in de latere jaren, sinds de verschillende Zendingscorporaties via Oegstgeest samenwerken, kon Oegstgeest jaarlijks tot een niet onaanzienlijk bedrag op bijdragen uit de N.J.V.-kringen rekenen. Dat dit zoo moge blijven hopen we van ganscher harte. Want offervaardigheid voor de Zending is meestal, en dat geldt niet het minst voor jonge menschen, de thermometer, op wiens schaal de warmtegraad van eigen geestelijk leven af te lezen valt. De C.J.M.V. ondertusschen, hoewel een sterk internationaal verschijnsel, vertoont toch allerwege de goede eigenschap van zich tot op bepaalde hoogte aan te kunnen passen in eigen milieu en aan eigen volksaard of bijzondere nationale omstandigheden. Wie de vraag stelt, wat b.v. de C.J.M.V. in Nederland wel haast als van zelf onder zendingsarbeid zou moeten verstaan, zal niet verwonderd wezen, wanneer uit het antwoord blijkt, dat onze belangstelling altijd bij voorkeur uit is gegaan tot ons eigen Oost en West Indië vooral. Het zou heel vreemd zijn indien dat anders ware. Voor alle andere landen geldt dit natuurlijk evenzeer. En zeer groote Rijken, gelijk de Vereenigde Staten van Noord Amerika b.v. of als Engeland, die eenerzijds allerlei niet-christelijke jeugd uit Indië, China, Korea, de Philipijnen en Japan bij zich binnen zagen stroomen of in eigen kolonieën duizend maal duizend niet christelijke jongeren óp zagen groeien, moesten er den een of anderen dag ook wel toe komen, hun C.J.M.V.'s te vragen of zij ten opzichte van dat Verre Oosten geen zendingstaak hadden. Het antwoord der Y.M.C.A. in de Vereenigde Staten en van Engeland en Schotland is zeer duidelijk geweest. In die landen is een eigen Zendingswerk ontstaan van wereldomvattenden aard. En aan het feit, dat in 1938 dit z.g.n. Foreignwork juist een halve eeuw bestaat, wenschen we dit nummer onzer Brochurereeks te wijden. Mount Hermon. Het gevaar is niet denkbeeldig, dat iemand, uit de laatste woorden van ons eerste hoofdstuk, de conclusie zou trekken, dat de Amerikaansche Regeering en de Engelsche Regeering zich tot de Y.M.C.A. gewend zouden hebben met de vraag iets te gaan doen voor de jeugd der koloniën of voor de jonge landverhuizers, die Amerika vanuit Indië, China en Japan binnen stroomden. Dat was natuurlijk niet het geval. Geestelijke arbeid bloeit als regel uit geestelijke opwekking op. God roept op zeker oogenblik een mensch en door den Heiligen Geest gedreven vat die een nieuwen tak van arbeid op Gods wereldakker aan! Wat ons wereldbondswerk in het algemeen, en de C.J.M.V. van Amerika in het bijzonder aan den grooten Evangelist Dwight Lymann Moody te danken heeft is niet makkelijk te overschatten.1). Het was in den zomer van het jaar 1886 en Dr. John R. Mott, toen nog student aan de Cornell Universiteit en juist onlangs tot bekeering gekomen, had een schrijven ontvangen van den bekenden Studenten-Secretaris van het Internationale Comité der Y.M.C.A. voor Nd. Amerika en Canada, C. K. Ober. In de Evangelisten-School op Mount Hermon zou de Eerste Internationale en Interdenominationale Christen Studenten Conferentie worden gehouden. Luther Wishard, de collega van Ober, had daar bij op Moody aangedrongen. Moody had eerst even geaarzeld maar het voorstel tenslotte tóch aanvaard; echter op voorwaarde, dat het samenzijn ongeveer 4 weken zou duren, dat er dagelijks slechts 2 uur Zitting zou wezen, terwijl de rest van den tijd voor ontspanning, zwemmen, wandelen en onderling gesprek zou worden vrij gehouden. Uit de ') Zie de brochure: „Vuur van den hemel". 150 daarvoor in aanmerking komende studenten was John. Mott er een. Met een hart brandend van verwachting besloot hij er heen te gaan. Hij verlangde „het geheim van Moody's invloed" te leeren kennen. Die Conferentie van Mount Hermon, — onder dien naam is ze in de geschiedenis bekend, — zou 26 dagen duren van 7 Juli tot 3 Augustus. Er bleken 251 jongemannen van 89 verschillende Hooge Scholen aanwezig te zijn. Daaronder begrepen een klein groepje uit andere landen, lederen dag was er slechts één volledige zitting. Dus hadden de gasten volop gelegenheid voor ontspanning en lichaamsoefening en het prachtige berglandschap lokte uit tot velerlei tochten. Heel wat vriendschappen voor het heele leven werden daar gesloten. Onder het hoog geboomte van den Mount Hermon kwamen ze in groepen bijeen om den Sprekers vragen te stellen; en in den vallenden avond, om met elkaar na te praten, om saam de zielen tot God te verheffen, of ook wel, in de eenzaamheid te bidden en na te denken. Tegen het einde kwam de zitting, welke op Mott's toekomst en die van menig ander een beslissenden invloed zou hebben. Eén der aanwezigen studenten, Robert Wilder, van Princeton College, een rustig en bescheiden man, maar met een ware hartstocht voor de geestelijke dingen, besloot tot Moody te gaan. Hij stelde hem voor, — wat toen nog een geheel nieuwe gedachte moest worden genoemd, — dat er een bijeenkomst zou worden gehouden, die uitsluitend zou worden toegesproken door studenten van verschillende nationaliteit. Moody geraakte door dit voorstel even in verwarring en raadpleegde Luther Wishard en C. K. Ober. Zij ondersteunden Wilders plan. Ook Moody stemde toe. En zoo werd die bijeenkomst samen geroepen. In de geschiedenis der Chr. Studentenbeweging is deze vergadering bekend als „De Meeting der tien Nationaliteiten". Drie der sprekende studenten waren n.1. de zoons van Amerikaansche Zendelingen in China, Perzië en Indië. Verder voerden het woord: een Noord Amerikaansche Indiaan; een Duitscher; een Deen; een Noor; een Japanees; een Armeniër en een Siamees. Iedere student hield, een toespraak van 3 minuten over den nood van het land, dat hij vertegenwoordigde.„Daar waren mannen", getuigde Mott later, „ontroerd tot in het diepst van hun ziel. We gingen weg uit die vergadering, zonder de toespraken verder te bediscuteeren. Iedereen was rustig. We kwamen weer bijeen onder de pijnboomen. Ik heb wel eens gehoord van „een nacht van gebed". Dat werd er een! Ik weet van menigeen, die tot diep in den nacht bleef bidden. Die boomenachtergrond werd dien nacht het tooneel van menigen kamp, waarin het onzelfzuchtige en het heldhaftige in den mensch, de overwinning behaalden". Robert Wilders zuster,Grace Wilder, had het in haar hart gekregen, God te bidden, of deze Conferentie, waaraan haar Broer deelnam, 100 studenten mocht opleveren, die zich vrijwillig aan zouden melden voor den dienst der Zending. Ze wist dat haar Broer daar eveneens om bad, en dat hij het ook aan enkele anderen had medegedeeld. Met Mott sprak hij er over, toen ze samen naar de rivier gingen, om te zwemmen. Een kleine groep jongemannen, die reeds besloten hadden hun leven in den dienst der Zending te geven, kwam eiken dag een oogenblik samen tot gebed. Het begon onder een boom. Maar toen het aantal steeg, vergaderden ze in een klasselokaal. Telkens kwamen er meer tot overgave, de een na den ander. Het hoogtepunt beschreef Mott zelf in een Toespraak aldus: „De Conferentie liep reeds naar het einde, toen er een samenkomst gehouden werd, waarover ik niet veel zal zeggen. Het was te heilig We kwamen daar samen in het duister. Man na man rees op, om te vertellen, waarom hij besloten had een Vrijwilliger te worden. God sprak door réaliteit Het was daarom zoo vreemd niet, dat gedurende de sluitingsuren van die Conferentie het aantal Vrijwilligers grootelijks toenam. Bij het begin der Mount Hermon Conferentie waren minder dan een half dozijn der aanwezige studenten van plan zendeling te worden. Op den laatsten dag hadden er 99 die beslissing genomen en een stuk onderteekend, waarin het heette: „Wij zijn gewillig en begeerig, indien God het toe staat, zendeling te worden ". Negen en negentig hadden dat papier geteekend. En de Conferentie werd gesloten, maar den volgenden morgen kwamen deze 99 nog eens voor een afscheidsbidstond bijeen Het was in een kamer in de Recitation Hall. Er waren geen stoelen genoeg, zoodat sommigen moesten staan. Maar we bogen allen de knieën, en terwijl we daar geknield lagen, in dat laatste oogenblik van gebed uit brandende harten, toen kwam de honderdste man en knielde mèt ons neer". Dat John Mott zelf tot hen behoorde is duidelijk genoeg. Twee jaar later ontstond, door deze „honderd", de Studenten-Vrijwilliger-Beweging-voor de Zending, wier meer dan 13000 leden naar de Zendingsvelden gingen, of zullen gaan! Uit deze studentenbeweging kwamen al meer mannen voort, die zich voor de groote steden gaven. En zij zorgden er weer voor, dat deze Amerikaansche Groote Stadsvereenigingen zelf zendingsarbeid begonnen te drijven. We hebben deze dingen reeds eerder verteld Maar het was noodig ze ook hier nog eens te herhalen, omdat het groote Zendingswerk van de voornamelijk Angelsaksische Vereenigingen, dat nu vijftig jaar bestaat, hier z'n oorsprong en z'n aanvang vond. Uit een studentenbeweging? Inderdaad. En dat is ook niet zoozeer te verwonderen, omdat in Amerika de Studentenorganisatie altijd een onderdeel is geweest van de Y.M.C.A. ') Zie onze brochure: „Dr. John. R. Mott" Luther Wishard. Lattier Wishard zelf, een der leiders van de Mount Hermon Conferentie, — geen student meer, die eerst z'n studie nog moest voleindigen, zooals de „honderd" — trok er het eerst op uit, om als pionier nieuwe zendingsgebieden te gaan zoeken en te openen. Van 1877 tot 1888 had hij reeds de leidende positie gehad bij de oprichting en uitbreiding der Christen Studenten Vereenigingen in Noord Amerika. Hij had gestudeerd in Princeton, waar de later zoo beroemd geworden President der Vereenigde Staten, Woodrow Wilson een van zijn medestudenten was. Reeds vóór hun tijd bestonden er in Amerika Christen Studentenvereenigingen. Bij gelegenheid dat deze verschillende Studentenvereenigingen werden gereorganiseerd en bijeen gebracht in de Internationale Conventie der Noord Amerikaansche Vereenigingen, — dat was in 1877, — werd Luther Wishard tot haar Algemeen Secretaris benoemd; een roeping, dadelijk door hem gevolgd. Persoonlijk verklaarde hij reeds bij de aanvaarding van dit nieuwe ambt, — en dus vóór de Mount Hermon Conferentie, dat het uiteindelijk zijn bedoeling was heel z'n leven te wijden aan den Zendingsarbeid overzee. Richard Morse, destijds Generaal Secretaris van de geheele Amerikaansche en Canadeesche Y.M.C.A. trachtte hem duidelijk te maken, dat hij dat het best kon doen door rustig zijn werk onder de studenten voort te zetten in zijn eigen land. Onder hen immers moesten de mannen schuilen, die de toekomstige zendelingen zouden zijn. Later gebruikte Morse dat zelfde argument ook tegenover Dr. Mott, onzen huldigen wereldbönds-voorzitter. Doch én de een én de ander hebben uiteindelijk toch gekozen voor een wereldwijden zendingsarbeid, waar aan ze zich zelf hebben gegeven. Eer Luther Wishard échter zoover kwam, had hij in een tien jarigen arbeid bereikt, dat in eigen land 258 Vereenigingen voor Studenten bloeiden met een 12000 leden. Overhaast verliet hij zijn inlandsen en post zeker niet. Reeds in 1878 bereikte hem een bericht van een georganiseerde groep studenten te Sapporo in Japan, waarin de wensch tot uiting kwam om nauwer aansluiting met studenten in Amerika. Kort daarop kwamen brieven binnen van Ceylon en uit China, waarin werd medegedeeld, dat er ook Studenten Vereenigingen aldaar werden opgericht. Dat alles verlevendigde natuurlijk zijn moed. En vanaf het jaar 1883 begon hij er ernstig over te denken te eeniger tijd een Reis om de Wereld te gaan maken, teneinde allerwege nieuwe Studentenvereenigingen op te richten, en deze met al de reeds bestaande in een soort van Wereldfederatie samen te brengen. Daarop volgde de Mount Hermon Conferentie van 1886, die waarlijk niet spoorloos voorbij ging. De Studentenvrijwilligerbeweging ontwikkelde zich merkwaardig en snel. Daarna kwam de laatste stoot! In 1887, op de Northfield-Studenten-Conferentie, was één der sprekers Dr. Jacob Chambedain, een zendeling uit Indië. Hij kwam met het dringend verzoek, dat de Amerikaansche Studentenvereenigingen de noodige Secretarissen uit zouden zenden, om in de groote steden van Indië Vereenigingen te komen stichten. Geheel onder den indruk dier noodiging begon Wishard pogingen aan te wenden om gelden voor dat doel bijeen te brengen. Tegelijkertijd vroeg hij een langdurig verlof aan. John Mott had toen juist z'n studies beëindigd. Hem werd gevraagd tijdelijk in dienst te komen bij de Studentenbeweging. Het verlof door Luther Wishard aangevraagd werd verleend. En in het najaar van 1887 schreef Richard Morse aan het Wereldcomité te Genéve, omtrent de plannen van Wishard. In de lente van 1888 kwam Wishard over naar Europa. Hij hoopte dat het hem lukken mocht ook in de Oude Wereld een Christen Studenten Beweging in het leven te roepen. Als eerste stap in die richting kon hij een bepaald getal Engelsche Studenten uitnoodigen voor de volgende Northfield Conferentie. Zelf was hij trouwens ook van plan zóó vroeg weer naar Amerika terug te keeren, dat hij die Conferentie mee maken kon. Maar in Europa drong men er bij hem op aan de Wereldconferentie van onzen Wereldbond re Stockholm mee te gaan maken. Hij deed het, kreeg er de gelegenheid zijn groote zendingsplan te ontwikkelen en de vergadering kwam er zoo van onder den indruk, dat besloten werd Wishard te vragen voor vijf jaar in dienst van den Wereldbond te komen voor werk in Indië en het Verre Oosten in het algemeen. Diezelfde Wereldconferentie besloot eveneens op heel den Wereldbond een beroep te doen, om dit nieuwe werk door gave en hartelijk gebed te steunen. Reeds eerder merkten we op, dat vooral de Angelsaksische landen hier gehoor aan gaven; alsmede waarom dit ook wel zoo moest zijn. Nadat Wishard in September 1888 naar de Vereenigde Staten terug was gekeerd, maakte hij nog z'n laatste toebereidselen voor de groote reis en ging daarna scheep voor Japan, waar hij op 8 Januari 1889 voet aan wal zette. Luther Wishard is zonder twijfel een van de merkwaardigste Vereenigingsleiders geweest, uit heel het laatste vierde deel van de vorige eeuw. Had hij niets anders gedaan dan den stoot te geven tot het Foreignwork, waar van we thans het Gouden Jubileum vieren, het ware genoeg geweest om zijn naam te doen voortleven onder de latere geslachten. Toch is hij weinig bekend. En daarom temeer grepen we deze gelegenheid aan om zijn verdiensten nog eens naar voren te brengen. De zendende Organisaties. Op die Stockholmer Conferentie van 1888 werd niet alleen de wenschelijkheid van „arbeid in tot nog toe niet bereikte landen" gevoeld; ze liet ook een Oproep uitgaan door heel den Wereldbond en naar alle Nationale Verbonden, om dit nieuwe werk ter hand te nemen. Een aantal Verbonden gaven onmiddellijk antwoord. In September 88 ging Luther Wishard terug naar de Vereenigde Staten om nog nadere voorbereidingen te treffen en kort daarop ging hij te scheep voor Japan, waar hij 8 Januari 1889 landde. Zijn plan en vertrek maakten de belangstelling vooral der Noord Amerikaansche Vereenigingen nog levendiger gaande. Toen, drie maanden later, de Internationale Conventie afgevaardigden van de Vereenigde Staten en Canada tezamen bracht werden de besluiten der Stockholmer Conferentie niet alleen aanvaard maar, onder indruk van de toespraak van John. T. Swift, den Algemeen Secretaris van de C. J. M. V. van Tokio, werd het benoodigde fleld voor twee Zendingssecretarissen op slag bijeen gebracht. Dat wil zeggen, dat de Y. M. C. A. van New York City de onkosten van den heer Swift garandeerde en die van Philadelfia haar eigen Algemeen Secretaris David Mc Conaughy afstond om naar Indië te gaan en tevens voor zijn salaris en reis wilde zorgen. Het Internationale Comité vroeg voorzichtiglijk zelf niet anders beschouwd te worden, dan als bemiddelend lichaam tusschen de verschillende plaatselijke Vereenigingen, welke uit wilden zenden, en die zelf overigens de verantwoordelijkheid dienden te dragen voor de vertrekkende Secretarissen. In September 89 handelde dit Internationale Comité opnieuw over dezen Zendingsarbeid. Geleerd door de ervaring van verschillende Zendingsgenootschappen stel- de het voor het nieuwe werk eenige beginselen vast, die in hoofdzaak op dit oogenblik nóg gelden. Allereerst bepaalde men, dat ontvangsten en uitgaven voor dit nieuwe werk in iedere zendende Vereeniging geheel afgescheiden moesten worden gehouden van het gewone budget. De uitgezonden Secretarissen zouden er voorts in hun nieuwe arbeidsveld allereerst op bedacht zijn inboorlingen op te leiden als leekekrachten of beroepssecretarissen. Ze hadden Vereenigingen te stichten, welke zoo spoedig mogelijk in eigen kosten konden voorzien. Eindelijk nog diende er gewerkt te worden in harmonie en samenwerking met de zendelingen, de Zendingsgenootschappen en de Kerken. Van deze bepalingen is slechts dat van de finantieele verantwoordelijkheid later gewijzigd, terwijl een zeer belangrijk beginsel er aan toe is gevoegd, n.1.: dat de Vereenigingen op de Zendingsvelden zoo spoedig mogelijk moesten worden gebracht in den toestand van zelf-bestuur en eigen propaganda. Deze beginselen zijn zoo trouw toegepast, dat b.v. in 1922, toen het getal vreemde Secretarissen op zijn hoogst was, de inlandsche Secretarissen toch reeds driemaal zoo talrijk waren. Heden ten dage is de verhouding bijna overal van tien of meer tot één. Het jaar 1889 dan zag Secretarissen binnen dringen in Japan en Indië. In 1891 werd een Secretaris naar Brazilië gezonden. Daarop gingen, in snelle opeenvolging Secretarissen naar China, Korea, de Philipijnen, Palestina, Egypte, Turkije, Zuid-Afrika, Argentinië, Uruguay, Chili, Peru, Mexico, Porto Rico en Cuba. Dit alles geldt Noord-Amerikaansche Secretarissen en zendende Vereenigingen. Het verhaal van den pioniersarbeid der C.J.M.V. in China, waar men alleen kon binnenkomen door eerst het vertrouwen en den steun der z.g.n. literati, de geletterden te winnen, vormt een der meest dramatische hoofdstuk- ken uit de geschiedenis der nieuwere Zending. En niemand zal er in slagen de positie te begrijpen, welke het C.J.M.V. werk heden ten dage in dit reusachtige Rijk inneemt, wanneer hij niet eerst van die vóórgeschiedenis heeft kennis genomen. De geschiedenis van den pioniersarbeid in tal van andere werelddeelen is niet minder aangrijpend en we moeten hopen, dat zij nog eens uitvoerig en volledig worde geschreven. Een tweetal boeken in het Engelsch gepubliceerd, geven hiervoor reeds waardevolle gegevens. ,J discover the Oriënt" (Ik ontdek het Oosten) van Fletcher Broekman en ,A Pilgrimmage of Ideas" van Sherwood Eddy. (Een Pelgrimstocht der ideeën). De Noord-Amerikaansche Y.M.C.A.'s ondertusschen hebben dit Uitlandsche Werk nog op een gansch andere en meer indirecte wijze bevorderd. Zij stichtten n.1. heel een keten van Vereenigingen voor Chineezen en Japanners in Hawaii, langs de kusten der Stille Zuidzee en op andere plaatsen. Bovendien aanvaardden zij een geweldige verantwoordelijkheid door het in 't leven roepen van een speciaal Comité voor Vriendelijke Betrekkingen tusschen de duizenden uitlandsche Studenten, die de Universiteiten van Noord-Amerika bezoeken. Daardoor namen ze op zich in den meest letterlijken zin van het woord iedere nieuw aankomende groep van elk jaar in het Amerikaansche leven binnen te leiden, in het bijzonder wat betreft de Kerken, de Chr. Vereenigingen, Tehuizen en allerlei Instituten met een sociaal bedoelen. Ten overvloede stichtten ze ook, in de groote Universiteitssteden, Christen Studenten Vereenigingen onder leiding van Secretarissen, die bijzonderlijk voor dit werk werden opgeleid, en die zelf uit de verschillende werelddeelen afkomstig waren. Ernstige mannen, die in de gelegenheid waren dit werk van nabij gade te slaan, beschouwen het als een van de vruchtbaarste zendings-werkzaamheden door deze Noord-Amerikaansche Vereenigingen ter hand genomen. Nog op een andere manier trouwens wisten ze dezen uitlandschen arbeid indirect te steunen. Ze stelden n.1. de noodige beurzen ter beschikking van jongemannen uit de pas geopende nieuwe landen, waardoor deze in de gelegenheid werden gesteld te studeeren, of practisch te worden klaar gemaakt aan de Universiteiten en Amerikaansche Secretarissen-scholen of in de groote Amerikaansche Vereenigingen. In later tijd bewezen de CJ. M.V.'s in steden als Shanghai en Honkong zelf weer soortgelijken dienst aan andere vreemde jongemannen. Het werk ten behoeve van Amerikaansche soldaten en zeelieden, mede door deze Vereenigingen verricht, valt uit den aard der zaak eigenlijk buiten dezen zendingsarbeid. Wel droeg ook dit er in hooge mate toe bij, dat het groote Wereldbondsideaal in alle deelen der wereld bekendheid verwierf. En indirect werkte dus ook dit werk de uitbreidingsgedachte sterk in de hand. De allerbelangrijkste steun voor dezen wereldwijden arbeid echter werd ongetwijfeld verleend door het beschikbaar stellen van toegewijde en geheel voor hun taak berekende beroeps-secretarissen. Daarvan profiteerden niet alleen de organisaties in het Verre Oosten, maar ook die in Britsch Indië, de Nabije Oost, Latijnsch Amerika en Europa. Wanneer we ons hier beperken tot de namen van hen, die op dit oogenblik niet meer in actieven dienst zijn, dan kunnen we rustig vaststellen, dat het leven van mannen als Fletcher Broekman. D. Willard Lyon, Galen N. Fisher, Sidney Phelps, E. C. Carter, Sherwood Eddy, A. C. Harte, C.J. Ewald en tal van andere hunner collega's, voor de Vereenigingen, welke zij over heel het wereldrond hebben gediend, onvergetelijk zullen blijven. Ja menigmaal erkent heel een natie dankbaar den invloed, dien zij op het volksleven hebben uitgeoefend. Het aantal Buitenlandsche Secretarissen dat voor rekening der Noord-Amerikaansche Vereenigingen in andere werelddeelen dienst deed bedroeg in 1891 slechts 4; 26 in 1901; 149 in 1911; 218 in 1921; 227 in 1925. Dat was het hoogtepunt. In 1931 waren het er 138 en in 1937 (het laatste jaar waaromtrent ons cijfers ter beschikking staan) 49. Welke offers aan geld er noodig waren om dit alles mogelijk te maken mogen de volgende cijfers uitdrukken. In 1891 bedroeg het totaal 9558 dollars, in 1926 was dit gestegen tot 1.961.717 dollars. En tijdens de diepste inzinking in 1926 was het toch altijd nog 416.000 dollars. Voor 1937 steeg het weer tot 500.400 dollars. Ondertusschen waren op tal van plaatsen der wereld groote Vereenigingsgebouwen gesticht, die een gezamenlijke waarde van 7.000.000 dollars vertegenwoordigden. En hiervan hadden de Noord-Amerikaansche Vereenigingen nog eens voor 3.800.000 dollars verstrekt. Sindsdien hebben ze voor dergelijke Gebouwen opnieuw meer dan 2.000.000 dollars bijeen gebracht. En diezelfde Vereenigingen offerden bovendien nog dikwijls en edelmoediglijk telkens wanneer er een beroep op haar werd gedaan voor de slachtoffers van hongers- of watersnood of van aardbevingen in China, Japan, het Nabije Oosten, of waar dan ook. Misschien merkt iemand ietwat smalend op: Ja, goed. Zooveel cijfers en zooveel dollars, dat is nu eenmaal echt Amerikaansch! Iedereen heeft het recht zooiets te zeggen, wanneer hij zelf, zij het dan ook slechts naar verhouding, inderdaad soortgelijke offers gebracht heeft. Maar bovendien bedenke hij nu ook eens welke offers aan tijd er gedurende deze halve eeuw van Zendingsarbeid wel gebracht moeten zijn, om dit werk te beginnen en ... om het door te zetten en vol te houdenl Hoeveel offers aan huiselijk geluk, gezondheid en familieleven tevens. Toch meenen de belangrijkste leiders van heel het Amerikaansche C.J.M.V.-werk, dat juist deze zendingsarbeid er het meest toe bijgedragen heeft het geestelijk element van den Vereenigingsarbeid op peil te houden. En ze zijn er vast van overtuigd, dat hun C.J.M.V. in de dalende lijn zou komen, zoo haast zij haar handen van deze zendingstaak af trok. Inderdaad Mount Hermon heeft wel vrucht gedragen! De overige zendende landen. ENGELAND. De 'Wereldconferentie van Stockholm 1888 had ook voor Engeland niet te vergeefs haar Resoluties over Zendingsarbeid genomen. Nog onder den invloed dezer geestdriftige Bijeenkomsten besloot het Engelsche Bondsbestuur een van z'n Secretarissen, Hind Smith, naar het Nabije Oosten en naar Indië te zenden, om te gaan zien, of er mogelijkheid was ook daar Vereenigingen te stichten. Lang daarvoor echter had dit Bestuur reeds verbinding met de zendingsbeweging. Eenige jaren vroeger toch had het Hudson Taylor geholpen, door uit den kring der Vereenigingen een aantal jonge mannen aan te wijzen, die hem als zendelingen zouden helpen. En in 1884 werkte George Williams reeds met een groep Amerikaansche Vrienden samen teneinde gelden bijeen te brengen, waaruit voor het Evangelisatiewerk in Osaka (Japan) en voor de CJ. M.V. aldaar een groot Gebouw kon worden gesticht. Het nieuwe werk kwam reeds dadelijk met het Amerikaansche in contact, doordat Luther Wishard daarvoor zorgde en tevens doordat David Mc. Conaughy op weg naar Indië met de Engelsche Vereenigingen in aanraking kwam. Ook verder is deze samenwerking in stand gebleven. De eerste Engelsche Buitenlandsche Secretarissen, die uitgezonden werden gaven vooral aandacht aan jongemannen, van Engelschen of anderen oorsprong, die in vreemde werelddeelen hun brood trachtten te verdienen, terwijl de Noord-Amerikaansche Vereenigingen er meer op uit waren den Vereenigingsarbeid te stichten en uit te breiden onder de ingeborenen der landen, waarheen ze gezonden werden. Die eerste twee Engelsche Secretarissen waren W. Hind Smith en Robert Mc Can. Zij togen naar Egypte en Indië. Terwijl de beide eerste Ame- rikanen naar Japan en Indië trokken. W. Hind Smith bestudeerde tevens de situatie in Palestina. Gedurende de verloopen halve eeuw hebben voorts Engelsche Secretarissen voor het Buitenlandsche Werk gearbeid in Indië, Burma, de Maleische Staten, Singapore, China, Irak, Egypte, Palestina, Joegoslavië, Britsch Gyana, Barbados en Jamaica. Telkens nieuwe velden van beroepsarbeiders te voorzien was ook hier het eerste en voornaamste doel, maar vooral werd getracht zoo spoedig mogelijk tot een dusdanige ontwikkeling te komen, dat ieder nieuw werk in eigen onkosten kon voorzien. Sinds 1895 werd heel de zorg voor dit buitenlandsche werk overgenomen door een afzonderlijke Commissie uit het Engelsche Bondsbestuur samengesteld: het Departement voor den arbeid over zee. In 1921 bedroeg het aantal van deze Engelsch-buitenlandsche Secretarissen in totaal 15 en het budget van het Departement voor arbeid over zee steeg tot 14.355 pond sterling. Hoe trouw de Engelsche C.J.M.V.'s achter dit werk zijn blijven staan blijkt wel uit het feit, dat men, toen de malaise het hevigst woedde, — in 1931 n.1. — toch niet meer dan 3 Secretarissen liet gaan. In 1936 onderhield men 9 Secretarissen met een bedrag aan onkosten van 5.220 pond sterling. Evenals bij ons is ook in Engeland de Christen Studentenbeweging een geheel zelfstandige en onafhankelijke organisatie, — dit in tegenstelling met Amerika. De samenwerking tusschen de C.J.M.V. en de Studentenvereeniging is er dan ook weinig innig. Toch zijn een aantal der Engelsche buitenlandsche Beroepsarbeiders uit de Chr. Studentenbeweging voortgekomen, en een hunner bracht het tot den post van Bisschop der Anglikaansche diocees in Hongkong. SCHOTLAND. De Schotsche Vereeni gingen namen in 1896 dit zendingswerk op. Zij zonden toen een Beroepssecretaris naar Lahore. Om gezondheidsredenen moest hij reeds na drie jaar repatrieeren. Hij verbrak echter zijn relaties tot den zendingsarbeid allerminst. In 1910 was hij het die de Internationale Zendingsconfe- rentie van Edinburg organiseerde en de Internationale Zendingsraad, die naar aanleiding dezer Conferentie in het leven werd geroepen, benoemde hem tot zijn Algemeen Secretaris. Deze zelfde arbeider, J. H. Oldham, was het wiens drijvende geest achter de groote Conferentie der Kerken stond, die vorig jaar zomer te Oxford werd gehouden. Inmiddels hebben ook de Schotsche Vereenigingen nu reeds tientallen jaren lang het zendingswerk voortgezet. Hun werk stond in 1921 op het hoogste punt, toen ze 3 Secretarissen over zee hadden, die tot een bedrag van 1.748 pond sterling ondersteund werden. AUSTRALIë. Sinds 1909 neemt ook Australië actief in den C.J.M.V. zendingsarbeid deel. Het werd daartoe gebracht door een bezoek van John Henry Lang. De belangstelling welke hij in Australië wist te wekken leidde er toe dat men geldelijken steun voor den arbeid in Indië begon te geven, terwijl men tevens, tenminste voor een bepaalden tijd, sommige eigen Beroepssecretarissen afstond. In 1925 bezocht de zeer bekende Christen-Indiër, de heer Daniël Swamidoss, dit kleinste werelddeel. Hij had reeds een jarenlangen arbeid achter den rug, vooral ten bate van het zeer uitgebreid platteland van Indië en de duizenden dorpen, waarin de bevolking onderdak vindt. Wie Swamidoss kent, met zijn sterke persoonlijkheid en zijn edel en vriendelijk karakter, kan zich voorttellen welken indruk het maakte hem van zijn arbeid te hooren vertellen. Heel het leven der Indiërs wordt er door omgezet: de gezondheidstoestand, de wijze van het land te bebouwen, het maatschappelijke en economische leven der dorpelingen. Maar bovendien heeft het werk van Swamidoss deuren geopend, waardoor het mogelijk werd het volle Evangelie van Jezus Christus te verkondigen. De Australische C.J.M.V. is dan ook doorgegaan zijn arbeid te steunen en nog steeds offert ze voor het Indische Verbond. NIEUW ZEELAND. Nieuw Zeeland ligt zeer geisoleerd en heeft eigenlijk meer dan genoeg te doen onder z'n eigen 50.000 Maori's. Toch werkt het al sinds jaren met Australië samen ten bate van het Buitenlandsche werk van den Wereldbond. Voor een bepaalden tijd stond het zijn eigen beroepssecretaris af voor het werk onder de 60.000 Indianen in Fiji. Door gebrek aan fondsen is deze arbeid sinds kort tot stilstand gekomen. DENEMARKEN. Wie de offtcieele gegevens nagaat van het aandeel dat Denemarken in den buitenlandschen zendingsarbeid van den Wereldbond voor zijn rekening heeft, komt makkelijk tot een totaal onjuiste conclusie. In feite is er geen land, dat verhoudingsgewijs zoo veel doet als juist Denemarken. Dat wordt dadelijk en volkomen duidelijk, wanneer we mededeelen dat de C.J.M.V.'s en de C.J.M.V.'s van dit kleine land met zijn 4.000.000 inwoners niet minder opbrengen dan al hetgeen noodig is voor de 44 zendelingen, die door de Deensche Kerk zijn uitgezonden. Voegen we daar nu nog bij de drie Deensch buitenlandsche Secretarissen, eveneens door de C.J.M.V. onderhouden en die in China en Mantsjoerije arbeiden, dan zullen we wel beter in staat zijn den inderdaad bewonderenswaardigen zendingsgeest onzer Deensche Vrienden te waardeeren. Het eerste contact tusschen de Deensche Vereenigingen en het Uitlandsche werk van den Wereldbond kwam tot stand toen het Indische Nationale Verbond om drie Deensche Secretarissen vroeg. Het onderhoud dezer drie mannen werd gevonden door een samenwerking tusschen de Noord-Amerikaansche Vereenigingen, het Indische Verbond zelf en de Deensche C.J.M.V. Bij deze drie zendeling-secretarissen was o.a. Dr. L. P. Larsen, een van de persoonlijkheden, die op heel het zendingswerk in Indië het sterkst hun stempel hebben gezet. In 1906 vroegen de Deensche Secretarissen, die in Mantsjoerije werkten, of de Deensche C.J.M.V. hen niet eenige Secretarissen meer konden zenden, om het werk onder de Indische jeugd beter te kunnen aanvatten. Als antwoord daarop zonden ze dadelijk eenige van hun eigen meest bekwame leiders. De Deensche deelneming aan het Wereldbondswerk dateert van 1908. Dertig jaar zijn sinds verloopen, maar die medewerking is al dien tijd ononderbroken doorgezet. Tusschen 1921 en 1931 onderhielden de Deensche CJ. M.V.'s gemiddeld 4 Beroepssecretarissen in buitenlandschen dienst. Dat beteekende een offer van rond 57.000 Deensche Kronen jaarlijks. Dit heele Deensche werk kenmerkt zich door tweeërlei. Ten eerste was men er bereid met andere Verbonden saam te werken, om voor gezamenlijke rekening een of meer Secretarissen uit te zenden. En waar het aantal nog braak liggende zendingsvelden, die reeds herhaaldelijk om hulp vroegen, nog steeds groot genoeg is, zou het zeker wenschelijk zijn, dat meer Nationale Verbonden ten deze eveneens samenwerking zochten. Niet alleen dat daarmee de roepende landen zouden worden gediend, maar ook voor de zendende Nationale Verbonden zelf is dergelijke arbeid altijd weer van buitengewone beteekenis gebleken. Rijke geestelijke zegen voor de C.J.M. V. die er aan mee doet, — de historie heeft dat wel uitgewezen, — volgt altijd. De tweede oorzaak van het welslagen der Deensche C.J.M.V.-zending is te vinden in het feit, dat zooveel leden der Vereenigingen elk persoonlijk daarvoor offeren. Juist het groote aantal kleinere bijdragen geeft den arbeid stabiliteit, terwijl zeer groote giften maar door de een of andere omstandigheid behoeven op te houden, of dadelijk komt heel een zendingspost in gevaar. NOORWEGEN. Evenals de Deensche hebben ook de Noorsche Vereenigingen er altijd in de eerste plaats de voorkeur aan gegeven de bestaande Zendingsgenootschappen in eigen land te steunen. Desondanks vonden ze toch ook nog gelegenheid een tweetal buitenlandsche Beroepssecretarissen te steunen, die in China arbeidden. Op heden steunen zij het werk op Madagascar. ZWEDEN. Ook de Zweedsche Vereenigingen hebben het Zendingswerk der Zweedsche Kerk sinds hun ontstaan steeds geholpen. Van de 840 zendelingen, van- uit Zweden door de jaren heen uitgezonden, stammen er 110 uit de C.J.M.V. en 30 hunner worden nog steeds door de Vereenigingen gesteund. En gedurende de laatste negen jaren werkt een der Zweedsche Beroepssecretarissen in Zuidelijk Indië. Bisschop Sandegren, die daar lang heeft gearbeid, schat deze medewerking van de C.J.M.V. zeer hoog. NEDERLAND. Ons eigen Verbond heeft de zendingsgedachte reeds sinds zijn ontstaan aangekweekt en daadwerkelijk in toepassing gebracht. Reeds in de allereerste Chr. Jongelingsvereenigingen werd over zending gesproken en aan zending gedacht. Naar hun bescheiden vermogen werd den jongemannen geleerd uit eigen zak voor allerlei christelijken arbeid fe offeren. Maar uit hun gelederen kwamen ook vele jongemannen voort, die, niet tevreden met voor de zending te geven en te bidden, zelf uit wilden gaan naar de verre heidenwereld. Reeds in 1895 waren 6 zendelingen uit Rotterdam's „Obadja" voortgekomen. Maar in datzelfde jaar bleek ook, dat uit andere C.J.M.V.'s nog 29 zendelingen waren voortgekomen, waaronder 14 uit Amsterdam. Tot op dit oogenblik toe trouwens vindt men onder de rustende en nog werkzame zendelingen verschillende, die eenmaal lid waren van een C.J.M.V. Dat we sinds jaar en dag een speciale en zeer ijverige Zendingscommissie hebben, wier doel en taak het is de zendingsstudie te bevorderen; zoo mogelijk jonge C.J. M.V.'ers, die zich voorbereiden tot zendeling, gedurende hun studietijd en later ook op het hun toegewezen arbeidsveld geestelijk en zedelijk te steunen; en eindelijk ook geldelijke offers voor heel het breede zendingsterrein te verzamelen, bewijst wel dat die aloude zendingsgeest in onze Jongelings- en Jongemannenvereenigingen nog steeds leeft. Naar ruwe schatting brengt het Verbond ten bate der zending jaarlijks, — dank zij de medewerking der jongens in hun eigen „Knapenregiment in dienst der zending" — tusschen de vier en vijf duizend gulden op. Er zou meer kunnen worden gedaan, wanneer alle leden voor den zendingsarbeid warm werden. In den zin van Buitenlandsch C.J.M.V. werk hebben we pas in de laatste jaren het een en ander gedaan. Sinds 1932 zorgden we voor het salaris van een Beroepssecretaris onder de Christelijke Jeugd van de Minahassa van Manado. Krachtens den regel door het Wereldbondsbestuur daarvoor aangegeven, werd de steun ook hier verleend op voorwaarde, dat het werk onder de meer dan 9000 Christen jongens en meisjes, die reeds voor dien tijd eenigszins georganiseerd waren, zoo spoedig mogelijk, b.v. na 5 of 6 jaar, in eigen kosten zou voorzien, opdat met onzen steun weer een ander tot nog toe niet bearbeid veld zou kunnen worden geholpen. Inmiddels namen we in 1936 bovendien het bescheiden salaris voor een inlandschen Jeugdsecretaris, werkzaam onder de ingeborenen van Oost Java, voor onze rekening. Daarnaast heeft de bekende A.M.V.J. zich ten doel gesteld in verschillende grootere steden van Nederlandsch Oost-Indië C.J.M.V.-gebouwen te stichten, waartoe ze ook haar eigen secretarissen uitzendt. En de Nederl. Christen Studentenvereeniging, welke ook in óns land onafhankelijk van de C.J.M.V. bestaat, heeft haar eigen Studentensecretaris op Java. Toch dient erkend te worden, dat in ons land, vergeleken bij hetgeen er elders geschiedt, van bewust georganiseerd Buitenlandsch werk nog nauwelijks sprake is. FRANKRIJK. In dit overwegend Roomsche land kan een Verbond van C.J.M.V.'s uit den aard der zaak slechts over kleine ledentallen spreken en slechts over bescheiden middelen beschikken. Toch heeft ook hier al de jaren door de zendingsgedachte geleefd en resultaten gegeven. Reeds 85 jaar geleden, gaf een der stichters van de C.J.M.V. in Straatsburg, Frangois Coillard, zich geheel om als zendeling in Afrika te gaan arbeiden. Het Fransche Verbond stichtte de Vereeniging te Tanariffe op Madagascar en in Beyrout in Syrië. In deze centra werken op heden 3 buitenlandsche beroepssecretarissen. Hun onderhoud komt gedeeltelijk voor rekening van de plaatsen zelf waar zij arbeiden, gedeeltelijk door de samenwerkende zendingsgenootschappen bijeen. Voorts neemt het Fransche Verbond nog deel aan de stichting van C.J.M.V.'s in Fransch-Afrikaansche gebieden als Algiers, Togoland, Cameroon en Gaboon. DUITSCHLAND. Ook hier kenmerkten zich de Vereenigingen van den beginne af aan door een warmen zendingsdrang, zich uitend in de begeerte veler leden zelf zendeling te worden en in de offervaardigheid, waarmee de zendingsarbeid werd gesteund. Door den Wereldoorlog en al de ellende daarop voor Duitschland gevolgd, is veel van dezen arbeid te gronde gegaan, terwijl er onder het nieuwe régime nauwelijks aan gedacht kan worden. De Vereenigingen van den West Duitschen Bond schonken voorts 15 jaar lang het salaris voor een man, die in samenwerking met de Rijnsche Zending op Sumatra C.J.M.V. s trachtte te stichten onder de jonge Bataks. De man, die daar zeer gezegend werk heeft verricht, de bekende Dr. Verwieben en zijn opvolger, genieten in het bijzonder den steun van den Nederl. Bond van Jongelingsvereenigingen op gereformeerden grondslag. ZWITSERLAND. Vóór den oorlog hadden de Zwitsersche Vereenigingen, geholpen door die van Wurtenberg, een Beroepssecretaris.' in Calicut, op een der zendingsvelden van de Baseier Zending. De groote ramp van 1914-1918 maakte ook aan dit werk een einde. Ondertusschen was er na de Wereldconferentie van 1898, te Bazel gehouden, ook een Zwitsersch Comité gesticht tot steun van het Vereenigingswerk in Portugal, waar Rudolf Horner vijftien jaar lang leefde en werkte en als op rotsen ploegde. Later werd hij een onzer Wereldbondssecretarissen, die een nieuwe taak vond in het werk onder krijgsgevangenen. Na den oorlog heeft het NoordAmerikaansche Verbond, althans ten deele, de verantwoordelijkheid voor Portugal op zich genomen. Op initiatief weer van Rudolf Horner en van het Wereldbonds- bestuur, hielp de Zwitsersche C.J.M.V. ook bij de stichting van een C.J.M.V. te Barcelona, een van de Spaansche steden, welke in dezen tijd door de verschrikkelijke bombardementen geweldig te lijden heeft. En juist nu de Vereeniging van Barcelona het zeer moeilijk heeft, blijven de Zwitsersche CJ.M.V.'ers trouw achter haar staan. Reeds een vluchtige blik over heel het wereldterrein, gelijk we hier gaven, laat zien hoe verscheiden van aard en methode dit Uitlandsche Werk, deze, Zendingsarbeid van den Wereldbond geworden is. Hoe de verschillen ontstonden zou te beantwoorden zijn door een historische bestudeering der onderscheiden omstandigheden waaronder het werk ergens begon en werd voortgezet. Daartoe echter ontbreekt hier de plaats. Wel kunnen we dit vaststellen: De stoot tot heel het Wereldbondszendingswerk werd ongetwijfeld gegeven door Luther D. Wishard. De eerste officieele daad van den Wereldbond ten deze komt voor rekening van een Wereldconferentie, die van Stockholm in 1888. Sinds die merkwaardige vergadering is er nimmer weer een Wereldconferentie gehouden of er werd een Overzicht gegeven van de Velden, waarop thans gearbeid werd en de nood werd onder de oogen gezien van die andere velden, nog braakliggend wat den arbeid van den Wereldbond betreft, en die om hulp riepen. Jarenlang werd ons dat overzicht geschonken en die nood vertolkt door Dr. John. R. Mott, een van de studentenvrijwilligers van de Mount Hermon Conferentie. Wie hem soms mocht beluisteren, terwijl hij over deze dingen sprak, zal die momenten zijn leven lang wel niet meer vergeten. Het ligt echter allerminst in zijn lijn, noch in die van het Wereldbondsbestuur, het bij louter ontroerende of sympathieke woorden te laten. Naast de geestdrift diende er ook om organisatie en doelbewuste actie te worden gedacht. En sinds eenige jaren nu wordt heel de officieele Uitlandsche arbeid overzien, geleid en indien doenlijk tot nog grooter uitgroei gebracht door de z.g.n. „Uitbreidingscommissie van den Wereldbond." De roepende landen. Na ons overzicht, in vogelvlucht slechts, van den arbeid in de verstreken halve eeuw door „de zendende landen" verricht, mogen we ook nog wel even aandacht vragen voor „de roepende landen". Het spreekt vanzelf, dat men den term „roepende landen" met een korrel zout heeft te nemen. Het kwam en het komt wel voor, dat men vanaf een bepaald tot nog toe onbearbeid terrein, zelf zich tot den Wereldbond wendt, maar meestal toch wordt of werd de aandacht van het Wereldbondsbestuur of van de Uitbreidingscommissie op een bepaalde streek gevestigd, door menschen, die er reisden of werkten, of door zendingskrachten van naburige gebieden, zonder dat de betrokkenen voorshands nog wisten of begeerden, dat er voor of onder hen gearbeid zou worden. Van alle eeuw is dat trouwens met de verkondiging van het Evangelie altijd zoo geweest. We behoeven hier slechts te herinneren aan het klassieke voorbeeld van Paulus' droom, waarin de Macedonische man, op den oever staande, hem zoo dringend smeekt: „Kom over en help ons!" terwijl in werkelijkheid de eerste Macedonische stad, welke hij aandoet, Philippi, hem met kerkering, stok en boeien en heelemaal niet met blijdschap of geestdrift ontvangt. Overigens dient hier te worden opgemerkt, dat ons werk ook in verschillende deelen der aarde ontstaan is, zonder dat de Wereldbond, of het z.g.n. Uitlandsche werk er zich mee heeft bemoeid. In Azië, Zuid-Amerika en zelfs onder de Negers van de Goudkust in Afrika kwamen C.J.M.V.'s tot stand, zonder dat de Wereldbond er het initiatief toe had genomen of er tijden lang van wist. Ook in Syrië en Palestina bestonden reeds Vereenigingen, — ze leefden wel is waar niet lang, — zoo rond 1852 en 1860. Vóór- Indië was de bakermat van een der alleroudste Vereenigingen voor christelijke jeugd. „De Christelijke Jeugdmaatschappij", die in 1825 door de bemoeiingen van één der medewerkers van zendeling William Carey in het leven werd geroepen binnen de muren van Calcutta. Deze maatschappij bleef voortbestaan, doch smolt later met de C.J.M.V. samen, welke in 1854 werd gesticht. De Vereeniging van Colombo dateert van 1858, die van Kandy werd in 1858 opgericht. De eerste Chineesche C.J.M.V. werd in 1880 te Shanghai gesticht. De Yokohama vereeniging was er al in 1870. Al deze Vereenigingen hadden middellijk hun ontstaan te danken aan jonge Westerlingen, die ook in het Oosten hunkerden naar den geest en de sfeer, die ze in hun eigen Vereenigingen in het Vaderland hadden leeren kennen, hetzij ze uit Europa dan wel uit de Vereenigde Staten afkomstig waren. De eerste Christelijke Jongemannenvereenigingen in Zuidelijk Indië werden in 1873 opgericht. En hun aantal werd sterk uitgebreid naar aanleiding van een Evangelisatie-campagne in 1880 door Dr. Somerville gehouden. In Azië was, minstens wat haar oorsprong betreft, de Christen Studenten beweging ten nauwste met die der C.J.M.V. verbonden. Reeds spraken we over de vroege stichting van verschillende Christen Studentenvereenigingen in Indië, China en Japan. Deze Vereenigingen waren het, die Luther D. Wishard verwelkomden, toen hij in 1889 in het Oosten kwam. Hij"zelf stichtte onmiddellijk de C.J.M.V. in Tokio en installeerde er John. T. Swift als Beroepssecretaris. Deze laatste achtte een Vereenigingsgebouw voor alles noodzakelijk. Maar er waren geen fondsen voor. Kort tevoren echter had hij juist 25.000 dollar geërfd, en hij begon maar vast met dit bedrag te schenken. Vóór den zomer van 1889 had Wishard de eerste Conferentie van Christen Studenten te Kyoto bij elkaar. Op die Conferentie ontstond de slagzin: „Maak Jezus Koning!" een leuze, die door eenige studentengeneraties heen werd voortgedragen en later door de in 1935 gestichte Wereld Federatie van Christen Studenten werd overgenomen. Na een kort verblijf in China, toog 'Wishard naar Indië, waar hij vroeg genoeg aankwam om den tweeden Amerikaanschen Secretaris David Mc Conaughy te kunnen begroeten. Samen stichtten zij de C.J.M.V. te Madras en spoedig daarna ontstonden er ook in andere deelen van die streek Vereenigingen. Het is zeker, dat Mc Conaughy een wel toebereiden bodem vond, want het lukte hem binnen enkele maanden, alle Indische Vereenigingen in een Nationaal Indisch Verbond te vereenigen. Dit Verbond vroeg en verkreeg in 1891 toelating in onzen Wereldbond. Na een kort verblijf in Indië keerde Wishard weer tot China terug, waar het hoog tijd werd een poging te wagen tot toebereiding van het arbeidsveld, want China als geheel was in die dagen weinig vriendelijk tegenover het Christendom gestemd. Doch ook hier bleef hij weer niet lang. Spoedig vertrok hij naar Ceylon en Indië en later weer naar Perzië (Iran) en het Nabije Oosten, dat toen geheel onder Turksch bewind stond. Zelfs bezocht hij Rusland. Daarmee werd Luther D. Wishard een der eerste groote Christen wereldreizigers, die ondanks het feit, dat ze telkens maar kort ergens vertoeven toch diepe voetsporen achterlaten in iederen grond, dien ze betraden. Terug in Noord-Amerika vond hij daar, dat heel het werk sterken voortgang had. Juist was er een Secretaris afgezonden naar Brazilië om de landstaal te gaan bestudeeren, als een voorbereiding tot het werk, dat hij er later hoopte aan te vangen. Andere Secretarissen boden zich voor den buitenlandschen arbeid aan. Het werd noodig gelden bijeen te brengen voor hun reis, hun onderhoud en voor andere noodzakelijke uitgaven. Deze finantieele arbeid is Wishard altijd het zwaarst gevallen. Maar moedig heeft hij toch ook onder dit werk zijn schouders gezet en hij hield vol tot 1898, toen Dr. John R. Mott de taak overnam. Deze was inmiddels Algemeen Secretaris der Christen Studenten Vereenigingen geworden en was toen juist terug van een merkwaardige reis om de wereld, die hem gedurende de jaren 1895—1897 in beslag genomen had. Dat was Dr. Mott's eerste groote zendingsreis, ondernomen met een drievoudig doel: de bestaande Vereenigingen te versterken; nieuwe Vereenigingen te stichten; en vooral Nationale Christen Studentenfederaties te vormen, die zich konden" aansluiten bij de Wereldfederatie, welke vlak voor zijn afreis tot stand gekomen was. In China en Japan zijn de Verbonden van C.J.M.V.'s eigenlijk pas in later tijd gevormd. De Studentenbeweging ontstond daar eerst. Uit haar kwam de C.J.M.V. voort, van welke de Studentenorganisaties verder een onderdeel vormden. De groote-stads-C.J.M.V.'s van China dateeren van het begin dezer eeuw. Sindsdien echter is dan ook de C.J.M.V. daar een kracht geworden, welke zich door heel het nationale leven heen voelbaar maakt. Het begin dezer eeuw zag ook de stichting van Vereenigingen op de Philipijnen, Cuba en in Porto Rico, — altegader streken, waarvoor de Vereenigingen van de Vereenigde Staten zich na den oorlog met Spanje, verantwoordelijk gevoelden. Tegelijkertijd is ook het werk in Argentinië, Chili, Mexico en Korea aangevat. En in elk dezer landen draagt het werk toch een eigen nationaal karakter. Deze pioniersarbeid, dit aldoor maar uitzetten van nieuwe stekken, hield aan tot ongeveer 1912. De noodzakelijkheid om zoo spoedig mogelijk de ingeborenen van een bepaalde streek zelf verantwoordelijkheid te laten dragen is zonder twijfel door deze Vereenigingspioniers eerder gevoeld dan door de Kerken. En daardoor kon het beginsel van zelfbestuur in den Wereldbonds-zendingsarbeid eerder in toepassing worden gebracht, dan op de andere zendingsvelden. Een nieuw zendingstijdperk voor de C. J. M. V.s brak aan met de verschijning van Dr. Mott's boek: The Decisive Hout of Christian Missions. Het beslissende uur voor de Christelijke Zending. Hierin vroeg hij met nadruk er alles op te zetten, dat krachtige, Christelijke persoonlijkheden uit de ingeborenen der zendingsvelden zouden worden gewonnen, en juist deze mannen dan rustig verantwoordelijkheid te laten dragen. Natuurlijk dienden ook zij vooraf te worden opgeleid tot hun taak. Leerde de Wereldbond ook deze kunst wellicht eerder dan de Kerken? Of had de C. J. M. V. meer roekeloosheid, meer durf, omdat zij jonger en beweeglijker was, en niet zulke bindende verantwoordelijkheden had als de Kerk? Wat ook de verklaring moge zijn, het feit blijft bestaan, dat door de toepassing van dit beginsel een groep leidende krachten naar voren is gekomen, die evenveel begaafdheid als toewijding lieten zien. Zoowel uit Indië als het Verre Oosten. We behoeven hier slechts de namen te noemen van mannen als: C. T. Wang, H. H. Kung, David Z. T. Yui, K. T. Paul en 5. K. Datta om de juistheid van genoemd beginsel duidelijk te maken. Reeds vóór den Wereldoorlog bekleedden deze mannen belangrijke posten, en de kritieke periode, welke daarop volgde bracht hun latente leidersgaven nog sterker naar voren. Onmiddellijk na den Wereldoorlog werd er op tal van Amerikaansche en Engelsche Secretarissen een beroep gedaan, zich beschikbaar te stellen voor zeer moeilijk en verantwoordelijk werk in het veranderde Europa. Daar echter ook, evengoed als in Indië of het Verre Oosten, hebben de Secretarissen uit de volkeren zelf voortgekomen, wel bewezen, dat ze in staat waren zich te verheffen tot de eischen van het oogenblik. En in Europa zoo goed als in Indië en het Verre Oosten is van menigen inlandschen of van buitenaf overgekomen Secretaris meer gevergd, dan binnen menschelijke kracht ligt. K. T. Paul en David Yui, beide Algemeen secretaris van hun eigen nationaal Verbond, zijn menschelijkerwijs gesproken te vroeg gestorven, dank zij hun onvermoeide pogingen de zending onzer C. J. M. V.s uit te dragen tot in de geweldige massa's van noodlijdenden, voor wier bestaan als landbouwers, voor wier opvoeding en voor wier geloofsleven ze trachtten te doen, wat maar mogelijk was. Ook het verscheiden van Walter W. Gethman ligt ons nog te versch in het geheugen, om niet mede ook aan hem hier te gedenken. Ook hij was een lid van de Studenten-Vrijwilliger-Beweging en hij had gehoopt eens zendingsarbeid in Afrika te mogen verrichten. Zijn levenstaak zou een andere zijn. Eerst organiseerde hij, na zijn studie voltooid te hebben, het Y. M. C. A. werk onder de Amerikaansche troepen op de Mexicaansche grens. Later deed hij soortgelijk werk voor Generaal Pershings' leger in Europa. Na den oorlog werd hij naar de jonge Republiek van Czechoslovakye geroepen, waar bij de C. J. M. V. geheel reorganiseerde, tot hij in 1926, als opvolger van Dr. Karl Fries tot Algemeen Secretaris van onzen Wereldbond beroepen werd. „Door zijn jaren van gezondheid en lichamelijke sterkte heen, droeg hij lasten boven de kracht van welk mensch ook; en waarvan zelfs zijn naaste omgeving meest geen vermoeden had" is van hem getuigd. Ook hij is gegaan, na een ernstig hartslijden, verteerd en versleten in het zendingswerk, waaraan hij zijn leven had gewijd. Niet alleen door den dood echter zijn gaten geslagen in de linie van toegewijde uitlandsche C. J. M. V. secretarissen. Sommigen hunner werden tot belangrijke posten bij het Bestuur en in de Regeering van hun land geroepen. Anderen zocht men om aan het hoofd van groote Onderwijsinstellingen te gaan staan. Weer anderen volgden de uitnoodiging zich geheel voor den zendingsarbeid der Kerk beschikbaar te stellen. Oorlogen en andere ernstige omstandigheden hebben in die halve eeuw maar al te dikwijls de normale ontwikkeling van het Buitenlandsche Werk doorbroken. Ondanks deze beproevingen, welke meest veel te hooge eischen stelden aan de toch al beperkte geldmiddelen, de echte pioniersgeest werd bewaard! De C. ], M. V. heeft in haar eigen zendingsondernemingen altijd hen gezocht, die in den grootsten nood verkeerden, en haar leiders hebben nimmer gerust eer er althans iets was gedaan, om in dien nood te voorzien. Hier zij slechts herinnerd, — om maar een enkel voorbeeld te nemen, — aan het z.g.n. „duizend karakters systeem" door een C. J. M. V. Se- cretaris uitgedacht en dat de basis geworden is voor de massa-opvoeding-beweging in China; of aan het reconstructie-werk voor het platteland van de Indische C. J. M. V.; en eindelijk nog aan de School voor Lichamelijke Ontwikkeling in Indië, die bezig is in de letterlijke beteekenis van het woord een natie van leiders te voorzien, die op het terrein van hygiëne en ontspanning experts kunnen worden genoemd. Maar ook andere zegeningen, dikwijls minder uitwendig zichtbaar, heeft dit zendingswerk gebracht. Het is haast niet mogelijk te overschatten welk een zegen in menig jong leven is gebracht, in het leven van heele volken zelfs, d oor het invoeren van zomerkampen voor jongens en jongemannen, gelijk trouwens de reorganisatie van heel het Jongenswerk sinds de Conferentie van Pörtschach, onmiddellijk na den oorlog, van het hoogste belang blijkt te zijn geweest. En van hoe ver reikenden invloed is nog steeds het verstrekken van goede en gezonde lectuur. Misschien wordt zelfs deze arbeid slechts in beteekenis overtroffen door de groote EvangelisatieWereld-Campagnes door mannen als John. R. Mott en Sherwood Eddy, alsook door de leiders van Nationale Verbonden, we kunnen gerust zeggen in navolging van Dwigt. L. Moody ondernomen. De na-oorlogsche jaren zijn voor de uitbreiding van den Wereldbondszendingsarbeid niet zoo vruchtbaar geweest, als verwacht en gehoopt was. Desondanks is sinds 1921 toch nog begonnen in Irak, Syrië, Palestina, Siam, Nederl. Oost Indië, Egypte, Madagascar, Peru en onder de Bantu-studenten van Zuid-Afrika. Hoe vreemd dat overigens ook schijne, juist in Europa zelf vonden de Buitenlandsch-Werk-Commissies van Amerika en Engeland een gansch nieuw en uitgebreid arbeidsveld, gedurende deze periode. Deze arbeid vloeide voort uit het werk onder de soldaten en krijgsgevangenen, alsmede uit de stichting van tal van nieuwe Staten en sommige bepalingen der Vredesverdragen. Zoo ontstonden C. J. M. V.s van het Amerjkaansch-Engelsche systeem in Estland, Letland, Polen, Roemenië, Griekenland en Joe- goslavië, terwijl we Czecho-slovakye reeds eerder noemden. De Vereenigingen, welke in Rusland bestonden verdwenen geheel, maar een niet voorzien werk onder de Russische emigranten, studenten en andere jongemannen, kwam ervoor in de plaats. Vooral belangrijk is het feit, dat er in een aantal landen daadwerkelijk contact ontstond tusschen den Wereldbond en de Grieksch Orthodoxe Kerken. Vóór den Wereldoorlog was dat heel nog niet denkbaar, al hadden persoonlijkheden als Dr. John. R. Mott, door zijn reizen voor den Wereldfederatie van Christelijke Studenten wel hier en daar reeds persoonlijke banden aangeknoopt. In verschillende der „roepende landen" is men ook reeds zoover gekomen dat de daar nu bestaande C. J. M. V.s op haar beurt werk ter hand genomen hebben ten bate hunner eigen landgenooten, die in vreemde landen vertoeven. Zoo bestaan er in Noord Amerika Chineesche Vereenigingen voor Chineesche en Japansche Vereenigingen voor Japansche studenten. De Indische Vereenigingen hebben met behulp van het Engelsche en Schotsche Verbond Studenten Tehuizen voor Indische studenten gesticht in Londen, Edinburg en Glasgow. Daartoe aangespoord door buitenlandsche C. J. M. V. secretarissen ontstonden zoowel in Indië als in China Nationale Zendingsgenootschappen. Plaatsgebrek belet ons zelfs maar in korte trekken te schetsen, welke diensten de C. J. M. V.s van Indië, China en Japan gedurende den Grooten Oorlog aan eigen soldaten en werkers in Mesopotamië, Palestina, Egypte, Oost Afrika, Griekenland, Frankrijk en elders hebben bewezen. Er zou stof te over zijn voor een waar heldendicht! Twee gewichtige verschijnselen. Twee zeer belangrijke verschijnselen zullen iedereen treffen, die aan het Wereldzendingswerk van den Wereldbond der Chr. Jongemannen Vereenigingen aandacht schenkt. Ten eerste: hoe toont heel deze arbeid een merkwaardige stabiliteit! Ten andere: hoe drijft dit werk de Christenen als vanzelf in de richting van Aller EENHEID in Christus! De gespannen toestand waarin we ook thans weer leven maakt ons wellicht wat minder gevoelig voor de geweldige slagen welke onze Wereldbond de laatste halve eeuw heeft moeten doorstaan. Over den Wereldoorlog spreken we nu verder maar niet. Maar laat ons eens een oogenblik denken aan China alleen: eerst de Boxeropstand; daarna in 1911 de Révolutie met den burgeroorlog, die daarop volgde; het heftig verzet tegen het Christendom in het algemeen en tegenover de C.J.M.V.'s en de Christenstudentenvereenigingen in het bijzonder, durende van 1922 tot 28; daarna de Chineesche Japansche conflicten, tot in den schrikkelijken strijd welke nog altijd daar in het Verre Oosten woedt. In dat alles was en is zooveel reden tot bitterheid en haat, dat menige christelijke beweging eraan ten gronde zou zijn gegaan. In China bogen de C. J. M. V.s zich onder elk dezer schokken; op sommige plaatsen werd het werk voor een tijd stop gezet; maar zoodra de beproeving weer wat luwde werd de arbeid opnieuw aangevat, dikwijls met edeler moed en meer overtuiging; menigmaal ook om te ondervinden, dat nü de autoriteiten en de bevolking te grooter vertrouwen in de C. J. M. V. hadden verkregen. Dergelijke ervaringen bewijzen wel heel duidelijk, dat de C. J. M. V. haar wortelen reeds diep in den bodem heeft geslagen dier volkeren, welke ze ging dienen, en dat haar bestaan er een noodzakelijkheid geworden is. Het is nauwelijks noodig eraan te herinneren dat de economische crises de inkomsten van den Wereldbond en ook der landelijke C. J. M. V.s tot een ongedacht laag peil hebben neergedrukt, jarenlang; en dat „de roepende landen" daaronder als vanzelf het meest te lijden hadden. Maar al was het pijnlijk eens aangeboden hulpkrachten terug te moeten roepen uit menig land, nergens hield daarom de C. J. M. V.arbeid op, dan op Cuba alleen. De proef op de krachten der ingeboren leiders, reeds gedurende den Wereldoorlog noodzakelijk gebleken, moest nog eens worden toegepast. Maar de houding welke de Vereenigingen in de nieuwe gebieden ook nu weer aannamen, die van standvastigheid en toewijding, strekte haar nog eens tot eer! De C. J. M. V. blijkt in die verschillende landen reeds geheel geacclimatiseerd te zijn. En indien de zendingsgeest onzen Wereldbond en de C. J. M. V. gekenmerkt heeft vanaf hun begin, al die arbeid heeft evengoed steeds nog een ander stempel gedragen: dat wat in de latere jaren als het oecumenisch karakter onzer beweging wordt aangewezen; en hetgeen we gewend zijn ons interconfessioneele beginsel te noemen. Reeds van den aanvang af werd als leuze gekozen, het woord uit het Hoogepriesterlijk gebed en dus uit den mond van den Heiland zelf „Opdat zij allen één zijn!" Sinds de eerste Wereldconferentie van 1855 te Parijs hebben de Vereenigingswerkers het als hun plicht beschouwd deze goddelijke opdracht onder de aandacht te brengen, omdat zij zeiven de heerlijkheid dezer eenheid ten deele gesmaakt hadden. Werkers uit den Wereldbond en uit de C. J. M. V. weer waren het die de Studenten-Vrijwilliger-Beweging voor de Zending grondden en inspireerden. Wederkeerig kwam de geweldige stoot door deze beweging aan het zendingswerk in het algemeen gegeven ook weer de Vereenigingen ten goede, waaruit zij eens zelf ontstond. Dr. Mott, Sherwood Eddy, Fletcher Broekman, Galen. M. Fisher, en de meeste der Beroepssecretarissen, die naar de zendingsterreinen togen, behoorden echter niet alleen tot de Vrijwilliger Beweging maar waren tevens de steunpilaren der C. J. M. V. Verscheidene dezer mannen behooren tevens tot de meest vooraanstaande figuren op het zendingsgebied der Kerken. In hun handen berustte de leiding der groote Zendingsconferentie van 1910 in Edinburg, waaruit in later tijd weer de twee groote Conferenties „Voor leven en werk" en „Voor geloof en Orde" zijn voortgekomen. In elk land waar de C. J. M. V. werd ingevoerd, in het Oosten zoo goed als in Latijnsch Amerika, behoorden haar leiders onder degenen, die de Christelijke Eenheid probeerden tot werkelijkheid te maken. Toen de Nationale Zendingsraden werden gevormd, — later zijn ze Nationale Christenraden genoemd, — behoorden weer C. J. M. V.leiders onder de eersten en meest geestdriftigen, die eraan deelnamen en ervoor werkten, in Indië, China, Japan enz. De eerste bestuurders en vaste Secretarissen kwamen zoo goed als allen uit de C. J. M. V. en de Christen Studenten kringen. Een vijfde gedeelte aller afgevaardigden van de Internationale Zendingsconferentie te Jeruzalem waren Secretarissen of werkers der C. J. M. V.s en Studentenvereenigingen, en meer dan de helft der inboorlingen afgevaardigden kwamen mede uit deze beide organisaties voort. Het uitgangspunt der langdurige en zeer moeilijke onderhandelingen, nog steeds aan den gang, om de Anglikaansche, Congregationalistische, Presbyteriaansche en Methodistische Kerken van Vóór-Indië tot eenheid te brengen, kunt ge vinden in een Conferentie, welke gehouden is in 1919 toen Sherwood Eddy door Indië trok. De Anglikaansche Bisschop van Dornamal, Dr. V. S. Azaviah, die dit plan nog steeds warm voorstaat, was een der eerste onderhandelaars, was tevens een der eerste C. J. M. V.secretarissen uit de inboorlingen, door David McConaughy te Madras voor zijn taak opgeleid. Er zouden veel en veel meer voorbeelden van een dergelijken gang van zaken naar voren te brengen zijn. En zonder twijfel hebben de gezamenlijke pogingen der C. J. M. V. Secretarissen over het wereldrond om tot meer Christelijke Eenheid te komen ertoe geleid, dat de Wereldfederatie van Christen Studenten én onze Wereldbond de Oecumenische Beweging zeer belangrijke diensten hebben kunnen bewijzen. En de leider, die meer dan eenig ander nog levend persoon, zoowel den zendingsgeest als de oecumenische gedachte der C. J. M. V.s in eigen leven tot vleesch en bloed heeft gemaakt, is de man, die bij dit Gouden Jubileum mag herdenken, hoe hij, een halve eeuw lang nu reeds, onze Wereldorganisatie heeft gediend, en haar nog leidt als haar Voorzitter: Dr. John. R. Mott. Weer in Stockholm na vijftig jaar. De laatste Wereldconferentie werd begin vorig jaar in Mysore gehouden. De eerste in de geschiedenis van onzen Wereldbond, welke in Azië bijeengeroepen werd. Daar stond als voornaamste punt op de Agenda: de ontmoeting van het Christendom met volkeren van ander geloof. Geheel anders de vergadering van het Wereldbondsbestuur in Mei 1938 te Stockholm! Zij had zich bezig te houden met de vraag: welk verband bestaat er en dient er te bestaan tusschen onze beweging en de verschillende Kerken? De opvatting dat de C. J. M. V. een niet-kerkelijke organisatie zou wezen gaat zeker niet op, wanneer men bij dat woord „kerkelijk" aan de Eene, Heilige, Algemeene Christelijke Kerk zou denken, waarvan onze belijdenis spreekt. Zeker, de C. J. M. V. is een beweging, welke zich fundamenteel onafhankelijk gevoelt en bestuurd wordt door en arbeidt met krachten, die geen kerkelijke ambtsdragers zijn, dat neemt echter niet weg, dat zij altijd weer zich bewust was en begeerd heeft te zijn in die eene, heilige, algemeene Christelijke kerk, terwijl ze trachtte en nog tracht de zending dier Kerk in de wereld te bevorderen. Ook door het z.g.n. „foreignwork" — een woord dat met de vertaling „werk in het buitenland" ook niet geheel juist gedekt is, — poogde ze nu reeds meer dan een halve eeuw lang de éene, heilige, algemeene Christelijke Kerk te dienen. En de bijeenkomsten te Stockholm waren zeker ook tezamen geroepen met het doel God en menschen voor deze halve eeuw van onverdienden zegen op dit Zendingswerk te danken. Dat nog twee der pioniers van heel dezen arbeid, Dr. J. R. Hott en Dr. Karl Fries uit Zweden, vol geestdrift, kracht en toewijding steeds, ook ondanks het klimmen hunner jaren, hier aanwezig waren, gaf wijding te meer aan dit plechtig herdenken. Op denzelfden datum, 1 September 1888, traden zij in dienst van onzen Wereldbond en een terugblik op de sinds verstreken vijftig jaar moet hen wel met stille verbazing en met onbegrensde dankbaarheid vervuld hebben voor hetgeen God ook door hen én door de C. J. M. V. over heel de wereld heeft willen tot stand brengen. De Stockholmervergadering zelf echter was verstandig genoeg zich niet met de geschiedenis alleen maar vooral met de toekomst bezig te houden. En als we de slotsom aller besprekingen, gebeden en overleggingen in enkele woorden samen moeten vatten, dan is net wachtwoord tweevoudig geworden: Nationale verbonden over heel hét aardrijk! ga voort met de uitbreiding van het werk! Er zijn grooter en meer kansen dan vroeger ooit! Maar ook: Denkt er om door eigen leven, door lied en door woord, te blijven getuigen van de Blijde Boodschap, die ge zelf hebt leeren verstaan! Acht en twintig naties waren er vertegenwoordigd, waarvan 24 reeds aangesloten landelijke verbonden vertegenwoordigden. Drie andere kwamen uit Polen en uit den kring der Russische verbannenen. De Wereldbond der Chr. Meisjesvereenigingen en de Wereldfederatie van Christen Studenten en een bezoeker uit Letland gaven mede van hun belangstelling blijk. In de Blaseholm Kerk had een groote en plechtige herdenkingsdienst plaats op dezelfde plek waar voor vijftig jaar het zendingswerk der C. J. M. V. een aanvang nam. Van de belangrijkste Zendingsgebieden zelf waren er ook vertegenwoordigers, die elk op hun beurt de vergadering toespraken: Dr. Datta voor Indië, Professor Mays, een neger, voor de gekleurde rassen in het algemeen en Dr, Beigbeder, namens het Fransche zendingswerk op Madagascar, Prins Oscar Bernadotte wees, naar aanleiding van de Gelijkenis van het mosterdzaad op de geestelijke beteekenis dezer bijeenkomst, welke de waarheid dezer parabel door een enkelen greep uit de geschiedenis dezer 50 jaren, overduidelijk opnieuw aan het licht bracht. Het spreekt voorts vanzelf, dat ook Dr. ]. R. Mott en Dr. Karl Fries de vergadering toespraken, — vijftig jaar nadat zij beide dat hier voor het eerst hadden gedaan. Maar tenslotte was men niet in Stockholm bijeen, om alleen feestelijk te gedenken. Een groot program van werkzaamheden wachtte op behandeling. Ook nu werden allerlei sectie-vergaderingen gehouden: voor jongemannen- en voor jongenswerk; voor bestudeering van het Evangelisatie-vraagstuk en van Uitbreiding van het C. J. M. V.werk, wier conclusies later weer aan de generale vergaderingen ter goedkeuring werden voorgelegd. Maar door al deze bijeenkomsten heen bleek een gemeenschappelijk gevoelen op bepaalde punten te heerschen, waardoor een sfeer geschapen werd, die het samenwerken uitermate licht en weldadig maakte. Die punten waren de volgende: de dringende noodzaak om ook als C. J. M. V. opnieuw en nadrukkelijk zich aan de verkondiging van de Blijde Boodschap te wijden; de noodzakelijkheid tevens om zich ernstig voor de vraag te stellen, welke verhouding er moet bestaan tusschen de C. J. M. V. en de kerken; de noodzakelijkheid om met den zendingsarbeid, den uitbreidingsarbeid, of het z.g.n. foreignwerk vol toewijding voort te gaan. Evangelisatie. Reeds in Mysore was men tot een uitspraak gekomen, die hier volgt en welke ook thans weer bijzondere aandacht had: De voornaamste taak der C. J. M. V. is ernaar te streven, dat de Heiland gekend worde, vertrouwd, geloofd, bemind, gediend en nagevolgd, in ieders persoonlijke leven en in alle menschelijke verhoudingen. De Kerk heeft geen andere reden voor haar bestaan, dan om de blijde boodschap van Gods genade in Jezus Christus te verkondigen, zoowel aan den enkeling als aan de volkeren, opdat zij alle tot gehoorzaamheid aan Christus mogen worden gebracht. De C. J. M. V.s der geheele wereld, dienen, als deel der Kerk, een groot aandeel in deze wereldwijde evangelisatie te nemen. Daarom roept het Wereldbondsbestuur alle Nationale Verbonden op nieuwe en veel grooter aandacht te schenken aan deze taak: den wil van God meer algemeen bekend te maken, vooral daarin, dat jongemannen en jongens door hun leven laten zien, wat het beteekent den wil Gods te doen. Wil men inderdaad invloed uitoefenen opdat Gods wil worde volbracht in het maatschappelijk, nationale of internationale leven, en in alle menschelyke verhoudingen, dan is een dergelijk vóór-leven wel zeer noodzakelijk! Sinds jaar en dag trouwens heeft onze Wereldbond deze gedachte telkens weer naar voren gebracht. We wezen er eerder op, dat reeds de Parijzer Basis van 1855 er het bewijs van is. De Wereldstudie omtrent het leven van Jezus, waartoe in 1926 te rielsingfors werd besloten is een ander. Het besluit op de Oxford Conferentie van 1934 ten deze genomen een derde. Onze Boodschap kan niets minder zijn, dan het volle Evangelie, dat de onschatbare erfenis is van heel de Kerk van Jezus Christus, Die gisteren en heden en tot in eeuwigheid dezelfde is, en Wien onze Wereldbond van den beginne aan zijn trouw heeft verpand. Niets mag worden toegelaten, dat deze trouw zou kunnen ondergraven. Ondertusschen moet deze Blijde Boodschap worden gebracht tot een jeugd, die door de wereldschokkende gebeurtenissen van deze tijden tot verbijstering, ontgoocheling en wanhoop is gebracht. Velen worstelen met het groote probleem van hun eigen levensmoeilijkheden, duizenden zijn andere goden (afgoden) nagevolgd, weer anderen worden gejaagd en vervolgd of zuchten in gevangenschap, millioenen staan in de rijen van sterk georganiseerde nieuwere jeugdorganisaties. Toch, zij allen hebben behoefte aan dat zelfde Evangelie, de blijde boodschap, die ook voor hen verkondigd wordt. Hoe en op wat wijze zal hun moeten worden bekendgemaakt, dat God in Christus willig is ook hen met Zichzelf te verzoenen!? Slechts wanneer we God bidden ons de methode, den vorm te wijzen, waarop thans de Boodschap moet worden gebracht is er kans van slagen. Slechts dit is volkomen zeker: geen andere Boodschap moet worden gebracht dan die van Gods onvergelijke gift in Jezus Christus ons geschonken; en dat Hij met niet minder dan het geheele leven, lichaam, hoofd en hart, tevreden kan zijn. Daarom nog eens: getuigenis met den mond krijgt slechts waarde, wanneer ze vergezeld gaat van het getuigenis dat door een vernieuwd, onzelfzuchtig, toegewijd leven vanzelf uitstraalt. En laat onze Evangelisatie-arbeid toch nooit automatisch wezen, zóó, dat de enkeling los wordt gemaakt uit de maatschappij,' van de Kerk of van de normale sociale verhoudingen waarin hij te leven heeft! Dat gevaar is niet denkbeeldig. Het gaat er in Christus Kerk niet om, dat de een of ander op een veilig geestelijk eilandje terecht zou komen. Natuurlijk is deze evangelisatie-arbeid, stil en gestadig, reeds jaren lang aan den gang. Maar met beschaamdheid moeten we toch ook erkennen, dat de resultaten niet in overeenstemming waren met de kansen door God ons geboden. Dus is een hernieuwde arbeid en in gesloten eenheid ten deze noodig. Moge het verstaan worden en moge men er naar handelen! De C.J.M.V. en de Kerk In de discussies te Stockholm aan deze gewichtige zaak gewijd bleek wel dat twee gedachtenstroomingen overheerschend waren. Eenerzijds gevoelde ieder het belang nauwe betrekkingen met de kerken te onderhouden, opdat ook onze organisatie blijvend profiteere van den rijkdom van Christelijk leven, welke alleen door den dienst der Kerk kan worden ontvangen. Anderzijds echter gevoelde men toch ook de noodzakelijkheid voor de onafhankelijke taak der C.J.M.V. op de bres te blijven staan. In het licht dezer besprekingen aanvaardde het Wereldcomité de navolgende Résolutie: Het Wereldbondsbestuur heeft de groeiende belangstelling der Kerken voor de jeugd opgemerkt en haar drang confessioneele jeugdgroepen te gaan vormen, van welke sommige weer tot nationale federaties zijn vereenigd. Tegelijkertijd ook zijn symptomen aanwezig welke er op wijzen dat ook de Kerken zelf dichter bij elkander komen, niet alleen plaatselijk of in nationale federaties, maar ook door de vorming van organieke vereenigingen. Van bijzonder belang acht het de pogingen tot vorming van een Wereldraad der Kerken. Het Wereldbondsbestuur heeft deze ontwikkeling met diepe sympathie en groote belangstelling gevolgd. Sinds de oprichting reeds was het ons doel de jeugd der Kerken zoowel als de Kerken zelf te dienen. Voorts was ons de oecumenische visie der Kerk dierbaar en we hebben er steeds ernstig naar gestreefd die gedachte bij onze jongemenschen ingang te doen vinden. Nauwkeurige bestudeering van de situatie in verschillende landen heeft echter ons bestuur wel doen zien, dat de verhouding tusschen C.J.M.V. en de confessioneele jeugdorganisaties der Kerken volle aandacht vereischt, opdat het de C.J.M.V. mogelijk blijve, ondanks de op heden sterk veranderde condities, haar werkwijze: van te arbeiden met jongens en jongemannen, die binnen de Kerken leven, of die door haar niet meer bereikt worden, vooit te zetten. Het Wereldbondsbestuur gevoelt, dat de CJ. M.V. haar dienst aan de Kerken, voor het vervolg als in het verleden, het best kan bewijzen, wanneer ze vast houdt aan de beginselen, welke door haar steeds als fundamenteel zijn beschouwd. Dar zij n.1. een jeugdorganisatie bedoeld te zijn, die de jeugd wenscht te dienen door de jeugd. Zij is een zendingsbeweging, of daarbij nu wordt gedacht aan eigen kring, of aan de verst gelegen landen. Zij maakt daarbij gebruik van leekenkrachten niet slechts voor de leiding en de controle der organisatie zelf, maar ook voor haar denkarbeid en ten bate van het werk voor de Kerk. Omdat de C.J.M.V. essentieel een oecumenische beweging wenscht te zijn verzamelt ze jongemannen uit alle Kerken bij hun pogen de eenheid der Eene Kerk van Christus te verwerkelijken. Als organisatie is ze onafhankelijk, onderwijl aldoor trachtend in levende gemeenschap met de Christelijke Kerken te blijven, vooral zoover het haar evangelisatie en zendingswerk, haar opvoedenden arbeid en haar pogingen om tot een rechtvaardiger sociale orde te komen, betreft. Maar al beschouwen we deze beginselen als een toebetrouwd pand, toch heeft de C.J.M.V. er steeds naar getracht zich bij speciale nooden en toestanden aan te passen, en confessioneele jeugdgroepen hiermee te dienen, dat deze door aansluiting bij de respectieve nationale Bonden eveneens in onze wereldwijde broederschap konden treden. Deze confessioneele groepen hebben onze beweging rijker gemaakt, doordat zij ons helderder deden zien, welke geestelijke erfenis zij in hun confessie hebben mee gekregen en de Wereldbond heeft op zijn beurt weer dienst bewezen aan hen, die anders in denominationale of confessioneele groepen wat vereenzaamd zouden blijven, door ook voor hen het pad naar de wereldwijde oecumenische broederschap open te stellen. Het Wereldbondsbestuur wenscht zoowel aan plaatselijke C.J.M.V.'s als aan Nationale Verbonden den raad te geven, in het licht dezer beschouwingen, de situatie ten deze op hun eigen gebied nog eens te bestudeeren, opdat problemen kunnen worden opgelost of moeilijkheden uit den weg geruimd, en de Wereldbond zijn vollen dienst aan de Kerken mag geven. In groote steden dient de C.J.M.V. haar interdenominational en voorzoover mogelijk ook haar interconfessioneel standpunt te handhaven, en deze vereenigingen dienen haar volle aandeel in het leven van het Nationale Verbond te aanvaarden. Een van haar belangrijkste zorgen dient te zijn het groot aantal jongemannen, buiten alle aanraking met de Kerk, voor Christus te winnen en hen op die wijze weer te brengen tot volledige trouw aan de Kerk hunner keuze. Ondertusschen ontmoeten de Vereenigingen hier bedoeld, door het overheerschen eener bepaalde geloofsbelijdenis onder de bevolking hunner stad, bijzondere bezwaren en moeilijkheden, wanneer ze trachten haar taak te vervullen. Daar ontstaat dan een toestand welke de bijzondere aandacht van het Oecumenische Comité ter plaatse vraagt, en welke in samenwerking met het Nationaal Verbond dient te worden opgelost. Eindelijk nog: het Wereldbondsbestuur weet dat de Statuten van den Wereldbond en de autonomie der Nationale Verbonden meebrengen, dat bepaalde besluiten door het Wereldbondsbestuur genomen, ook wanneer ze als maatgevend voor de algemeene leiding zijn aanvaard, niet noodzakelijk voor de Nationale Verbonden bindend zijn, zoodra dergelijke besluiten niet overeenstemmen met het overheerschend belijdend karakter van de leden. De Zendingsarbeid. Het zal wel zonder meer duidelijk zijn, dat juist deze Jubileumvergadering van Stockholm zich vanzelf ook bezig hield met het Uitlandsche werk, waarover in deze brochure bij voortduring gehandeld is. Het is niet doenlijk gansch het rapport over dezen belangrijken tak van C.J.M.V.-werk weer te geven. We bepalen ons tot het voornaamste. Weer werd door Dr. Mott een overzicht gegeven van het geheel van dezen zendingsarbeid en van elk der zendingsvelden in het bijzonder. Als vanzelf kwam daaruit voort een dringend beroep tot steun voor de Chineesche C.J.M.V., welke zulke moeilijke tijden door maakt. Voorts werd God en menschen dank gebracht voor al hetgeen in de verloopen halve eeuw aan zegen, aan toewijding en offer mocht worden ontvangen, waarbij de bede werd gevoegd, dat ook verder Gods Heilige Geest den Wereldbond mocht willen leiden tot de uitbreiding van dit werk op velden en in geheele werelddeelen, waar het nog heden niet kon worden aangevangen. Vooral de geweldige menschenmassa's der binnenlanden van Afrika wachten onze hulp! De Wereldbond zelf heeft hier en elders ongetwijfeld nog een gewichtige taak; maar verschillende Nationale Verbonden niet minder. Mochten zij het verstaan en, in gehoorzaamheid aan 's Heeren eigen opdracht: Predikt het Evangelie aan alle creaturen! — mede de hand aan den ploeg slaan. Het doel van dezen arbeid blijft, als steeds: Geheel onafhankelijke Vereenigingen te stichten, die zoo spoedig mogelijk in eigen onkosten voorzien, voor eigen propaganda gaan zorgen en die naar eigen landaard en karakter het hooge ideaal der Wereld-C.J.M.V. trachten te verwerkelijken, zooals de Parijzer Basis daarvan spreekt. Ieder Nationaal Verbond heeft daarbij het recht een of meer Secretarissen naar een bepaald veld te sturen, hoewel het verstandig moet worden geacht, omtrent bepaalde plannen eerst de Commissie voor de Uitbreiding van het werk, — te Genève gevestigd — te raadplegen. Ook samenwerking met zendingsvereenigingen, welke reeds op een bepaald terrein arbeiden, dient te worden nagestreefd. Terwijl natuurlijk geen Nationaal Verbond gaat arbeiden op een veld reeds door een ander Verbond bewerkt, zonder voorafgaand overleg en bereikte overeenstemming. Hetzelfde dient te gelden voor streken waar meerdere Nationale Verbonden reeds thans gemeenschappelijk zending drijven. En eindelijk. Waar nog zoovele gebieden braak liggen, dienen we heel het Uitlandsche Werk nog slechts te beschouwen als in z'n beginstadium. Ook hier nog zijn de velden wit om te oogsten, maar de arbeiders en de hulpmiddelen zijn gering. Mocht deze wetenschap er nog menig land toe brengen zich af te gaan vragen, waarom haar C.J.M.V. nog ledig aan de markt staat Werken en offeren voor den einder, onzelfzuchtig en met trouw, geeft allerlei zegen. In de eerste plaats wel een inniger gemeenschap met Hem, Die ons eerst barmhartigheid bewees, opdat wij uit dankbaarheid en gehoorzaamheid tegenover Hem, barmhartig zouden wezen. Bovendien echter geeft juist alles wat we doen en doen mogen voor hen, die nog van verre staan, de schoonste gelegenheid om eenvoudig en practisch de wereldbroederschap aller Christen jongemannen tot werkelijkheid te maken. Want nog eens: we gevoelen slechts liefde voor hen, die we mochten helpen en steunen. En wederkeerig ontvangen we van hen vriendschap en toegenegenheid. En dat te zekerder, omdat we van meetafaan met hen een zijn in Jezus Christus, voor Wien we tezamen slechts kunnen zijn dankbare verloste zondaren, die Hij macht gegeven heeft Kinderen Gods te zijn.