CB 20783 DE VRAAG BBHOOREN KINDEREN UIT GEREF. GEZINNEN TOT DE GEREF. ZONDAGSSCHOOL TE WORDEN TOEGELATEN? TOESTEMMEND BEANTWOORD DOOR R. VAN MAZIJK 1929 MAZIJK's UITGEVERSBUREAU - ROTTERDAM TS 25 CENT Voor verspreiding onder Zondagsschool' personeel 10 exempl. tegen halven prijs K 1505 DE VRAAG BEHOOREN KINDEREN UIT GEREF. GEZINNEN TOT DE GEREF. ZONDAGSSCHOOL TE WORDEN TOEGELATEN? TOESTEMMEND BEANTWOORD DOOR R. VAN MAZIJK 1929 MAZIJK's UITGEVERSBUREAU - ROTTERDAM Zoo oud als de Geref. Zondagsschool-zelve, is ook de vraag : „Mogen kinderen van Geref. huize geacht worden object van den ZondagsschooHarbeid te zijn ?" Deze vraag werd tot een kwestie toen zich in den boezem der Geref. Zondagsschool tweeërlei strooming openbaarde, n.1. eene, die haar met „ja", en eene, die haar met „meen" beantwoordde ; en dat vooral toen bleek, dat beide partijen 'haar ingenomen standpunt vasthielden en tot eiken prijs verdedigden. Nu is er aan deze kwestie een gelukkige kant. Zoowel de voorals tegenstanders van „het Geref. kind op de Zondagsschool" zijn — uitzonderingen daargelaten — te zeer overtuigd van de goede bedoeling hunner andersdenkende broeders, dan dat ze met ongepaste hardheid en hoekigheid elkander zouden bestrijden. Er is over en weer waardeering voor anderer zienswijze. En het onlangs over deze materie gehouden referaat van den Weleerwaarden Heer Ds. P. Nomes, op de 1.1. jaarvergadering van „Jaohiti", illustreerde ten duidelijkste, dat stellige overtuiging en scherpe omllijning van beginsel heel goed gepaard kan gaan met milde houding en sympathieke gevoelens jegens hen, die een tegenovergestelde meening zijn toegedaan. Al ben ik het dan ook niet eens met de strekking van bedoeld referaat, toch moet ik mijn groote ingenomenheid uitspreken met de wijze, waarop Ds. Nomes zijn standpunt uiteenzette en verdedigde. Zóó toch kunnen we elkander beter verstaan, begrijpen en. waardeeren. Zóó kunnen we, misschien zelfs, eenmaal tot overeenstemming geraken. Bij het neerschrijven van de hiervolgende regelen, die de kwestie van de andere zijde belichten» ben ik met denzelfden broederlijken zin ibeziefld, al moet ik ook met beslistheid opkomen tegen de stelling, dat kinderen uit Geref. gezinnen van de Zondagsschool geweerd moeten worden. Ik wensen dit geschilpunt te 'beschouwen uit principieel, uit historisch, uit paedagogisch en uit practisch oogpunt, en daardoor aan onze Zondagsschoolonderwijzers en -vrienden de gelegenheid te verschaffen, de zaak van beide zijden te bezien en te overwegen. En doe onze God dan, ook in dezen, den oprechte het licht opgaan ! t EEN PRINCIPIEELE KWESTIE. Bij de bespreking van de principieele zijde dezer vraag hebben we met drie factoren te rekenen : le. met het Geref. gezin, waarin kinderen zijn; 2e. met de evangelisatie, die het af gedoolde zoekt; 3e. met de huiscatechisatie, die een plicht der ouders is. Wat is een Geref. gezin ? Bij het definieeren van het begrip „Geref. gezin" is tweeërlei maatstaf aan te leggen. Een subjectieve en een objectieve. Wie den subjectieven maatstaf gebruikt redeneert aldus : „Een Geref. gezin is een gezin, dat zich als waarlijk Gereformeerd aan mij voordoet■ waarvan ik den indruk krijg, dat er een gezond, geestelijk 'leven woont; een gezin, dat ik als Gereformeerd aanvoel." Zulk een subjectieve beschouwing is echter niet de ware. A. krijgt andere indrukken van een gezin dan B. Het Geref. karakter van een zeker gezin mag niet afgemeten worden naar de persoonlijke meening van dezen of genen broeder; zelfs niet naar de subjectieve gevoelens van een vereeniging of kerkeraad. Neen, de objectieve maatstaf moet aangelegd. En dien biedt U alleen het lidmatenregister van de Geref. Kerk. Het gezin, dat door Doop en(of) Belijdenis tot de Geref. kerk behoort en als zoodanig te boek staat, moet als een Geref. gezin worden aangemerkt. Maar dan komen ook tegelijkertijd de bezwaren ! Denk U de kerk in als een cirkel met centrum en omtrek Die kerkcirkel bevindt zich midden in de wereld. Hoe dichter bij het centrum, hoe dichter ook bij den Koning der kerk. Daarentegen : hoe dichter bij den omtrek, hoe dichter ook bij de wereld. In 'het centrum der kerk bevinden zich de ideaal-Geref. gezinnen ; de gezinnen, waar de Godsvrucht tastbaar is, en waar de opvoeding der kinderen dm de vreeze des Heeren nauwgezet plaats vindt. Om het centrum heen vormt zich een kring van gezinnen, waar óók de Heere gevreesd wordt, maar waar gebrek aan kennis, bekwaamheid, tact en vrijmoedigheid oorzaak is, dat de kinderen niet de zielszorg en de geestelijke leiding ontvangen, die ze noodig hebben. Nog weer verder van het centrum verwijderd, treft ge een kring aan van gezinnen, 'die ook onder de regelmatige kunnen gerangschikt worden, doch met deze afwijking, dat zich ten opzichte van de opvoeding der kinderen een zekere geestelijke traagheid openbaart. De kinderen worden aan hun lot overgelaten en moeten geestelijk verkommeren. Het zijn Christenen, die zich zeer gemakzuchtig gedragen ; geestelijk slaperig en ingezonken zijn, en waar de ijver om God te dienen aanmerkelijk verslapt is. Daaromheen as een nog wijder kring, die dus al meer den omtrek nadert. Deze kring wordt gevormd door gezinnen, die gebouwd zijn uit gemengde huwelijken. Kerkelijke hartstochten en stokpaardjes verlammen het geestelijk leven ; maken huiselijk godsdienstonderricht onmogelijk, en de 'kinderen zijm er de dupe van. En eindelijk hebt ge de gezinnen, die geheel aan den omtrek van den cirkel leven ; aan den zoom der kerk; de zoogenaamde kant-leden. Ze behooren nog tot de kerk, ja, maar als ze geen lid waren, zouden ze het niet meer worden. Ze hebben feitelijk met de kerk gebroken, al staat hun naam mog in het lidmatenboek. Bij hen is verregaande onverschilligheid t.o.v. de godsdienstige opvoeding hunner kinderen te constateeren. Zulke ouders onderwijzen hun kinderen niet; ze kunnen het niet; ze zijn zelf zoo geesteloos en blind, dat ze hun kinderen den weg des heils niet kunnen en niet willen wijzen. Ze zijn „natuurlijke menschen, die niet verstaan de dingen, die des Geestes Gods zijn", en ze kunnen ze niet verstaan, omdat zij geestelijk onderscheiden worden. — 1 Cor. 2 : 14. Zoo blijkt dan, dat lang niet alle Geref. gezinnen in het centrum wonen, maar dat er een 'bedenkelijke afbuiging is naar de zijde der wereld. En bleef hun plaats in den kerk-cixkel nu nog maar "stabiel 1 Maar ook dat is zoo niet. De gezinnen, die min of meer van het geestelijk middelpunt verwijderd Heven, blijven niet op de plaats, waar ze aangetroffen worden, maar glijden steeds verder af. Die afglijding blijft ook niet beperkt tot binnen de grenzen der kerk, neen, ze zet zich voort tot buiten de grens. De geschiedenis der kerk en de ervaring van eiken dag bewijst het, dat zulke glijdende gezinnen straks buiten de kerk komen te staan. En overal, waar ge zulke minder meelevende gezinnen ontmoet, is het als met wiskundige zekerheid te voorspellen, dat ze, na één of twee geslachten, voor de kerk totaal verloren zijn. Dat zijn geen indrukken, geen vage vermoedens, neen, het is tastbare werkelijkheid. De presentielijst van den Catecheet en het wijkboekje van den Ouderling zeggen het U in droeve, maar duidelijke taal. Vraagt ge dus een omschrijving van het begrip „Geref. gezin", en wordt bij die 'begripsbepaling den zuiveren, kerkrechtelijken maatstaf aangelegd, dan luidt het antwoord: „Als Geref. gezin moet aangemerkt worden elk gezin, dat tot de Geref. kerk behoort, ook al vertoonfïhet alle kenmerken van een afglijden naar de zijde der wereld." Maar als ge dan ook let op de gevaren van geestelijke verwaarloozing en ondervoeding, waaraan de kinderen uit Geref. gezinnen bloot staan, dan antwoordt ge op de tweede vraag : „Behooren kinderen uit Geref. gezinnen tot de Geref. Zondagsschool te worden toegelaten ?" zonder twijfel en volmondig : „Ja". Wat is Evangelisatie ? Op het eerste Congres voor Geref. Evangelisatie, in 1913 te Amsterdam gehouden, werd het begrip „evangelisatie" aldus geformuleerd : „Evangelisatie is de arbeid, die de van het geloof vervreemde Christenheid wederom voor het Evangelie van Christus te herwinnen zoekt." Of om het in Zondagsschoolterm te zeggen ! „Evangelisatie is zoeken en terugroepen van het afgedoolde en geestelijk verwaarloosde." Waar en wanneer begint nu de taak der evangelisatie ? Waar begint het „zoeken" ; het trachten te „herwinnen" ? Begint dat eerst, wanneer de vervreemding en afdoling zulke afmetingen heeft aangenomen, dat de objecten zich geheel van de kerk hebben losgemaakt ? Moet het proces der afglijding zoover gevorderd zijn, dat de dolenden buiten den greep der kerkelijke tuchtmiddelen zich bevinden ? Moet het weggedrevene zoover door den stroom zijn meegesleurd, dat het in de kolken der wereld is verzwonden ? Immers neen 1 Het zoeken naar het afgegledene moet beginnen daar, waar de afglijding~zelve begint; ook als deze afglijding binnen de grenzen der kerk geconstateerd wordt. Evangelisatie is (vergun mij deze heilsleger-uitdrukking) de reddingsbrigade ten dienste van geestelijke drenkelingen. Ze staat op post, onder aan den dijk, aan den oever der rivier, gereed, om wie in het water viel weer behouden aan land te brengen. Maar als daar iemand is, die afglijdt van den dijk en wis en zeker in het water zal tuimelen, indien hij niet tijdig in zijn nederwaartschen gang gestuit wordt, moet dan de reddingsbrigade, met de armen gekruist, goedmoedig staan wachten tot het proces der afglïjding voltrokken, en de tuimelende man een-drenkeling geworden is ? Moet ze niet veeleer de handen helpend uitstrekken om den wissen val in het water te voorkomen ? En als het dan feit is, dat een schrikbarend percentage van de Geref. jeugd afglijdt naar de wereld, is het dan geen echt evangelisatiewerk hen bijtijds tegen algeheele afdoling en finalen ondergang te behoeden ? En zeg nu niet, •dat zulke zinkende gemeenteleden meer object van kerkelijke tucht zijn dan van evangelisatie. Want vooreerst gaat het in dit betoog niet over lidmaten in vollen rechte, maar over doopleden, op wie slechts in beperkte mate de tucht kan worden toegepast. Ten tweede betreft het hier (dn venband met de Zondagsschool) doopleden, die nog niet boven den leerplichtigen leeftijd uitkomen ; die nog niet geheel ,,tot hun verstand gekomen zijn" ; en dus reeds uit dien hoofde geen voorwerp van kerkelijke tucht kunnen zijn. En ten derde laten geestelijke zaken zich