CB 20779 „DE DAG DER KLEINE DINGEN" DOOR J. J. VAN NOORT PREDIKANT TE AMSTERDAM UITGAVE VAN DE NEDERLANDSCHE : ZONDAGSSCHOOL-VEREENIGING : G. F. CALLENBACH — NIJKERK „DE DAG DER KLEINERINGEN" DOOR J. J. VAN NOORT PREDIKANT TE AMSTERDAM EEN WOORD VAN OPWEKKING AAN DE ONDERWIJZERS EN DE ONDERWIJZERESSEN ONZER ZONDAGSSCHOLEN, BIJ GELEGENHEID VAN HET 75-JARIG BESTAAN DER ZONDAGSSCHOOL IN NEDERLAND :-: •-• UITGAVE VAN DE NEDERLANDSCHE : ZONDAGSSCHOOL-VEREENIGING : G. F. CALLENBACH - NIJKERK 1911 EEN WOORD VOORAF AAN DE LEZERS EN LEZERESSEN. Op de Bestuursvergadering van de Ned. Zondagsschool- Vereeniging werd de wenschetijkheid uitgesproken bij gelegenheid van de ^jste Jaarvergadering, op 20 September zpu, ook het jj-jarig bestaan der Zondagsschool in Nederland met dank aan God te gedenken. Er werd besloten een blaadje voor de ouders der kinderen en een geschriftje voor de kinderen der Zondagsschool zeiven te schrijven en daaraan een boekje toe te voegen voor de onderwijzers en onderwijzeressen. De beide eerste verschijnen van de hand van br. G. P. Fruijt Jr. en toonen diens warme hart voor het schoone, grootsche werk der Zondagsschool. Aan schrijver dezes, als Secretaris der Vereeniging, werd opgedragen een woord tot het onderwijzend personeel te richten. Hij biedt u bij deze zijne pennevrucht aan. Vinde zij een goede plaats en wekke zij alle onderwijzers en onderwijzeressen op, met geloof en gebed naar het ideaal te grijpen, voor oogen gesteld. Dan volgen wij den wenk van onze voormannen, onze „voortrekkers", en wordt ook de wensch van den schrijver vervuld, die dit boekske wil beschouwd zien als een dankoffer aan onzen God voor de groote daden, die Hij onder de kleinen van ons kleine land heeft gedaan en voortgaat te doen. v. N. Amsterdam, Augustus 1911. „DE DAG DER KLEINE DINGEN". „O Zondagsschool! „Geliefd in alle standen, „U, voorportaal der kerk, van pool tot pool, „U zeeg'nen alle landen!" U zegent vooral Nederland, nu daar in dit jaar 1911 de Zondagsschool reeds 75 jaren bestaat en met steeds rijker zegen werkt. Daarom besloot het Bestuur der Nederlandsche Zondagsschool-Vereeniging, ter herinnering aan dat merkwaardig feit en dankbaar opziende tot Neêrlands God, behalve geschriften voor de leerlingen der Zondagsschool en voor hunne ouders, ook een boekske te doen verschijnen voor de onderwijzers en onderwijzeressen, die zich Zondag aan Zondag aan dat heerlijk werk wijden. Zij toch vooral dienen er van doordrongen te zijn, dat zij daarmede een goddelijk werk verrichten, en, door Zondagsschool te houden, niet alleen van invloed zijn op het kind, aan hunne zorgen toevertrouwd, maar ook ten rijken zegen voor kerk, maatschappij en vaderland. En dat is zeker niet ongepast in een tijd van „groot zijn," „mooi doen", „hoogvliegen" en „record slaan", doch waarin men het waarachtig groote zoo spoedig uit het oog verliest. Onderwijzers en onderwijzeressen! gij doet een kostelijk, een koninklijk, een goddelijk werk: laat in eene vaak ijskoude wereld nooit het enthousiasme uitdooven voor het schoone ideaal, dat u voor oogen zweeft: de Koning der eere, Zijn intocht houdende in wereld en maatschappij, door een luid „Hosanna!" van kinderen begroet! Of overdrijven wij ? Terecht schreef één onzer „mannen van beteekenis": *) „Eiken Zondag trekt eene schare van meerendeels jonge menschen uit tot een grootsch werk." Eerzucht prikkelt hen niet. Welken Zondagsschoolonderwijzer wachtte ooit menschelijke eer? Loonzucht dringt hen niet. Voor Zondagsschoolonderwijs wordt geen loon betaald. Hun eenige drijfveer is de Liefde. Liefde tot den Menschenredder, den Kindervriend. Liefde tot het Kind, omdat het Mensch is. De liefde is de hefboom, die gemakkelijk alle lasten, die aan den Zondagsschool-arbeid zijn verbonden, opheft en uit den weg zet." Ja, liefde is de verklaring van heel het werk. Maar die liefde heeft een geheel anderen blik op de zaak dan de koele berekening; zij beziet alles met den kijker van Golgotha; voor haar is het groote dikwerf klein en het kleine juist groot. En dat komt vooral uit, als wij op de merkwaardige geschiedenis der Zondagsschool staren, haar machtigen invloed nagaan en dus de ernstige roeping overdenken, die zij aan onderwijzers en onderwijzeressen stelt. Staan wij dan eerst stil bij: I De geschiedenis der Zondagsschool. Is zij u bekend ? Spande zij wel eens uwe aandacht ? „Wat ik niet weet, daarvoor ben ik en maak ik ook !) Dr. J. Th. de Visser. niet heet." Reeds haar ontwikkelingsgang doet ons het hart warm voor haar kloppen, want deze zegt ons: dat is niet een uitvinding of liefhebberij van menschen, maar een werk Gods. Doch juist daarom is haar begin klein. Wie van de Zondagsschool hoort, denkt dadelijk aan de gelijkenis van het mosterdzaad. Wat wist er de wereld van, als die mensch uit Galilea het mosterdzaad nam en in zijn hof wierp, in dien verloren, verachten uithoek der aard? En toch spreidt de Godsboom na 19 eeuwen reeds zijne takken wijd en zijd, en hij neemt, tartende weêr en wind, trotseerende onweders en storm, steeds hooger en breeder vlucht, tot er geen plek is leeggelaten in 't Heelal, waar hij zijne verkwikkende schaduw niet werpt en Jezus als Koning niet heerscht. Ziet, de vogelen komen van allen kant zich nestelen in zijne takken en alles loopt uit in .... muziek! Maar wie van de Zondagsschool hoort, denkt dan ook dadelijk aan de bekende vraag: „Wie veracht den dag der kleine dingen?" Dat moest eenmaal de profeet Zacharia in naam van den Heer der heirscharen aan Zerubbabel vragen, toen deze bij de herbouwing van Jeruzalems tempel te midden van allerlei aanmerkingen en critiek, daar zat, teleurgesteld, het moede hoofd in de hand. Daarmede moest de godsgezant hem tegenroepen: wie veracht iets, omdat het klein, nietig is in zijn aanzien en begin; de kleine, kortzichtige mensch moge dat doen, Ik, de Almachtige, de Allerhoogste, veracht den dag der kleine dingen niet! En wij weten den uitslag. Korten tijd later, ziet, daar stond de tempel als een bewijs van wat de Geest des Heeren vermag; zelfs overtrof hij in zekeren zin Salomo's kunstgewrocht, want zijne heilige hallen werden betreden door Hem, die kon spreken: „meer dan Salomo, meer dan de tempel is hier!" Wonderlijke wegen des Heeren, onnaspeurlijke gangen onzes Gods: door het kleine, het zwakke, het nietige tot het groote, het machtige, het alles-overwinnende; dat is de hooge gang der Godsregeering: „de dag der kleine dingen" loopt uit in den dag der groote werken Gods! Zien wij dat ook niet bewezen in de geschiedenis der Zondagsschool ? Wat wisten de keizers van het machtige Romeinsche wereldrijk er van, dat kerkvaders als Clemens van Alexandrië, Chrysostomus, Gregorius van Nazianze, Augustinus en Hieronymus het oog sloegen vooral op het kind en niets onbeproefd lieten, om kinderen uit onderscheiden standen eene behoorlijke godsdienstige opvoeding te geven? Ach, misschien even weinig als Keizer Augustus er eenmaal van wist, dat hij door zijn gebod uit te vaardigen de vrome timmermansbruid opvoerde van Nazareth naar de Davidsstad en in zijn vorstelijk kabinet het zegel hechtte aan Micha's profetie. En toch, toen die caesaren de christenen vervolgden en het bloed der overwonnen volkeren de slagvelden kleurde, waren die mannen bezig, zoo „het kind als het kruis omklemmend" „de wacht te betrekken" bij Golgotha's Kruis en het Evangeliezaad te strooien in veel kinderharten. Maar, ofschoon zij onder die kleinen de wegen bereidden voor den Koning, die vooral kinderen roept, gaan wij deze mannen toch voorbij, omdat wij bij hen van eigenlijk gezegde Zondagsscholen nog niet spreken kunnen. Om die reden staan wij ook niet stil bij opvoeders en baanbrekers als Tertullianus en Origenes, Karei den Groote en Koning Alfred, van Engeland, ook niet bij Kardinaal Borromeo, die te Milaan, na den dienst in de kathedraal, de kinderen verzamelde en onderwees, zelfs niet bij Knox, Luther en andere hervormers. Wel dacht en handelde vooral laatsgenoemde in den geest der eeuwen, voor welke het bewaard was de Zondagsschool te zien verrijzen en zich uit te breiden tot een machtig wereld verschijnsel. Hij toch zeide: „het jeugdig geslacht heeft men laten opgroeien als het wilde hout in de bosschen. Een ijverig en vroom schoolmeester is een man met geen goud te betalen. En wat mij aangaat, als ik niet kon of mocht prediken, wist ik niets aangenamer dan schoolmeester te zijn." En hij voegde bij het woord de daad: hij richtte op zijne wijze te Wittenberg Zondagsscholen op, en reeds in 1524 kon hij schrijven: „maar nu heeft God ons overrijkelijk bedeeld, en zulke luiden in menigte gegeven, die het jonge volkje fijn mögen onderwijzen en opvoeden." Maar hij liet dan ook op die mededeeling de ernstige vermaning volgen: „voorwaar, het is vannoode, dat wij deze genade Gods niet in den wind slaan en Hem niet tevergeefs laten aankloppen. Hij staat voor de deur. Welgelukzalig, zoo wij opendoen. Hij groet ons. Antwoorden wij niet op dezen groet, zoodat Hij moet voorbij gaan — wie zal Hem terughalen?" Hij had m. a. w. er een voorgevoel van, dat op dat gebied iets groots aanstaande was en men dus den voor God bestemden tijd niet ongebruikt mocht laten voorbij gaan. Maar ondanks dit alles was de groote Hervormer toch meer voorlooper dan stichter van Zondagsscholen. Willen wij bij haar oorsprong stilstaan, dan moeten wij naar Engeland en worden wij op merkwaardige wijze herinnerd aan de vraag: „wie veracht den dag der kleine dingen?" Ja, wonderlijk zijn de wegen Gods! De Zondagsschool is niet van de kerk uitgegaan, nog minder van den staat of eenige regeering, maar uit het volk zelf voortgekomen en haar oorprortg ligt — dat had zeker niemand vermoed! — in .... de gevangenis! Vraagt gij, hoe? Ziet in 1780 te Gloucester dien eenvoudigen boekdrukker Robert Raikes geheeten, die zonder dit te bevroeden, de stichter der Zondagsscholen is geworden. Neen, hij dacht er in de verste verte niet aan, dat honderd jaren later zijn naam en werk even bekend zouden zijn in China, Japan, Indië, Afrika en het verre Westen van Amerika en waar niet, als in het stedeke zijner inwoning. Trouwens, het was hem niet te doen om naam te maken, maar om den eenigen Naam, ter zaligheid gegeven, aan kinderen bekend te maken. Maar hoe hij er dan toe kwam? Als levend getuige van zijn Heiland had hij zich het lot der gevangenen aangetrokken en bezocht hij hen in hunne afzondering. Daar ontdekte hij, dat het begin der misdaden bij de meesten hunner hierin lag: het heenglijden over de eerste indrukken der jeugd. Hij zag in, en terecht, dat het reddingswerk zoo vroeg mogelijk moet beginnen en het kwaad bij den wortel moet worden aangetast: bij het kind. Was het wonder, dat hij, eens naar huis keerende, met het lot van de op straat dobbelende en vloekende jongens — en ook meisjes — was begaan? Evenals zijn Heer was hij over hen „innerlijk met ontferming bewogen" als over schapen, die geen herder hebben en wilde ook hij de lammeren wel „in zijne armen vergaderen". Het plan rijpte in zijn binnenste, om de straatjeugd des Zondags om Gods Woord te vereenigen en haar den weg der zaligheid bekend te maken. En de Engelsche zeggen, en Raikes ondervond dat ook: „waar een wil is, daar is een weg": in Juli 1780werd in de woning van zekere juffrouw King, eene bewaarschool-houderes in de St. Catharinastraat te Gloucester de eerste Zondagsschool geopend. En hiermede was de eerste „handvol koren" gestrooid, die eenmaal „het geruisch" zou doen hooren als de Libanon. Natuurlijk — zóó gaat het altijd, als men iets in Gods Koninkrijk onderneemt en vooral, wanneer dit aanvankelijk slaagt, — bleef de critiek niet uit : het ging met de Zondagsschool als met „het ei van Columbus". Dat hadden anderen ook wel kunnen doen. Dat hadden weêr anderen veel beter kunnen doen. Dat had de kerk wel kunnen doen, en zoo meer. Maar een feit is: niet al de Robert Nurksen met hun „kunnen doen" maar Robert Raikes met zijn „doen" heeft het gedaan en hij kon zeggen: „zóó moet gij het doen, daar staat het ei!" Of liever, hij heeft het gedaan in de kracht van zijn God. Hij wist zoowel den Koning en de Koningin als de geestelijken der staatskerk en de predikanten der meest verschillende kerkgenootschappen voor de zaak, die zijn gansche hart innam, te bezielen. De Koningin liet hem zelfs zeer graciëlijk op het koninklijk slot te Windsor ter audiëntie ontbieden, om uit zijn eigen mond het verhaal te hooren van het werk, dat te Gloucester begonnen was en zich over het land reeds had uitgebreid. En zóó werd de oppositie gestild, die vooral van hoog-kerkelijke zijde, alle krachten had ingespannen, om „de nieuwigheid", „de onkerkelijke nieuwigheid" in de wieg, ja in de geboorte te smoren. En wat verrassende zegen rustte op dat werk! Niet slechts was het spoedig te Gloucester op straat te zien, maar Raikes wist ook door middel van het door hem uitgegeven blad: „Het Gloucester Journaal" duizenden voor de Zondagsschool warm en geestdriftig te maken. In 1784 was er reeds eene te Londen en zeven jaren na de opening dier eerste in de St. Catharinastraat bezochten niet minder dan 250.000 kinderen in Engeland de Zondagsschool. Toen in Juli 1880 het Zondagsschool-Eeuwfeest werd gevierd, kon niet alleen worden geconstateerd, dat de drie genootschappen, daaruit voortgekomen, bloeiden; de Zondagsschool-Vereeniging, het Londensch Traktaat genootschap en het Britsch- en Buitenlandsch Bijbelgenootschap, maar ook, dat er toen reeds ruim l}£ millioen Zondagsschool-onderwijzers op aarde waren, die aan 12V2 millioen kinderen den eenigen Naam, ter zaligheid gegeven, bekend maakten. Ja, wèl mocht in een Standbeeld van Robert Raikes te Londen. der fraaiste parken van Londen op dat 1 oo-jarig jubileum het standbeeld verrijzen van Robert Raikes met den Bijbel in de hand, ofschoon de zegen, door hem gesticht, meer dan 100 standbeelden waard is en meer dan iooo feestliederen, die kinderen aanheffen kunnen. Zien wij niet, dat dit geen werk van menschen maar een werk Gods is, en hooren wij niet onwillekeurig de vraag weêrklinken: „wie veracht den dag der kleine dingen" ? Ja, wij staan verbaasd over hare uitbreiding en wat Jacobus opmerkt van de tong, zeggen wij ook van dat eerst zoo kleine maar nu zoo groote en grootsche werk: „ziet een klein vuur, hoe grooten hoop houts het aansteekt!" Thans telt Amerika 14 millioen leerlingen en 't aantal over ,,'t rond der aard" bedraagt naar de jongste berekeningen 20 millioen. Loopt „de dag der kleine dingen" niet in dien der groote overwinningen Gods uit? Kleine oorzaken, groote gevolgen. „Kleine droppels water, Kleine korrels zand, Maken groote zeeën En het breede strand. *) En ontvangen wij in ons kleine land niet denzelfden indruk van den gang der Godsregeering? Staat ook daar „de dag der kleine dingen" niet vooraan bij wat God ons thans doet aanschouwen? Ongeveer 75 jaren geleden werd deze uitheemsche plant in onze erve overgebracht en zij sloeg dadelijk aan en is hier inheemsch geworden. Weet gij, waar dit het eerst heeft plaats gehad? Van den Haag begon de victorie. Maar hoe klein, hoe gering, hoe nietig, hoe niets! zouden wij bijna zeggen. Ziet, daar wandelt Dr. A. Capadose door de straat, een Israëliet van geboorte maar die in den Heer Jezus zijn Messias gevonden had en door den H. Doop in de Christelijke kerk was opgenomen. Hij had eene Zondagsschool in Zwitserland gezien en de beteekenis van haar nut en zegen was hem bij gebleven. i) P. Huet. Maar kom, Dr. Capadose! gij weet toch wel beter; verwacht gij daar heusch iets van, dat gij met dat 10- jarig jongske op straat spreekt en vraagt, hoe hij zijn Zondag wel doorbrengt, en is dan dat ventje met zijn zusje de eerste Zond agsschool ? 't Is me dan ook een grootsch werk! En gij zult toch niet denken, gravinne Van Hogendorp! dat dit iets uithaalt, om die kinderen uit den armen- en den winkelstand om u heen te verzamelen? En ja, te Amsterdam zijn er ook wel mannen die zulk een werk willen steunen, personen, wier namen later klinken en blinken in den lande, als Mr. Backer, de heer Gregory Pierson, Mr. de Marez Oyens, Mr. Teding van Berkhout, de heer Waller, maar in ernst wat zou dat geven om kinderen van 12 jaar uit Gods Woord te laten onderwijzen, al zal dit ook de bekwame Mattheijer doen? Sancta simplicitas! heilige eenvoud, roepen wij veeleer uit. En denke ik aan Rotterdam, hoe moet het u wel aangekomen zijn, hr. B. J. Gerretson! toen gij in zekere steeg Zondagsschool zullende houden, daar na alle pogingen om kinderen te lokken, één klein jongske vondt en moest bidden: „Heer! nu is er wel gelegenheid om kinderen te verzamelen, maar geef mij nu ook kinderen!" „Ja, daar stondt gij als „een veldheer zonder leger", en toen er eindelijk 13 kabaaimakers Dr. A. Capadose. kwamen opzetten, werd het er niet beter op en bevondt gij u daar, volgens uw eigen woorden, „als een uil in doodsnood." Och, geef dat werk toch op, wat zou het uitrichten, gij lijdt er toch fiasco meê en de groote menschen lachen u maar uit! Ja, dat durven de Engelschen wel, maar bij ons wijzer, nuchterder, bezadigder Hollanders past zoo iets immers niet, die moeten zich eerst eens beraden en willen de zaak eerst eens laten „overwinteren", om dan nóg eens te zien. Zij gaan niet over één nacht ijs! Hoe nu, zich eerst eens beraden? Zoudt gij het werkelijk meenen? Gelukkig heeft „de oude Garde" — want die hebben wij óók gehad! — er beter over gedacht ; zoo niet, dan zag de Zondagsschoolkaart van ons land er thans heel wat anders uit! Weet gij, dat er op dit oogenblik ruim 2000 Zondagsscholen zijn in ons kleine land met + 200.000 leerlingen en ruim 5000 onderwijzers en onderwijzeressen? Dat is toch een respectabel getal! Zeg nu nog maar, dat dit werk op niets is uitgeloopen, de oude Garde moest die legertros eens zien, zij sloeg de handen in elkaar! Groote dingen! Van Dollart tot Schelde, van Germanje's bergen tot Hollands duin gaan Neêrlands kinderen ter Zondagsschool, ook zij die in de week op school misschien niets hooren van God en Zijn Woord. En opdat het werk beter zou slagen, werd in 1866 op aanmoediging van den Amerikaanschen bevorderaar der Zondagsscholen, den heer Albert Wooddruf, de Nederlandsche Zondagsschool-Vereeniging opgericht, die door haar „Wenken", haar „Chr. Familiekring", haar roosters, liederen, boekjes en geschriften, en niet minder door haar ijverige agenten — thans br. Fruijt, altijd in actie! — eenheid brengt in het werk en' verschillende Zondagsscholen met haar raad, haar voorlichting en haar steun dient. En opdat nieuwe Zondagsscholen konden worden gesticht, behoeftige ondersteund en Zondagsschool-onderwijzers van geschikte lectuur voor- zien, werd op 4 Jan. 1900, terugkeerende van Looman's graf, tot een eigenaardig monument besloten, geheel in den geest van den ontslapene: het T. M. Loomanfonds werd gesticht, want, dit staat vast: wie Looman's naam eert, zegt ook: Looman's werk moet vermeerd! Is dan uit dat kleine niet wat groots voortgekomen? De Ned. Zondagsschool-Vereeniging, gesticht door Ds. C b. Adama van bcheltema en T. M. Looman, in vereeniging met Dr. Ph. J. Hoedemaker en Jhr. E. van Weede van Dijkveld, en verbonden aan de Sunday-ScoolUnion in Engeland (de S. S. U.) staat daar als een bewijs, dat niets voor den Heer te wonderlijk is. En wat van de Zondagsscholen in het algemeen is gezegd 1), geldt ook van de Nederlandsche: „De Zondagsschool begon in de verwaarloosde hoeken der groote steden, zij drong uit de holen der steden, Ds. c. s. adama van scheltema. naar de achterhoeken der groote dorpen. En zoo ging het voort en voort, van zelf, zonder veel moeite, zooals de olievlek op een stuk zacht papier ongemerkt al breeder kring beschrijft, 't Is de Zondagsschool die in de 19de eeuw de Christelijke kerk heeft gered. Denk u de Zondagsschool weg, en het is niet te zeggen, in wat doodslaap de kerken nog zouden verzonken liggen." i) Dr. A. Kuyper. Maar is dan de Zondagsschool geen merkwaardig verschijnsel ook in ons land? Ja, God ziet met andere oogen en meet met andere maten dan de kleine, kortzichtige mensch. Het werk van enkelen werd de zaak van velen, van honderden, van duizenden, telken jare worden de getalen verdubbeld en de geschiedenis van „den dag der kleine dingen" legt ons de roemtaal op de lippen: „groote dingen heeft de Heer onder ons gedaan, dies zijn wij verblijd!" En van wat beteekenis is zij geworden voor de dagen, die wij beleven? Dat toch zullen wij moeten erkennen, als wij thans gaan letten op wat wij noemen: II De invloed der Zondagsschool op kerk, maatschappij en vaderland. Reeds herinnerden wij aan het merkwaardige woord „dat de Zondagsschool de Christelijke kerk gered heeft." Zij heeft dat namelijk de Protestantsche kerken gedaan, want het Katholicisme is er eigenlijk nooit in geslaagd eigenlijk gezegde Zondagsscholen op te richten, zelfs niet in Amerika, waar veel mogelijk is en het ook ernstig is beproefd. Maar dat kan ook niet; twee hinderpalen staan daarbij de Roomsche kerk in den weg: 1. het geven van de H. Schrift in kinderhanden, en 2. het toevertrouwen van de uitlegging der H. Schrift aan gemeenteleden. Vergeten wij niet, de Zondagsschool is een Bijbelschool, gelijk zij reeds door sommige Christenen is genoemd. Het zag er met de Protestantsche kerken in de 18de eeuw treurig uit. De kerk was in eene doode orthodoxie vervallen: beginselen maakten plaats voor vormen, een tijdperk van versteening brak aan en daarop volgt in 2 den regel geen periode van weelderigen plantengroei. Z^rheiligheid trad voor werkheiligheid in de plaats, ifo^geloovigheid was alles, op rechtgeloovigheid kwam het minder aan. Als men maar zuiver was in de leer, kon men het zelfs in kerkelijke colleges al heel ver brengen. Een geest des diepen slaaps was op de kerk gedaald en de preêken waren zóó slaapverwekkend, dat aan het armenzakje een schelletje moest gehangen worden '), om de toehoorders uit hunne zoete rust te wekken. Is 't wonder, dat de herderlijke gestalte van de kerk al zeer weinig te voorschijn kwam en er nog minder aan de lammeren werd gedacht? Toen dan ook de 19de eeuw hare intrede in de wereld deed, had zij als kerk allen rechtstreekschen invloed op het kind verloren, gelijk uit den gevoerden schoolstrijd ten onzent duidelijk is te zien. Ook was toen de Fransche Revolutie als een wervelwind over de volkeren, ook over het onze gekomen. Men had zich „bakken uitgehouwen, die geen water hielden", en het oordeel Gods voltrok zich aan de natiën. Maar „roepende in de benauwdheid, die zij hadden, verloste Hij ze uit hare angsten" en daartoe heeft, al staat dat niet in eerbiedwekkende folianten beschreven, in den weg der middelen niet weinig medegewerkt.... de Zondagsschool. In verschillende landen om ons heen was zij reeds verrezen en verrichtten mannen en vrouwen het werk, dat de kerk zich aan hare handen had laten ontglippen. Wel waren die Zondagsscholen van „leeken" hier en daar geheel anders ingericht, maar die broeders en zusters gingen, soms gesteund door predikanten, uit van de gedachte, weêrgegeven door een Pruisisch spreekwoord : „alles wat gij in het leven van een volk wilt zien verschijnen, leg er de gronden van in zijne scholen." En wel mocht een man als Burke opmerken: „eene godsdienstige opvoeding is de zekerste en de minst kostbare verdediging der volkeren," terwijl het niet minder van be- !) In 't Duitsch: „Klingelbeutel". teekenis moet worden geacht, wat eens een hoogleeraar antwoordde op de vraag van Napoleon I, wat naar zijne meening het beste middel zou zijn, om den zedelijken toestand van Frankrijk te verheffen: „Sire! richt overal Zondagsscholen op. De Vereenigde Staten van Noord-Amerika hebben niet meer dan eenige duizenden vaste troepen; de Zondagsscholen sparen hun een machtig leger uit." Men behoeft waarlijk geen Professor of Minister van Oorlog te zijn, om reeds bij eenig nadenken te gevoelen, dat in dit woord een diepe waarheid verborgen is. En zou dan de Zondagsschool niet vooral de Kerk ten goede gekomen zijn? Zien wij het bewijs daarvan vooral niet in ons vaderland? Is de Zondagsschool ten onzent eigenlijk niet de vrucht van 't Réveil, toen de Pinksterwind begon te waaien uit den hoek van Gods vrije genade en de Geest des Heeren onder zijne breede vleugelen schatten meêvoerde en aanbracht voor menig naar God dorstend zondaarshart ? Merkwaardige tijd, die van het hanengekraai in den morgenstond in de eerste helft der vorige eeuw! In Brussel Merle d' Aubigné — met eene zinspeling op diens naam: de merle d'aube, de merel van den morgenstond —■ hij begon: Groen van Prinsterer, de jonge jurist bij de legatie aldaar, hoorde hem en begon óók, en 't was als maakte de een den ander wakker. En Capadose begon, da Costa begon, Heldring begon, Feringa begon, eene ontwaking werd allerwegen gezien en vooral op het kind werd gelet. Ja, daar stonden de mannen van het Réveil, die de banier ontplooiden tegen het rationalisme en de neologie van hunne dagen, tegen de Groninger en de Leidsche richting in de theologie en nog later tegen het modernisme en het volslagen ongeloof, en het werd „een gansch zeer groote heirschaar". En wat de mannen, en ook de vrouwen, die aan de spits stonden in den strijd, in goudstukken uitgaven, brachten anderen weder in klein geld onder het volk en strooiden zij als leven- wekkend zaad op den akker van kinderharten. En sedert 1850 vooral kwamen de Zondagsscholen in ons land zelfs tot snellen wasdom en bloei. Van wat gezegen- den invloed zijn zij vooral toen op de kerk geweest! Immers, toen deze zich niet meer als „het zout" en „het licht" openbaarde, de ontkerstening van het huisgezin en het bederf in de maatschappij onrustbarend toenam, toog de Zondagsschool in allen eenvoud aan het werk en arbeidde zij „heel laag bij den grond". En al spoedig begon het koninkrijk der hemelen als een „vader looman." zuurdeesem te wer¬ ken. Trouwens, de gist moet in het deeg, niet wanneer het lang heeft gestaan en is verstijfd, maar als het versch is en nog kan worden gekneed. Maar zij moet ook door het meel heen, ja daarin geheel „verborgen" zijn. En ook op de Zondagsschool werd evengoed als op de dagschool de waarheid gevoeld van het woord: „Eerst deeg en dan gist — ,,'k Had het wel gegist, — „Dat 's „„deeglijk"" vergist; „Dat 's deeg èn gist gemist!" En hoe werd de werking, de uitwerking, soms ook de gisting gezien? Is het niet opmerkelijk, wat „Vader T. M. Looman", de stichter der Zondagsscholen in ons vaderland — stichter niet in historischen maar in geestelijken zin, — ten jare 1895 op het Kerkelijke Congres te Amsterdam sprak? „Hoe zijn de tijden veranderd! Toen ik, nu juist 53 jaren geleden, geroepen werd in eene Zondagsschool Bijbelsch onderwijs te geven en hier op voorbeeld van Engeland Zondagsscholen verrezen, hoe bedenkelijk, onkerkelijk, ja gevaarlijk voor de Kerk werd dit geacht! En nu zijn er reeds kerkelijke Zondagsscholen en wordt dezelfde man geroepen, op een Kerkelijk Congres het onderwerp in te leiden: „de invloed van de Zondagsschool op het kerkelijk leven." Ja, dat was anders „Vader Looman!" dan toen gij er eerst niet weinig om werd gehekeld en bespot! Maar uw God heeft u ook de niet geringe eer geschonken, wat niet ieder te beurt valt, dat gij de rechtvaardiging van de zaak, waarvoor gij streedt, nog hebt beleefd, ja zelfs allerwegen zaagt erkend! En vragen wij nu nog, wat de Zondagsschool dan bedoelt? Wij beginnen ten volle de opmerking te beamen, van bevoegde zijde gedaan: „hare benaming is onjuist, omdat het woord „school" doet denken aan een wettische tucht, aan inrichtingen, waarvan onderwijs het doel en wet het middel is. Haar doel is den kinderen des Zondags als een heiligen dag des Heeren, een feestdag te doen beschouwen. Daarom moet een Zondagsschool niet het karakter J) hebben van een school, maar van een eeredienst". Neen, een school is zij niet, maar veeleer een kerk, ofschoon zij ook dat niet volkomen is; zij is een „Kindergodsdienst", zooals de Duitschers zeggen; wat de kerk moet zijn voor den volwassen mensen, wil de Zondagsschool zijn voor het kind,. dat, daarheen gaande, van ganscher harte moet kunnen zeggen: ik ga naar mijn „Zondag-tehuis". Het rechte woord, den !) Prof. D. Chantepie de la Saussaye. rechten naam, achten wij nog steeds niet gevonden. Maar zooveel te duidelijker zien wij den zegen, dien zij afwerpt voor de kerk. Als gedoopte kinderen behooren de leerlingen tot de kerk, zij zijn de lammeren der kudde, welke niet naar de laatste, doch naar de eerste opdracht van den Heer door haar moeten worden geweid. De Zondagsschool is eene uitnemende voorbereiding voor de catechisatie en wekt reeds vroeg de belangstelling op voor de kerk, waarin de kinderen later den Naam des Heeren hopen te belijden. En wie zal berekenen, hoeveel huisgezinnen, die onkerkelijk daarheen leefden, juist door de kinderen, die de Zondagsschool bezoeken, tot den dienst des Heeren in de kerk worden gebracht? Kinderen kunnen zulke ernstige ongekunstelde predikers zijn, predikers „op den man af". Door de Zondagsschool komt het Woord van God weêr in de huizen, wordt de Dag des Heeren, die gevaar loopt, het meest door de jeugd misbruikt te worden, weder een heilige dag, een feestdag, een dag, die „de parel der dagen" wordt en daar als een blinkende heuveltop staat in de vaak eentonige vallei van dit leven. Door de Zondagsschool bovenal wordt menig kinderhart gewonnen voor den Heer, en dat is zeker de rijkste zegen voor de kerk. Daar zijn dan ook plaatsen in ons Vaderland bij aantallen te noemen, waar, indien men maar eens nauwkeurig onderzocht, blijken zou, dat de Zondagsschool de wegbereidster, de baanbreekster is geweest zoo voor kerk als Christelijke school en menigen tak van inwendige zending bovendien. En hoevele ouderlingen en diakenen en zoo meer zijn door de Chr. Jongelingsvereeniging gevormd, nadat zij reeds op de Zondagsschool waren ontvonkt voor den Heer en Zijn dienst? Daarom mocht een deskundige, een beoordeelaar als de Zwitsersche predikant Bridel zonder tegenspraak, tè vreezen, opmerken: „de Zondagsschool is de kweekschool der kerk geworden" en vingen wij aan haar te bestempelen met den naam: „voorportaal der kerk". Maar er is meer. Zoo de leden van kerkeraden en andere kerkelijke ambtsdragers, ook buiten de predikanten, die zich meerendeels reeds aan dat werk wijden, ook eens de schouders zett'en onder dezen last, door den Heer der kerk ons opgelegd, in plaats van er onverschillig en — want ook dat wordt nog wel gezien — vijandig er tegenover te staan, wat verrassende zegeningen werden misschien aanschouwd! En dan zouden zij toch waarlijk niet in zoo slecht gezelschap staan! Van een lord mayor (burgemeester) van Londen, een uitnemend christen, lezen wij, dat hij meermalen op- ■ merkte: „niets is mij meer in mijn leven tot nut geweest dan het geven van onderwijs in een Zondagsschool". Hetzelfde verklaarde de geleerde Dr. Chalmers, terwijl ons van Dr. Arnold, directeur van het college van Rugby in Engeland wordt verhaald, dat hij, als hij eene week lang met zijne leerlingen, die hij tot de hoogeschool voorbereidde, verdiept was geweest in letterkundige studiën, des Zondags klein met de kleinen was en hij dan geheel doordrongen was van den ernst der zaak, Hem door den Heer toevertrouwd. En weet men wel, dat de bekende Minister Gladstone, de beroemde „Grand Old Man" des Zondags, als hij uit de kerk kwam, geregeld Zondagsschool ging houden? Maar dan ook, wat gewichtig werk de Zondagsschool, waarin de grondslagen worden gelegd voor heel het volgend leven! Dat hebben mannen als Burgemeester' de Haan, br. Heybrock, br. van IJserloo, br. de Liefde e. a. die ook ouderling waren, begrepen en jaren achtereen Zondag aan Zondag met de kleinen Zondagsschool gehouden en daardoor krachtig medegewerkt aan den bloei der kerk. Wanneer dit op meer plaatsen van ons vaderland geschiedde, gelijk dit, Gode zij dank! reeds hier en daar gebeurt, er zou gewis meer opgewekt geestelijk leven worden gezien en het zou bovendien aanstekelijk werken voor de leden der gemeente. Dan maakte zich oud en jong op, om het gewichtigste deel van den akker te bewerken en men toonde alom te verstaan, dat Luther waarheid sprak, toen hij zeide: „geef mij het kind, dan heb ik de toekomst", en opmerkte, dat, als men den duivel een goeden slag wilde toebrengen, die aankwam, men dan moest aanvangen bij het kind. En wel mocht een der invloedrijkste strijders voor Chr. onderwijs, Mr. M. Bichon van IJsselmonde, opmerken: „tot het herstel (mocht het zijn) van onze Ned. Herv. Kerk worde de Chr. school dienstbaar gemaakt en bane zij den weg, zoo waar het is, wat de groote hervormer der 16de eeuw tegenover bij- en ongeloof als redmiddel aanbeval, dat met het onderricht der kinderen de reformatie der kerk zou worden ter hand genomen". En geldt, wat hij zegt, wel van de Chr. school maar niet van de Zondagsschool? Daarom alle man trouw op zijn post! Heeft de 19de eeuw niet de emancipatie der gemeenteleden aan de 20ste gelegateerd? Make dan ieder gebruik van dat kostelijk legaat! En nu zegge niemand, dat Zondagsschool-houden toch zulk een gering werk is. „Wie veracht den dag der kleine dingen?" Veracht dien eikel niet, leg hem in den schoot der aarde, laat hem sterven, een fiere eik staat op uit zijn graf; veracht die sneeuwvlok niet, uit die vlok wordt de lentebloem geboren; veracht dat wolkje niet als eens mans hand, straks is heel het zwerk donker aan allen kant en wordt het dorstend aardrijk mild besproeid; maar veracht nu ook die school, veracht dat kind niet, daardoor doet God eenmaal misschien wel groote dingen. Al zoudt gij er op 't oogenblik niets van ontdekken, het is met de Zondagsschool als met de wateren van een verborgen bron; men weet niet, vanwaar zij komen, maar zij sijpelen door, zij besproeien de omgeving, de velden herleven en bloemen en vruchten worden gezien. Maar de Zondagsschool is ook van beteekenis voor de maatschappij. De heer Robert Tissot sprak in 1869 te Lausanne in Zwitserland: „de kinderen zullen grootendeels zijn wat wij ze maken, zij hebben de toekomst der wereld in hunne hand", en een man als Tholuck merkte op met het oog op de kinderen, door Pestalozzi „majesteiten" genaamd: „de lotgevallen der wereld liggen in de kinderkamer". En wèl mocht de heer Théodore Monod op een der vergaderingen van 1868 te Parijs verklaren: „de Zondagsscholen met haar leger van moniteurs (onderwijzers) zijn een van de krachtigste middelen tot evangelisatie". De vraag is immers ook van groot gewicht: welke kinderen ontvangt eenmaal de maatschappij ? Deze toch wordt gevormd door de huisgezinnen en is de oceaa^i, waarin zich straks onze kinderen als stroomen en stroompjes ontlasten. Op de Zondagsschool zit „een stuk maatschappij" en het is niet hetzelfde, hoe de kinderen tot het leven, ook tot dat in deze wereld worden voorbereid. En wie niet mééleeft met zijn, tijd, kan .bezwaarlijk een goed Zondagsschool-onderwijzer zijn. Maar wie zijne roeping ook in dit opzicht verstaat, zal de vraag in zijn binnenste voelen oprijzen: zullen die kinderen eenmaal pilaren zijn, waarop mede het gebouw van kerk en staat rust? En dat maakt het Zondagsschool-onderwijs zoo ernstig. De voetstap, in het voorjaarsland gezet, blijft er den ganschen zomer staan, een vat verraadt zeer lang den geur van het vocht, er in gedaan, toen het nog nieuw was; de kleine letter, in den bast van een boom gesneden, groeit meê en staat er na jaren nog als een kapitale letter in te prijken, en bedriegen wij ons niet al te zeer, dan kunnen oud-leerlingen, die later, helaas! zijn gaan ageeren tegen godsdienst en gezag, toch niet geheel het kleed uitschudden, dat zij vroeger gedragen hebben en toonen zij zoo nu en dan, huns ondanks, dat zij als kinderen gezeten hebben op de banken van de Zondagsschool. O, de Zondagsschool is van zulk een invloed op het leven! Wie zich eenigszins de beteekenis en den ernst van het jeugdig leven indenkt, zal dit dadelijk erkennen. Van een paedagoog wordt verhaald, dat hij eens met den hoed op voor zijn klas verscheen, en voor elk der jongens afzonderlijk het hoofd ontblootte. Algemeen, onbedaarlijk gelach! Hij nam namelijk den hoed af en groette één der jongens, toen deed hij hetzelfde met een tweeden, daarop herhaalde hij het met een derden, en zoo voort. Daarop echter legde hij zijne zinnebeeldige handeling uit en zeide hij: ja, hier zit misschien wel een knappe dokter, daar een beroemde dominé, ginds een vermaarde fabrikant en in dien huist wellicht een minister, en hij voegde er aan toe: „het hangt er maar van af, jongens! of gij in de jonge jaren uit u laat vormen, wat God van u wil maken". Maar niet minder ernstig werden zijne woorden, toen hij met den opgestoken wijsvinger nu dezen waarschuwde, dan dien, dan weêr genen en zeide: „of zit daar een toekomstige moordenaar, een inbreker, een dief, een boef voor de cel? Het hangt er maar van af, jongens! of gij u in de jonge jaren ontworstelt aan den Booze, die u gevangen wil nemen". Van die gedachte gaat de echte Zondagsschoolonderwijzer uit, en dat vooral met het oog op de hedendaagsche maatschappij. Hij weet, dat de tijden, waarin wij leven ernstig zijn, en zoo ooit, thans de Zondagsschool als een zuurdeesem moet werken, om het geheele deeg te doorzuren. De menschen denken anders, doen anders, spreken anders, zijn ook anders dan vroeger en dat komt reeds op de Zondagsschool uit. De geest der eeuw met zijne Multatuli-ideeön, zijne Büchner-theoriën en ook al zijne Lombroso-ontoerekenbaarheden laat geen middel onbeproefd, om het opkomend geslacht voor zijne verderfelijke leer te winnen, want hij zegt ook: „geef mij het kind, dan heb ik de toekomst", en hij weet evenzeer: „in de lente moet worden gezaaid". Onze eeuw staat in het teeken van het kind. Maar ook in het teeken van het bederf. En de Booze, terecht bij een zeker dier vergeleken, aapt, bootst alles na: hij richt natuurlijk ook zijne Zondagsscholen op. En zoo de Zondagsschool eene sociale roeping heeft, dan is dat thans. Onze hedendaagsche maatschappij heeft vooral twee kenmerken: het streven naar gelijkheid en de opstand tegen het wettig gezag, socialisme en anarchisme, en deze met elkaar in trouw verbond. Het socialisme eischt gelijkheid van allen en wil, dat alle verschil glad, gelijk gestreken zal worden onder de ijzeren rol der sociaaldemocratie. Alle menschen gelijk. Gelijk is geluk. En het beweert, dat de ongelijkheid louter vrucht is van de armoede. ■ En ook kinderen doen reeds in de optochten meê met de revolutie-mannen, zingende, zooals niet lang geleden in Frankrijk langs de straten: „tremblez, tyrans! nous grandirons". Beeft, tirannen; wij groeien op! Gesteld nu eens, dat de Zondagsschool er niet was geweest en onzen jongen menschen geen tegengif gegeven had voor het vergif, dat menigeen heeft ingenomen, misschien werd de gruwel der verwoesting ook al in ons land gezien. Maar, Gode zij dank! nu is er eene schare, die de Zondagsschool heeft bezocht en toont, dat zij niet de leer aanhangt van een stelsel,, dat een Jood Karl Marx in zijne studeerkamer té Londen heeft uitgebroed, maar die vroeg de knieën heeft leeren buigen voor den Israëliet bij uitnemendheid, voor den Zoon van God, die het werk der verlossing van zondaren heeft volbracht op den schandheuvel van Golgotha. Dat is de schare van christenen, ook in Nederland, die weet dat even als in de natuur God ook in de menschenwereld gelijkheid wil, maar in duizend vormen. Zij weten: aan de boom der menschheid zijn geen twee bladeren aan elkander volkomen gelijk. Dat zijn zij, die in den geest van Mr. Groen van Prinsterer aldus spreken; „ik heb gaarne een timmerman, als er moet gebouwd worden; een schipper als ik in de schuit zit; soldaten als de vijand aanrukt; «en geneesheer, als ik ziek ben; een landman als ik' ontginnen wil; een veeman, als de kudde moet worden geweid; een voerman, als ik uitrijd; een zeeman, als ik mij op de stoomboot begeef; een machinist, een stoker als ik in den trein ga; en een ervaren staatsman, mannen van professie in vergadering en kabinet, als de orkanen loeien over mijn land, als ik tronen zie waggelen en vorstelijke zetels hoor kraken. Maar heerlijk zou het zijn, indien deze gelijkheid bij die groote verscheidenheid kwam, dat èn die timmerman en die schipper èn die soldaten èn die geneesheer èn die landman èn die veeman ■èn die stoker èn die staatslieden èn die ministers allen met hunne heele familie incluis christenen werden!" Maar ook heeft de Zondagsschool geen mindere Toeping tegenover de anarchie van onzen tijd, die dezen toon doet hooren: „geen gezag van regeering, van vyet, van geest, van Bijbel, van God! „Zij woelt en woedt maar voort en rust niet, vóór zij de bolwerken der maatschappij in bouwvallen heeft omgekeerd. Wat zij wil ? Sloopingswerk, vernielingswerk! Scholen, kerken, spaarbanken, liefdadigheidsinstellingen^/kte» ; gerechtshoven, gevangenissen neergehaald; tronen omvergeworpen; koningen weggejaagd; en de ontzettende leuze gehuldigd: „God is de groote vijand en haat tegen God het beginsel der wijsheid". En ook dit: „de Bijbel is de codex der onzedelijkheid". Dat zaad in 1870 te Londen en te Parijs gestrooid, is ook overgewaaid naar ons vaderland en nu de hydra des ongeloofs zijne vele en vuile koppen omhoog steekt, voert en sleurt en dondert de geweldige stroom onze kinderen, onze schatten, naar de diepte, indien God het niet verhoedt. Is het wonder, dat „het evangelie der ontevredenheid" als van de daken verkondigd wordt, ook in streken, waar welvaart is en Gods goedheid ligt uitgespreid' over het gansche natuurkleed om u heen? Maar hoe kan het ook anders? Als de bodem Gods in de harten der menschen en volkeren wordt verwoest, moet die grond van een paradijs worden een woestenij, een chaos, waaruit deze doornen en distelen welig opschieten: gemor, oproer, oorlog, terrorisme, doodslag, revolutie, immers: volkssouvereiniteit. Dan doet een ieder als in 't Richteren-tijdperk, of als nog heden op Nieuw-Gunéa onder de Papoea's, „wat goed is in zijne oogen", en zien wij het zoo gewraakte paganisme in levenden lijve om ons heen. Maar gezegend, dat ook in dit opzicht de Zondagsschool, dat eenvoudige werk, veel machtiger invloed heeft geopenbaard dan men had vermoed. Trouwens daar heeft een godvruchtig onderwijzer, eene ernstige onderwijzeres getracht er de tevredenheid en de trouw in te houden, daar is kennis van Gods Woord gekweekt, eerbied voor Gods beschikking gewekt, en is de zuurdeesem des Evangelies bezig geweest, onzichtbaar maar met kracht, van het deeg voedzaam brood te maken. De onderwijzer op de Zondagsschool heeft daarbij den indruk gegeven, dat hij zelf buigt voor het hoogste gezag, dat van God, en de vrucht van zijn arbeid is deze, dat te midden van een geslacht, 't welk slechts snakt naar en dweept met „brood en spelen" en alle gezag wel zou willen omverwerpen en uitschudden, er eene schare bestaat, bij wie dat monster, de anarchie geheeten, zijne tanden niet heeft gezet in het jonge vleesch en zijne vernielende klauwen nog niet heeft geslagen in de teederste deelen van het opkomend geslacht. Dat is de schare van jonge menschen, die opgroeit met dit lied in het hart: „Zij zullen het niet hebben, „de goden van den tijd! „Niet om hun erf te wezen, „heeft God het ons bevrijd!" *) !) Mr. I. da Costa. Immers wij spreken ook van de beteekenis der Zondagsschool voor het vaderland. Een merkwaardig verschijnsel toch, de Zondagsschool! Zij is undenominationaal, dat wil zeggen, voor elk christenkind is daar een plaats. En toch schikt zij zich naar elk land en elk volk, waar zij haar tenten heeft opgeslagen. Reeds lang heeft zij opgehouden een instelling van angelsaksischen aard te zijn; zij is door de Protestantsche kerken van alle landen overgenomen en heeft zich gevoegd naar het karakter der verschillende kerken. Zij past zich volkomen aan bij den aard der onderscheiden volken en toont overal de kleur van het land. Zij is een bloem, die overal bloeit en groeit, doch waar ook „ingeburgerd", overal den aard overneemt en verraadt van de streek, waar zij haar geur en kleur verspreidt. De Nederlandsche Zondagsschool is eene geheel andere dan de Duitsche, en ofschoon wij van andere volken steeds hebben te leeren, wie haar wil angliciseeren of amerikaniseeren, loopt gevaar haar naar de hartader te steken en te dooden. De Nederlandsche Zondagsschool kweekt liefde tot vorstenhuis en vaderland. De Zondagsschool van „Vader Looman" werd dan ook 17 April 1887 bij gelegenheid van den 7osten verjaardag van Z. M. den Koning door H. M. Koningin Emma en het toen 6-jarig Prinsesje bezocht, en de Ned. Zondagsschool-Vereeniging heeft bij verschillende gelegenheden gedeeld in de warme sympathie van ons geliefd Oranjehuis. En vaderlandsliefde wordt er niet minder gekweekt. Trouwens, de geboorteweeën van ons volk als volk vallen met de Haleluja's der Hervorming samen en wij zouden, naar den mensch gesproken, nog geen vrij volk zijn, als onze vaderen, de stoere Geuzen, niet onder de Oranjehelden, onze Makkabeeën, de wapenen hadden opgevat voor Gods Woord en de Vrijheid. Op nationale feestdagen, op Koninginnedag en bij zoo menige andere feestelijke gelegenheid spreekt zich de Zondagsschool door, de Ned. Zond. Vereeniging uit in blaadjes, toespraken, gebed en lied, en van Noord tot Zuid, van Oost te West wordt dan met Willem de Zwijger, Neêrlands groote Makkabeër. de kinderen op de Zondagsschool ook God gedankt en gebeden voor ons dierbaar Vorstenhuis en het lieve Vaderland. Ja deze drie: Vaderland, Vorstenhuis, Zondagsschool vormen een drievoudig snoer, dat niet licht verbroken wordt en in de ruim 2000 scholen van dit land „bi der zee" wordt liefde gewekt voor „het dierbaar plekje grond, waar eens de wieg op stond" en voor het doorluchtig Oranjehuis, dat in den smeltkroes des lijdens met het echte Nederlandsche volk is saamgesmolten als tot één stuk onverbreekbaar metaal. Door dat Huis heeft God groote dingen aan land en volk gedaan als verhooring der bede van „Vader Willem", Neêrlands grooten Makkabeër: „mijn God, ontferm u over mij en over dit uw arm volk!" Hoe nu, wij zouden dat in de kerken met de groote menschen gedenken en op de Zondagsschool mét de kleine menschen vergeten ? Ook daardoor laten wij het vaandel van het Evangelie breed uitwapperen boven het hoofd van een volk, dat door Gods Woord geworden is wat het is, en reiken wij de brandende fakkel van het Evangelie, door een godvruchtig voorgeslacht ontstoken, hoog gehouden en krachtig gezwaaid, over aan de handen van de kinderen, onzes volks. De godsvrucht van het voorgeslacht moet zijn de roem van het nageslacht. Doch daarom weerklinke ook in ons kleine maar goede land van oord tot oord, nu wij in dit jaar juist in de residentie het 75-jarig bestaan der Zondagsschool in Nederland gedenken, het lied: „Ik heb u lief, o Nederland! „Reeds gloeien mij de wangen. „De Geus verjoeg hier den Spanjool, „Dat hoorden we óók op Zondagsschool, „Mijn dierbaar erf, mijn teêrste zangen! „Ik heb u hef, Oranjehuis! „Mijn Vorstenhuis! „Geen Huis moet u vervangen. „Gij hebt voor Gods Woord onvertsaagd, „Voor Neêrlands vrijheid 't bloed gewaagd, „Oranjehuis, mijn schoonste zangen! „Ik heb u lief, o Zondagsschool! „Mijn Zondagsschool! „Waarnaar 'k zoo kan verlangen. „De liefde hebt gij ingeplant „Voor Vorstenhuis en Vaderland; „U, Zondagsschool! mijn liefste zangen!" Met het oog op dit alles treedt telkens de vraag op den voorgrond: „wie veracht den dag der kleine dingen?" en denken wij niet alleen aan de uitbreidingskracht maar ook aan het doordringingsvermogen van het Evangelie. De invloed van de Zondagsschool is veel grooter dan de oppervlakkige beschouwer in zijne averechtsche wijsheid denkt. Door de Zondagsschool heeft God groote dingen gedaan en doet God groote dingen voor kerk, maatschappij en vaderland. Maar dit brengt er ons dan ook toe in de laatste plaats, om te wijzen op: III De roeping van den onderwijzer in en buiten de Zondagsschool. Heerlijk een beroep te hebben, het te verstaan, het uit te oefenen en daardoor ook in zijn dagelijksch onderhoud te voorzien. Maar heerlijker — predikanten worden niet alleen beroepen maar eigenlijk alle arbeibeiders! — de overtuiging bij zich om te dragen: „God heeft dat beroep op mij uitgebracht, God heeft er mij toe geroepen", en deswege ook in zijn beroep zijne roeping te zien. Dat zijn zij, wier beroep ook hunne roeping is, dat zijn de „beroepsarbeiders" in Gods Koninkrijk: predikanten, godsdienstonderwijzers, evan- 3 gelisten, chr. onderwijzers, zendelingen, diakonen, diakonessen en allen, die ambtswege arbeiden in den grooten wijngaard des Heeren. Maar onderscheiden van hen zijn er ook, die naast hun beroep eene roeping gevoelen tot een specialen arbeid in Gods Koninkrijk en dat zijn in 't algemeen de onderwijzers en de onderwijzeressen op de Zondagsschool. Dat zijn zij, die de vraag: „wie veracht den dag der kleine dingen?" ook in dezen zin verstaan: wie veracht een kind, omdat het klein is?... . ik word juist door den arbeid onder kinderen geroepen tot een grootsch en allergewichtigst werk in het Koninkrijk Gods. Zij, die deze roeping van God ontvingen en den drang huns harten volgen, staan met dit levendig bewustzijn voor hunne klas, met dit brandend gevoel: „ik die zelf gered ben mag redder zijn; ik moet dat kind niet maar leeren gehoorzaam te zijn aan ouders, onderwijzers en al de over ons gestelde machten, maar ik moet den greep doen in het eeuwige, dat ook in het kinderhart gelegd is, ik moet het in Gods kracht bevrijden van de banden, waarmede het door den Booze reeds wordt omstrikt, ik moet dat pareltje opdiepen uit het slijk der zonde, opdat het gereinigd, van smet ontdaan, eenmaal prijke aan de kroon des Middelaars. Van Michel Angelo, den beroemden beeldhouwer, wordt verhaald, dat hij eenmaal op een stuk marmer tijden achtereen zat te turen en eindelijk uitriep: „ik heb mijn engel gevonden!" en dezen onmiddellijk van zijne boeien ging bevrijden. Hij hamerde en klopte, ciseleerde en fatsoeneerde zóólang, dat hij het koude marmer had bezield, zijn ideaal als uit de nevelen te voorschijn kwam en het beeld, dat hij had ontdekt, als een levend wezen vóór hem stond. Iets dergelijks moet den onderwijzer vervullen, bezielen, besturen, als hij staat voor zijn klas en met zijn reddingswerk begint. Maar nu de ernstige vraag: hebben onze Zondagsschoolonderwijzers en -onderwijzeressen allen dat ideaal, loopen zij er warm voor, brengt het hen in gloed, staan zij er desnoods voor in brand? Men versta ons wèl. Wij hebben gewezen op den invloed der Zondagsschool, ziende op kerk, maatschappij en vaderland, en nemen daarvan niets terug. Wij willen er zelfs aan toevoegen, wat de hedendaagsche maatschappij van den tegenwoordigen Zondagsschool-onderwijzer beslist eischt. Eisch is, dat men zich verplaatse in den toestand van ons volk en afdale tot de nooden der maatschappij. Eisch is, dat men ook als burger met het rechte verantwoordelijkheidsgevoel tegenover de kinderen zij bezield. Eisch is, dat men goed wete, hoe Gods Woord ons voorlicht bij de maatschappelijke vragen van onzen tijd. Eisch is echter ook, dat men de onderwerpen slechts dan behandele, wanneer de stof er duidelijk aanleiding toe geeft. Eisch is evenzeer, dat men de wenken geve op bevattelijke, kinderlijke wijs en men steeds rekene met den leeftijd en het peil van ontwikkeling der kinderen. Eisch is bovenal, dat men deze onderwerpen, immer thetisch, nooit polemisch behandele en ze steeds beschouwe als middel, nimmer als doel. Gewenscht toch is, dat de kinderen goed worden bekend gemaakt met teksten, die later als bijlen en zwaarden kunnen dienen in den strijd, en dat hun de liederen en de uitspraken worden ingeprent, die de roeping van den burger tegenover maatschappij, overheid en vaderland duidelijk omschrijven. Het is toch onbarmhartig hen ongewapend 's levens strijd in te zenden, terwijl zij door die wenken omgekeerd steunpilaren kunnen worden voor het gebouw der maatschappij en de ankers, die de muren schragen en bijeenhouden, als later kwaadwilligheid mocht trachten het uit de voegen te lichten en omver te rukken. Maar — en hierop leggen wij allen nadruk — dat is niet het hoofddoel van de Zondagsschool, doch veeleer het gevolg, een der noodzakelijke vruchten. Het hoofddoel, het ideaal is, om kinderen tot Jezus te leiden en alles, wat het kind beleven zal reeds vroeg te trekken binnen de omtuining van het Koninkrijk Gods. Gelijk alle wegen in een land op de hoofdstad uitloopen, zoo wijzen ook alle teksten en verhalen in Gods Woord naar den Christus heen, die is het middelpunt der Schriften en het groote doel van het Zondagsschool-onderwijs. En nu herhalen wij de vraag: is dat ons ideaal, loopen wij daar warm voor, zet en houdt het ons in vuur en gloed? Zeggen onze onderwijzers als Ignatius eenmaal: „mijne liefde is gekruist en er is geen vuur in mij, dat iets anders begeert?", of als Charles Kingsley op de vraag: wat is uw hoogste ideaal?: „daar is er maar één, het hoogste, de Koning zelf!" Als dat ons ideaal niet is, richten wij met de Zondagsschool weinig uit. Zien wij het ideaal, zooals Angelo het zijne zag? Let eens op de sociaal-democraten; die hebben een ideaal! Zij hebben het ideaal van de maag, voorzeker. Zij hebben het ideaal van de materie, gewis. Zij hebben het ideaal van de wereld, van de spijze die vergaat, wij spreken het niet tegen, maar wat men ook van hen moge zeggen, dit kan niet worden ontkend, zij loopen er warm voor, gaan er voor het vuur in, en daarom worden hunne gelederen gaandeweg meer versterkt en gestijfd. Tegenover dat materiëele ideaal staat het materiaal des geestes, dat wij beweren te bezitten. Maar hebben wij het? Klopt in ons binnenste iets van den gloed voor ons ideaal, gerealiseerd in den Christus Gods? Kunnen wij als onderwijzers en onderwijzeressen zeggen: „ik heb alle dingen schade geacht om de uitnemendheid der kennis van Christus Jezus, mijnen Heer?" Is Jezus, de Heiland van kinderen, de Koning van kleinen, ons Eén en ons Al? Eerst dan kunnen wij anderen den weg wijzen, als wij dien zeiven vonden. Doch ook dan zijn wij er nog niet. De Zondagsschool dient om Bijbelkennis aan te kweeken, en liefde voor het Evangelie onder de jeugd. En deze is zoo schreiend noodig in onzen tijd. Maar de kennis komt niemand aanwaaien, een ernst als zij veeleer vereischt gelijk bij het boren van eene diepe put, waaruit het water eerst na eindelooze krachtsinspanningen naar boven springt. Er moet ernstige voorbereiding zijn voor het werk. De Engelschen zeggen terecht: „wat waard is gedaan te worden, is ook waard zoo goed mogelijk gedaan te worden". En nu leggen wij den vinger op een teêre plaats, ja op een droeve wondeplek. De zoo hoognoodige voorbereiding beperkt zich in den regel tot een enkelen cursus door een predikant of iemand anders gegeven, waarbij het inleiden tot de leerstof geschiedt, maar van vorming van opleiding voor Zondagsschool-onderwijzer wordt in ons land al heel weinig gezien. Eene loffelijke uitzondering daarop maakt de opleidingsklasse van de Afd. Amsterdam der Ned. Zondagsschool-Vereeniging, waar onder de tactvolle leiding van den heer A. J. Hoogenbirk onderwijzers en onderwijzeressen voor dat doel worden gevormd, alsmede het zg. „College", waar de reeds gevormde op uitnemende wijze vergaderen kunnen, wat hen dienstig kan zijn het ideaal meer nabij te komen. En dat, waar het Zondagsschool-onderwijs, recht bezien, wel een schoon maar een uiterst moeielijk werk is! Het onderwijs toch moet aangenaam, bevattelijk, bijbelsch, stichtelijk zijn en het is niet ieder gegeven, om de stof voor het kind „naar den eisch zijns wegs" in te kleeden. En dan de stof zelf! De onderwijzer moet zorgen, dat hij het verhaal zelf goed gelezen heeft, dat hij het kan vertellen, weèrgeven en aanschouwelijk voorstellen, zoodat het leeft voor de verbeelding van het kind. Spreekt gij van Jozef in den kuil, wij zouden willen zeggen, zet hem er in; hebt gij 't over Petrus in de gevangenis, laat hem zien en leid hem er uit: een kinderziel is als de gevoelige plaat van den photograaf, die nauwkeurig het beeld weêrgeeft van hem, die er zich vóór heeft geplaatst. Laat bovenal Jezus zien aan het kind. Stel Hem aanschouwelijk voor. Teeken Hem in Zijne liefde, Zijne erbarming, Zijn afdalen tot en omarmen van het kind. Verzuim evenmin Hem te schilderen in Zijn ernst en in de beteekenis van Zijn bitter lijden en sterven, om ook kinderen te ontrukken aan het gevaar. Stel Hem voor als onzer één en zet Hem vlak bij het kind. De leerling moet later ook kunnen spreken van een „gehoord hebben", van een „gezien hebben met de oogen, van een aanschouwd en met de handen getast hebben van het Woord des levens". Doch daarom bestudeer Hem. Laat Hij uw lievelingsstudie wezen! Wonderlijk toch wordt het een mensch te moede, die onder Zijne bekoring komt en Hem eindelijk ziet als een Verlosser. Bezie Hem dus van alle zijden, ga met Hem om, zonder u met Hem af, zie Hem aan, leg u aan Zijn kloppend hart en verdiep u dagelijks in de beschouwing van dien geheel Eenige, die zondaren en kinderen liefheeft, dan zult gij nooit voor uwe klas komen dan als een mensch met verlichte oogen en een dankbaar hart en door uw eigen persoon reeds eene prediking van Hem wezen. En het zal uwe bede zijn, dat gij eenmaal niet met ledige handen verschijnt voor Gods troon, maar op uwe beurt ook zult mogen danken: „Heer, hier ben ik en de kinderen, die Gij mij gegeven hebt!" Wat al mannen en vrouwen gaan daar voorbij aan onzen geest, als wij u zulke onderwijzers teekenen willen! Wij denken hier aan br. D. Wilkens, den „Evangelist-straatprediker bij de gratie Gods", en aan onzen hooggeachten oud-Fiscus br. A. P. Obermeijer, beiden in den Haag; aan den altijd jongen schrijver, schilder, kunstenaar, christen br. C. N. Looman, evenbeeld zijns broeders; alsmede aan den stoeren, trouwen werker br. P. J. Mijnarends beiden te Amsterdam en zoovele veteranen meer! Wij laten echter de thans nog onder ons levenden rusten en bepalen ons alleen tot hen, die van ons zijn heengegaan. Stel u nog eens voor dien blijmoedigen br. Ds. J. Moulijn, Voorzitter, en dien smakelijken verteller, den man met „singuliere gaven", br. H. van IJserloo, Bestuurslid onzer Vereeniging eenmaal. Maar wij moeten ons beperken en wijzen op slechts één uit die velen; wij bedoelen br. J. J. van Dreeven te Utrecht, aldaar ontslapen 9 Sept. 1894. „Praten kan ik niet", zeide hij, toen een vriend hem aanwierf voor de Zondagsschool, „maar teksten overhooren, dat zal ik gaarne doen". Maar die „Vader van Dreeven" — teekenachtige naam: jongeling tot zijn dood toe, maar vader van veel geestelijke kinderen, — liet Jezus zien en nu zeggen nog honderden en duizenden: „wat kon die „Oom Jan" vertellen, in de ziel grijpen en organiseeren, dat vergeten wij nooit"! Maar wat was het geheim? Niet zijn geleerdheid, „vader van dreeven". maar zijn kinderlijk geloof: hij had Jezus lief en liet Jezus zien! Maar nu moeten wij ook niet meenen, dat wij in dat werk ooit „tot de volmaaktheid voortgevaren zijn". De Amerikanen zeggen, met het oog op hunne Zondagsscholen: „organiseer, moderniseer, enthousiasmeer!" En dat mogen de onderwijzers en onderwijzeressen in Nederland wel meer dan tot heden het geval is gaan opvolgen. Nog steeds volgt menigeen te veel zijn eigen Conferentie te Zeist 1900 weg en ziet het er met de orde op de Zondagsschool dikwerf treurig uit. Waarom zich niet georganiseerd, waarom niet telkens wat anderen als noodzakelijk hebben bevonden, ook toegepast, waarom zich niet, om frisch le blijven en te breken met gewoonte en sleur, onder den invloed des Geestes gesteld? Is samenwerken, is gemeenschappelijk gebed soms niet noodig? En doet vergaderen, vereenigen, samenspreken het vuur niet lustig branden? „De doove kool is om de vurige kool" zegt de Spreukendichter, „en het hout om het vuur"; de „ingerekende" kool en het hout moet bij het vuur, dan gaat alles samen gloeien, terwijl, van elkaar gescheiden, zelfs de vurigste kool vergaat tot asch! Daarom wekken wij allen, die op onze Zondagsscholen arbeiden, op, om lid te worden van de Ned. Zondagsschool-Vereeniging. Daarmede handelen zij in hun eigen belang en in dat der Zondagsschool. Dat zoude eene heerlijke bekroning zijn van het feest, 't welk wij heden in Nederland vieren: het 75-jarig bestaan der Zondagsschool. Met dankbaarheid staren wij op dc mannen, die haar hebben gesticht en aanspraak hebben op de waardeering van allen, die zich wijden aan den Zondagsschool-arbeid in Nederland. Maken wij ons niet los van de traditie, want dat geschiedt nooit ongestraft. God heeft ons in dien weg geleid, nu betaamt het ons allen om dien in te slaan. Hoe heeft Ds. C. S. Adama van Scheltema door zijne Zondagsschoolliederen het jonge Nederland verrijkt! en Dr. Ph. J. Hoedemaker, de Hollander-Amerikaan, door zijne geschriften den arbeid vooruitgebracht, om nu maar van de beide anderen te zwijgen. Eeren wij hunne nagedachtenis door ons nu ook aan te sluiten bij die Vereeniging, welke voortgaat ook zegen te stichten voor het onderwijzend personeel! Wie lid wordt a f5 ontvangt de alom geprezen „Wenken", kan de zoo noodige „Chr. Familiekring" lezen en komt in 't bezit van de roosters en de boekjes, de blaadjes en de Conferentie te Br enkel en 1903. liederen, welke zij uitgeeft. Hij trekt nut van de vergaderingen en de conferenties, waar het werk besproken wordt en de gasten bezig zijn den gezichtskring te verruimen en elkaar te enthousiasmeeren en te electriseeren voor dat werk. Wie denkt niet met dank aan God, om er maar niet meer te noemen, aan de Zondagsschoolconferenties te Breukelen en te Zeist, waaraan voor goed de namen van de families Willink van Collen en Pauw van Wieldrecht en de Broedergemeente verbonden zijn ? „Sluit u af, gij delft uw graf, Sluit u aan, 't zal beter gaan." Juist omdat wij „den dag der kleine dingen niet verachten", en het voor ons geldt: „voor het kind het beste!" mag niemand onzer zich aan haar onttrekken, maar heeft ieder ook daardoor mede te werken aan den bloei van de Zondagsschool in Nederland. En steunen wij dan tevens niet „het T. M. Loomansfonds", dat dient om Zondagsscholen te stichten, behoeftige Zondagsscholen te ondersteunen en Zondagsschool-onderwijzers zoo noodig van geschikte lectuur te voorzien? Wij hebben gehoord van Zondagsscholen in hutten.en krotten. Maar dat mag toch niet met de eerewacht van kleinen voor den Koning der Koningen ? Wij hebben gehoord, dat door de vijandschap van modernen den onderwijzers de huur werd opgezegd en zij met de arme schapen in den winter op velden en wegen maar een goed heenkomen moesten zoeken. Maar dat mag toch niet voor de lammeren der kudde van den Goeden Herder? Wij hebben gehoord van onderwijzers en onderwijzeressen, wien het niet aan liefde en lust maar wel aan de middelen ontbrak, om eene Zondagsschool op te richten en eenigszins te onderhouden. Maar dat mag toch niet van officieren in de armée van den Koning, die zich zeiven geheel gaf voor ons en Zijn leven ook voor kinderen heeft gesteld ? Werken wij dan allen mede aan haar bloei en laten geen kerkmuren ons scheiden. Ze zijn soms al hoog genoeg. Onze Zuster-vereeniging „Jachin" arbeidt voor eene bepaalde kerk en zij herdenkt heden haar 40-jarig bestaan. Zegene God haar arbeid, dat zal ook ons tot vreugde zijn. Maar de onze is naar haar oorsprong en doel voor geheel Nederland bestemd: zij is de eenige, die nationaal is, maar nu moet zij ook ondeelbaar zijn, één! In het prachtige Bondsgebouw van de Zwitsersche Bondsstaten, te Bern, staat in letteren van goud: „Unus pro omnibus, omnes pro Uno, Eén voor allen, allen voor Eén, dat zij ook ónze leus! Daardoor gesterkt zullen onze onderwijzers ook hunne roeping buiten de Zondagsschool steeds getrouwer vervullen. De ouders dienen opgezocht te worden, de kinderen gekend en dezen moet de weg gewezen en gebaand, als zij de Zondagsschool verlaten. Welk een schoon contingent kunnen zij leveren voor de catechisaties, voor de knapen-, de meisjes-, de jongelingsvereenigingen, die hun verder de hand willen geven, om hun tot leidsman of leidsvrouw te zijn op den weg. Wij mogen geen enkelen schakel laten ontglippen van de keten, die gespannen is. Doet men dat wel — de ondervinding heeft het, helaas! reeds geleerd — dan gaat veel werk weder verloren: men heeft dan van het gebouw wel het fondament gelegd, is men zelfs met het optrekken der muren begonnen, maar men liep midden in den arbeid van het werk af, bracht het niet onder den kap en nu komt het nooit af en wordt 't nimmer bewoond. Neen, niet de kinderen losgelaten, als zij het vijandige leven in moeten; in de volkomenheid ligt de kracht. „Wie veracht den dag der kleine dingen ?" Doet het ook niet buiten de Zondagsschool in uw eigen leven. Wij bedoelen daarmede: kinderoogen zien scherp en het minste kan uw onderwijs schaden. Ais de onderwijzer buiten de school in strijd handelt met wat hij den kinderen voorhoudt, is hij dan niet bezig zijn eigen werk af te breken ? Wie . Gods Dag ontheiligt, de prediking van Gods Woord veracht, de Kerk verzuimt, door opschik of levenswijze de mode van de wereld volgt, ook niet op tijd in de school op zijn post is en in 't algemeen door zijn wandel bewijst, dat hij zelf niet een christen is, heeft het zich zeiven te wijten, dat zijne leerlingen eenmaal zijne aanklagers worden. En ontzettender gedachte is er zeker niet! In dat licht bezien, wordt het Zondagsschool-onderwijs een hoogst verantwoordelijk werk. Persoonlijke, levende, werkzame godsvrucht is een levenskwestie voor de Zondagsscholen. Daarom eindigen wij niet zonder een woord afzonderlijk tot hen te richten, die zich hebben gegeven aan dat werk in onze steden en dorpen. De onderwijzers in de steden hebben over het algemeen, wat de lokalen, de hulpmiddelen, de gelegenheden om zich voor te bereiden betreft, zich minder te beklagen dan de dorpelingen. Maar voor hen dreigt een ander gevaar: zij gaan zoo licht in de menigte op, de drukte in de steden leidt zoo spoedig af en de behoefte aan geschikte, trouwe, ernstige onderwijzers en onderwijzeressen is daar zoo bedroevend groot. Ook breidt zich, Gode zij dank! de arbeid der inwendige zending uit, zoodat menigeen, al zoude hij willen, zich niet geven kan aan dat werk. Maar wat is dan noodiger dan om uit de beste leerlingen assistenten te vormen, die later mede deze heerlijke taak verrichten en, gelijk nu eenige lofwaardige voorbeelden dat toonen, hun of haar geheele leven gaan wijden aan den bloei der Zondagsschool. In de hoofdstad des rijks en ook elders zijn reeds gewaardeerde broeders en zusters, die aan kinderen van het tweede, misschien wel reeds van het derde geslacht vertellen van den Heiland, die kinderen tot de zaligheid roept. „Veracht dan den dag der kleine dingen niet!" Maar doet ook gij het niet, die in steden of op dorpen zoo goed als alleen staat en hebt te strijden hier tegen het modernisme onzer dagen, daar met de vijandschap der wereld en ginds weder met de onverschilligheid en de lauwheid der christenen. Vooral gij, die daar op uw eenzamen wachtpost, op de heide of een eiland staat, houd moed! De Heer kent uw lijden en uw strijd. Hij ziet van het hemelstrand uw worstelen, uw tobben op de levenszee; gij ontgaat niet aan Zijn blik en Hij hoort uw gebed! Wie weet, wat de vrucht zal zijn van uw werk, als Gods tijd gekomen is. Acht uw arbeid niet gering, al werdt gij er onder schouderophalen om uitgelachen en bespot. Ziet die graankorrel, werp haar in de aarde en straks brengt zij 30, 60, 100 andere voort. En zoo gaat het steeds in het Koninkrijk Gods! Ziet, de spade wordt in den grond gestoken — wat schijnbaar nutteloos werk, een handje vol aarde wordt verplaatst; maar wacht: daar is het kanaal gegraven, dat de oceanen met elkaar verbindt! Ziet daar wordt de eene steen op den anderen gelegd, — wat nietige arbeid met die enkele steenen, maar wacht: daar staat de gothische kathedraal en zij steekt fier haar torenspits ten hemel! Ziet, daar zijn werklieden bezig bij een rots, eiken dag vorderen zij niet meer dan één streep, — wat onbegonnen werk! maar wacht: daar is de tunnel gegraven door het rotsgevaarte en de vurige salamander vliegt langs de ijzeren baan door de duistere bergen voort! En zoudt gij dan „den dag der kleine dingen" verachten ? Een ziel, ook een kinderziel gewonnen, is eene eeuwigheid gewonnen en eenmaal telt ook uw arbeid mede, als het groote wereldplan is volvoerd en eene schare niet te tellen, een schare van kleinen en grooten, lofzingt voor Gods troon! Laat dan den moed niet zinken, maar spreek: „wij dan hebben altijd goeden moed!" „Goedsmoeds" is de sleutel, die de krachtigste deuren van tegenstand ontsluit en nog uwe aanbe- veling zal zijn bij de hemelpoort. God is niet onrechtvaardig, dat Hij zou vergeten den arbeid der liefde, dien gij aan de lammeren Zijner kudde bewijst. Volgens eene oostersche legende liet een koning op eigen kosten een grooten tempel bouwen. Niemand mocht er iets toe bijdragen. De naam des konings werd in den gevel gezet. De dag der inwijding kwam. Maar, o wonder! daar stond de naam van eene arme weduwvrouw. De koning was vertoornd en gaf bevel, dat die vrouw moest opgespoord worden. Men ontdekte haar onder de armsten der stad. Zij werd voor den koning gebracht. Bits vroeg hij haar, wat zij aan den tempelbouw had gedaan. Zij antwoordde: „niets". Toen men echter er bij haar op aandrong, dat zij zich zou bedenken, zeide zij, dat zij op zekeren dag, toen de ossen met groote steenen voorbij haar huis trokken en door de hitte uitgeput en vermoeid waren, hun uit medelijden een bosje hooi had te eten gegeven. En deze eenvoudige vriendelijkheid legde voor God meer gewicht in de schaal dan de groote som gelds, die de koning er voor geofferd had. Ja, God ziet met andere oogen en meet met andere weegschalen dan de kinderen der menschen. Hij laat de vraag weerklinken: „wie veracht den dag der kleine dingen?" 't Minste, voor Hem gedaan met een Hem toegewijd hart, heeft meer waarde en verspreidt grooteren zegen dan dat, waarover de wereld de loftrompet steekt en dat zij uitbazuint. Daarom volhard, grijpende naar het ideaal: de Koning der genade bij zijn intocht in Neêrlands maatschappij door een luid „Hosanna" van kinderen begroet. En is de bereiking van dat ideaal naar uwe schatting nog ver, dan herinneren wij aan wat Hij doet, die u riep tot het werk. Een leerling-schilder, die lang aan 't zelfde doek gearbeid had en moede werd, omdat het visioen, dat hij gehad had en hij wilde voorstellen, zoo langzaam terugkwam en zijne hand maar onbekwaam bleef, viel op zekeren dag voor zijn ezel in slaap. Maar terwijl' hij sliep, kwam zijn meester tot hem, nam deze hem het penseel uit de hand en volmaakte met een paar flinke strepen de schilderij. Ziet, zóó doet ook de Heer, als wij ernstig worstelen om vooruit te komen en niet slagen. Dan komt Hij in stilte en voltooit Hij met Zijne hand ons werk. Zouden wij dan „den dag der kleine- dingen verachten", omdat wij niet dadelijk den zegen zien ? Naar den aard van het Koninkrijk eerst het kruid, dan de aar en eindelijk het volle koren in de aar. Neen, gelijk een bekend dichter J) zegt: Niet verloren, niet verloren, In wiens reine kinderziel Als het Godszaad in zijn voren, Eens dat woord des levens viel. 't Leeft, 't schiet op, 't zal vruchten dragen, Schoon 't verstikt scheen en vermoord, 't Brengt in late najaarsdagen Nog zijn oogst en zegen voort! Doch daarom, Nederlandsche Zondagsschool-Vereeniging! lezen wij in uwe initialen N. Z. V. naar eene bij ons inheemsch geworden wijze van zinspelen ook dezen wenk: Nooit Zondagsscholen Verachten! i) P. A. de Geriestet