CB 20823 Prijs 25 cents I! IET COMMUNISME f II DEI EEBSTE CHRISTEHGEHEEHTE door Dr. F. *J. Krop, Hervormd Predikant te Rotterdam. Uitgave; „Geloof en Vrijheid" 1ste Pijnackerstraat 102-106- Rotterdam. HET COMMUNISME DER EERSTE CHRISTENGEMEENTE Lezen : De 12 artikelen Handelingen 2 : 22—47. Zingen: Psalm 150 : 1 en 3 Psalm 119 : 19 en 29 Gezang 69 : 4 en 7 Gezang 47 : 1 en 3. «En zij waren volh r :ende in de leer der Apostelen, en in de gemeenschap, en in de breking des broods, en in de gebeden. En eene vreeze kwam over alle ziele, en vele wonderen en teekenen geschiedden door de Apostelen. En allen die geloofden, waren bijeen en hadden alle dingen gemeen ; en zij verkochten hunne goederen en have en verdeelden dezelve aan allen, naar dat elk van noode had; en dagelijks eendrachtelijk in den Tempel volhardende, en van huis tot huis brood brekende, aten zij tezamen met verheuging en eenvoudigheid des harten. en prezen God en hadden genade bij het gansche volk. En de Heere deed dagelijks tot de gemeente, die zalig werden.-» „Gelijk een lelie onder de doornen" (Hooglied 2 :2), als een; oase in dè woestijn der menschelijke zelfzucht, alzoo staat daari voor onze oogen de eerste Christengemeente, d© Kerk van detv levenden Christus: wonder van Gods genade, heerlijke schepping van den Heiligen Geest. Eén geloof in één en denzelfden Ver- losser; één hoop op één en dezelfde gelukzaligheid; éen liefde voor één en denzelfden Meester, die de Zijnen met één en! denzelfden liefdeband vereerugd houdt Zoo ooit, dan kan hier het lied van het Christelijk huisgezin worden aangeheven (Gez. 207): Welzalig 't huis, o Heiland onzer zielen! Waar Gij de vreugd, waar Gij de vriend van zijt; Waar allen zaam voor God als Vader knielen, ! En aan Zdjn dienst zich ieder heeft gewijd; Waar aller oog blijft aan uw wenken hangen; Waar aller hart voor U van liefde slaat; I Waar aller mond U groot maakt met gezangen; Waar aller voet op Uwe wegen gaat. En het geheim dier vele harten met ééne klopping, dier hoofden niet ééne vaste overtuiging, dier onderscheidene geesten met één richting, één bezjeling, 'één levenslust en levenskracht? Hoort: „zij waren volhardende in de leer der Apostelen, enj in dd gemieenschap, en in de breking des broods en in de gebeden". Zij, d.wJz. de twaalf, die sinds lang den Heiland hadden gevolgd, bekend, beleden, zij het dan ook onder menigvuldige struikelingen en afdwalingen (Judas was vervangen door Matthias); voorts de honderd en twintig, waarvan het eerste hoofdstuk van het boek der Handelingen gewag > maakt in het 15e vers; en eindelijk de drieduizend, die* op den grooten dag der uitstor»ting des Geestes tot de gemeente waren toegevoegd, in verslagenheid hadden uitgeroepen: „Wat moeten wij doen om zalig te worden, mannen broeders, hoe ontvlieden wij den komenden toorn, dien wij hebben verdiend", en die daarop den Naam van Jezus Christus als eenig 'behoud van zondaren hadden aangeroepen en beleden. Die allen nu waren volhardende m da „leer" der Apostelen. Het „leven" volgt daaruit, gelijk straks wel zal blijken. De vrucht prijkt op den goeden boom, die een planting Gods is. Maar zonder stam en stevige wortelen is de vrucht niet denkbaar. De leer gaat aan het leven vooraf, of liever: de leer is leven; die beide kunnen nimmer van elkander worden gescheiden noch losgedacht. Zij waren volhardende in de leer der Apostelen. Welke leer? Jezus, Verlosser. Christus, Gezalfde. Jezus, die Zijn volk zalig maakt van hunne zonden. Christus, die gezalfd is met den Heiligen Geest tot hoogsten Profeet en Leeraar,. die ons den verborgen raad en wil van God aangaande onze verlossing volkomenhjk geopenbaard heeft; tot eenigem Hoogepriester; die ons met de eenige offerande Zijns lichaams verlost heeft en, ons met Zijne voorbidding steeds voortreedt bij den Vader; tot onzen eeuwigen Koning, die ons met Zijn Woord en Geest regeert en ons bit dè verworvene verlossing beschut en behoedt Daarin kan de Jeheele leer der Apostelen worden saamgevat Niets meer en niéts minder dan Jezus Christus en dien gekruist Hij nam ons vleesch en ons bloed aan, om voor zondaren alk* gerechtigheid te vervullen. Al wat tot onze zaligheid, tot onze; verzoening met God te doen was, heeft Hij verricht Onze straf heeft Hij gedragen, onze schuld geboet onzen dood op zich genomen; door Zfijö opstanding is H|ij daarna krachtelijk. bewezen de Zone Gods te zijn, de Middelaar, op Wiens volbrachte werk de Allerhoogste zelf Zijn zegel heeft willen drukken; voorts voer Hij op ten hemel, bracht daar ons vleesch en ons bloed, opdat w£j zouden wéten, dat een plaats ons weder is bereid daarboven, en nu zendt Hij ons Zijn Geest tot een tegenpand, door wiens kracht wij zoeken wat «daar boven is, waar Chrisfjus is, zittende ter rechterhand Gods, en niet wat op de aarde is. Daar is de leer, de preek zouden wij kunnen zeggen. En de conclusie, de toepassing? Bekeert u tot dien Heiland, roept! Zdjn Naam aan, belijdt Zijn Naam, en gij hebt in Hem de vergeving uwer zonden. Zondaar zoekt gij rust en vrede Levenslust en stervensmoed? Niets geeft u de wereld mede, Alles vindt g' aan Jezus' voet. Kom, o kom met al uw nooden, Vrede, wordt u aangeboden. Kom dan, eer gij sterven moet, Met uw zond' aan Jezus' voet * * * Zlij zagen niemand dan Jezus alleen. En daarmede betoont de eerste Christengemeente zich inderdaad als een schepping des: Heiligen Geestes. Want de Geest betoont Zijn godheid juist hierin, dat hij zichzelf niet qp den voorgrond plaatst, zichzélf ê verloochent, zichzelf vernedert om zondaren te redden en te behouden. De Vader, die alle dingen heeft geschapen, alle dingen draagt door Zijn kracht, treedt achter de tweede oorzaken 'tenug,i wil desnoods geloochend worden; maar zendt den Zoon in (ben verloren wereld, laat Zijn Aangezicht slechts blinken, laat Zijn Vaderhart slechts kloppen in en door dien Zoon. De Zoon, van Zijn kant, zoekt niet Zijn eigen eer en naam, doch) de eer, den naam Zijns Vaders. Verguizing, miskenning, versmaadheid draagt Hij geduldig, onderwbrpen, als een lam, om het recht des Vaders te 'handhaven; en door den Geest laat Hij zich leiden, gewillig, volgzaam, tot in de woestijn der verzoeking, tot in doodelijke worsteling met den Vorst der duisternis, tot in Gethsemané, tot aan het kruis. En nu de Geest, die in het werk der heiligmaking de hoofdrol speelt, zou die niet eveneens den weg der miskenning en der verguizing gaan? Hij zoekt niet zichzelf, niet eigen eer of roem: Hij komt van den Vader en van den Zoon; en laat Hijzelf nu maar geloochend worden-; laat Zijn eigen goddelijk, persoonlijk bestaan maar in twijfel worden getrokken, desnoods driestweg worden ontkend: als Vader en Zoon maar warden geëerd; als de weldaden Christi maar worden gesmaakt!; als de harten maar geopend, bekeerd worden; als er maar ritselingen des levens komen in de dorre doodsbeenderen f Hij zal in het zondig menschenhart Zijn intrede doen; Hij zal woning maken in dien poel van ellende; Hij zal handen geven om te aanvaarden, oogen om te zien, een stem om te roepen, te roepen tot den levenden God, te juichen in den Naam' >van Christus. Verstaat gij1 thans ons 42e vers? Niet de tot Christus bekeerde zondaar, niet de Geest die het zondaarshart bekeert; maar Christus, tot Wien de zondaar door den Geest is bekeerd, staat op den voorgrond, heeft den voorrang, bekleedt de eerste plaats. Hij is de „leer der Apostelen". Hij is ook de „gemeenscha|p( der g&loovigen". In Zijn Niaain vergaderen de discipelen (Mattheüs 18 :19). 0>m Züfn Naam groot te maken zoeken de kinderen Gods elkander in broederlijke gezindheid; vreezende de onderlinge bijeenkomsten na te laten; van harte begeerig elkander te steunen^ te schragen, op te scherpen in liefde en goede werken (1 Cor: 14 :23—25. Héor. 10 :24, 25). Hij, Christus, is eveneens de inhoud der sacramenten, die „zichtbare teekenen der onzichtbare genade Gods" zooals AugUstinus zich uitdrukt, die „zegelen der rechtvaardigheid des geloofs", om met Paulus te spreken (Rom. 4:11). Zijn bloed- en zoenverdiensten alleen worden door doop en avondmaal, beide, verheerlijkt, waar beidé „daarheen gericht' en daartoe verordend zijn, dat zij ons geloof op de offerande van Jezus Christus aan het Kruis als op den eenigen grond onzer zaligheid wijzen." (Cjateoh. 25). En wat de gebeden betreft, zouden die wel eenig ander doel hebben gehad dan te roepen om, dien Geest die Christus verheerlijkt, die alleen het Woord, de „ledr der Apostelen" levend maakt, die alleen de samenkomsten der geloovigen aan haar doel kan doen beantwoorden, door wien alleen de sacramenten iets anders dan uiterlijke vormen kunnen zijn? „Amen, ja kom, Heere Jezus", zoo was de voortdurende SHMeking der Kerk in de schoone dagen van haar eerste liefde. Gelijk de volheid des Vaders zich openbaarde in den Zoon; (Joh. 1': 18),; gelijk de Zoon de „onzienlijke dingen Gods" (Rom. V: 20) in zichlfbaren vorm heeft gemanifesteerd, zoo ook heeft de.Kerk, die het „lichaam van Christjus" is, door welke dus de ziel haar werkzaamheden uitoefent, haar invloed laat gelden (Ef. 1(: 22, 23 ; 4:15, 16; 5 :23 w.; 1 Cor. 12 :27), de „menigerlei genade" Christi (en de „veelvuldige wijsheid" Gods voor de wereld belichaamd, ten toon gesteld (1 Petr 4 :10; Ef. 3,: 10), en de volheid van Hem, die alles in allen vervult, voor eer. ongeloovig geslacht geopenbaard. * * * En dat vooral door de praktijk des levens. „Allen, die geloofden, waren bijeen» en hadden allen dingen gemeen; en zij verikochten hunne goederen en have, en verdeelden dezelve aan laMen, naar dat elk van noode had". Ziedaar oen ideaal Waarmede nog eens gedweept kan worden, waarmede ook inderdaad gedweept wordt, zelfs ver buiten de kringen van het Christendom. „Communisme, gemeenschap der goederen,, maatschappelijke gelijkheid, sociale broederschap, vrijheid en recht voor allen!" Ge kent ze, de pakkende leuzen, Waarmede de partijen der ultra}linkerzijde optreden Ge weet hoe die partijen hoog opgeven van' de eerste Cliristengemeente; hoe ze den huidigen belijders van dien Christus verwijten van dat ideaal te zijn afgeweken en hen tot hun oorsprongen terugroepen. Van het Ptaksterevangelie willen ze niets weten; de - uitstorting van den Heiligen Geest vindt bij hen niets dan een ironisch lachje of zelfs een woest vuistengebial x). Maar die vruchten van het werk des Geestes, die zij in Hand. 2 zoo gaarne aanschouwen, die zij ook' in hun heilstaat verwezenlijkt zouden willen zien, hebben al hun bewondering, al hun liefde, al hun geestdrift; en als Frederik van Eeden Kerk en Communisme 2) wil samenkoppelen als beslist bij elkander hoorende, dan juichen zij van harte toe, dari herhalen zij, als een naklank op het Woord des Levens, de regelen van den dichter, die in hun mond tot een revolutiekreet worden: De adem van een grooten geest,gaat over de aarde. Wiens gelijke tot heden op aarde niet gezien werd. Hij woelt de golven om van af den bodem. Iemand heeft tot het aambeeld gezegd Dat het van' hetzelfde maaksel is als'de hamer, En ziet! Het wil niet langer aambeeld zijn Welnu: hebben zij recht, zij, die voor hun sociale gelijkheidstheorieën, voor hun maatschappelijk communistisch ideaal een beroep doen op het evangelie onzer overdenking? Laat ons zien. Het leven in Gods gemeenschap heeft tot onmiddellijk gevolg de gemeenschap der' broederen (1 Joh. 5:1). Wie God lief heeft voelt ook zijn hart opengaan voor de kinderen Gods. Mejb onweerstaanbaren drang worden allen die „in Christus zijn tot elkander aangetrokken, zien de gevolgen der zonde - die verdeelt, vanéénscheurt, uitéénrukt - gebroken, en komen tot het besef dat zij elkanders leden zijn, kinderen van één gezin, zonen, en dochfers van één Vader. Moet zulk een liefde niet ejke zelfzucht vernietigen, in den wortel aantasten, en haar ovenwinnen zelfs in haar hardhekkigsten vorm, n.L die eener o! zoo natuurlijke gehechtheid aan aardsche goederen^ geld, tijdelijk^ bezittingen? „Allen die geloofden waren bijeen"; kwamen samen voor gebed en" breking des 'broods, voor gemeenschappelijken zang en aanbidding: hoe zouden ook niet de rijken of meer gegoeden, met hun hart, hun beurs hebben geopend voor hun nunder bedeelde broeders in het geloof? Heeft de ware bekeering ') Vreemd, dat in die kringen waarop wij zinspelen zoo gaarne met het Evangelie wordt gespot en de woorden des levens zoo menigvuldig worden geparodieerd. Zop werd den 20en Juli 1919 op een vergadering van communisten deze taal gehoord; „Het communisme is het Koninkrijk Gods; zoekt eerst dat koninkrijk eu al het overige zal u worden toegeworpen. Het woord is thans vleesch geworden*'. Haat of spijt? 2) Zie de brochure onder dien titel verschenen bij W. Versluys te Amsterdam, 1921 'des harten ook niet de bekeering dar beurs ten gevolge? De Geest is uitgestort en leidt de geloovigen in alle waarheid. Laat hun alle dingen zien bij het licht der eeuwigheid. Alle dingen 'betreffende hun zondigen toestand en het verlossingswerk van Christus. Alle dingen ook betreffende de.aardsche goederen en bezittingen. En hoe zien zij die? Niet als het eigendom der Kerk, gelijk Rome wil. Ook niet als het eigendom van den Staat, gelijk het socialisme verlangt. Allerminst als hun persoonlijk eigendom. Maar als het eigendom van God (Lev. 25 :23. Deut. 15 :4; 23 :24 ) Al hun hebben en houden ligt op het altaar Gods en op het altaar der naastenliefde. En waar het wereldschokkende drama, door den Heiland en de Apostelen voorspeld, door velen' in de allernaaste toekomst wordt verwacht, daar verliest elk bezit van vaste goederen zijn waarde in hun oogen en verkoopen zij hetgeen zij hebben, geheel of gedeeltelijk, om in de gemeenschappelijke k#s te worden gestort tot onderhoud der armen en behoeftigen. Deze spontane daad van barmhartigheid heeft echter niets gemeen met de gedwongen verdeeling, die het communisme predikt. Deze openbaring der liefde heeft niets te maken met de door revolutie afgeperste weldadigheid, die ons als een eisch vart sociale gerechtigheid wordt voorgehouden. „Ik geef; al het mijne is het uwe", zegt de feeloovige der eerste Christengemeente. „Gij geeft en gij moet geven, zoo niet goedschiks dan kwaadschiks: al het uwe is het mijne," zegt de communist, die een achterneef is van den bloedzuiger, die twee dochters heeft: „Geef, geef" (Spr. 30:15). Kan men schriller tegenstelling, absokiter contrast zich indenken? J) Van hetgeen men thans onder communisme verstaat. ') Mevr. H. Roland Holst dicht in de Tribune van 30 April 1921 s „Wekt op uwe makkers die slapen gaat op met uw recht als een wapen, • vereenigt u, eischt waar gij vraagt: laat niet af, hoe men li ontmoedig' ik zeg u dat spoedig, spoedig de dag der bevrijding daagt". Ik zie niet de eerste Christenen zulk een lied aanheffen ! Dat die beloofde „bevrijding" trouwens niets anders is dan de tyrannie, dé dictatuur van het proletariaat, wordt openlijk erkend. (Tribune 30 Maart, 2 en 4 April 1921) Zelfs de socialist Van der Goes roept uit, met het oog op die'bevrijdiag; „Beter het kapitaltsme met een beperkte vrijheid, dan het communisme met een onbeperkten dwang" (Zie a. r. Rotterdammer 11 Febr. 1921) geen spoor in de Kerk der eerste dagen. In Hand. 4 zien wij djuidelijk dat het privaatbezit allerminst was afgeschaft; 2) dat ieder vrij bleef met het zjjne, hetgeen hij had (vs. 32), te doen en te laten wat de Geest hem' ingaf; dat niemand gedwongen werd van zijn bezittingen afstand te doen (Ananias en Saffira worden gestraft om hun bedrog, niet om1 het gedeeltelijk) behoud van hetgeen hun rechtmatig eigendom was, Hand. 5:4): al stemden allen hierin overeen, dat zij slechts rentmeesters waren van hetgeen God hun had toevertrouwd. Maar zelfs als spontane uiting van liefde moet het onpractische idealisme: „Ik geef alles aan de gemeenschap, opdat de gemeenschap mij onderhoude" worden veroordeeld, gelijk het geoordeeld werd door de historie. De gevolgen toch van die eerste opwelling des harten, die geen rekening hield met het verleden, noch met het verdere verloop der geschiedenis, bleven niet uit: armoede en groote nood kwamen over de gemeente van Jeruzalem, waarvoorPaulus later zoo aanhoudend en zoo liefdevol zou collecteeren; zoodat geen enkele andere Apostolische gemeente in deze het voorbeeld der moedergemeente volgde, en daarentegen alle de fout vermeden van een liefdadigheidssysteem, dat maar al te aanlokkelijk moest zijn voor luiaards en dagdieven, die o! zoo gaarne, onder een schijn van Christendom, een gemakkelijk parasietenleven leiden, de vruchten plukkende van eens anders werk! en inspanning, terende op eens anders verdiensten. * 'Spreek ik thans naar den geest . dier conservatieven, wier behoudzucht eenvoudig egoïsme is; kom ik' thans al wat maar leelijk is en antisociaal: gouddorst, hebzucht, gierigheid, „welkb is afgodendienst" (Col. 3 : 5), en eigen-ik-vergoding, in het gevlei? Geenzins. De vorm waarin de Christelijke liefde zich destijds te Jeruzalem openbaarde moge van tijdelijken aard geacht moeten Worden (ook! al had deze vorm niets gemeen met staatssocialisme of communisme), die Christelijke liefde blijft haar eischen en bevelen handhaven voor alle eeuwen en tijden. Waar Christus' geest waarlijk werkt aan de harten, daar voelt men zich als leden van één gezin. Die leden kunnen wel verschillende 2) Dit klemt te meer, daar de Esseërs wel het persoonlijk eigendom ophieven. wörËngen betrekken, of in dezelfde woning verschillende appartetmenten; kunnen wel verschillende inkomsten hebben, rijk of arirt zijn: telkens zullen zij Weer " samenkomen, elkander steunen, elkander helpen naar vermogen, somwijlen zelfs" boven vermogen (2 Cor. 8:3; 13-15. Ex. 36:5, 6). Geen broede? zal akker aan akker, huis aan huis, kapitaal bij kapitaal voegen, het rustig aanziende dat zijn broeder in gebrek verkeert. Gaarne zal hij' met de kinderen van denzelfden Vader zijn koren, zijn most en zijn olie deelen (Hoséa 2 :7). En al zijn zij verscheiden, hun eenheid zal toch openbaar worden, zal toch naar buiten treden; men z£F 'tien allen tijde aan hen kunnen zien, dat zij met Jezus gemeenschap hebben (Joh. 17 :23. Hand. 4 :13). 'Moet ik nog duidelijker zijn? Goed. Het zij dan nogmaals en met nadruk gezegd, dat uw' persoonlijk bezit, M.H., volkomen veilig is bij, volkomen gewettigd is door, Gods Woord. Tegen eiken anarchistischen aanslag beveiligt u het achtste gebod. Geen Christen zal ooit het woord van rVoudhon beamen: „eigendom is diefstal". Niemand heeft iets te zeggen over hetgeen ge bezit, hetzij veel of weinig. Niemand.... dan God alleen. En ziet ge hier de consequentie, die lijnrecht tegen uw zelfzucht ingaat, die uw" egoïsme moet breken, zoo ge ernst maakt met deze waarheid? Wat ge uw1 eigendom noemt behoort u niet toe, in laatste instantie, maar Gode: gij zijt slechts rentmeesters. Terwijl dan natuurlijk de vraag zich opdringt aan uw consciëntie, of ge trouwe dan wel ontrouwe rentmeesters zijt. Of ge uw bezit beheert naar Gods wil en voor Zijn aangezicht, dan weF of ge behoort tot dezulken die het scherpe woord des oordeels treft: „Uw geld zij met u ten verderve" (Hand. 8 :20). Ach, laat ons allen hier in stilte schuld belijden. Als wij de juiste verhoudingen, de hemelsche realiteit hier wilden 'zien, dan hadden onze kerken geen gebrek; dan behoefde'men niet zoo te sukkelen met tekorten" in godsdienstige zaken; dan. zou de maatschappelijke verbitteringr met zoo groot en het anarchistisch gevaar niet zoo rdreigend zijn. „Beveel dén rijken in deze tegenwoordige wereld schrijft Plaulus aan Timotheüs (want de dienaar des Woords heeft de eeuwige waarheid zoowel, aan rijk als aan arm, aan groot en machtig zoowel als aan klein en gering voor te houden: hij' kentj geen aanzien des persoons), dat zij niet hoogmoedig zijn, noch; hunne hoop stellen op 3e ongestadigheid des rijkdomsv maar op den levenden God, die ons alle dingen rijkelijk verleent om te genieten', dat zij weldadig zijn, rijk worden ia goede werken» gaarne mededeelende, zijn en gemeenzaam; leggende zich zei ven weg tot eenen schat een goed fondament tegen het toekomende, opdat zij het eeuwige leven verkrijgen mogen" (1 Tim. 6 :17-19). God geve ons allen in deze beschaamdheid des aangezichts en... bekeuring des harten! * * * Dan zullen wïj ook in den' Tempel eendrachtelijk' volhardende blijven (vs. 4(6). Niet zoekende ons eigen kringetje, waar wij onszelven prediken, maar in het groote geheel onze bescheiden' 'plaats innemende. Niet ons eigen huis bouwende, terwijl het huis; des Heeren woest wordt, maar houwende aan den Tempel Gods met. troffel en zwaard, wetende dat ons eigen huis daardoor vanzelf vaster en zekerder wordt gesteld. En moet ik' hier zeggen hoezeer ik betreur dat wij van de goede, oorspronkelijke Avondmaalsviering zijn afgeweken? De discipelen gingen „van huis tot huis brood brekende", met elkander etende en drinkende „met verheuging en eenvoudigheid' des harten." Welk een heerlijklei gemeenschapsoefening met den Heiland en met elkander! Is daar ons „vier keer per jaar Avondmaalsbediening" niet erg! koud en vormelijk bij ? Wist ge dat Calvijn minstens eens per maand (als het kon'elke week) het avondmaal gevierd wilde zien? Enwaarom niet het avondmaal bij de stervenssponde onzer dierbaren gebruikt, of in een ure van droef-weemoedige scheiding? Al te maal vragen, die wij slechts terloops kunnen stellen zonder er dieper op in te gaan. Maar wel moet ik nog even wijzen op de blijdschap der ■ discipelen en der eerste geloovigen, blijdschap1 in de verzekering der schuldvergiffenis. Geen hangende hoofden, geen treurende gezichten vertoonen zij, maar hemelsche vreugde straalt hun uit de oogen: zij weten, hun Verlosser leeft. En om hunnentwille wordt God geprezen; door hun houding, die een levende prediking is, door hun woord en daad (Christus spreikende en werkende in hen) worden dagelijks geloovigen tot de gemeente toegedaan (vs. 47). * * * Laat de vijand dat zoo maar toe? Is er dan maar één Saulus die het gevaar ziet; die begrijpt dat het plantje moet uitgerukt Worden, meedoogenloos vertrapt, nu, zonder eenig uitstel, zal het niet worden tot een sterken boom, te sterk straks om nog te kunnen worden omgehouwen? M. H., de vijand is gebonden (vs. 43), verblind, met lamheid geslagen, van Hoogerhand tot machteloosheid* gedoemd. Hij zoekt de knechten des Heeren om ze te verslinden, doch tast tevergeefs in het rond, zijn weg niet vindende, zijn doel niet kunnende bereiken, gelijk weleer de inwoners van Sodom en Gomorrha. „Des Heeren "Engel schaart een onverwinbre hemelwacht rondom hem die Gods wil betracht, djus is hii wel 'bewaard". Daniël blijft ongedeerd in de leeuwenkuil als God den muil der leeuwen sluit: niet de mensch, God regeert. En waar de eerste Christengemeente moet wortel schieten, aansterken, Opwassen, toenemen in innerlijke kracht en aantal om de komende stoarmjen en weeën te kunnen trotseeren, daar bindt God alle machten van vijandschap en haat, daar voegt HJj dagelijks tot de gemeente die zalig wbrden, daar bloeit de Kerk vanChristusi inderdaad gelijk een lelie in het midden der doornen. * * * Wordt ge jaloersch, Gemeente? Zoudt ge ook nu nog „wonderen en teekenen" willen zien? Gevoelt ge u met uw Kerk wél wat oud bij die jeugdige gemeente van Jeruzalem, met haar frissche kracht ter bekeering en tot verheerlijking van Gods Naam)? Ik kan dat begrijpen. Zulk een gevoel bekruipt ieder geloovige wel eens, als hij het heden vergelijkt met de schoone^ glorierijke bladzijde uit het verleden, die wij heden mochten overdenken. Maarf.... is Jezus Christus niet dezelfde, heden, gisteren en tot in eeuwigheid? Zoudt ge u waarlijk en feitelijk, door uw! moedeloosheid, gaan scharen aan de zijde van hen, die het Christendom verouderd, het Evangelie uit den tijd en de Kerk: een vermolmd instituut achten? Hoort. In dien geest sprak de leider der socialistische Kamerv fractie eenigen tijd geleden (P. J. Troelstra 12 Nov. 1918) in, 's Lands vergaderzaal: „Het Christendom moge menigeen als vertroosting der ziel hij leven en sterven goede diensten bewijzen, een groot deel van het volk moge zijn geestelijk leven in dezen vorm1 het best kunnen behartigen, als element dat werkelijk det realiteit der maatschappelijke verhoudingen bëheerscht, kan het niet- gelden."' Gelooft ge dat? Stemt ge daar waarlijk' mee in? Wilt ge uw Kerk, uw geloof van het terrein des openbaren levens, straks! van elk terrein laten verdringen? Zult ge het aldus -opgeven, aldus oprusten in uw nederlaag door moedeloosheid en klagend nederzitten bij de pakken? Hebt ge dan uw strijd te strijden, of den strijd van uw grooten Koning, den Verwinnaar van dood en hel, den Oppersten Leidsman en Voleinder des geloofs? Heft uwe oogen op en vreest niet. Lagere hartstochten zijn er aan het woelen, doch ook nobele aspiratieën breken zich baan. Daar is een zoeken, een tasten, een vragen, een bidden, een smeeken, waaraan Christus alleen Voldoening kan geven, waaraan Hij voldoening geven zal. Wij worstelen niet om de zegepraal, wij getuigen van de zegepraal die behaald is; en in den Naam van onzen Zender, op Zijn bevel, uit kracht van het volbrachte werk, eischen wij heel de wereld op, elk levensterrein, alle natiën/ alle volkeren, voor den sterken Held die ons ter zijde staat, voor Koning Jezus. Wat ons dan slechts te doen staat om weder „wonderen en teekenen' te aanschouwen, gelijk in de dagen van ouds ? Evenals de gemeente van Jeruzalem: te volharden bij de leer der Apostelen, te blijven bij de genade des Heeren Jezus Christus. Zoo zij' dan ons slotwoord dit eene: Neem) d en Naam van Jezus mede, Kind van droefheid, smart en wee; Want die Naam alleen geeft vrede, Neem hem dan steeds met u mee. In moeite en gevaar. In strijd en leed. In nood en dood. Amen. 1 6> BIBLIOTHEEK VRIJE UNIVERSITEIT 3 0000 01457 9992 Wordt lid van de Chr. Mannenvereeniging „Gij zijt allen Broeders" Lidmaatschap ff 1.— per jaar De leden ontvangen gratis het orgaan „Geloof en Vrijheid". Toezending aan huis 50 ets. per jaar Art. 3 en 4 der Statuten geven duidelijk doel en richting aan; ART. 3. De Vereeniging heeft tot grondslag het Evangelie van Jezus Christus, naar de Heilige Schriften. En heeft ten doel de toepassing der beginselen des Evangelie s op elk levensterrein. ART. 4. Zij tracht dit doel te bereiken: a) door de behandeling van onderwerpen van godsdienstigen. kerkdijken, zedelijken, en maatschappelijken aard, zoowel op de ledenvergaderingen, als in openbare samenkomsten. b) door het inrichten van een bibliotheek. c) door het verspreiden van lectuur. d) door het uitgeven van een orgaan. e) en verder door alle wettige middelen, die aan het doel bevorderlijk kunnen zijn. Men geeft zich op als lid: Voor de stad, bij het Bestuur, in Geloof en Vrijheid", le Pijnackerstrait 102 Voor Feijenoord: F. A. M. TOPMAN, Thorbeckestraat 5 „ Charlois: G. A. DE VRIES. Clemensstraat 81 „ Tuindorp Heyplaat: A. W. KOUDSTAAL, Rondolaan No. 3 „ Delfshaven: A. M. VAN DER SANDE, Willem van Zuijlenstraat No. 32 a „ Schiedam: Ds. P. A. C. HALFFMAN, Lange Haven No. 134