CB 20787 ENDAAGSCHE ZONDAGSVIERING EN HAAR BETEEKENIS VOOR DE ZONDAGSSCHOOL GEHOUDEN OP DE JAA R V ERG AD ÉR ING DER G^Ef OR'^ÉiRpE: 'ZONDAG-^Ö^ft VEREÉNKalNG „d ACH IN" TE Zif^ttijOfc ' ' ^tsöü/LI 1933 i'."' . ' .'■ DOOR Dl C. BOUMA J A C H) 8t:»Ö R:ËA U $i'$fJÊRL.EUR v't^»ÉM 1933 HEDENDAAQSCHE ZONDAGSVIERING EN HAAR BETEEKENIS VOOR DE ZONDAGSSCHOOL. In zijn bekend prachtwerk: „Het Gereformeerde Zondagsschoolwerk" heeft Ds. J. P. Tazelaar ons er op gewezen, dat de Zondagsschool ook thans een crisisperiode doorleeft. Fel is de aanval, dien de Zondagsschool heeft te doorstaan van allerlei zijden; zóó zelfs, dat Ds. Tazelaar sprak van een noodtoestand: Sterk gesproken, maar te sterk is het niet. Ieder, die de oogen open houdt, is gedwongen, het toe te stemmen: een noodtoestand, een crisisperiode, een geest des tijds, die zich kant tegen al wat Christelijk is en het Evangelie van Jezus Christus aan de verdoolde wereld brengt. Een strijd ook tegen het werk des Evangelies, dat gedaan wordt onder de kinderen van ons volk. En wie droomt van rust en vrede, wie de oogen gesloten houdt voor den geweldigen aanval, gericht tegen Evangelie en Kerk en Evangelisatie — en tegen alles, alles, wat het Koninkrijk des Heeren geldt, verstaat zijn tijd niét en loopt gevaar, dat zijn werk met vruchteloosheid geslagen wordt. Wat de Zondagsschool betreft, geldt het niet slechts in het algemeen de vijandschap tegen het Evangelie, de onkunde en de onverschilligheid tegenover Christendom en geestelijke waarden, die haar bestrijden. Er zijn ook bepaalde dingen, die roepen tot bezinning en verweer. Daartoe behoort ook het verdwijnen van den Zondag als Dag des Heeren uit ons volk. Het langzaam maar zienderoogen groeiend uitslijten van zelfs de vaagste herinnering aan het feit, dat de eerste dag der week Dag des Heeren is. Met het ontstellend uitgewischt worden van het Christelijk karakter van ons volk gaat hand aan hand het ontkerstenen van den Zondag. Niet alleen in theorie en abstracte beschouwing, maar daarmee gepaard in practijk en in wijze van Zondagsviering. En de Zondagsschool zelf komt daardoor in gedrang en ziet zich daardoor voor nieuwe moeilijkheden en vraagstukken geplaatst. Deze dingen roepen nu een oogenblik onze aandacht. Daarbij stel ik me voor, eerst te wijzen op de hedendaagsche wijze van Zondagsvieren in ongeloovige kringen; daarna te spreken over den invloed, die dat heeft op ons Zondagschoolkind; en eindelijk over de pogingen, die de Zondagsschool kan aanwenden, om die gevaren tegen te gaan. Eerst dan de vraag: wat de Zondag is in de kringen, waaruit onze Zondagsschoolkinderen komen. En deze vraag raakt niet slechts de Zondagspractijk, maar de geheele Zondagsbeschouwing. Ze is niet alleen practisch van aard, maar raakt het principe van den Zondag. Tusschen geloof en ongeloof ligt principieel de scheidslijn van den Dag des Heeren. Hier botst niet slechts tweeërlei zede, niet alleen verschillend besteden van een bepaalden dag; wat hier tegen elkaar opbotst, zijn twee beginselen, diepe en vérstrekkende principes, de Zondagsbeschouwing zelf. De vraag, wat die dag is, dien wij Zondag noemen. Hier botsen Christendom en heidendom. God de Heere heeft een bepaalden dag gezegend en geheiligd als Zijn dag, den Sabbat, den Dag des Heeren, de heenwijzing naar den Sabbat der eeuwigheid, naar wat Paulus triumfeerend en vol hijgend verlangen noemt: dien dag, den Sabba*. waarover geen avond méér daalt. Die dag des Heeren, naar heidensche benoeming nog steeds Zondag in onze samenleving genoemd, is eert teeken des Heeren een profetie, dat Jezus Christus triumfeeren zal; dat Zijn Kerk het winnen zal; dat het slot der geschiedenis worden zal de glorie van het Koninkrijk Gods; een stempel, dat de Heere op dien dag, en daardoor op alle dagen, heeft gelegd. Het is dan immers niet te verwonderen, dat al wat den strijd aanbond tegen God en tegen Zijn Koninkrijk, ook tegen dien dag zich heeft gekeerd. Die dag des Heeren was steeds speciaal gebonden aan de bizondere openbaring. Terwijl van de ingeschapen wet nog sporen in het volkenleven, zelfs onder de heidenen, te vinden zijn, *s van den Sabbat buiten den kring der bizondere openbaring nergens een spoor te vinden. De Dag des Heeren is gebonden aan het Woord van God. Al wat daarom van dat Woord afdwaalt, verlaat dien dag. En steeds, wanneer de worsteling om de Kerk en tegen de Kerk en tegen den Christus Gods een hoogtepunt bereikte, een cnsispunt, dan werd ook steeds een felle aanslag op den dag des Heeren beraamd. Ik wijs U op de kalenderindeeling der Fransche Revolutie, waarin elke maand van dertig dagen verdeeld werd m drie decaden van tien dagen elk. En ik herinner u aan den kalender van de Sovjets in Rusland, waarin de maanden verdeeld zijn in zes stukken van vijf dagen elk; den Zaterdag en den Zondag heeft men zoo laten vervallen; elke vijfde dag is tot rustdag gemaakt. Hier voelt ge wel: hier wordt niet gevochten tegen een als onbruikbaar bewezen maatschappelijke ordening: hier gaat het uit princiep, tegen een princiep. De dag des Heeren moet weg. Natuurlijk. Revolutie en ongeloof behooren immers saam. Als dan de Revolutie den kop opsteekt en de macht te grijpen weet, dan wordt de strijd aangebonden tegen God en Zijn Woord en Zijn Kerk — en tegen Zijn dag! Het zevende gebod raakt het hart van alle zedelijkheid; de vierde het hart der Religie; tegen beide, godsdienst en zedelijkheid, keert zich in de Revolutie de geest uit den afgrond, om God zelf naar de kroon te steken. En daarom moet de dag des Heeren weg, en uit de rij der maatschappelijke ordeningen worden weggewischt. Zoo is, wat te dezen opzichte zich openbaart in het leven van dezen tijd, niet alleen maar neutrale verslapping, niet slechts beginsellooze minachtng van den dag des Heeren. O neen, hier staat princiep tegenover princiep. Hier openbaart zich de geest uit den afgrond, die, omdat hij den strijd aanbond tegen God en tegen alle Religie, den dienst van God wil treffen in het hart, door dien dag uit te wisschen, tot er geen spoor meer overbleef van wat zoo luid week aan week herinnert aan het beslag, dat God legt ook op het publieke leven door den wekelijkschen rustdag op den dag, dat onze Heere is opgestaan. En wat dus nu aan de orde wordt gesteld, is niet slechts de vraag, in hoeverre de hedendaagsche Zondagsverwording een goeden gang van het Zondagsschoolwerk in den weg staat. O neen, hier strijdt de Kerk des Heeren voor den dag des Heeren; voor een stuk van haar leven, wat ze niet missen kan, en wat, werd het haar ontnomen, haar bestaan zelf met den dood bedreigen zou. Of, nu we dien geest in verband hebben te zien met het immers evangeliseerende werk van de Zondagsschool, kan het veel breeder worden gezien: hier worstelt de Kerk om het behoud van het Christelijke stempel, dat historisch nog over ons volksleven ligt gedrukt. En niet alleen dat. De strijd om den Zondag, de worsteling over de vraag, of naar zijn wezen de eerste dag der week zal zijn een heidensche Zondag of een Christelijke dag des Heeren — die strijd is een stuk van de worsteling om het volk van Nederland, waarvan nog althans een deel is gedoopt, maar vervreemd van de kennis Gods, terug te roepen tot den God der vaderen en tot het buigen voor den gekruisten Christus en de zaligheid, die in Hem voor de verzonken wereld ligt. Op het erf . van ons volk, en van heel de zich nog Christelijk noemende wereld worstelen de Geest, die uit God is, en de geest uit den afgrond om de heerschappij van zonde of genade; de vraag wordt uitgestreden, wie het regiment hebben zal. En deel van dien grooten, feilen strijd is de strijd om het behouden, en, voor wat de Zondagsschool en heel de Evangelisatie betreft, om het terugwinnen van den Zondag als dag des Heeren. Voor het zegevieren van den anti-christelijken geest is de Christelijke Zondag een principieele belemmering! En dies is de Zondagsschool, die heel eenvoudige, schijnbaar onbeteekenende Zondagsschool, een der vele bolwerken in den strijd des Heeren, niet het minst door het feit, dat ze Zondagsschool is. . En — die Zondagsschool wordt, feller dan ooit tevoren m de anderhalve eeuw van haar bestaan, heden gewaar, dat ook op haar terrein de bittere strijd om den dag des Heeren gestreden wordt. Dat is het, wat nu wordt overdacht. Want, en daarmee kom ik tot het tweede, wat ik zeggen wil, het kind, dat de Zondagsschool bezoekt, ondergaat den invloed van dien verbitterden strijd. Het leeft in het milieu, waar de dag des Heeren bestreden wordt. Het ademt in de sfeer dier wereld, die den dag des Heeren niet kent. Het ruikt den kruitdamp dezer geestelijke worsteling, al is het min of meer onbewust. Het tweede dus, waarbij we een oogenblik stilstaan, betreft den invloed, dien het Zondagsschoolkind van deze hedendaagsche Zondagsbeschouwing ondergaat. Hèt Zondagsschoolkind. Zoo te zeggen, is natuurlijk tot op zekere hoogte onjuist en onbillijk, omdat het een algemeenheid is. Het kind is anders, naarmate het een kind is uit de stad of uit het dorp; uit den gegoeden stand of uit meer eenvoudige en zelfs arme kringen van slop èn steeg; uit een omgeving en een gezin, waar nog iets bleef van den Christelijken geest of uit een gezin, waar met allen godsdienst radicaal gebroken werd. Ge gevoelt, dat dus hèt Zondagsschoolkind een algemeenheid is, die niet bestaat. Maar toch kan hier in het algemeen iets worden gezegd in verband met dit onderwerp. Waartoe ik een drievoudige opmerking wil maken. In de eerste plaats aangaande het religieuze verschil tusschen de kinderen der Zondagsschool; er zijn gezinnen en dus kinderen, die den Zondag, zij het alleen uit de macht der traditie, nog eenigszins waardeeren, en ten andere de kinderen der gezinnen, waar de heidensche, antiChristelijke Zondagsbeschouwing doorbrak. Voor die beide groepen heeft de strijd der Zondagsschool voor den Christelijken Zondag hoog belang, om te bewaren, aan te kweeken, en den verderfelijken invloed van den geest uit den afgrond tegen te gaan. In de tweede plaats: er is toch onder de kinderen der Zondagsschool, wat het vraagstuk van den Zondag betreft, een zekere geestelijke eenheid, daar ze voor het overgroote deel komen uit den eenvoudigen stand. Kinderen van meer gegoede standen bezoeken onze Zondagsscholen niet dan sporadisch. En ten derde: nog grooter is die geestelijke eenheid, doordat ver het grootste deel denzelfden geest dagelijks indrinkt; door dezelfde openbare school, die voor een belangrijk deel rood of rose is gekleurd; door de buurt en de straat, waar de levensbeschouwing en Zóndagswaardeering van het ongeloof en van het Socialisme worden besproken, aangeprezen, gepropageerd. Die geest, dien ik zooeven trachtte te schetsen, wordt door de Zondagsschoolkinderen bijna zonder uitzondering gekend van nabij, van thuis of van de school, of van de straat en de buurt. Dus, al ontkomen we niet aan het gevaar van generaliseeren, welken invloed ondergaat het Zondagsschoolkind en de Zondagsschool van de hedendaagsche Zóndagswaardeering, zooals boven geteekend? Ieder, die in den arbeid der Zondagschool werkzaam is, weet daarvan wel iets af. Dien vijandigen geest hebt ge op uw Zondagsscholen en bij de aan u toevertrouwde kinderen bijna zonder uitzondering ontmoet. Ge zoudt me allen verschillende inlichtingen kunnen geven in antwoord op mijn vraag. Zelf heb ik hier en daar eens gevraagd naar wat men oordeelt over de in geding zijnde vraag. Naar een aantal Zondagsscholen in 's-Gravenhage heb ik vragenlijsten gezonden met verzoek, te worden ingelicht omtrent allerlei, wat met het onderwerp in verband staat. De leiders en leidsters waren zoo vriendelijk, tal van zaken te melden, die van veel belang zijn voor de behandeling van mijn onderwerp. Wat trof, is de tamelijke eenstemmigheid inzake de vraag, hoe de Zondag wordt doorgebracht, hoe de gezinnen staan tegenover den Zondag, welke moeilijkheden door den modernen toestand geschapen worden, en de groote moeite, die de Zondagsschool heeft in het vechten voor den Zondag als dag des Heeren. De strijd over dien dag, als het hart van de Religie in haar openbare uitoefening, is voor de Zondagsschool ontzaglijk zwaar. Hoe wordt dan de Zondag doorgebracht? Bijna zonder uitzondering kan men zeggen, voor eigen genoegen. Als vrije dag, waarop de moegewerkte mensch maar één doel heeft: zich dien dag zelf te vergeten met zijn vragen en moeiten, om dat dan morgen alles weer terug te vinden. En de krant, die hij leest, biedt hem des Zaterdagsavonds een overvloedig menu van schreeuwende reclame en allerlei lokkende genietingen voor, den Zondag, die komt. Waarin dan natuurlijk ook het kind zijn deel moet hebben. Eerst des Zondagsmorgens zeer lang slapen. En dan begint voor het gezin en ook voor het kind de Zondagspret. Morgenvoorstellingen, kindervoorstellingen, operettes, bioscoop, zanguitvoeringen van de A. J. C. Verder, tegen of in den middag de voetbalwedstrijden, waarvoor kinderen hun snoepcenten uit zouden geven. Snoepen van allerlei lekkers, waarvoor ongeloofelijk veel wordt geofferd. En dan: uitgaan. Fietsen huren, om grooter of kleiner tochten te maken. En, voor wat een stad als Den Haag betreft: naar het strand, waar verder een groot deel van den dag wordt doorgebracht, om in het water of in de duinen zich te vermaken. Voor eigen genoegen, ja, zoo wordt de dag des Heeren doorgebracht. Van de beteekenis van dien dag weet schier niemand meer iets af. En wie nog al iets weet van God en Zijn gebod, die geeft misschien het antwoord, dat iemand uit deze kringen gaf: we brengen dien geheel door voor eigen genoegen. Want God is liefde, en Hij weet wel, dat we de geheele week hard moeten werken, en Hij zal het ons niet kwalijk nemen, dat we dien éénen dag geheel voor ons zelf houden! Het is overduidelijk, dat deze Zóndagswaardeering en Zondagsviering grooten invloed hebben moet op het werk van de Zondagsschool. Bij dezen stand der dingen mogen we ons verwonderen, dat onze Zondagsscholen nog leerlingen hébben en voortdurend nieuwe ontvangen, wat toch het geval metterdaad is. Te dezen opzichte moet worden opgemerkt, dat er twee groepen van menschen zijn, waaruit wij gaarne leerlingen voor de Zondagsschool betrekken: de principieel vrjandigen en de geestelijk onverschilligen. Maar van de eerste groep ontvangen we niet zooveel kinderen; of het moet dan zijn, wat nog al eens voorkomt, dat b.v. de moeder uit een oorspronkelijk godsdienstig gezin komt, maar door haar huwelijk met een ongeloovige afgedwaald; dan gebeurt het, dat moeder stilletjes de kinderen stuurt, en in afwezigheid van den vader de kinderen oyer laat vertellen het verhaal van de Zondagsschool — de oude klanken spreken misschien de verdoolde ziel nog toe. Maar overigens: kinderen uit principieel vijandige gezinnen komen niet veel. De grenzen zijn daar scherp en welbewust getrokken; daar heeft men uit principe met God afgedaan. De andere groep is die der geestelijk onverschilligen en onkundigen. Daaruit vooral betrekken de meeste Zondagsscholen het contingent hunner leerlingen. Dat zijn de menschen, voor wie God practisch niet bestaat; „de Heere doet geen goed en Hij doet geen kwaad". Dat zijn de overgroote meerderheid der gezinnen, waaruit onze kinderen voor de Zondagsscholen komen. En daardoor is er nog zulk een groot getal van leerlingen, dat onze Zondagsscholen bevolkt. Maar het is de vraag, of het zoo blijven zal; of niet het veldwinnende principiëele ongeloof het van de onverschillige onkunde winnen zal. Zonder twijfel doet de wijze van Zondagsviering in de gezinnen onzer leerlingen aan het bezoek onzer Zondagsscholen groote schade. Op allerlei manier. De menschen moeten vroeg eten voor den voetbalwedstrijd of, om naar Scheveningen te kunnen gaan. Dan vragen de kinderen, of ze wat vroeger weg mogen gaan, om dat alles niet te missen. Of ze blijven dat keer weg. Er zijn kinderen, die slechts om de veertien dagen komen; op de andere Zondagen is er verhindering door voetbal of iets dergelijks. In den zomer vooral blijven vele leerlingen vaak weg om al de opgesomde genoegens te kunnen smaken. In den zomer doolt een betrekkelijk hoog percentage van de Zondagsschool weg, om straks tegen het najaar, als op straat of aan het strand of in het bosch niet meer te genieten valt, weer terug te keeren. Zóó is het probleem van den Zondag zelf, waarmee de Zondagsschool te kampen heeft. Veelzijdig en veelkleurig. Maar, ge hebt reeds ontdekt, in het algemeen is het van tweeërlei aard: practisch en principiëel. Practisch, voorzoover het den geregelden gang van het Zondagsschoolleven in den weg staat en groote schade doet. Dat is de ééne zijde, het ééne bezwaar, dat we terdege onder de oogen hebben te zien. Maar het andere is erger, het meerdere: het geheel uitgesleten zijn of worden van alle inzicht en kennis van den Zondag als dag des Heeren. Niet alleen, dat de Zondagsschool schade lijdt. Maar door de groote onkunde in de kringen onzer Zondagsschoolkinderen aangaande de beteekenis van den Zondag loopt de dag des Heeren zélf gevaar, te worden uitgewischt uit het leven van ons volk in een volgende, niet veraf meer liggende toekomst. Het vierde gebod is wèg uit de kringen waaruit ons Zondagsschoolkind komt. Tusschen twee kinderen ontspon zich op de Zondagsschool een debatje over de vraag, of je wel op Zondag reizen mag. Het eene kind had van d'r tante gehoord, dat men, om een of andere reden, mysterieus verborgen in geheimzinnigheid, op Zondag niet reizen mag. Maar het andere vond, dat haar moeder toch veel aardiger was dan de tante van de eerste spreekster, want van moeder mocht het wel. Dat lag natuurlijk daaraan, dat moeder de kinderen meer gunde, dan die andere tante deed; dat er een andere Autoriteit nog over te oordeelen had, kwam in die kleine hoofdjes niet op. Van zooiets had dat kleine kind nog nooit gehoord. Dat is het dubbele gevaar, dat den Zondag en de Zondagsschool beide bedreigt. De moderne Zondagsviering stoort den goeden gang der Zondagsschool, en de moderne Zondagsbeschouwing ontvolkt de Zondagsschool, en zal dat in de toekomst nog meer doen, en ze bedreigt den dag des Heeren zelf, dien ze aan het volk betwist en ontrooft. Daarbij komt nog iets anders. Op de Zondagsschool wordt nu de worsteling aangevangen om het kind, om de ziel van het kind, om dat kind te roepen tot den Heiland. En die Zondagsschool gaat vechten, niet slechts öp den Zondag, maar ook óm den Zondag; om dat kind te leeren de beteekenis van den dag des Heeren, en ware het onder den zegen des Heeren, te breken met den heidensch geworden Zondag en het te roepen tot de viering van den dag des Heeren. Maar van de Zondagsschool komt dat kind weer in zijn gewone sfeer terug. In het gezin, waar de Zondag anders wordt gezien en getaxeerd en gewaardeerd. Waar gelachen wordt om wat op de Zondagsschool van den Zondag is gezegd en verteld. Van de Zondagsschool gaat het kind naar de bioscoop, de voorstelling, den trein, en de tram, in één woord: nadat het even in de sfeer van den dag des Heeren is gebracht, wordt het weer teruggeleid in het milieu van den heidenschen Zondag met al zijn schitterend en schaterend vertoon. Die heidensche Zondagsviering verstikt zoo vaak het goede zaad. En dan groeit straks het kind op. Het komt in de moeilijke jaren. Als het dertien of veertien jaren oud is, verlaat het de Zondagsschool. En daarmee is in den regel afgeloopen alle bearbeiding van het Evangelie Gods. Dan komen de meeste vroegere Zondagsschoolkinderen nooit meer in aanraking met den Zondag als dag des Heeren, en is er alleen maar meer de heidensche Zóndagswaardeering en Zondagsviering van de sfeer thuis en in de buurt. Verschillende leiders van Zondagsscholen schreven me, als droeve klacht: in de jeugd is er bij verschillende leerlingen der Zondagsschool wel de begeerte om den Heere te dienen; om mee te gaan naar de kerk, waarover aanstonds nader; dan schijnen ze iets te gaan gevoelen van de beteekenis van den dag des Heeren. Dan gaat er een sprankje van hoop schijnen: zal in dat jonge kinderhart de dag des Heeren het pleit gaan winnen? Dan melden sommige leiders zelf, dat kinderen zich gaan verzetten tegen de Zondagsonthelliging thuis. Maar, hoor dan die aangrijpende klacht: maar als ze later de Zondagsschool verlaten, wordt zooveel van het goede zaad verstikt. De oude geschiedenis! Dan komen de kinderen van onder de bearbeiding van het Evangelie weg, en zien ze het conflict met de moderne Zondagsviering weer; en dat in de jaren, waarin hun jonge zielen toch al vol van conflicten zijn, als ze op den tweesprong des levens staan. Zal dan niet de moderne Zondagsviering het gewonnen hebben van de worsteling om het kind des volks te winnen voor den dag des Heeren? De Zondagsschool is zoo ongeveer het eenige gevechtsterrein, waarop de Geest des Heeren onder ons volk aan vele duizenden zielen arbeidt en worstelt vpor Gods dag. Die Zondagsschool houdt op aan die zielen te arbeiden juist in de jaren, als ze het het allermoeilijkst hebben, als ze de keuze moeten doen. Lachend neemt ze den geest van den duivel weer van ons in ontvangst. Zal dan de worsteling der Zondagsschool voor den dag des Heeren niet tevergeefs gestreden zijn? Daarmede ben ik genaderd tot het laatste, wat te overdenken staat: de taak der Zondagsschool in haar strijd voor den Zondag als dag des Heeren voor ons volk. Laat ik beginnen met een enkele simpele opmerking: feitelijk heeft de Zondagsschool van haar ontstaan af nooit anders gekend. In de kringen, waaruit ze haar leerlingen heeft gerecruteerd, is altijd een groote mate van vijandschap en onkunde ten opzichte van den dag des Heeren gevonden. Ge herinnert U wel, in welk milieu in 1780 Robert Raikes de kinderen aan- trof, waaruit hij de eerste Zondagsschooleerlingen heeft verzameld. In een goddeloos stadsgedeelte, onder volslagen heidenen, waar men niets meer wist van God en van Zijn dag en van Zijn dienst. En toch heeft de Zondagsschool anderhalve eeuw gearbeid en ten zegen mogen zijn. Zeker, de toestand is nu erger dan hij vroeger was. Maar op het voorbeeld van Raikes wees ik U alleen, om U te laten gevoelen, dat ook wanneer de toestand vreeselijk schijnt, het voor de Zondagschool geen verloren spel mag worden genoemd. Het onderscheid van vroeger en nu is slechts gradueel en is op tal van plaatsen in 1933 niet erger, dan in 1780 onder de kinderen van die eerste Engelsche Zondagsschool. Overal en altijd, waar de Zondagsschool optreedt, heeft ook dit deel van Gods werk te doen gehad met verbitterden tegenstand, maar desniettemin heeft ze zegen op den arbeid mogen zien. Maar, daarna komt nu de vraag, wat de Zondagsschool tegenover het benauwende verworden van den tijd inzake den Zondag moet doen en kan doen. Men zou in de eerste plaats kunnen opmerken, dat de Zondagsschool reeds een strijdmiddel voor den dag des Heeren is door het feit van haar bestaan en arbeiden op zichzelf, zonder meer, en dat ze reeds voor den dag des Heeren en tegen den modernen Zondag strijdt, doordat ze Zondagsschool is en Zondagsschoolarbeid doet. Reeds in 1913, op het eerste Congres voor Gereformeerde Evangelisatie, heeft onze veteraan, Ds. J. P. Tazelaar, volkomen naar waarheid gezegd: „De Zondagsschool— heeft de heiliging van den rustdag bevorderd, vele afgedwaalde huisgezinnen weer voor de Kerk des Heeren gewonnen en alzoo ook het familieleven weer gereinigd en hersteld." We behoeven niet met het oog op de heerschende en groeiende verwording van den dag des Heeren te meenen, dat er dus nu heel bizondere dingen zijn te doen, en dat het gewone nu, gezien den noodtoestand, van geen of weinig waarde meer is. Verre van daar. De Koning der Kerk doet Zijn arbeid in den regel door het heel gewone. Door regelmatige bearbeiding, door trouwen arbeid van en met het Evangelie. Door vertellen en bidden en zingen en praten; door teksten en plaatjes; door gebrekkige en eenvoudige arbeiders en arbeidsters in dit werk, die tegenover den groeienden nood geen raad weten, welke wegen ze in zullen slaan. Door dat alles juist doet de Heere Zijn werk. Zaait gij maar het zaad. Predikt gij maar het Woord. Bidt gij maar met de een uur per week aan U toevertrouwde kinderzielen. Legt hun maar die oude psalmen op de lippen. Door dat gewone, dat niets bizondere, dat eenvoudige en gebrekkige zal Jezus de Koning Zijn gekochten toebrengen ook uit de plaats, waar gij arbeiden moogt. Want wij behoeven geen zielen te winnen met methoden en nieuwe manieren. Wij doen het niet, maar Hij is het, Jezus alleen. En wat gij doet, is dit, dat gij ze leiden moogt tot Hem; dat gij die zieltjes een uur lang poogt te brengen in of bij de sfeer van het heilige, waar Jezus rondwandelt, waar de kinderen even den voetstap hooren van Hem en het ruischen van de gangen van den Geest des Heeren. Dat doet de eenvoudigste Zondagsschoolonderwijzer en -onderwijzeres. En in dat doen reeds strijden ze den strijd van Immanuel voor den dag des Heeren, en door wat Paulus noemt: dien dag! Daaraan worde echter een tweede opmerking vastgeknoopt. Dat eenvoudige arbeiden beteekent niet, dat onze Zondagsschool nu maar de oogen mag sluiten voor de gevaren, de bizondere nooden van den tijd; dus, in dit geval, voor de verwording van des Heeren dag. Geestelijke luiheid is geen trouw. De oogen sluiten is geen ijver. Het brengen van het oude Woord vraagt steeds het zoeken van nieuwe vormen en het zich naar vermogen aanpassen aan de vragen van den tijd. Daar is nu ten eerste het besproken verschijnsel, dat door de hedendaagsche Zondagsviering en haar dagverdeeling het bezoek der leerlingen in het gedrang komt. Daarmee moet de Zondagsschool rekening houden. Dat kan in het algemeen door verzet of door toegeven. Een jongen vraagt eerder te mogen vertrekken om naar den voetbalwedstrijd te mogen gaan. Wal nu? Verzet of toegeven? Ik denk: eerst zien wat met verzet te bereiken zou zijn. Met het door de Zondagsschool steeds en getrouw geleerde en geïllustreerde gebod van Zondagsheiliging. Met het onderzoeken, of op dat gebod de consciëntie ook reageert, wanneer de leerling door den voetbalwedstrijd bij te wonen den dag des Heeren zou gaan ontheiligen. Blijkt dat het geval te zijn, dan kan men vermoedelijk langzaam het pleit gaan voeren voor het terwille van Gods gebod zichzelf verloochenen. Natuurlijk helpt hier geen verbod, gegeven in den vorm, waarin we het aan onze eigen kinderen plegen te stellen, omdat bij dit kind der Zondagsschool immers ontbreekt, wat uw kind heeft: het besef van de verplichtng tot gehoorzaamheid om des Heeren wil. Maar hier zou kunnen worden gedaan een beroep op hart en geweten van het Zon- dagsschoolkind voor zoover het reeds op de Zondagsschool heeft leeren kennen wat de dag des Heeren is en wat die eischt. En wanneer dan dat eerste verzet niet baat? Ik zou oordeelen, dat men dan het kind zou moeten laten gaan, om het althans niet te verliezen voor de Zondagsschool. Dat verlof is dan geen sanctioneeren van dien wedstrijd van uit uw eigen Christelijk standpunt; maar het is bukken voor de overmacht, die u het kind alleen laat gedurende den tijd, waarin er geen voetbal wordt gespeeld. Vermoedelijk is het overbodig, op te merken, dat hier alleen in het voetballen één van de vele gevallen wordt genoemd bij wijze van voorbeeld. Evenzoo zie ik de moeilijkheid, dat men misschien een betrekkelijk groot aantal kinderen alleen zou kunnen krijgen voor de Zondagsschool onder de godsdienstoefening. Het liefst houden we die uren vrij. Voor de leiders en leidsters; en als paedagogisch-religieuzen maatregel, om den kinderen bij te brengen en in te hameren het besef: dat deel van den Zondag is voor de kerk, en alleen voor de kerk, bestemd. Maar, wanneer een flink aantal kinderen door dat uur zou verdwijnen van de Zondagsschool, dan zou ik het geen bezwaar achten, dat de Zondagsschool op dat uur gehouden werd; waarbij dan voor een voldoende aantal onderwijspersoneel zou moeten worden gezorgd, om afwisseling en daardoor mogelijkheid van kerkgang te scheppen. Zoo zou op verschillende gevolgen van de hedendaagsche Zondagsviering voor de Zondagsschool zijn te wijzen. In elk van die dient te worden overwogen, of de methode van verzet of van toegeven moet worden toegepast. Maar in vele gevallen zal de Zondagsschool wel moeten toegeven, om de leerlingen niet te verliezen. Zoo staat het dan, in het algemeen gezien, ten opzichte van de practijk der Zondagsviering. Daarna komt ter sprake en dient nu te worden overwogen de andere vraag: wat de Zondagsschool kan doen en moet doen, om de heidensche, wereldsche en reeds anti-Christelijke Zondagsbeschouwing tegen te staan. Om het pleit te voeren voor de bewaring en de herovering van den Zondag als dag des Heeren. Dat is immers een belangrijk stuk van het programma van de Zondagsschool; het strijden met den modernen tijdgeest over den dag des Heeren. En elk Zondagsschoolonderwijzer en Zondagsschoolonderwijzeres moet dat steeds voor oogen staan. Ook hier is gevaar, dat we door de lange gewoonte de dingen niet altijd meer zien in hun volle en ernstige beteekenis. We raken helaas! aan den ernst der dingen ook gewend. Dan gaan we op de Zondagsschool vertellen, overhooren, zingen, bidden, enzoovoort, zonder dat ook maar even in dat haastig voorbijgevluchte uur in onze ziel het besef naar boven kwam, dat we een stukje van den strijd van Koning Immanuel hebben gestreden voor Zijn Rijk en Zijn volk en ook voor Zijn dag. Als het waar is, dat de strijd voor den dag des Heeren van diepe en vérstrekkende beteekenis is voor de geestelijke worsteling van onzen tijd; als de strijd om dien dag, om het "^Christelijk karakter van dien dag, mee over het al of niet CSirlstelijke karakter van ons volk beslissen zal — dan moet de Zondagsschoolonderwijzer en de Zondagsschoolonderwijzeres eiken keer diep doordrongen zijn van de heilige en bezielende gedachte: ik vecht een stukje van den grooten strijd om het behoud van dien dag. Wèg hier met allen sleur, die zoo doodend is voor ons werk. Het heilige idealisme van den strijd voor uw Koning doorgloeie uw ziel elke keer, als ge staat voor uw kind, om welks ziel ge vecht! En verder: wat moet dan de Zondagsschool doen, om dien geest der moderne Zondagsbeschouwing te bestrijden? Laat ik u op een paar zaken wijzen. Eigenlijk maar op één: we moeten de kinderen op de Zondagsschool trachten te doen kennen, dat de Zondag de dag des Heeren is; hen van dat besef en van Zijn heiligheid te doordringen; trachten, hen iets te doen verstaan en in te hameren van de heiligheid van den dag des Heeren. Dat kan in het vertellen. De Zondagsschool zal wél doen, ook het vierde gebod den kinderen zóó te leeren, dat ze het wéten; en dan zal herhaaldelijk worden aangewezen, dat deze dag, nu ja, wel eenmaal onder ons den naam van Zondag verkreeg, maar dat zijn eigenlijke naam en beteekenis dag des Heeren is. Alleen, dat moet gebeuren op een wijze, die zich aansluit bij het feit, dat het wordt gezegd aan kinderen van zes tot twaalf jaren. En kinderen kunnen met theoretische en abstracte begrippen nog niet werken; daaraan heeft hun jonge ziel geen houvast nog. Een kind leeft bij het concrete, denkt concreet. Wie het kind het vierde gebod wil leeren, moet geen redeneeringen gaan houden, maar uit de geschiedenissen van het Woord Gods laten zien, wat de inhoud is van het vierde gebod. Dus: eenvoudig vertellen bij het scheppingsverhaal de instelling en de heiliging van den zevenden dag. Vertellen van de viering van den Sabbat in Israël, door God geboden; van de straf, op overtreding bedreigd; van den Heere Jezus en Zijn houding tegenover den Sabbat als ordinantie Gods. En dan: zingen en leeren zingen de oude Sabbatspsaimen; en even de vraag: zeg, vieren ze bij jullie thuis ook zoo den dag des Heeren? Hoe brengen ze bij jullie thuis nu dien dag door? En de Heere heeft gezegd, dat Hij dien dag tot Zijn dag heeft gemaakt. Zoo gaat misschien hier en daar een geweten op kinderlijke wijze beschuldigen en kloppen. Dan is het laatste van uw Zondagsschooluur het gebed. Dan bidt ge af en toe, als het te pas komt, of nu de kinderen ook iets van die heiliging van den dag des Heeren leeren beleven. Of de Heere hun de zonde vergeven wil, die Zijn heilig oog heeft gezien, ook van de ontheiliging van Zijn heiligen dag. Of Hij hen helpen wil, omdat ze het zoo moeilijk hebben, als ze dien dag willen doorbrengen, zooals de Heere het vraagt. Leert zoo uw kinderen op de Zondagsschool iets van de heerlijkheid van dien dag, vertellend en zingend en biddend — zoo strijdt ge voor den dag des Heeren zelf. Maar de kroon van den dag des Heeren is de godsdienstoefening. En als en waar het mogelijk is, neemt ge eens een paar kinderen mee naar de kerk. Zoo nu en dan merk ik, dat er Zondagsschoolkinderen komen in de kerk. Heerlijk. Dan komen die kinderen van nabij in aanraking met een viering van dien dag naar het Woord van God. Zeg nu niet, dat ze daarvan toch niets begrijpen. Wie zal zeggen, of niet een zaadkorrel valt in dat jonge kinderhart? Zoo is dan fel de strijd om den Zondag, en daarin om het kind, om het gezin, om de toekomst, om het Rijk van Jezus den Heere. Wanneer leiders en leidsters onzer Zondagsscholen, wanneer besturen en commissies den groeienden tegenstand zien, bekruipt somwijlen licht eenige moedeloosheid hen. Wien verwondert het ook? De strijd, ook voor den dag des Heeren, is zoo moeilijk. En het schijnt soms, als vecht men voor een niet meer te houden zaak, voor een niet meer te redden ideaal. Maar, we vergeten het nooit: zoo is het niet! En ook nu willen we het elkander herinneren: zoo is het niet. Waarvoor we strijden, is een gewonnen zaak. We weten het, hoe fel ook het verzet zal worden, de strijd van Koning Jezus wordt gewonnen, omdat hij reeds gewonnen is. Zoo nu en dan hoort men in elke plaats aandoenlijke mededeelingen van jonge harten, waar het door de Zondagsschool gestrooide zaad ontkiemt, waar breken met de wereld wordt gezien en overgave aan den Heere. Waar kinderen beslag leggen op het vroeger vijandige gezin. Waar eerst het verzet zoo sterk was; het verbod zelfs, om langer de Zondagsschool te bezoeken, maar waar eindelijk over het geheele gezin iets begon te komen van den adem van den dag des Heeren. We zaaien het zaad; we strijden met onze Zondagsscholen voor onzen Heere en Zijn Rijk en Zijn dag. En we dragen de belofte mee, dat het slot zal wezen de zege van den Heere in Zijn stad op Zijn dag, den grooten dag des Heeren. Dan zullen daar de blijde zangers staan — en daar zullen ook kinderen bij zijn van onze Zondagsschool.