CB 20790 DE ZONDAGSSCHOOL naar en in den geest van Christus. DOOR Ds. W. ri. GISPEN. HEUSDEN GEZELLE MEERBURG. 1916. DE ZONDAGSSCHOOL naar en in den geest van Christus. TOESPRAAK, GEHOUDEN op de 41e JAARVERGADERING der GEREP. ZONDAGSSCHOOLVEREENIGING „cJACHIN" door Ds. W. H. GISPEN. HEUSDEN GEZELLE MEERBURG. 1916. De Zondagsschool naar en in den geest van Christus. De groote bezwaren ontveins ik mfl niet, die er verbonden zijn aan het spreken over een onderwerp, dat in den tegenwoordigen tijd handelt over den geest van Christus. En toch meende ik, vrjjheid te hebben in de toespraak, waartoe ik uitgenoodigd werd, als een slotwoord en een opwekkingswoord aan het einde van een zoo . gewichtige algemeene vergadering, te spreken over de Zondagsschool naar en in den geest van Christus. Ernstig bezwaar kan tegen dezen term worden ingebracht. Want wie spreekt er thans al niet over den geest van Christus? Leo Tolstoï meende, dat zijn leer van weerloosheid was naar en in den geest van Christus. De Christen-Socialist is er ten diepste van overtuigd, dat zijn ideaal van maatschapptj-vorming is naar en in den geest van Christus. En allen, die wars ztfn van alle dogmatiek en alle belijning in eenige geformuleerde belijdenis, beroepen zich bij voorkeur op dien geest van Christus en zien zoo gereedelijk de uitingen van hun geest aan voor die van Jezus. Maar dat alles neemt niet weg, dat we toch dien term „naar en in den geest van Christus" mogen en zelfs moeten gebruiken. We mogen er van spreken, omdat de Heilige Schrift er ons in voorgaat. Worden we niet vermaand: „want dit gevoelen zij in u, hetwelk ook in Christus Jezus was" (Philipp. 2:5). Ook Paulus spreekt het uiti „maar wrj hebben den zin van Christus." (1 Cor. 2: 16). Een beroemd uitlegger voegt bij dit woord de verklarende opmerking : Zoo zou de minister van een vorst kunnen zeggen, na een intiem onderhoud met zijn koning: ik ben volkomen bekend met de gedachte van mijn meester. We mogen dus in die beteekenis spreken van een arbeid voor het koninkrijk Gods als naar en in den geest van Christus. Ja, ik geloof, dat we, zal het recht zfln, van allen arbeid voor dat heerlijk koninkrijk moeten kunnen spreken, dat htf geschiedt naar en in zijn geest. En ook z(j het mt) vergund, te zeggen, dat we er behoefte aan hebben, om telkens van dien geest van Christus rekenschap te geven en ons af te vragen, of we wel naar en in dien geest werkzaam zijn. Er dreigt voor ons zoo groot gevaar. We kunnen ons zoo ingespannen bezighouden met beginselen, die toch altijd afgeleid zfin, dat we het levend contact met den heiligen en dierbaren Persoon van Jezus Christus dreigen te verliezen. Neen, dat behoeft niet te geschieden. Maar dat mag ook niet geschiedend Het schoonste is, als onze beginselen zuiver zijn en we tegelijk met ons willen en streven, met ons werken en arbeiden in levende aanraking zün met den Heere Jezus en handelen in zfln geest, en — zij het ook in beperkte beteekenis — kunnen zeggen : wij hebben den zin van Christus. Maar hoe zullen we dit weten, anders dan uit het woord van zijn Evangelie en door de voorlichting van zijn Geest? Zoo we dan ook spreken over de Zondagsschool naar en in den geest van Christus, wenden we ons tot het Evangelie en in het bijzonder tot hetgeen we lezen in een gedeelte van Mattheus 18, en vooral in het 2e, 3e en 5e vers: „En Jezus een kindeke tot zich geroepen hebbende, stelde dat in het midden van hen." En bij deze treffende en onvergetelijke handeling heeft Jezus woorden gesproken, die van ver strekkende beteekenis zijn voor ons. Het is niet de eenige maal, dat we de groote opmerkzaamheid zien, die de Heere Jezus gewijd heèft aan de kinderen. Zij hebben telkens zhn bijzondere belangstelling gehad. En verre van zich te hoog en te verheven te achten, om zich met kinderen in te laten, heeft Hij telkenmale zijn aandacht op hen gevestigd. Hij spreekt van de smart, die geleden wordt, als ze geboren worden, en van de vreugde in het moederhart, als ze geboren zijn. Hij slaat ze in 't spel gade, als ze op de markt treurliederen zingen en hun makkers verwijten, dat ze niet weenen, of als ze vroolijk op de fluit spelen en hun vriendjes daarbij niet dansen. Ongetwijfeld is bij hem telkens de herinnering aan eigen jeugd geweest. Diep heeft hij in de kinderziel geblikt. De kinderzielkunde heeft Hij niet behoeven te bestudeeren, daar Hij alles wist, wat in den mensch - ook in den kleinen mensen, in het kind, was. Behoeven wh' u te herinneren aan dat onvergelijkelijke in zhn liefde tot kinderen, als Hij zijn discipelen bestraft, als Hij de moeders, die haar kinderen tot Hem brengen, vriendelijk toewenkt, als Hij hen zelf zegent en hun het Koninkrijk der Hemelen belooft? We zien nu Jezus in een huis te Kapernaum; we zien zijn Apostelen, de mannen, van wie het heeten zal, dat de gemeente op het fundament der Apostelen en profeten gebouwd wordt; de mannen, die zullen zitten op de twaalf tronen, oordeelende de twaalf geslachten Israëls. Zn" zijn nu wat opgewonden, omdat ze met elkander woorden hebben gehad op den weg over de vraag, wie de meeste zal zijn in het koninkrijk der hemelen. En wat doet Jezus nu ? Hij geeft hun aanschouwelijk onderwijs. Hij ziet een kind spelen, een knaapje, dat wellicht uit de verte verlegen naar Jezus en al die groote mannen heeft staan kijken. Hij roept het en het komt. Het komt wel wat schroomvallig, maar op zijn wijze toch dapper, Jezus neemt het bij zich. Hij omarmt het, zegt Marcus. Hn' omhelst het! Gezegend, gelukkig kind, wiens naam we niet weten, al zegt de legende, dat het Ignatius van Antiochie is geweest, en veronderstellen geleerde mannen, dat het een kind was van een der broeders van Jezus. Zijn naam zal wel geschreven staan in het Boek des Levens. Gezegend kind, door Jezus geroepen, door Hem omarmd en dan in het midden van al de Apostelen des Heeren gesteld. Zoo groote belangstelling heeft Jezus voor een kind, Hij, die in vollen zin de vriend der kinderen is. Het is ons, of Jezus telkens het kind stelt in het midden van de .zijnen. Als gij gelooft, dat Christus nog leeft en regeert, nog ons leidt in den arbeid voor zijn koninkrijk, dan moet ge gelooven, dat Hij in de vorige eeuw het kind geroepen heeft, het kind uit de huizen, waar Gods Woord onbekend was geworden, uit de straten en de sloppen, om het tot de zijnen te brengen, om het in het midden van hen te stellen, van hen, wier hoofd en hart vol waren en vol zijn van allerlei groote vraagstukken en vol van allerlei twistvragen. Hij is het, die de kinderen uit de groote steden wil geroepen hebben en uit de donkere, van het Evangelie der genade vervreemde dorpen! Jezus heeft deernis met de kinderen der Jeruzalemsche vrouwen, als Hij zich op zijn kruisweg omkeert en zegt: „Weent niet over Mij, maar weent over u zelf en over uw kinderen ?" Jona mag van geen ontferming weten over Ninive, God ontfermt zich over die stad en verhoort haar en zegt zelf, dat Hij het ook doet, omdat daarin meer dan honderd twintig duizend menschen zijn, zoo jong, dat ze geen onderscheid weten tusschen hun rechter- en hun linkerhand. Zou het dan niet naar den geest van Christus zijn, als de Christenheid zich bezighoudt met de duizenden en nog eens duizenden kinderen, die in onze groote en kleine steden en dorpen rondloopen en niets of hoogst weinig weten van Hem, die kinderen riep, ze omarmde en zegende? Helaas, dat in de geschiedenis van de Zondagsschool de bladzijden moesten geschreven worden, die van tegenstand, van geringschatting melden van haar arbeiden en bedoelen; dat discipelen nu nog niet konden inzien, dat Jezus de kinderen roept en dat Hij zijn gemeente oproept tot den arbeid der liefde onder de kinderen van dezen tijd! Tegenover alle zwaarwichtig lijkende bezwaren, die tegen de Zondagsschool zijn ingebracht, kunnen we de vraag stellen, of het voor of tegen den geest van Christus is, den Rustdag te heiligen door tot de kinderen te gaan en aan kinderen te verhalen, wat Jezus ook voor hen gedaan heeft, om hen zalig te maken van hun zonden. Ziet op Jezus, willen we hun toeroepen, die een kindeke roept en het stelt in het midden van de groote mannen in het Godsrijk. Welk een heerlijke arbeid naar den geest van Christus, de kinderen tot Hem te roepen, tot kinderen van Hem te spreken. Want dit is de diepe ellende van kinderen, van vele kinderen in onzen tijd, dat ze niet alleen een troostelooze, zoutelooze jeugd hebben, maar ook een jeugd, waarin ze nimmer hooren van Hem, die kinderen zegenen wil, omarmen, rijk maken in zijne genade. Het is niet te . begrijpen, dat er nu nog discipelen van Jezus zijn, veel minder toch dan die Apostelen, in wier midden Jezus het knaapje te Eapernaum stelde, die het niet goedkeuren, maar afkeuren, die het niet toejuichen, maar het verwerpelijk vinden, tijd en moeite te besteden, om kinderen van de straat, kinderen van scholen, waar Jezus' gezegende naam niet mag worden bekend gemaakt, maar moet doodgezwegen, bekend te maken met de zaligheid, die in den Eeniggeborene des Vaders is voor grooten en kleinen. Broeders en Zusters, houdt er u van overtuigd, en laat het u tot een sterkende blijdschap wezen, als ge de kinderen van den eenigen Zaligmaker vertelt, dat ge niet een willekeurig, een onnut werk doet, maar dat ge handelt naar den geest van Christus, die het kind ook nu roept en stelt in het midden der zijnen. Hoe sterkt het ons, als we weten, te handelen naar den geest van Christus, den Christus der Schriften, die naar een verloren schaap zoekt en de lammeren draagt in zijn armen. Zeker, het is een niét altijd gemakkelijk te beantwoorden vraag: Wat wil Jezus, dat we in onzen tijd doen zullen ? Het is niet steeds duidelijk, hoe we handelen moeten, als we in zijn voetstappen onze schreden willen zetten. Maar dit is toch duidelijk, dat als de Christenen van dezen tijd zich wenden tot de kinderen, tot de kinderen der rijken zoowel als van de armen, ze een werk der Christelijke liefde doen, een werk naar den geest van den Christus Gods, gelijk we Hem kennen uit het Evangelie! Zijn we daarvan overtuigd, dan is onze arbeid noodzakelijk en zal hij niet ijdel zijn in den Heerel Maar dan moet de Zondagsschool ook zijn en arbeiden in den geest van Christus. Wat dat zeggen wil, leeren we uit hetgeen de Heere Jezus gezegd heeft, toen Hij kindeke in het midden van zijn discipelen stelde! In den geest van Christus is het, als we de kinderen te gemoet treden met liefde. Hij omarmt, Hij omhelst het knaapje, dat Hij roept. En als we nu op zijn last de kinderen roepen, dan moeten we ze roepen, zooals Hij het deed: met liefde; dan moeten wij ze tegemoet komen als Hij : met liefde; dan moeten wij ze ontvangen, gelijk Hij ze ontving: met liefde. Wie kinderen niet liefheeft, kan ze ook niet recht onderwijzen, allerminst in het Evangelie der rijke genade Gods. Men behoeft daarom zelf nog geen kinderen te hebben. Want het is geen zeldzaam verschijnsel, dat wie veel liefde tot kinderen bezitten, dikwijls een kinderloos huwelijk hebben en anderen, die met kinderen gezegend zijn, oog noch hart voor de kinderen en het kinderleven hebben. In den geest van Christus is de Zondagsschool, als daar de ware liefde heerscht tot kinderen, liefde voor de lieve, maar ook voor de lastige kinderen; een liefde, die hen zoekt en wint, die het beste en het hoogste voor hen zoekt. Kinderen voelen zoo spoedig en zoo nauwkeurig, of het liefde is, die hen tegemoet treedt of dat ze beschouwd worden als niet meer te zijn dan voorwerpen voor onderwijs 1 Jezus begint met zijn kinderen te onderwijzen, met hun zijn liefde te doen gevoelen. Wij moeten de kinderen zien, gelijk ze zijn, en kennen, gelijk ze zijn. Jezus zegt, als Hij het knaapje in het midden van zijn discipelen stelt: „Voorwaar zeg Ik u, indien gij u niet verandert en wordt gelijk de kinderkens, zoo zult gij het koninkrijk der hemelen geenszins ingaan." Hoe zag Jezus dan de kinderen ? Zag Hij ze als onschuldig'; zag Hij ze als zonder eenige zonde; heeft Hij de kinderen ooit geïdealiseerd ? Hoe zou dat mogelijk zijn, waar Hij 't menschenhart en 't kinderhart volkomen kende; leerde, dat alle zonde juist uit dat hart voortkomt, en zeide, dat niemand het koninkrijk der hemelen zal ingaan, tenzij hij wederom geboren wordt ? Maar als Jezus op het kind wijst en zegt, dat we den kinderen moeten gelijk - worden, om het koninkrijk der hemelen in te gaan, zien we daaruit, dat Hij 't oog heeft op het kinderlijke van een kind, op het eenvoudige, het ongeveinsde, het schuchtere, het verlegene, het ontvankelijke van een kind, dat een echt, een waar kind is. Ja, we weten wel, dat er ook andere kinderen zijn en dat de Zondagsschool soms ook andere kinderen tot zich ziet komen; kinderen, wien het kinderlijke reeds vreemd is geworden, omdat ze steeds getuigen zijn van de liederlijkste dingen, van domheid en goddeloosheid. Maar hier ziet Jezus op het echt kinderlijke, dat door Gods gemeene gratie nog bewaard is, dat zoo aantrekt, dat ouders menigmaal den wensch hebben, dat het zoo maar blijven mocht. Wij nu moeten de kinderen zien, ook op de Zondagsschool, gelijk Jezus ze zag; — we moeten het kinderlijke opmerken, dat kinderlijke liefhebben, met het kinderlijke rekenen. Maar dan nog meer! In den geest van Christus is het, dat we den kinderkens gelijk worden. Dat is zelfs noodig, om het koninkrijk der hemelen in te gaan. Hoeveel te meer dan, om van het koninkrijk der hemelen tot kinderen te spreken. Het was wel beschamend voor die groote mannen, dat ze dit hooren moesten. Ze staan daar voor Christus, een Petrus, beweeglijk als altijd, een Johannes, stil in gepeins, een Jacobus in zijn. ernstig jagen naar de gerechtigheid, een Thomas met zijn zoekende en vragende oogen, een Judas onrustig in blik en gebaar. En zij allen moeten nu zien op het kind; — ze moeten dat kind gelijk worden ! Dat is iets wonderlijks — niet de man aan het kind, maar het kind aan den man gesteld als voorbeeld. De natuurlijke mensch verstaat dit niet en wil het niet; ziet den man van sterkte en kracht als het ideaal. Maar Christus plaatst het kind in het midden der zijnen. Hij stelt het in het midden van ons, die zooveel meenen te weten en te kunnen, die ons zoo groot en zoo hoog gevoelen, en wil, dat we den kinderkens gelijk worden in eenvoud, in oprechtheid, in schuchterheid, in afhankelijkheid! Gevoelt ge dan niet, dat, als de Zondagsschool zal arbeiden in den geest van Christus, haar onderwijzers en onderwijzeressen den kinderkens moeten gelijk worden ? Dan hebben we zelf deel aan het koninkrijk der hemelen; dan kunnen wij er iets van verstaan, van zijn verborgenheden ; dan kunnen we den weg vinden tot het kinderhart en tot kinderen spreken van de genade van Jezus Christus. Heeft de ervaring het ook niet geleerd? Wie waren de beste onderwijzers op de Zondagsschool? Die den kinderkens gelijk geworden waren en in kinderlijke eenvoudigheid en met kinderlijke blijmoedigheid hebben onderwezen. Zeker, het is niet licht, om in den geest, van Christus te arbeiden op de Zondagsschool! De genade Gods alleen werkt het, dat we den kinderkens gelijk worden. We moeten zooveel afleeren. We moeten door de kinderen zelf geleerd worden, in plaats van dat wij in onze hoogheid meenen, hun eens alles te gaan zeggen, wat wij weten. Er moet in ons zooveel neergehaald worden, dat rechtop staat; zooveel weggenomen, dat we vasthouden willen. We moeten ons veranderen, zullen we den kinderkens gelijk worden — en dat is de moeilijkste taak, die er is — want we zijn het meest behoudend, als het onze gewoonten, onze natuur ons eigen ik geldt. Maar de genade Gods kan het en werkt het, als we leeren bidden, den kinderkens gelijk te worden. En dan is er nog een bezielende gedachte, als de Zondagsschool arbeiden mag in den geest van Christus! Jezus leert, terwijl altijd nog het kind in het midden van die grooten in het Godsrijk staat: „En zoo wie zoodanig een kindeken ontvangt in mijn naam, die ontvangt Mij." Nu is het een uitlegkundige moeilijkheid, wie Jezus met het kind, dat in zijn naam ontvangen wordt, heeft bedoeld. Is het de geloovige, die een kind gelijk geworden is ? Velen meenen het. Of is het een werkelijk kind, dat we ontvangen om Jezus' wil ? Wederom velen denken het. Zou Jezus, zelfs al meent Hij 't kind in geestelijken zin, toch niet hebben gewezen op het kind, dat Hij in 't midden van zijn discipelen stelde ? Van oudsher heeft men bij het ontvangen van een kind in Jezus' naam gedacht, aan het ontvangen om het te onderrichten, om het te onderwijzen in de dingen, die het koninkrijk Gods aangaan. Heerlijk werk, kinderen te ontvangen in zijn Naam, ze aan te nemen, omdat Jezus ze ons zendt; om ze te ontvangen met de liefde, die we hebben tot Hem. Die ontvangt Hem zelf. In de armen komt Jezus zelf tot ons. Want „de armen hebt gij altijd met u, maar Mij hebt gij niet altijd." In de kranken, in de ellendigen komt Jezus tot ons. Maar ook in de kinderen, in de kinderen van ons volk, voor het meerendeel nog gedoopt in zijn Naam. En als we nu in zijn geest arbeiden, dan ontvangen wij in zijn Naam, om Zijnentwil; hebben ze lief om Zijnentwil, onderwijzen ze om Zijnentwil. Dan moet het ons zijn, of we Hem zelf ontvangen en dan kan het niet anders, of we ontvangen Hem, en als Hij komt, komt Hij niet ledig, maar met den rijkdom van zijn genade en zegeningen. De Zondagsschool, die is naar zijn geest en arbeidt in zijn geest, is een gezegende Zondagsschool. Daar komt Jezus zelf, daar wordt Hij ontvangen. Daar moet kracht uitgaan van haar arbeid, daar moet werking zijn van zijn koninkrijk. Broeders en zusters, laten we de beginselen zuiver houden voor allen arbeid voor Gods koninkrijk. Laten we onze Gereformeerde belijdenis vasthouden als het kostbare pand, ons toevertrouwd. Laten we zinnen en peinzen, hoe we onze Zondagsscholen het best kunnen inrichten, het onderwijs naar de uitnemendste methode kunnen geven. Maar laat daartoe onze bezielende kracht zijn uit het heilig bedoelen, dat onze Zondagsschool zij naar en in den Geest van Christus. We zullen dan het veiligst gaan, we zullen dan op den meesten zegen kunnen hopen, en we zullen dan mogen weten, dat de genade van Christus, die zoo rijk is, ook is over onze Zondagsscholen en over onzen arbeid, om de kinderen te roepen tot den eenigen en volkomenen Zaligmaker ook van kinderen.