CB 20809 BEDE OM WIJSHEID REDE TER INLEIDING OP HET GEBED VOOR DE 42e ALGEMEENE VERGADERING DER GEREFORMEERDE ZONDAGSSCHOOLVEREENIGING „JACHIN" DOOR Dr. P, A. E. SILLEVIS SMITT E. J. BOSCH Jbzn. - N IJ VERDAL 1916 5 b *~ föi. BEDE OM WIJSHEID REDE < TER INLEIDING OP HET GEBED VOOR DE 42e ALGEMEENE VERGADERING DER GEREFORMEERDE ZONDAGSSCHOOLVEREENIGING „JACHIN" DOOR Dr. P, A. SILLEVIS SMITT E. J. BOSCH Jbzn. - NIJVERDAL 1916 ' Bede om wijsheid. Psalm 19 : 5. Des Heeren vrees is rein; Zij opent een fontein Van heil, dat nooit vergaat. Zijn dierbre leer verspreidt Een straal van billijkheid, Daar z' all' onwaarheid haat. Z' is 't menschdom meerder waard, Dan 't fijnste goud op aard'; Niets kan haar glans verdooven; Zij streeft in heilzaam zoet, Tot streeling van 't gemoed, Den honig ver te boven. Onze gereformeerde Zondagsschoolvereeniging Jachin heeft behoefte om aan den vooravond harer Algemeene Vergadering saam te komen in een ure des gebeds. En zoo ontmoeten we elkander om voor onzen Zondagsschoolarbeid te bidden. Dit nu heeft mijn hartelijke instemming, en gaarne heb ik mij gegeven, om een woord ter inleiding op het gebed te spreken en in den gebede voor te gaan. Mits er dan bij ons wezenlijke drang des gebeds gevonden worde. Want het gebed is een heilige zaak. We lezen in onzen Heidelbergschen Catechismus op de de vraag, wat tot zulk een gebed behoort, dat Gode aangenaam is en van Hem wordt verhoord, als antwoord: ten eerste, dat wij God aanroepen om wat Hij ons geboden heeft te bidden; dan dat wij onzen nood en ellendigheid recht en grondig kennén; eindelijk, dat wij dezen vasten grond hebben, dat Hij ons om Christus' wil verhooren zal. Omtrent het eerste nu bestaat wel geen onzekerheid: wij gelooven allen van harte, dat de Zondagsschoolarbeid van God ons geboden is. Evenmin behoeft er onzekerheid te bestaan omtrent het derde: Wij durven voor dit werk met vrijmoedigheid in Christus tot God gaan en ons' beroepen op Hem, die heeft gezegd: »Laat de kinderkens tot Mij komen en verhindert ze niet". Maar omtrent het tweede is wellicht zelfbeproeving niet gansch overbodig. Kennen we ten opzichte van dezen arbeid onzen nood en ons gebrek? Wanneer er staat, dat wij God mogen bidden ook om alle geestelijke nooddruft, welke is dan hier onze nooddruft? Wat ontbreekt ons? Waarin schieten we te kort? Ik zou mij gelukkig achten, indien ik het rechte woord had gevonden, om aan die nooddruft uitdrukking te geven, wanneer ik daarmede de stoffe des gebeds juist had aangegeven en verzekerd mocht zijn van de aansluiting aan uw aller harten. Toen Salomo werd geroepen tot den troon van Israël, ging hij op met de hoofden des volks naar Gibeon tot offerande en gebed. Hij gevoelde diepe behoefte aan God. En die behoefte was gansch niet onbestemd. Wat toch was de zaak? De taak hem op de hand gezet was zoo groot, en hij zelf kende zich zoo klein. Salomo had een helder inzicht in de beteekenis van den last, dien zijn schouders zouden moeten dragen. Israël was niet meer het Israël uit de dagen der Richteren. Zelfs niet meer het Israël uit den eersten tijd van zijn vader David. Het was een machtig rijk geworden. Het was uit zijn isolement opgeheven en was in aanraking gekomen met de groote volkeren rondom. Met Salomo zou er een nieuw tijdperk aanbreken. Het volk zcu zich begeven in handel en scheepvaart, en groote rijkdommen zouden toevloeien. Doch ook nieuwe gevaren zouden daarmede opkomen. En, onder dat alles moest toch Israël blijven het Koninkrijk des Heeren. Tegenover dien berg van zwarigheden staat Salomo, hulpbehoevend En wanneer nu de Heere hem verschijnt in den nacht en zegt: >Begeer, wat Ik u geven zal«, dan heeft Salomo het antwoord gereed, als vrucht van rijpe zielsoverpeinzing, en hij legt zijn begeerte neder in één woord: wijsheid. Mag ik rekenen, dat het ook zoo is bij u, mijne Vrienden? Zijtgij opgegaan tot het gebed, nadat gij u hebt ingedacht, waarin uw voornaamste behoefte bestaat en wat ge dus het sterkste begeeren zult? Ge weet, juist ten opzichte van de Zondagsschool is oppervlakkigheid het groote gevaar, dat ons dreigt Heel het leven en streven van Jachinis tegen die oppervlakkigheid een protest En dat moet zoo blij ven Wat is toch hier de zaak? Onze Zondagsschool is niet meer de oude Zondagsschool uit de jaren harer kindsheid. Ze heeft gedeeld in de ontwikkeling van heel de Christelijke actie in ons vaderland. Ze is uit haar isolement uitgetreden en is een machtig opvoedings- en strijdmiddel geworden. Ze heeft haar plaats gekregen in het organisme der Inwendige Zending en zich zelfs een plaats weten te veroveren in de arbeidsfeer der Kerk. Ze staat in verband met allerlei geestelijke beweging in ons volksleven. Maar, daardoor worden nu ook aan de Zondagsschool hooge eischen gesteld, en wordt ze geplaatst voor tal van gewichtige problemen, aan wier oplossing inzonderheid J ach in heeft te arbeiden. Het »in den vorm van dezen tijde houdt zoo machtig veel in. Welnu, indien de Heere onze God thans tot ons komt en zegt: «Begeer, wat Ik u geven zal«, hebben we dan het overdachte antwoord gereed als de uitdrukking van de overtuiging van ons hart: Wat we begeeren, is: wijsheid? Dat wijsheid de gave is, die God ons wil schenken op het gebed, mag ik u verzekeren. Het liefst doe ik dit aan de hand van een woord der Heilige Schrift, en wel van het woord in Jac i : 5: En indien iemand van u wijsheid ontbreekt, dat hg ze van Godbegeere, die een iegelijk tnildelijk geeft en niet verwijt; en zij zal hem gegeven worden. Drie dingen liggen voor de hand, die onze aandacht vragen: we hebben wijsheid van noode; we moeten onze wijsheid van God hebben; wij zullen onze wijsheid van Hem ontvangen in den weg des gebeds. Psalm 119 : 9, 17. Doe bij uw knecht weldadigheid, o Heer! Opdat ik leev', uw woorden moog' bewaren, En dat uw Geest mij ware wijsheid leer', Mijn oog verlicht", de nevels op doe klaren; Dat mijne ziel de wondren zie en eer', Die in uw wet alom zich openbaren. Leer mij, o Heer! den weg door U bepaald; Dan zal ik dien ten einde toe bewaren. Geef mij verstand, met godlijk licht bestraald, Dan zal mijn oog op uwe wetten staren; Dan houd ik die, hoe licht mijn ziel ook dwaalt, Dan zal zich 't hart met mijne daden paren. I. Niets behoort zoozeer tot het fundament van het Christelijk leven als de wijsheid. Ze is niet slechts een bepaalde Christelijke genadegave, maar ze is van elke gave het fundament, de geestelijke achtergrond. Jacobus spreekt hier van de wijsheid in onmiddellijk verband met de verzoekingen, waaraan Gods kinderen kunnen blootstaan en de lijdzaamheid, waarin die verzoekingen moeten vrucht dragen. Maar dit woord heeft bovendien een zeer algemeene en ver reikende strekking. Dat we wijsheid van noode hebben, geldt voor heel het leven van den Christen, gelijk voor de enkele momenten van het leven. Dat we naar deze gave hebben te staan, moet ons eiken dag vervullen, en kan evenzeer in bepaalde concrete gevallen ons geheel en al doordringen. Wat is nu deze wijsheid? Ze is als het licht der oogen, waardoor we zien. Ze is de lamp der ziel, die schijnt in de binnenkamer van ons hart. Deze wijsheid is daarom heel iets anders dan geleerdheid, die bestaat in een zekere mate van kundigheden, die wij ons hebben eigen gemaakt. Ze is de klare notie, het heldere inzicht, waardóór we spontaan blikken tot op den bodem der dingen. Gelijk ze ons wordt geteekend in de H. Schrift, zijn bepaaldelijk drie dingen kenmerkend, om haar wezen te verstaan. In de eerste plaats treedt ze in de Schrift steeds op in verband met de vreeze des Heeren, die het beginsel der wijsheid wordt genoemd. Die vreeze des Heeren is de wortel van alle waarachtige religie. Ze is het levendig besef van de tegenwoordigheid Gods, het innerlijk ontwaren van de nabijheid des Heeren. De vreeze des Heeren is het trillen van de snaren der ziel voor den adem des Almachtigen. Ze is het aanraken der ziel aan God. De ware wijsheid is dus innig verwant aan het waarachtige kennen des Heeren, en ze wortelt daarom in het geloof. Ten tweede wordt ons de wijsheid in de Schrift concentrisch voorgesteld in den Heere Jezus Christus. Hij de Zon, wij de stralen, die de Zon uitschiet. Hij Zelf is de Wijsheid, het levende, eeuwige Woord Gods. In Hem zijn derhalve al de schatten der wijsheid en der kennis verborgen. Hij alleen moet dus de bron der wijsheid voor ons wezen. De geloovige put dan ook zijn wijsheid uit zijn Woord en uit de persoonlijke gemeenschap met Hem door den Heiligen Geest. In de derde plaats heeft in de Schrift de wijsheid aansluiting aan het kosmische leven, aan heel de schepping Gods. Ze is niet een mijmerend zweven boven de geschapen dingen, maar juist een indringen met den geest in de creaturen, teneinde de gedachten Gods te lezen, die achter de zichtbare verschijning der dingen voor het zoekend oog te lezen zijn. Ze is daarom uitermate nuchter en practisch. Jezus zelf zeide, dat Hij moest werken de werken Desgenen, die Hem gezonden had, dat is de werken zijns Vaders, die alle dingen heeft geschapen. En tot datzelfde werk verleent Christus zijn wijsheid aan de zijnen. Die wijsheid is de nooddruft bij onzen Zondagsschoolarbeid. Het gaat ons om het kind, van de vreeze des Heeren, van den Christus en van het evangelie zijner genade vervreemd. Het is eigenaardig, dat God ons overal het- kind op onzen weg zet. In het huisgezin betreft het moeilijke werk der opvoeding het kind. In de maatschappij stooten we onmiddellijk op het schoolprobleem, en de school zelve is een maatschappij in het kiein met haar eigen rechten en eischen. In de Kerk staan we voor den arbeid der catechese. En ook in de Inwendige Zending is vanzelf geboren de Zondagsschool, en in de Zondagsschool ziet ze zich het kind van Gods wege op den weg gesteld. We hebben wijsheicLvan noode allereerst om het kind te kennen. De tijd waarin we leven staat in het teeken van de Psychologie, van de Zielkunde. En deze Psychologie treedt steeds meer gespecialiseerd op. Er is een psychologie der volkeren, een psychologie van den man, van de vrouw, van het dier, en natuurlijk ook een psychologie van het kind. Nu is er wel geen psychisch onderscheid zóó sterk als tusschen volwassenen en kinderen. En die kinderwereld is een wereld, die haar eigen beteekenis heeft. Er is een neiging in onze dagen, waarin men zoo gaarne alle dingen beziet door evolutionistischen bril, om al het lagere te doen verdwijnen in het hoogere, en aan de lagere ontwikkelingsphasen eigen waarde en beteekenis te ontzeggen. Daartegenover nu moeten we de zelfstandige plaats die de kinderwereld heeft, in haar eere handhaven. Het kinderleven is een eigen schepping Gods, waarin een eigen gedachte Gods ligt uitgedrukt. God heeft het aanzijn van dat kinderleven gewild. Indien dit niet zoo ware, had Hij de menschen kunnen scheppen gelijk Hij de engelen geschapen heeft, in wier leven van het doormaken van 'zulk een ontwikkelingsgang, van zulk een groeien en opbloeien van klein tot groot, geen sprake is. Wèl is het denken en willemhet gevoelen en handelen van een kind zuiver menschelijk. Maar in dat menschelijke heeft het kinder-zieleleven toch eigen kleur en tint, eigen vorm en gestalte, eigen kracht en doel. De bloesem van een appelboom of pereboom' is wel appelbloesem of perebloesem, maar de bloesem is niet de appel of de peer, niet de gerijpte vrucht. De botanicus bestudeert en kent den bloesem in zijn eigensoortigheid. Nu hebben we hierbij een onmiskenbaar voordeel. De man, die de vrouw psychisch wil kennen, was nooit vrouw. De mensch, die het dier wil kennen, was nooit dier. Maar de mensch die het kind wil kennen, was wel zelf kind. Het moge ons schemeren, vooral wanneer lange jaren vervlogen zijn, wanneer we wêer in onzen kindertijd willen inleven, maar het kinderleven is toch geen onbekend land. We hebben er zelf in gewoond, en ze staan bij tijden helder voor onzen geest, de beelden uit de dagen onzer kindsheid. Ik kan er niet aan denken, om het kinderzieleleven voor u te beschrijven, en dat is ook niet noodig. Maar wel wil ik er ernstig op aandringen, dat gij op de Zondagsschool van de eigenschappen van het kinderleven verstandig partij trekt. Hoe ontvankelijk is de geest van het kind voor indrukken. In de periode der receptiviteit is die geest als de zilveren plaat, die de lichtbeelden onmiddellijk opvangt. In zijn groote bewegelijkheid is er voor den eenen indruk na den anderen aanstonds plaats. Zonder ze afzonderlijk te verwerken of tot het leggen van ingewikkelde verbanden zich te leenen, volgen ze elkander op, gelijk ze gegeven werden. Hoe schoon is die parel, welke God in het kinderhart heeft gelegd, van naïeveteit, van doorzichtigheid en openheid der ziel, met ontstentenis van alle berekening. Hoe nog onbestreden is het religieuze leven. Het kind is nog niet gevangen in netten van twijfel, nog niet bezocht met aanvechtingen, nog niet ingewikkeld in den vollen strijd der heiligmaking tusschen vleesch en geest, tusschen zonde en genade. Hoe genegen is het kinderhart om te gelooven op gezag. Het buigt nog gewillig onder autoriteit, zonder eigen zelfstandig en strijdig inzicht te stellen tegenover hetgeen het bij traditie ontvangt. De onderwijzer en onderwijzeres der Zondagsschool wéét het voor het bewustzijn van het kind en het vertrouwt en onderwerpt zich gewillig. Hoe kostelijk is dat sterke verbeeldingsvermogen, waardoor het de dingen in hun levensvolheid grijpt, zonder te keuren en te analyseeren. Het kind met zijn sterke phantasie is op en top realist. En evenzeer, hoe scherp en duidelijk teekenen zich af de zondige neigingen van het hart. De zonde — want ze is er reeds en werkt reeds — handelt nog niet met de kunstgrepen, waarvan ze zich later bedient, om zich verdekt op te stellen. Nu is het nog niet de wijsheid, dit alles theoretisch te weten. Trouwens de theorie blijft altijd hangen in het generale, en kan ons slechts de trekken laten zien van het kind, het doorsnede-kind. En het is reeds uiterst moeielijk, dit generale beeld eenigszins zuiver te ontwerpen. Maar die theorie geeft nog geen volkomen betrouwbaren maatstaf voor de kennis van dit of dat bepaalde kind. Neen, in de practische aanraking met het individu komt de wijsheid het schoonst aan het licht. Gij onderwijzer, gij onderwijzeres, gij moet kennen uw kinderen, aan uw persoonlijke zorg toevertrouwd. Het zieleleven van elk hunner moet voor u het voorwerp der teederste belangstelling zijn. Het moet voor u wezen als een boek, dat u boeit, waarvan ge de hoofdstukken kent en de conceptie verstaat. En tot zulk een kennis hebt ge wijsheid van noode. We hebben wijsheid van noode om het kind te bereiken. De Zondagsschool mikt hoog. Ze wil maar niet eenige verstandelijke kennis bijbrengen, enkele geschiedenissen mededeelen, psalmverzen of bijbelteksten in het geheugen prenten. Ze wil maar niet een moreelen invloed uitoefenen. Ze wil niet het kind benaderen naar de ééne of andere levensuiting. Maar onze Zondagsschool wil bereiken het kind zelf. Ze wil niet blijven zweven op de oppervlakte, maar afdalen naar de diepte. Ieder mensch nu, ook het kind, heeft een diepen levensgrond, namelijk een gemoed. Dat is het binnenste, het eigenste eigen van den mensch. De moederbodem, waaruit de gevoelens oprijzen. De gewaarwordingen, die worden opgewekt, worden onmiddellijk door die gevoelens begeleid. En uit die gevoelens wordt een stemming des harten geboren, een stemming van lust of onlust, van welbehagen of weerzin ten opzichte van de voorstellingen die zijn aangebracht. Zoo worden denken en willen geleid in een bepaalde richting. Ge beseft van hoe groote beteekenis het derhalve is om tot het gemoed door te dringen. Alle onderwijs dat het gemoedsleven niet raakt, blijft aan de oppervlakte hangen. Eigenlijk is daarmede reeds alle neutraal onderwijs geoordeeld. Wat men noemt: »op iemands gemoed werken* is daarom ook de hoogste en edelste macht, die de ééne mensch op den anderen kan uitoefenen. Iets wat natuurlijk met sentimentaliteit niets heeft te maken, want de gevoelens, die uit het gemoed opdoemen, liggen diep, maar het sentiment, de gevoelige aandoening, ligt bovenop. Niet is hierbij de bedoeling om het gemoed te veranderen. De verandering van des menschen innerlijk is alleen het werk van den Heiligen Geest, die in de wedergeboorte het binnenste herschept. Maar wel is de strekking om ddar te werken als medearbeiders Gods, waar de Heilige Geest scheppend werkt, zoodat ons werk afdaalt tot de diepte, waar Hij begonnen is, zoodat ons werk het zijne raakt. Doch hiertoe is de fijnste tact noodig. Neen, de hoogste wijsheid. Ieder toch beschermt zijn gemoed als een heiligdom, en ook het kind verstaat die aangeboren kunst. Het gemoedsleven, juist wijl het het meest innerlijke is, wil worden geëerbiedigd. Wie daarom grof te werk gaat, wie zoo maar de spade in den . bodem insteekt, bederft meer dan hij wint. Wie ontijdig vrucht wil oogsten, gaat met ledige handen heen. De groote kracht, die hier werken moet, is de liefde, die ik de zuster der wijsheid zou willen noemen. Gij moet beginnen met dat kind, dat leven, dat gemoed, dat innerlijk, lief te hebben. Het is onmogelijk in anderer leven m te dringen zonder üefde. Door de liefde gedrongen, moet ge aansluiting zoeken aan de vragen, aan de ondervindingen, aan de belangen van de kinderziel. Daardoor wekt ge, wat van alle ware onderwijs het geheim is, belangstelling. Nu wekt iets in dezelfde mate onze belangstelling, als we gevoelen,, dat het ons levensbelang raakt. En zie, dan bereikt ge met uw school het doel, wanneer het kind zonder daarover te redeneeren, gevoelt: wat mij wordt aangediend, betreft mijn levensbelang. Dit is de rijke vrucht van de Zondagsschool, wanneer het kind tot het woord, waarvan het ontwaart dat het met liefde tot hem wordt gebracht, zich neigt en het indrinkt als zijn waarachtig levensbelang. Dan brengt het kind ook zijn eigen zielskrachten in beweging om het te verwerken. Nu biedt de Heilige Geschiedenis, de hoofdstof op de Zondagsschool, daartoe de grootste voordeden. Wat het kind belangstelling inboezemt, realist als het is, is het drama. En de geschiedenis laat de waarheid zien in levende beelden. Het vertoont de Openbaring in actie en biedt een kvendig schouwspel. En dat juist werkt op de verbeelding. De Heilige Schrift bekoort, wanneer haar helden, de helden des geloofs, voor liet oog ten tooneele worden gevoerd. Een Mozes, een David, een Paulus. Die helden imponeeren. Ze wekken bewondering. Ze wekken geloof. De Heilige Schrift trekt met haar wonderen, met haar idealen. De Heilige Schrift biedt, wat voor elk hart de hoogste intresse levert, den Christus Gods. Ik durf beweren, dat niets in staat is zóó te boeien als het Kind in de kribbe, de Heelmeester der kranken, de Herder der schapen, de Ma* van smarten, de Heiland aan het kruis, de Zaligmaker ook van kinderen. We hebben wijsheid van noode, ook om het kind te redden. De Zondagsschool moet geen oogenblik het doel uit het oog verliezen. Ze is Evangelisatie-middel, dus, middel om het evangelie van Christus als kracht ter eeuwigs behoudenis den kinderen te brengen, opdat ze met verloren gaan. Middel om kinderen te veroveren op Satan en op de macht der zonde. In zeker opzicht is de taak der Zondagsschool moeilijker dan die der catechese. De catechisatie toch vereenigt de kinderen uit denzelfden kring, en uit den kring, die ons lief is. Maar de Zondagsschool vergadert ze uit allerlei kring, waartegen we hebben strijd te voeren. En nu is het kind voor een groot deel, wat het door zijn omgeving is geworden. En van die omgeving vindt het een bondgenoot in zijn eigen hart. Wat dunkt u, hebben we geen wijsheid van noode, om te redden? Heeft niet iedere onderwijzer en onderwijzeres wijsheid noodig bij ieder kind ? Heeft de Kerk des Heeren geen wijsheid noodig, die op de Zondagsschool als middel ter evangeliseering de hand heeft gelegd? Heeft onze Vereeniging niet wijsheid noodig, die zich wijdt aan het Zondagsschoolwezen, en dit verder zoekt te brengen? Welnu, indien iemand van u wijsheid ontbreekt, dat hij ze van God begeere, die een ïegehjk mildelijk geeft en niet verwijt. II. We moeten onze wijsheid van God hebben. Deze gedachte brengt ons in tegenstelling met den tijdgeest. Zeker, onze tijd grijpt naar het kind. En ze doet dit goeddeels met nobele bedoelingen. Maar die bedoelingen zijn van zuiver humanistischen aard. De mensch staat daarbij geheel in het centrum. We kunnen zelfs niet zeggen, dat onze tijd irreligieus, ongodsdienstig is, sommige atheïstische richtingen nu daargelaten. De religie neemt veeleer bij den modernen mensch een voorname plaats in. Alleen, religie is voor den modernen mensch niet, krachtens iets wat Godin den mensch heeft gelegd, gemeenschap met en dienst van den eenigen waren God. Maar religie is uit den mensch en om den mensch. Ze is, als het kunstgevoel, een der levensuitingen, der hebbelijkheden, die, den mensch tot voordeel, moet worden aangekweekt. Men spreekt dan ook in onze dagen met zekere voorliefde van het recht, dat het kind op religie heeft. En tot op zekere hoogte voelen we daarvoor iets, inzoover er sprake kan zijn van een recht om Gods wil. Doch dit wordt allerminst bedoeld. Zoo bepleit R. Kabisch, de bekende Duitsche paedagoog, het recht van het kind op religie, omdat het kind niet iemand anders, zijn ouders, of wien ook, maar zichzelf toebehoort. Van een recht, dat God zou hebben op het kind wordt niet gerept. En nu is de religie een wapen in den strijd, bij uitnemendheid geschikt om met het leven klaar te komen. Daarom heeft het kind recht op dit wapen, evengoed als op een dak om te beschutten tegen weêr en wind. Bij verwaarloozing door anderen, moet daarom de Staat ingrijpen om dit wapen te verschaffen, maar dan natuurlijk met een religie, die aan alle dogma is gespeend. Op deze wijze moet dan de menschheid tot hooger trap worden opgeleid. Zulke denkbeelden nu staan lijnrecht tegenover het beginsel der Evangelisatie. Eigenlijk moeten we niet vergeten, dat de geesten, die in deze richting drijven, zelf objecten van evangelisatie zijn, en wel de moeilijkste, omdat ze tot de intellectueelen behooren. Onze Zondagsschool is een instituut om het kind tot God te brengen. Om aan onzen God zijn recht op het kind te geven. Om het kind te doordringen van het recht, dat zijn God op hem heeft. Ze treedt daarom op in den naam Gods, en werkt in de kracht Gods. Ze is een school des Heeren. Van God de kennis van het kind. Niet allereerst moeten we het leeren kennen door het kind zelf te doorvorschen langs empirischen weg. God doet ons in zijn Openbaring het kind zien. Terecht is opgemerkt, dat geen boek ons zooveel biedt aangaande het kind als de Heilige Schrift. Ze geeft ons te zien het zondige kind, in ongerechtigheid geboren en in zonde ontvangen: »wie zal een reine geven uit een onreine? niet ééne Ze geeft ons te zien het begenadigde kind, in een Johannes den Dooper, in een Timotheüs. Ze geeft ons te zien het absoluut heilige Kind, onzen Heere Jezus Christus, die, zonder zonde, toenam in wijsheid en in genade bij God en bij de menschen. En het is van de hoogste beteekenis, dat ons ook een blik is gegund in het ontwikkelingsproces, dat de heilige Christus heeft willen doorloopen van Kind tot Man. Met die gegevens gewapend moeten we de kinderziel leeren kennen, en dan ook zeer zeker door in den kindergeest en het kinderleven zelf in te dringen voor zoover dit kan. Van God de wijsheid en de tact om het kind te bereiken. Immers, daartoe kunnen we niet missen het rechte inzicht in de H. Schrift, bepaaldelijk met het oog op de vraag, hoe we op de juiste wijze de Schrift zullen aanwenden, om er het kind mede te benaderen, en hoe wij de rechte voorstellingen uit de Schrift zullen bijbrengen, zoodat ze spreekt tot het hart, in haar rijkdom, in haar beteekenis voor het leven, in haar noodzakelijkheid om zalig te worden. En wie kan dit anders schenken, dan de Geest der waarheid, die verstand geeft met goddelijk licht bestraald ? Van God de liefde om het kind te redden. Daartoe moeten we afdalen in diepten van zonden en ellenden, van duisternis en gevaar. Het kind niet loslaten in den maalstroom der ongerechtigheden, en, zonder te wanhopen, het niet prijsgeven, maar vasthouden, totdat het ten doode gegrepene op den oever des behouds is gebracht. En hoe zal dit kunnen, tenzij het gevoelen, dat in Christus Jezus was, ook woont-in ons? Van God onze wijsheid, die het groote Middel der redding gegeven heeft in den Zoon zijner liefde. Neem den Heere Jezus uit onze Zondagsschool weg, en ze is niet meer. Ze mag Zondagsschool heeten, niet alleen omdat ze op den Zondag wordt gehoüden, want dit is eigenlijk iets bijkomstigs, maar omdat ze een school van dien dag is, aan het wezen van den Dag des Heeren verwant. In haar werken de krachten van den levenden Christus, omdat in haar werkt het Woord. Hij is er de Leeraar. De geschiedenis van de Zondagsschool, rijk aan verrassenden zegen, is er, om te bewijzen, dat het leven van Christus in haar strijdt met den dood. En nog roept Hij daar aan zijn voeten arme, verloren kinderen, om ze zalig te maken. Daarom, van God onze wijsheid, die alzoo hef de wereld heeft gehad, dat Hij zijn eeniggeborenen Zoon heeft gegeven, opdat een iegelijk, ook een iegelijk kind, dat in Hem gelooft niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe. Van God onze wijsheid, want heel ons werk is op het diepst van Hem afhankelijk. Planten en natmaken mogen we, maar de wasdom is van God. En als nn het hoogste, de wasdom, het leven en de levensgroei en bloei van Hem is, zouden wij dan het mindere, het planten en natmaken willen doen buiten Hem ? En we zagen, hoeveel wijsheid bij dit werk noodig is, en in hoeveel we te kort schieten. Maar we gaan tot onzen God, die rijk en alles vervullend is. Die mildehjk geeft en niet verwijt. Er ligt een fijne trek van het geven Gods in deze woorden. Letterlijk staat er, dat God eenvoudiglijk geeft. Als Hij geeft, is het Hem ook wezenlijk alleen om het geven te doen, zonder bijbedoeling, waardoor er voor den ontvanger een onaangename kant aan is, zoodat hij zich in het ontvangen eenigszins gekrenkt moet gevoelen. Het is een zuiver welmeenend geven. Wij menschen geven zelden zóó, dat het een echt, onvermengd geven is, zonder onaangenamen bijsmaak voor den ontvanger. Door ons beknibbelen en verwijten is meestal het mooie van ons geven af. Maar het geven Gods is onovertroffen schoon, omdat het louter geven is. En gelukkig voor ons, want we moeten geheel van gegeven goed bestaan en arbeiden. Van Hem onze plaats in dit diep zondige, verdorven leven, onder die duizendtallen kinderen, die wankelen ten doode. Van Hem onze roeping om het evangelie-net uit te werpen. Van Hem onze kracht om getrouw te zijn. Van Hem ook al de moeielijke wegen, die zijn hand voor ons schiep, opdat wij Hem niet zouden kunnen missen, en Hij in zijn hulpe in al onzen nood zou verheerlijkt worden. III. Wij zullen onze wijsheid van God outvangen in den weg des gebeds. Er staat niet: dat hij ze van God begeere en ze zal hem van zelf toestroomen, maar: dat hij ze van God begeere, vrage, bidde, en zij zal hem gegeven worden. Ik denk weêr aan onzen Heidelberger, wanneer hij antwoordt op de vraag, waartoe het gebed den Christenen van noode is: dat God zijn genade en den Heiligen Geest alleen aan diegenen wil geven, die Hem met hartelijke zuchten zonder ophouden daarom bidden en daarvoor danken. God bindt zijn geven aan het bidden. De Zondagsschool, zal ze bloeien, moet daarom een plaats hebben in ons gebedsleven. Bij al onzen arbeid voor haar moet er contact blijven tusschen ons en den hemel. Het gebed zelf is niets, maar als de electrische draad, die, zelf zonder kracht, geleider is van een geweldige kracht, zoo stroomt de alvermogende genadekracht uit den hemel ons toe. Doch dan moet, door het gebed, het contact met den hemel niet worden verbroken. Is de Zondagsschool inderdaad een werk Gods, dan is ze zonder gebed onbestaanbaar. Zonder gebed is de band aan Christus ontsnoerd. Met het gebed heeft ze aansluiting aan de schatten en gaven van Christus. Nu ligt hierin ook een groote zegen voor onszelven. Een dubbele zegen. Allereerst, het gebed houdt ons klein. Nergens worden we zóó ingeleid in wat ons ontbreekt, als op de knieën voor God. Er waren in een kerkgebouw zwaluwen binnengevlogen. Alle vensters wérden opengezet, maar ze vlogen niet uit, omdat ze alle te hoog vlogen, en kwamen om. Zoo is het ook bij ons. Wanneer we te hoog vliegen, hebben we geen uitweg, maar in de laagte worden de wegen gevonden, waarop we kunnen uitgaan om te leven en te arbeiden. Maar ook dit. De Zondagsschool is een leerschool niet alleen voor de kleinen maar ook voor de grooten. Er is een wonderbare orde in het Koninkrijk Gods. Al wat wij, volwassenen, den kinderen leeren, hebben we niet van onszelven, maar we deelen mede, wat God ons geeft in zijn Woord. Indien wij onszelven zouden brengen, onzen strijd, onze zonden, onze twijfelingen, we zouden de kinderen meer afvoeren dan nabijbrengen. Indien we zeiden: gij moet worden als wij, we zouden hen niet verrijken, maar verarmen. Maar wel heeft het kind, als kind, iets voor ons om te leeren. De Heiland heeft zelf gezegd: »Indien gij u niet verandert en wordt als de kinderkens, zoo zult gij het Koninkrijk der hemelen geenszins ingaan«. Ten deele moge dit zien op de natuurlijke eigenschappen van het kind, waarvan we hierboven spraken. Maar de eigenlijke bedoeling van Jezus ligt dieper. Zijn woord doelt op het eigenaardige van den kinderstaat, op hun afhankelijkheid, op hun leven alleen van genade. Bij het opwassen wies ook ons eigen ik. We werden zelf wat groots. Wij kregen zelf een plaats in den strijd tusschen zonde en genade. Daardoor werd vergelijking tusschen en verheffing boven den een en den ander mogelijk. Maar dit leert de Zondagsschool aan óns: Wij moeten veranderen en worden als de kinderen. Afhankelijk van Gods genade alleen, verkeeren bij den troon van Gods ontferming. Indien iemand van u wijsheid ontbreekt, dat hij dan bukke, en ze van God begeere, en ze zal hem gegeven worden, gelijk een kind van zijn Vader ontvangt. Geve God ons allen de wijsheid, waarin we te kort schieten, een ieder voor de taak, die ons is toevertrouwd. Jeugdigen, weest als de lentezon, die zacht schijnend, den bloemknop doet opengaan. Gij die zijt in de kracht van het leven, weest als de zomerzonnegloed, onder wiens warmte de bloesem zich zet tot vrucht. Die vergrijsd zijt in den dienst des Heeren, en tot den herfst des levens zijt genaderd, mogen onder uw arbeid de volle vruchten rijpen in den hof des Heeren. En wij allen saam, laat ons kinderen Gods zijn, onstraffelijk in het midden van een krom en verdraaid geslacht, onder hetwelk wij schijnen als lichten in de wereld, opdat kinderen tot onzen God mogen komen. Daartoe helpe ons God naar den rijkdom zijner genade. Psalm 81 : 12. • Opent uwen mond, Eischt van Mij vrijmoedig, Op mijn trouw verbond: Al wat u ontbreekt, Scheuk lk, zoo gij 't smeekt, Mild en overvloedig. GEBED. Psalm 68 : 14. Uw God, o Isrel 1 heeft de kracht Door zijn bevel u toegebracht. O God! schraag dat vermogen; Versterk hetgeen Gij hebt gewrocht, En laat uw hulp, door ons verzocht, Uw volk voortaan verhoogen. Dan passen, uwen naam ter eer, Om uwes tempels wil, o Heer! De vorsten op uw wenken Zij zullen U, van allen kant, Zelfs uit het allerverste land, Vereeren met geschenken. BIBLIOTHEEK VRIJE UNj||RSITEIT 3 0000 01457 3285