CB 20824 iOSIAAL OF SOSIALISTIES? DOOR J. HL SCHEPS UITGAVE : „GELOOF EN VRIJHEID" EERSTE PIJNACKERSTRAAT 102 - 106 ' '■■'■■'^nJL ROTTERDAM 1928 3 Abonneert U op „GELOOF EN VRIJHEID" Maandblad der Christelijke Mannen vereeniging „GIJ ZIJT ALLEN BROEDERS" Verschijnt den 1 en van iedere maand Onder redactie van het Bestuur der Vereen, dat aldus is samengesteld: Dr. F. J. KROP, Eere-Voorzitter, Willebrorduspleln 19, Telefoon 42992. N. v. d. VLOED, le Voorzitter, Diergaardelaan 48c, Telefoon 2671 en 51940. M. J. KUNST, le Secretaris, Linker Rottekade 35, Hillegersberg, Telefoon 9814. W. A. BRAND, le Penningmeester, Bergschelaan 121. A. M. v. d. ZANDE, 2e Penningmeester, le Pijnackerstraat 102. A. OUTJERS, Gerrit v. d. Lindenstraat 115. G. L. MARCHANT, Eemstein 3. G. L. MOLENBROEK, Tollensstraat 81. H. HEY, Benthuizerstraat 83b. S. VAN WAARDENBERG, Van der Schellingstr. 54. Abonnementsprijs f 1.50 per jaar franco per post. ADMINISTRATIE-ADRES: lste PIJNACKERSTRAAT 102 SOSIAAL OF SÓSIALISTIES? —= DOOR &0— J. H. SCHEPS UITGAVE: „GELOOF EN VRIJHEID" EERSTE PIJNACKERSTRAAT 102 ~ 106 ROTTERDAM 1928 Voor de afdeling Tuindorp—Vreewijk en Heyplaathielden wij over bovenstaand onderwerp een rede. Gewoon uit het hoofd te spreken, hadden wij geen letter op schrift. Men vindt hier dus slechts de gedachtegang en zoeke geen letterlike weergave. Bij de uitwerking is deze stof uitvoeriger behandeld, dan in een rede mogelik was. Maart 1928. J. H. SCHEPS. SOSIAAL = SOSIAOSTIES? A. Van utopie tot weienschap. Van de vroegste tijden af, zijn er mensen geweest, die voorstanders waren van de kommunistiese- gedachten. Hoewel men allerminst een weloverwogen>>plan, een weldoordacht stelsel kende, voelde menige idealist zich aangetrokken tot de sosialistiese denkwereld. Dit alles was echter uiterst vaag, klopte allerminst met de werkelike maatschappelike toestand. Het was een- utopie en menige verdrukte slaaf dei oudheid gaf toe, dat de sosialistiese gedachten onmogelik waren. In de gildentijd zorgde de gezel spoedig meester te worden en de maatschappelike struktuur deed alle utopieën verdwijnen, zonder zelfs een al te grote schok bij de oorspronkelike utopisten te geven. De utopies-sosiaiistiese gedachte bleef beperkt tot de enkeling, werd slechts door enkele groepen- in werkelikbeid omgezet, soms met sterke godsdienstige inslag. Men denke aan de Esseërsin de dagen van Jezus, aan de kloosters der latere eeuwen. Veel tater had men in Frankrijk de zoogenaamde phalanstères 3), in Engeland de communities, doch dit alles had geen wijsgerig-sosiale bazis, doch bleef geankerd in de idealistiese gevoelens dér enkelen. Geheel anders werd dit, toen de machines hun intreden deden in het bedrijfsleven. Het vaderlik-ge- 1) Deze Esseërs vond men waarschijnlik reeds in de twede eeuw voor Kristus. Men geeft als getal der aanhangers, soms 4000 op. Zij verbleven bij de Dode zee en huldigen asketiese, deterministiese en kommunistiese begrippen. Zij waren zeer wetties. a) Fourrier (1772—1837) was voorstander van deze samenwerking. Men bracht 1200 tot 1800 mensen in één gemeenschap samen. Deze plannen mislukten overigens. moedelike yan de meester werd omgezet in de strenge tucht van de bedryfsleider, het uitzicht der bevordering van gezel tot meester verdonkerd tot blijvende knechtschap. Het handwerk werd vervangen door de eentonige greep der machine, de kleine werkplaats werd een grote fabriek, de bekwame vakman een verlengstuk der machine, de veelzijdigheid van het vakwerk teruggezet tot de eenzijdigheid der vergevorderde spesialisering. Zo werd door de overwinning der techniek het arbeidersleven troosteloos en eentonig. De vroegere prikkel tot arbeiden, gesterkt door het uitzicht van het toekomstig meesterschap, verviel meer en meer en de arbeider voelde zich een nummer in het grote leger der proletaren. De gedeeldheid der bedrijven werd omgezet tot het ene grootbedrijf. ■ Geweldig was de maatschappelike revolutie en tienduizende arbeiders vielen als slachtoffer. Voeg bij dit alles de hardvochtigheid waarmede de nieuwe fabrieksbarons optraden, de scherpte der konkurrentie op de wereldmarkt, de toepassing der liberale denkbeelden in • de nieuwe bedrijven .en men begrijpt, hoe in de ziel der arbeiders grote bitterheid ontstond, hoe zij in opstand komen moesten tegen werkgevers en direkteuren. Ongeorganiseerd, weerloos dus, waren de arbeiders diep te-beklagen en kwam diepe wanhoop, naast grote verbittering in de harten. ïn*-zra Helaas, het uitbuitende grootbedrijf, de uitmergelende fabriekseigenaars werden door de- niets ontziende onderlinge konkurrentie nog meer gedrongen tot opvoering van de voortbrenging en zo werd de positie der arbeiders steeds benarder. Geen sosiale wetgeving • beschermde het zwakke, geen werkeloosheidskas noch krizisfonds hielp de arbeider; die op was als een afgewerkt mijnwerkerspaard, door de moeilikheden heen. Ook de kerken sliepen. Het Goddelike Woord der sosiale gerechtigheid klonk nimmer of zelden van de kansels. Vele deftige predikanten kenden de maatschappelike nood der arbeiders niet. of spraken over tevredenheid, waar een profeties: ,,Zo zegt de Here, doe „recht" had'moeten'klinken, om uit de Bijbel de werkgevers toe te roepen, dat de kainstaktiek uit de boze was. De kerk'sliep, de dienaren sliepen eveneens, het proletariaat werd erger dan ooit uitgebuit, God* sosiale rechtsorde vertrapt, was het wonder, dat duifcériden, en duizenden de kerken vtrliettó',. 'van het geloof vervreemdden, de godsdienst';Böonden. daar is schuld! Grotè schuld! De revolutie der bedrijfswereld, uit de aard der, zaak reeds schokkend, vanwege de gebrekkige organisatie van dé arbeid en der arbeiders, werd pijniikéif' naarmate de patroonswéreld' doör liberalistiese hardvochtigheid wis aangetast! In die tijd der ontredderde arbeiderswereld, moesten het proletariaat en de arbeidersleiderï" wel uitzien naar een nieuwe maatschappefilrie orde en opnieuw Werden vele aangegrepen door' 'de utopie der sosialistiese broederschap, der kommunistiese samenwerking'. Het ideaal der oudheid werd opnieuw gegrepen, opnieuw' 't/^ty wogen en opnieuw aanvaard. ' Maar dit alles bleef echter" „utopie", een lieflike droom in 'een angstige nacht. Men zag nog geen grondslag "Voor sósialistiese maatsc&rppijbouw, men had nog ' geen wijsgerige bazis voor de niéutf;é"|Jedachten. Was öp maatschappelik gebied alles in' die jaren krizis, ook op wijsgerig terrein zócht men naar nieuwe formulering. Zoals het maatschappelik gebouw Van gilden en kleinbedrijf door de mokerslagen der machinerevolutie bezweken was, bezweek ook het gebouw vah de godsdienstige voorstellingen onder de slagen der kritiek van rationalisten, moderniijtén 1 én - evolutionisten. Het supranaturele werd gelochend, wonderen vlakweg ontkend. Men was in de tijd van de triomf van het zienlike. Alles werd klaar als de dag. De wijsgeren werden waarnemers en men doorzocht en onderzocht met allerlei instrumenten hét ganse heelal. En alles bleek verklaarbaar, alles heel kalmpjes te beredeneren. De mens werd ontleed, de natuur doorvorst, alles werd gemeten, berekend, bepaald. Oude opvattingen werden prijs gegeven, pogingen tot verdieping en ommunting van de oude waarheid niet of zelden beproefd. Dezelfde kerk die toeliet, dat de nieuwe fabrieksbarons het arbeidende volk médogenloos uitbuitten, die het sosiale rechtswoord nimmer horen deed, was even slap tegen de bestormers op geestelik terrein. Bolwerk na bolwerk werd prijs gegeven, wie kon de stroom des tijds op maatschappelik terrein of op geestelik gebied keren? De maatsehappelike omkeer paar- de zich aan een geestelike omkeer. Zoals de machine eentonig gans de dag rolt, zo betrok,men de ganse natuur in deze vaste gang. Ook de mens werd tot natuurwezen teruggezet, hij was ook een machine, zij het van kortere duur. En naarmate de mens ,,de mens" ontdekte, raakte de mens ,,de mens" kwijt. Gelijk de eerste vraag was: hoeveel kan deze machine voortbrengen, zo vroeg men ook van de mens: hoelang kan deze machine mee in de wereldwedloop f Is de machine versleten, welaan, fluks een ander, is de mens op. welaan een nieuwe kracht. Oude machines sleept men naar de sloopplaats, dode mensen brengt men naar het graf of. krematorium, dan valt hij uiteen, juist als een machine. En de machineonderdelen gebruikt men voor nieuwe machines, het uiteengevallen lichaam is stofdeel voor .nieuwe vermenging. De ganse natuur werd gezien als stofsamenvoeging, de mens als natuurverschijnsel werd mede opgedeeld in de grote stof zee. De uitvinding der machines verwekte een machinatie van het ekonomies leven, de triomf der natuurwetenschap bracht machinatie op geestelik-wijsgerig terrein. „Vanzelf werd de mens dus teruggezet tot .stofkompleks, in wezen van plant noch dier onderscheiden. De.jrots verweert, de bloem valt af, het dier sterft, de mens opgebruikt zijnde, ontbindt. Gradueel was de mens slechts van andere natuurverschijnselen onderscheiden; zoals de kaars opbrandt, verbruikt de mens zijn . energie en ontbindt. De materie werd gekroond ..tot wereldkoningin, voor haar bogen de wetenschappelike groten der aarde en. de. lamgeslagen .wijsbegeerte kon het niet verder brengen, dan tot een monistiesmateriaUsme. *JÖ"t „materialisme .scheen .onverzoenlik te wezen met liet idealisties voelen der utopisten. Deze utopisten Stoomden van een sosialisties koninkrijk, doch de materialistiese ! wereldbeschouwing sloot • onverzoenlik dit streven uit,. tenzij men het sosialisme als utopie loslatende op materialistiese stam enten kon en dus de sosialistiese utopie tot wetenschappelik materialisme vermocht om te zetten. Gelukte deze poging, dan zouden ekonomen en wijsgeren zich voor het sosialisme moeten verklaren, welk sosialisme niet langer luchtbespiegeling wezen zou, doch materialisties gesproken noodwendig komen moest. ■J3St, is Marx geweest, die — gesteund door Engels deze gevolgtrekking het . eerste maakte en wijs- gerig en ekonomies, het sosialisme van utopie tot wetenschap wist te verheffen en overeenkomstige de wetenschap en wijsbegeerte dier tijden tot mateiizVtËlBffë sosialisme omzette. Marx begreep, dat wilde het sosialisme ietr betekenen, het sosialisme dan los "moest: ttfï dê sfeer van de idealistiese dromer, en in die dér.* ploeterende werkers gebracht worden. Marx geheel doordrongen van de materialistiese tijdgeest, geheel gedrenkt in de wijsbegeerte van het' materialisme, niet anders kennende* dan natuurnoodwendigheid, die iedereen in die tijd ook op de menstoepaste, Marx — en-rflerin1 was' hij" voor zijn- tijd en tijdsbeschouwing geniaal . begreep;-hoe het sosialisme als een natuurnoodwendigheid moest kunnen gepredikt worden of gedoemd zou wezen, ten alle tijdi als een ijl kloosterbegrip slechts in godsdienstige zin te blijven bestaan. Marx verzoende de omkering, bewerkt door dé machine met het begrip organisatie in proletariese zin, en paste op maatschappelik gebied, de evolutiegedachte in het materialisties-filosofies systeem van zijn tijd toe. En hiermede werd het sosialisme wetenschap en hield op, utopie te zijn. B. Het wetenschappelik sosialisme. Het sosialisme werd dus wetenschap. Het werd'g** bouwd op wijsgeïfigê' grondslag, geankerd in de ekonomiese feiten, geworteld in de evolutie der maatschappij. Wijsgerig was het materialisme, het materialistiesmonisme de gangbare opvatting en de stof, die altoos was, het eeuwig zijnde. De stoffelike verandering was het enig zekere en deze stoffelike verandering besliste over mens en maatschappij. Veranderde de stoffelike samenstelling, dan veranderde ook de maatschappij en met de maatschappij verandering, wijzigden des zedelike begrippen van de mens, gelijk ook de mens zelve mee evolueren moest. De stofleer besliste over mens en maatschappij, het materialisme was nummer één, de mens volgde, eerst dan: De materialistiese opvatting leerde, dat de mens onderworpen was aan de omstandigheden en deze offir standigheden werden .met de. ekonomiese. .feiten, gevormd, 'vè.rVorïnd door. de wisseling van het 'stofgebeel. De mens beheerste de stof niet, de mens bepaalde de maatschappij vorm niet, de mens schiep zich geen zedelijke vormen, was geen dader van zijn daad, gelijk een wijsgeer opmerkt, doch louter produkt van de stof god der. tijden, welke stof god fatalistieser was dan Allah der Mohammedanen. Religie en godsdienst, zedeleer en (fatsoen, sosiale rechtvaardigheid en kapitalistiese onrechtvaardigheid waren resultaat van de gedurige stofwisseling. ■ Zo werd de mens „ontmenst", zo werd -de geschiedenis niet meer gemaakt door de mens, doch alles resultaat > van het grote stoffelike wereldprozes. Kristendom, Lutheranisme, Kalvinisme, boerenopstand, alles was ïesultaat. der stoffelike wereldsamenstelling en verandering. Ekonomies verviel het kleinbedrijf, het grootbedrijf kwam logies het kleinbedrijf vervangen en men vroeg ntet naar voorliefde of afkeer, de wisseling van het maatschappijgeheel moest komen en drukte de kleinbedrijven eenvoudig dood. De groei van het grootbedrijf betekende de opslorping der kleine patroons, middenstanders enz. en deze kwamen het leger der arbeiders vergroten. Zo klom het aantal arbeiders als 2—4—8—1*6, het aantal zelfstandigen daalde in gelijk getal. Verstoten uit hun bedrijven,, opgejaagd als wilde dieren, vormden vroegere middenstanders een proletariaat rijp voor pauperisme. .Ia deze benarde stoffelike omstandigheden, moest drankzucht en ontucht welig tieren. De verzwakte arbeiderstand, niet in staat goede woningen te huren, versomberde in zijn krotten, zocht plezier in allerlei buitenhuisvermakelikheden. De wereldkonkurrentie, verbood zelfs een sosiaalvoelend patroon zijn arbeiders rechtvaardig te behandelen! een loonsverhoging zon immers de val van zijn bedrijf betekenen. En zo vielen de ekonomies zwakkere bedrijven, spoedig overgenomen door grotere, kapitaalkrachtiger gemeenschappen, die om het hoofd te kunnen bieden aan hun medefabrikanten, wederom de produktie krankzinnig opschroefden en de lonen tot een minimum drukten. Zo verarmde het reeds totaal verarmde proletariaat nog meer en , werd de 'kapitalist nog rijker. Het getal armen, onterfden, klom dageliks, het getal rijkaards daarentegen verminderde snel. ; '■•'• :'»ic»fei ^ •- ■ ■ • ~ -^>^ijjófei,^ Zo kwam de mensheid in twee legers tegenover elkander te staan, enerzijds het zwakke proletariaat, zwak van weerstand, doch machtig door aantal en anderzijds de kapitaalbezitters, klein in aantal, machtig door sterke organisatie. Deze twee groepen gingen een strijd aan op leven en dood en dit duel zou eindigen met.de nederlaag der kapitalisten, als de ure der bevrijding voor her proletariaat zou aanbreken. Dit zou de historiese ure zijn, die even zeker komen zou, als het ganse prozes zelve gekomen was: «KSii^t* Zo werd de klassenstrijd een logiese noodzakelikheid, evenzeer noodwendig als de strijd der Hoeken en Kabeljauwen, Schieringers en Vetkopers enz.' : Tegen' het georganiseerde legertje kapitalisten moest men een'leger, arbeiders plaatsen en zo slingerde Marx zijn vurig: „Proletariërs aller landen, verenigt u" de wereld in, welk woord evenzeer weerklank vinden moest bij de arbeiders als 'het uitgeroepen werd door Marx. Immers de stoffelike omstandigheden moesten tot dit alles veteren*" 't4'welke mens J»et stoffelik gevolg is van bepaalde\atoffelike sa menstelling. cüet sosialisme was nu geen utopie meer, doch ogebouwd op feiten, ekonomiese feiten. Machines veroorloofden massaproduktie, niet meer voor de enkeling, doch ten bate van'allen. Geen indeling meer tussen voortbrengen, en verbruikers, geen leger *an zigers, orinsipalen, makelaars enz., doch allen voor allen, en allen met allen. - :-MajOE igieep niet alleen een nieuw ekonooties-*5»Jiel, neen, zijn systeem had een wijsgerige grondslag. De geschiedenis gevolg van de stoffelike veranderingen, werd ,*p;«n bepaalde materialistiese wijze opgevat en verklaard. i Grodsdie»st, zedeleer, filosofie, alles werd gedetermineerd door de stof god. Zo -werd het -oude sosialisme .sMaransme" en dit marksisme was -aegengodsdienstig, was tegen-spiritueel. De psychiese wschjjnselen werden dus alle physies verklaard, geestelike verschijnselen gelijkgesteld met -apooitgastclatdenissen. Wijsbegeerte werd >att«ag be-patkt tot de^emptrie. Het gaase geestesleven werd veri^kt (totJiaaa«ekking en afstoting der sfoidelen en «en donkere sluier bedekte het geestesleven der mensheid. Het leven was koud en kaal geworden als een middeleeuws sehoólokaal en het materialisme/deed als een strenge iwinter des mensen geestesleven vessöjven. C. De marksistiese mislukking. De alles verklarende aaadwiatiese leerstelling moest op de duur tot mislukking komen. Het marksisme bad zich in de mens vergist en deze vergissing is de grote vergissing gebleken. De mens bleek niet enkel produkt te wezen van de stoffelike omstandigheden. De mens bleek meer te zijn, dan een nummer in het proletarenleger. De mens bleek meer te wezen, dan in een marksisties-materialisme kon worden uitgedrukt. De mens bleek niet enkel resultaat te zijn van de stoffelike omstandigheden, neen, de mens maakt de samenleving, beheerst de maatschappij, staat boven de vorm. De mens bleek niet alleen een physies verschijnsel te zijn, doch een geestelik wezen, met eigen wil, eigen begeren, eigen hartstocht, eigen opvatting. De mens leerde stilaan verstaan, dat alle stoffelike verschijnselen uit geestelike diepten opdoemen, bleek te leren, hoe de werkeükheid als een lepel is, met een holle en een bolle zijde en hoe Marx eenzijdig de ene kant bezien had, zonder de blik te slaan op de andere zijde. De mens gans en al ontleed volgen? de anatomie, bleek meer te zijn, dan physici konstateren konden. De mens bleek wil ten goede en wil ten kwade te hebben en met het vaststellen van dit feit, kwam vast te staan, dat de sosiale kwestie geen ekonomiese kwestie, doch een zedelik vraagstuk was. Hier grijpen wij het hart der tegenstelling tussen sosialen en sosialisten. Neen, deze is niet die van een beetje meer of een beetje minder demokratie of vooruitgang, doch deze tegenstelling: is het maatschappelik vraagstuk een ekonomies probleem of een zedelik vraagstuk? Natuurlik geeft de marksistiese sosialist toe, dat de ekonomiese kwestie een zedelike kant heeft, ongetwijfelt beaamt de sosiaal, dat deze zedelike kwestie een ekonomiese zijde heeft, doch de diepste tegenstelling schuilt in de vraag: ligt het aksent op het ekonomiese of op het zedelike? Overeenkomstig deze tegenstelling, zegt zelfs het niet-marksisties-sosialisme: „godsdienst in privaatzaak', terwijl wij, als sosialen, de vorm deT maatschappij privaatzaak noemen. Los de ekonomiese moeilikheid op en wij zijn er! roept de sosialist, los het zedelik vraagstuk op en wij zijn er, antwoorden wij. Het marksisties-sosialisme onderschatte en vergiste zich in de mens en daar vindt men het fiasko aangeduid. Het materialisme werd gevolgd door erkenning van het spirituele en met deze erkenning verloor het mark- sisme zijn steunpunt. Vlak na de kroning van de materieafgod, staken spiritisme, okkultisme, magnetisme, theosofie, anthropologie, oosterse wijsheid, soefibeweging, christian science, enz. de kop op en nieuwe vragen aangaande de mens, de menselike krachten, de menselike mogelikheden doemden bij dozijnen op, genoeg vragen, om de stofbeschouwing te doen vallen. Psychies-monisme verving het oude materialistiese monisme, de wereld der „forces inconnues' trad op de voorgrond. De mens vormt de maatschappij. De mens vervormt de maatschappij. De mens was het grote struikelblok in de vroegere samenleving, de mens is het heden, de mens zal het in de toekomst zijn. Alle ekonomiese omwentelingen kunnen de konservatieve, de maatschappelik onrechtvaardige, de sosiaal misdadige mens niet veranderen. Ziedaar een der pijnlikste gewaarwordingen voor de marksist. De fout van het liberalisme der oud-liberalen, bleek Je fout ook van de marksisten. Zij vergisten zich in de mens. De eerste door zijn organisatieloosheid, de twede door overschatting der organisatie. Marx zag de mens als produkt der samenleving. Wjj zien de samenleving als produkt van de mens. Marx leerde de omwenteling der produktiewijze, wij de omzetting van de mens. Allen hebben misgetast. De kristenen sliepen, misschien wel de grootste .misdaad. De oud-liberalen offerden het zedelik gevoel op. aan het laisser-faire-laisser-aller-beginsel. Marx onttroonde de mens, en rubriseerde hem in het marksisties systeem. De liberale vrijheidsleer leidde tot algehele mislukking, de marksistiese theorie tot geestelik-zedelike verwoesting. Door de schok dezer richtingen, zijn de kristenen gelukkig ontwaakt en is de kristelik-sosiale aktie geboren. Marx vergiste zich in de mens, vergiste zich derhalve ook in zijn maatschappijbeschouwingen. Donflerend viel daarop het ganse marksistiese gebouw ineen en een Bernstein kreeg kans het sloperswerk te voltooien en de overgang van marksisties in reformisties-sosialisme in te leiden. De wetenschap, de wijsbegeerte, die eerst Marx steunden, verzetten zich nu tegen Marx. De stof werd teruggezet, hardhandig teruggezet zelfs en de mens opnieuw met ere gekroond. De wijsbegeerte viel niet langer Marx bij, de wijsbegeerte raakte los van de materialisties-deterministiese beklemming en leerde niet langer, dat histories-materialisties alles en allen moest of kon worden verklaard. Marx zag de nienwe samenleving even zeker komen, als de machines gekomen waren, even zeker als het grootbedrijf gekomen was en de mens zou zich vanzelf onderwerpen of moeten onderwerpen en nu moesten de Marksisten toestemmen, dat de mens zich tegen deze maatschappij verzetten kon, deze samenleving afwenden, kortom, de ekonomiese zekerheid werd nu onzeker door de mens, die weer trots boven alle feiten, ekonomiese feiten, maatschappijsystemen en leringen als koning troonde. Deze kroning was de onttroning der marksistiese staats- en maatschappijleer. Ook ekonomies liep het Marx tegen. De verarmingsleer bleek niet op te gaan, de armen werden niet altoos armer, de grootbedrijfkonsentratie paarde zich met handhaving veler kleinbedrijven, partiële verbetering voor het proletariaat gaf onlochenbaar sukses en de sosialisatie bleek techniese en ekonomiese bezwaren op te leveren, welke bezwaren niet konden worden verdoken en de arbeiders grotendeels reformisties stemden. Zoo takelde het marksisme steeds meer af. Wijsgerig moest het materialisme prijsgegeven worden. Politiek het verzet tegen de staat worden losgelaten. Sosiaal de klassenstrijd getemperd of verlochend. Ekonomies de verarmingstheorie als ondeugdelik prijsgegeven worden. Door het verlies van de klassenstrijdstaktiek verloor het marksisme zijn scherpte, door het diskutabel stellen der nieuwe maatschappij zijn elan, door het aanvaarden der staatsbetrekkingen zijn revolutionaire zuiverheid, door de loslating van het materialisme zijn wijsgerige levensbeschouwing. Wie dan ook de grote sosialistiese staatspartijen in alle landen hun parlementaire arbeid ziet verrichten, kan moeielik een welbewuste sosialistiese beweging in deze hervormingspartijen ontdekken. Stel u Vandervelde (België), de deftige, burgerlike politikus als marksist voor! Of Albarda in ons land! Of Branting! Doch waartoe meer? Het opkomen der kommunistiese partijen in alle landen spreekt boekdelen en bevestigt de ondergang der marksistiese gedachten sterker, dan wij kunnen duidelik maken. Eenmaal vertegenwoordigers van het proletariaat in raden en volksvertegenwoordigingen, eenmaal begonnen met sosiale wetgeving en vakorganisatie, kwamen ook deze voormannen spoedig tot de overtuiging, hoe de arbeiders zeiven — juist omdat zij mensen zijn en geen stofbrokken — een der grootste hinderpalen waren op de weg der maatschappelike vooruitgang. Velen hebben in leed en teleurstelling deze gewaarwording opgedaan en zich van de arbeidersbeweging voorgoed afgekeerd om zich alleen met de abstrakte theorie bezig te houden, of zich zelfs tegen de arbeidersbeweging te keren. Marksisties bleven deze teleurgeste!a%n''slecbSs! bij hoge uitzondering. Deze krizis in het Marksisme voerde het ganse sosialisme van de oude orthodoksie af. Slechts enkelen bleven de oude opvatting trouw. De neo-sosialisten begonnen uit te zien naar een nieuwe onderbouw vooi hun sosialistiese opvatting en zo kreeg men de reformistiese sosialisten nevens de marksisties gekleurden. De reformistiese sosialisten begonnen voor een deel weer waarde toe te kennen aan de religieuse levenshouding, en zo werd het religieus-sosialisme geboren. Merkwaardig, dat er ook enkele religieuse kommunisten zijn en hoe zij biezonder radikaal zelfs alle gematigd-kommunisten overtreffen. Soms zelfs kenmerkten zij zich door orthodoks-kristelike levensbeginselen. Wij denken als karakteristiek aan Mevr. Tjaden v. d. Vlies, als schrijfster meer bekend onder de naam Enka. Toch werpt dit alles onze redeneering niet omver, dat het marksisties sosialisme, anti-godsdienstig is en dat in het grote sosialistiese kamp het religieus sosialisme slechts na de val van het marksisme ontstond. Religieuse (kristen) sosialisten kunnen nu eenmaal moeilik marksisten zijn en iemand als Enka was dan ook geen marksiste, al had zij marksistiese bcgrijjp*ii. Het oude marksisme ging dus uiteen in drie stromingen en wel: A. de orthodokse marksisten; B. de reformistiese sosialisten; C. de religieus-reforrtfistiese sosialisten. Zij allen staan de socialistiese maatschappij voor. Theoreties geloven deze drie groepen in de komst en in de overwinning van het sosialisme. PraktieS'st^™* B en C de „blijde incomste" gestaag uit, blijken hüi- verig voor de toepassing hunner idealen en treden doorgaans op als hervormingspartijen. Soms is groep A de zweep," die B en C voortdrijft. Het terugdeinzen van groep B en C voor de toepassing van hun sosialistiese idealen is in wezen kleingeloof. Dit kleingeloof is gevolg van het ongeloof, inzake de marksistiese onderbouw van het sosialisme. Zoo is de sosialistiese partij in vele landen machtig en groot en toch machteloos. Men gevoelt hoe onmogelik het is, dat honderd kamerleden de maatschappij omkeren zouden, docb een ander wapen dan het parlementarisme en de vakbeweging heeft men niet. Deze wapenen kunnen de verovering der kapitalistiese maatschappij trouwens nimmer brengen, daartoe zijn zij te "Weinig sosialisties er. in wezen te vredelievend en sosiaal. Trouwens de betekenis van het parlement is niet zo groot voor het sosiale leven. Geen bepaalde kamermeerderheid zal de sosiale vooruitgang brengen. Deze vooruitgang komt uit het volk zelf op. Het parlement is goed om vorstenabsolutisme te breken, fassistiese dwaasheden te keren en door sosiale wetgeving de rechtspositie aller standen te bandhaven. Doch veel betekenis heeft het parlement voor de vooruitgang des volks niet. Zijn arbeid is negatief en volslagen vruchteloos wanneer het volk zelf niet aktief is. Toch kan hij als negatieve factor niet worden gemist. De vraag kan tenslotte nog worden gesteld, of het reformisties sosialisme niet opnieuw verradjkalen zal en terugkeren tot het Marksisme. Deze terugkeer zou echter een ingaan betekenen tegen alle opvattingen der wijsbegeerte en een lochening behelzen van vele ekonomiese feiten. Het sosialisme staat dan ook — gelijk de heer J. Hoving in het weekblad „De Vrijdenker" eens opmerkte — voor „de muur" en het is alsof het sosialisme deze muur niet overklimmen kan. Wij begrijpen hoe deze wetenschap verlammend werken moet in het sosialistitese kamp en grijpen des te meer moed voor de onbevooroordeelde sosiale arbeid. De sosialisten moeten een dogmatiese last meenemen gedurende al de dagen des strijdens. Wij daarentegen kunnen werken voor de sosiale verheffing des volks, zonder daarbij door verouderde materiaHstièse leerstellingen te worden gekweld. n. D. Revolutionair en reionnisties socialisme. In het sosialistiese kamp tekent zich derhalve tweeërlei hoofdrichting af en botst het revolutionaire tegen het reformistiese. De revolutionairen blijven bij Marx en Bakunine staan, blijven als echte orthodoksen vertrouwen op de komende tijd, blijven steunen op de kracht der revolutie. De reformisten ontdekten het materialisties en marksisties tekort en zoeken een sosialisme, gedragen door ethies besef, overeenstemmend met het moderne denken. De revolutionair zoekt nog de oorzaak van het wereldleed in de maatschappij, de reformist houdt ernstig rekening met de mens. Het revolutionair sosialisme is het sosialisme van de barrikade, het reformisties sosialisme is het sosialisme van de katheder. Het revolutionair sosialisme is de beweging van de ongetemde opstandige jeugd, het reformisties sosialisme is het gevolg van levensrijpheid en levensrijping. De revolutionair wil slopen, de reformist zegt: en dan? De revolutionaire beweging is een nog door het krities denken gespaard geloof, het reformisties sosialisme is het overgeblevene van deze loutering. Geen wonder, dat deze twee hoofdrichtingen botsen moesten. Geen wonder', dat de ene stroming de ander als onbesuisd of behoudend aanziet. De revolutionair droomt nog van het volle honderd persent sosialisme, de reformist gaf deze gedachte reeds prijs. De revolutionair (kommunist-anarchist) staat innerlik vijandig tegen vakbeweging, sosiale wetgeving, georganiseerd overleg en, de reformist heeft zich met dit alles reeds lang verzoend en werkt mede aan vakbeweging, wetgeving, kollektief arbeidskontrakt, enz. De revolutionair heeft de materialistiese opvatting nodig, de reformist stemt af op het menselik geweten. De eerste zegt: het komt, de twede: het moet komen. Het reformisties sosialisme theoretiseert, stelt een sosialisatie-rapport op, de revolutionaire mannen zijn te vurig voor zulke bespiegelingen. Ankert het sosialisme in marksistiese grondstellingen, dan is elke verzoening met de godsdienst buitengesloten, dan valt elke religieuse inslag in het sosialisme. Het geweten en de gewetensuiting is dan gevolg van de stofsamenstelling, want de materialistiese ziening ankert nu eenmaal niet in een geestelik kompleks gelijk het geweten. De reformist plaatst echter het geweten ver boven de stof, derhalve moet het geweten u de sosialisatie als de balsem voor de maatschappelike wonden voorschrijven. Dit reformisties sosialisme behoeft in wezen niet tegen-kristelik te zijn, het maakt zich alleen schuldig aan het feit, dat het een sijsteem — en nog wel een maatschappelijk sijsteem, dat o.i. gebonden is aan ekonomies-techniese mogelikheden, moeilikheden en onmogelikheden — tot eis des gewetens uitroept en derhalve in de ethiese sfeer trekt, wat in die der praktijk hoort. Zegt men nu: om een samenleving te krijgen die aan alle zedelike eisen voldoet, is sosialisatie en het sosialisme de enige oplossing, dan vergeet men hoe het zuiver ethies handelen in elke samenleving zich doorzetten kan en moet, en in elke samenleving bezwaren ondervindt als gevolg van het feit, dat ons zedelik handelen bedreigd wordt door de anti-ethiese houding der anderen. Wanneer ons ekonomies inzicht, het technies uitzicht, de maatschappelike struktuur, ons èn ekonomies-technies èn maatschappelik, leren, dat sosialisatie en het sosialisme bezwaarlik of onmogelik zijn, hoe kunnen we de sosialistiese wagen dan haken aan ons zedelik voelen en geweten? Het ethiese handelen kan wel in de toepassing worden belemmerd, doch het zedelik zijn blijft ongerept onder fassisme, diktatuur, parlementarisme, autokratie of demokratie. Belemmert deze samenleving ons zedelik handelen? Maakt zij het onmogelik? Wanneer wij deze vraag geheel of gedeeltelik toestemmend beantwoorden, dan is deze samenleving au fond nog niet aangetast. Immers de vraag komt op: is deze belemmering vrucht van de maatschappelike struktuur of van de onzedelikheid van anderen? zodat bij het rein zedelik handelen der anderen, de samenleving naar maatschappelike samenstelling voor ons geen beletsel naar 'de daad zou wezen. Indien ieder mens zedelik handelde, zou deze samenleving dan een hinderpaal wezen? Wij geloven van niet. Wezenlik is deze samenleving gevolg van de mens, niet de mens gevolg van de samenleving. De revolutionair brengt de ondeugden die de mens ontsieren, terug tot de ekonomiese samenstelling der maatschappij, de reformist weet reeds hoe deze mens in dit proces domineert. Wij zeggen met de dichter: „Op de bodem dezer vragen, Ligt der wereld zondeschuld". Geeft het sosialisme ons waarborg, dat de nieuwe samenleving nieuwe mensen scheppen zal? De revolutionairen zeggen van ja, de reformisten weifelen tussen een beslist ja en neen, wij zeggen: neen. De omstandigheden maken de mens, zegt de revolutionair en menige reformist zegt het hem na. Doch één vraag als tegenwerping. Vanwaar dan het verschijnsel, dat de ene gasdirekteur, vader van een groot gezin, zelf onbemiddeld, met een kleine bezoldiging, bij een grote kans, niet bezwijkt voor het aanlokkelik aanbod van de fabrikant, en dat de andere onder betere verhoudingen nochtans bezwijkt? De starre dogmatiese revolutionair zit gevangen in leerstellige kluisters, hij staart zich blind op de maatschappij, doch wij vragen de reformistiese sosialisten of het redelik is te verwachten, dat mensen die hier niet ethies handelden, dan wel zedelik zullen handelen in een andere samenleving? De revolutionaire maksist is dogmaties verouderd, en hij staat vierkant tegen elke godsdienstige levenshouding. De reformist moet ons overtuigen, dat ethies een nieuwe maatschappij- vorm noodzakelik is. Het reformisties sosialisme lijdt aan verkalking in de marksistiese bloedvaten. Geen wonder, dat het steeds door de radikale broeder wordt overtroefd. Een maatschappelike dogmatiek kan nu eenmaal de redding niet brengen. Een maatschappelik stelsel kan niet stelselmatig worden ingevoerd. Deze maatschappij is dan ook geen kapitalisties stelsel, deze maatschappij is het resultaat — noodwendig resultaat zelfs — van de levenshouding der vorige geslachten en van onze generatie. Niet het stoffelik gevolg, doch het geestelik gevolg. Maatschappij-reformatie en revolutionaire woelingen brengen slechts geheel of gedeeltelik verandering in het gelaat der maatschappij, het wezen van de mens wordt noch door reformisties-, noch door revolutionair sosialisme omgezet. Dit tekort is niet alleen het marksisties tekort, doch het sosialisties tekort, in welk tekort een sosiaal-kristendom kan voorzien. Is de mens eenmaal omgezet, is de mens eenmaal innerlik gerevolutioneerd en gereformeerd, dan komt het uiterlik wel in orde, de innerlik zedelike mens, de innerlik ethiese mensheid zal het.gelaat des aardrijks ook hier als vernieuwen. Zo gezien is elke vorm bijzaak, privaatzaak.1) E. Sosiaal Kristendom. Het Kristendom heeft de moed feiten te durven erkennen. Het Kristendom doet niet mee met de algemene mensverheerlijking; het stelt het zondefeit. Dit zondefeit heeft vele en machtige konsekwenties. Ook op sosiaal terreinl Het is opmerkelik en verwonderlik, hoe velen het kristendom verwijten, dat het de begane grond dikwijls verlaat en de feiten miskent. Doch als één feit door de niet-kristenen in het sosialisties-kommunisties kamp verdampt en weggewerkt wordt, dan is het wel het zondefeit. In de mens woont een kwade macht. Deze 1) Zie ook onze brochure „Slavendienst of Heldendom?" Verkrijgbaar Geloof en Vrijheid. kwade macht breekt uit op elk levensgebied, niet het minst op het maatschappelike. Of men een historiese val erkenne of niet, feit is, dat in ieder mens tegen-maatschapelike neigingen wonen, en hoe hij nalaat wat hij doen moet en doet wat hij laten moet. Wanneer het konflikt komt tussen eigenbelang of gemeenschapsbelang, dan kiest menigeen zichzelf boven de gemeenschap. In het stellen van het eigenbelang boven de gemeenschap, ligt de wortel van 't maatsschappelik kwaad. De werkelikheid aller geslachten leert ons het gestage konflikt tussen eigenbelang en. gemeenschapsbelang. Een maatschappijvorm te vinden die het belang aller personen behartigt, zonder dat deze leden iets van hun belang opofferen is onmogelik. De enkeling ontvangt van de gemeenschap alleen iets, op voorwaarde, dat hij zelf dan ook offert. Velen eisen wel de vrucht der gemeenschap voor zich op, doch wensen niets af te staan. Deze individueele ondeugd leidt tot maatschappelike strijd en krizis. Geen gemeenschap kan bestaan zonder offers harer leden. Wensen deze leden niet te offeren en nochtans saamgevoegd te blijven, dan is daar de maatschappelike wanorde, de grote sosiale strijd, waarbij de sterkste het minste gevaar loopt. Gemeenschapsfouten zijn dus te herleiden tot individueele ondeugden. Gemeenschapstekorten zijn tekorten harer leden. Honderd goudstukken afzonderlik, groepeert men nimmer tot kopere munten. Afzonderlik goed, dan gemeenschappelik goed, gemeenschappelik slecht, dan moet er iets bij vele (alle) individuen haperen. Vandaar dat massale aktie zo weinig geeft, dat sosiale wetgeving zo weinig uithaalt, dat de vakbeweging de voornaamste faktor niet is. Wie de fout der mensheid in de kuituur of in de gemeenschap zelve zoekt, wordt negatief. Hij keert zich tegen sosiale organisatie, tegen de vakbeweging, hij ontpopt zich kerkelik volslagen onverschillig of tegen-kerks, hij botst anarchisties tegen staatsvorm of kerkbestuur (leiding — overheid) kortom hij zoekt in de ge- meenschapsgedachte zelve de fout, of verkiest de primitieve mens boven de kuituurmens. Kuituur is dan dekadentie, het verval der mensheid zette in, waar de beschaving begon, de primitieve naaktheid gaat boven de kledij der kuituur. Het kan niet ontkent worden, dat het Protestantisme enigszins gevaar loopt voor gemeenschapsverachting. Het gemak waarmede men kerken verscheurt en opricht, of broederen uitstoot, verraadt gebrek aan gemeenschapsliefde. Op staatkundig terrein zien we hetzelfde verschijnsel en het aantal kristenen dat vakbeweging en maatschappelike groepering van de arbeiders zelve — en in zichzelf — fout vindt is helaas nog zeer groot. Zij zoeken in een groepering tot kerk-, staats- en maatschappelike gemeenschap de fout, welke fout nochtans in het kerklid, de staatsburger, de georganiseerde te vinden is. Wanneer de primitieve mens, wanneer de mens in naturstaat goed is, dan zal hij ook als kuituurmens goed wezen, is deze samenleving tans fout, dan moet de oorzaak nog dieper schuilen dan men in natuurstaat of waar ook ontdekken kan. Sosiaal kristendom is derhalve dat kristendom hetwelk zich verzet tegen het individualisties gedachtengeheel, dat velen tot richtsnoer is. De gemeenschap — de gemeenschappelike groepering, de maatschappelike struktuur is in zichzelve goed, het wordt slechts verknoeid waar de enkelingen hun individuele fouten in de gemeenschap openbaren. ' Wanneer men nu de gemeenschap in zichzelve goed vindt, de enkeling schuldig stelt, de fouten der gemeenschap herleidt tot die harer leden, is het dan nochtans niet geboden, bij de enkeling te blijven en daar de zonden (gebreken) uit te roeien? Geenszins. Immers de gemeenschap kan, wat dé enkeling niet kan. Techniek, kunst, liturgie, wetenschap, kunnen individueel niet bestaan. De enkeling kan noch stoffelik i noch geestelik wat de gemeenschap kan. Individualitisme is een ontaarding der indi- vidualiteit. De natuur is samenhang veler krachten, de mensheid samenvoeging veler mensen. Ons geslacht alleen is niets. Ons voorgeslacht alleen is ook niets. De toekomst zal niets kunnen worden zonder het verleden. \"*if-reïk'èrr de ene hand aan het voorgeslacht en de andere aan het nageslacht. De enkeling kan niet waarnemen, noch filosoferen. De mensheid neemt waar, de mensheid filosofeert. De enkeling kan niet formuleren noch dogmatiseren, de gemeenschap formuleert en dogmatiseert. Oude koningsgraven en kathedralen zijn lofliederen der gemeenschap.: De vele metselaren en timmerlieden vielen weg, de trotse dom bleef Kultureel noch religieus is de enkeling iets. Liturgies leven en godsdienstige aktiviteit bloeit slechts op uit gemeenschappelik samenstemmen en samenvoegen. Jezus Kristus stelde dan ook een zichtbare gemeenschap, een uiterlike eenheid, die door geen pluriformiteitswanklahk innerlik-prinsipieel kan noch mag worden verstoord. Individualisties-sektarisme verliest zich in de omtrek (Zondag — Sabbatvragen — Wederkomsteenzijdigheden —• religieus sosialistiese utopieën— enz.) het kristendom is een sentraliserend-bindende werkelikheid, het is ook kulturele aktiviteit, ook maatschappelike kracht. De in (door) Kristus omgezette mens staart niet naar de hemel noch naar het geestelik knus intieme doch naar het Godsrijk dat hij in het heden der Goddelike gemeenschap grijpt en vanwaar uit hij de toekomst als van zijn Patmos schouwt. De mens die omgezet werd van het egosentriese in het theosentriese laat geen levensterrein zich ontglippen, doch tracht de gemeenschap zelve te doordringen met zijn kracht en van zijn geest. Zo is hij niet individualisties-sektaries doch kristelik-kerkelik, kristelik-sosiaal. Wanneer wij het ganse maatschappelike geheel overzien dan kunnen wij niets anders dan toestemmen, dat deze samenleving aan de sosiale rechtseis niet voldoet. Bittere armoede naast tergende rijkdom vormen een schril kontrast Prachtige lusthuizen naast kelderkrotten tonen ons een bittere tegenstelling. De een smijt met het geld, de ander weet niet hoe er te komen. Er is 'n kloof tussen de standen, er is vervreemding en klassentegenstelling, ja klassenstrijd. Men behoeft geen sosialist te wezen om deze toestanden af te keuren, ze diep in de ziel te verachten en te haten. Hoewel wij ontkennen, dat de maatschappelike omstandigheden de beslissende faktor voor 's mensen handelen is, zo ontkennen wij anderzijds geenszins, dat de maatschappelike vragen niet met zedelike vraagstukken zouden samenvallen .en dat de openbaring van een zondedaad niet mede bepaald wordt, door het maatschappelik leven. Hoe kan men de strenge eis der zedelikheid onverzwakt prediken als de onttrekking der huwelijksplicht door de vrouw, gesteund wordt door de maatschappelike ellende waarin zij met haar werkeloze man verkeert? Hoe kan men jonge mensen het huwelik aanraden, waar alle bestaansvastigheid ontbreekt? Hoe kan men een intens geestelik en godsdienstig leven verwachten, waar de nood des bestaans aan alle kanten beslag' legt op de mens ? Eerst eten, dan filosoferen, geldt op alle terreinen. De maatschappelike nood, de sosiale ellende verlamt de geestkracht van de kerk menigmaal. Pauperisme is geen groeibodem voor geestesvruchten. Wie in de tijd verhongert, verslapt voor de eeuwigheid, hij komt tot openbaring van de in hem wonende fouten en misdadige aanleg. Wij weten wel: wie rijk is, is daarom en daardoor nog niet braaf, is daardoor geen edel mens, doch op ons rust de plicht het misdadige in de mens zooveel mogelik te vernietigen, ten onder te brengen, ten onder te houden, terwijl deze samenleving dat lang niet altoos doet. De eenzijdige Marksist ziet op de maatschappij en verontschuldigt zich. De kristen ziet op de maatschappij, verontschuldigt niet, doch begrijpt, en poogt elke aanleiding tot zondeopen- baring weg te nemen. Wij moesten boven alle omstandigheden staan, wij moesten nu alles tegen was, juist onze zielenadel en grootheid openbaren De omstandigheden verklaren, verontschuldigen niet. De held gaat tegen de stroom in, hij overwint waar alles tegen loopt. Hij straalt helder in de donkere omstandigheden, Jezus Kristus is juist ook hier het voorbeeld. Niets en niemand werkt mede en nochtans toont Hij allés en allen te kunnen verwinnen en dragen. Grote mannen en vrouwen hebben hun grootheid getoond waar alles tegenliep. Paulus zingt in de kerker, Sokrates is het beeld van kalmte bij de naderende dood. Martelaren en martelaressen zwak van lichaam, blijken sterk van geest. Fransiskus is groot waar" hij alles verlaat. Doch alle mensen zijn geen helden, -noch sterk van geest. Het ligt dus op onze weg, de maatschappelike uitwassen, de sosiale misstanden te bestrijden en weg te nemen, opdat het recht gehandhaafd blijve. Sosiaal kristendom is een kristendom dat hier het Godsrijk tonen wil en dus nu reeds bouwen gaat aan dat komende rijk. Wij stellen tegenover het sosialisties sijsteem geen ander sijsteem. Dat is onze zwakheid. Het is tevens onze kracht. Onze zwakheid! De schare wenst een teken. De massa wenst een onfaalbare sosiale dogmatiek. Het volk wil iets zien, wenst een tekening. Het is begrijpelik van het volk, dat het een teken(ing) wenst. Het is onverantwoordelik van de leiders om aan deze zucht en dat verlangen te voldoen. Wie kan eerlik blijven en het volk een nieuwe maatschappij voortoveren, het in vergadering en mieting in verrukking brengen,' en tuis wetenschappelik het sosiale vraagstuk overdenken? Eerlik, manmoediger is de sosiaal die niets belooft, op niets en niemand spekuleert, op geen vergaderhartstocht werkt noch mietinginstinkt benut, maar rustig uiteenzet, dat geen maat- schappelike vooruitgang komen kan, dan dooi de verandering, algehele en persoonlike verandering, hoofd voor hoofd, van de toehoorders. Niets en aan niemand iets beloven, geen wissel trekken op een heilstaateeuwigheid, doch duidelik maken, dat alles zich samenvat in het: „Wandel voor Mijn (Gods) aangezicht en wees oprecht", of: „Wie de naam van Jezus Kristus noemt, sta af van alle ongerechtigheid". Wanneer men tegenover hef kapitalisties of sosialisties sijsteem een ander sijsteem plaatst, staat men schijnbaar sterk, in wezen zwak. Uw kracht reikt dan niet verder dan het sijsteem en de mogelikheden van dat sijsteem. Wat te doen als deze maatschappijvorm eens onhoudbaar blijkt en wegvalt en een nieuwe komt? Wat ook te doen, als de nieuwe maatschappij (de sosialistiese(?) ook eens verouderd blijken zal? Wie zijn beginsel bindt aan een sijsteem {kapitalisties — sosialisties — kommunisties) verliest zijn kracht als de ekonomies-techniese voorwaarden tot doorvoering-handhaving van dat sijsteem ontbreken of ontbreken gaan? Wie op een sijsteem bouwt, bezwijkt als zijn sijsteem bezwijktl Wie vrijstaat tegenover elke maatschappijvorm wacht rustig deze ontwikkeling af en heeft altoos dezelfde beginselen en eisen, n.1.: „Gij zult niet doden; gij zult geen overspel doen; gij zult niet stelen; gij zult geen vals getuigenis geven; eer uw vader en moeder; en: