CB 20828 Prijs 15 Cents. 100 exx. / 6.— -. HET GEVAL VAN DE SCHOONDERLOOSTRAAT 66 OF: DE MISSIE ONDER DE NEDERL. „HEIDENKINDEREN'' DOOR DR. F. J. KROP, HERV. PREDIKANT TE ROTTERDAM. UITGAVE „GELOOF EN VRIJHEID" 1STE PIJNACKERSTRAAT 102-106. Telkens weder, ook naar aanleiding van dit geval, wordt mij toegevoegd: „Uw methode deugt niet; zij is te agressief; langs een anderen weg kan men beter het doel bereiken!" Nu vraag ik aan alle stuurlieden, die tot op heden nog aan wal staan; „Langs welken weg, volgens welke methode, en met welke 'middelen, zoudt gij in gevallen als het U bier medegedeelde', ingrijpen en verhinderen, dat de kinderen uwer Kerk op slinksche wijze Room'sch worden gemaakt?" Genoeg, crUiek; waar zijn uw daden? ? ■ EEN V JH! A. A Gr. ? ■ F. T- KROP. fen QiR. PriïLANTHRQPiSCHE InRJCHTImuUv OËNTKAAL BUREAU; SïADHOUDEK&KAu*. i^ i het mam de SCH00NDERL008TRAAT 66 OF: DE MISSIE ONDER DE NEDERL. „HEIDENKINDEREN." Vitam impendere vero. Zijn leven san de waarheid wijden.. . Ik had hier ook boven kunnen zetten: „Nieuw bewijs van de onwaarachtigheid der Roomsche actie/' oftewel: hoe de Roomsche propaganda zich nauwkeurig houdt aan de voorschriften van de moraaltheologie der Jezuïeten, die het geen bedrog acht, wanneer de naaste om den tuin wordt geleid, door een scheeve voorstelling van zaken, indien er slechts i n den eigenlijken zin niet wordt gelogen. „Certum est,'' leeraart de officiëel erkende en door drie pausen ex cathedrü gesanctionneerde moraal-theologie der Roomsche Kerk, „et commune apud omnes, quod ex justÉ. causa licitum est, uti aequivocatione modis expositis et eam juramento firmare. Ratio, quia tune non decipimus proximum sed ex justd causi permittimus ut ipse se decipiat...'', d. w. z.: „Vast staat, naar algemeen gevoelen, dat het om gewichtige redenen geoorloofd is, zich op de uiteengezette wijs van dubbelzinnigheid te bedienen en die door een eed te bekrachtigen. Reden daarvan is, dat wij den naaste niet bedriegen, maar om bijzondere redenen toelaten, dat hij zichzelf bedriegt.'' „Theologia moralis" van Dr. A. M. de Liguori, III, bid. 256. Vgl. P. Joh. Petrus Gury: ,,... cum proximus non proprie decipiatur, sed ex justa causÉt permittatur ejus deceptio.'' „Theologia moralis," 5de uitgave, 1874, pag. 208; No. 442 II. Wat was mijn grootste bezwaar, najaar 1919, tegen het optreden hier ter stede van pater Dr. J. van Ginneken, 'van de Orde der Jezuïeten? De onwaarachtigheid van den geheelen opzet: het verzwijgen van de eigenlijke bedoeling en het naar voren brengen van valsche leuzen. De Protestantsche leden van het toenmalige gemengde comité, dat van een „toenaderend elkander begrijpen'' sprak, hebben allen moeten bekennen: „Wij zijn er in geloopen.'' Weliswaar heeft pater Van Ginneken later te Leuven geklaagd over de „leugen", die hem in zijn o! zoo goed bedoelde actie had achtervolgd, doch hij is in gebreke gebleven dat te bewijzen; en onwillekeurig dacht ik aan den raad van een dief aan een karneraad-leerling eens gegeven: Wanneer ge gesnapt wordt, schreeuw dan zelf zoo hard ge kunt, terwijl ge het op een loopen zet: Au voleur! Houdt den dief 1'" Zoo ook is mijn grootste bezwaar tegen het werken der St. Reinildastichting, door pater Van Ginneken in het leven geroepen en arbeidende in zijn geest: de onwaarachtigheid. Het doel is eenvoudig, de kinderen uit min of meer onverschillige Protestantsche kringen Roomsen te maken, doch men zegt het niet. Men spreekt van „heidenkinderen,'' die men maatschappelijk en geestelijk wil redden, en met zulk een onschuldige vlag wil men de pauselijke lading dekken, probeert men zelfs met Protestantsch geld^ straks ook met Regeeringssubsidie, mede te werken tot het doel, dat Rome zich ten onzent voor oogen stelt: de algeheele verróomsching van Nederland en het uitwisschen, kon het zijn, der laatste sporen van het goddelijk werk der Reformatie in de XVIde eeuw. Laat ik echter, vóór ik verder ga, even zeggen (al doet het weinig ter zake) dat ik dit geval niet heb gezocht, doch dat het tot mij is gekomen. De Schoonderloostraat ligt ver van mijn wijk, ligt zelfs buiten kerkelijk Rotterdam, en ik zou er met aan gedacht hebben, mij met deze zaak in te laten, zonder degelijke aanleiding. Niemand kan, alleen, geheel Rotterdam „bewerken,'' op geen enkel gebied. Wie meent en beweert het wèl te kunnen, is een grappenmaker, die niet au sérieux kan worden genomen, en doet mij denken aan den onsterfelijken Tartarin de Tarascon, die geen moeilijkheden noch gevaren zag in de hooge Alpenwereld en alle leeuwen van den Atlas sidderend voor zich uitjoeg of neervelde Geen haar op mijn hoofd, dat er dus aan denkt, alle „paepse stoutigheden" in de goede stad onzer inwoning (en die zijn niet weinige !) voor mijn rekening te nemen, of mij in den directen zin van het woord verantwoordelijk te gevoelen voor hetgeen plaats heeft op eens anders terrein en in eens anders invloedssfeer. Wel sta ik gaarne met raad en daad een ieder bij, die zich tot mij wendt om voorlichting en steun, in overleg en samenwerking met de betrokken kerkelijke autoriteiten en personen. Zoo had ik niet het recht om mij te onttrekken, toen men tot mij kwam mét de dringende boodschap: „Dominee, kunt gij niet voorkomen, dat men de minderjarige kinderen van juffrouw X. Roomsch maakt, tegen den uitdrukkelijken wil van de moeder?" Onmiddellijk zond ik vertrouwde personen er op uit, om inlichtingen in te winnen; doch het onderzoek was nauwelijks aangevangen, of ik ontving reeds het bezoek van een tweetal dames, die onder den naam van „catechisten" de leiding der Reinildastichting te dezer stede in handen schijnen te hebben. In tegenstelling met de Roomsche methode, is het ons nooit te doen om personen te treffen. Verkeerdheden willen wij bestrijden, on- waarachtigheden ontmaskeren, propaganda onder valsche banier tegengaan, maar de personen laten wij zooveel mogelijk daarbuiten. God alleen kent en oordeelt het hart. De dames dan kwamen mij waarschuwen tegen de „leugens" en „praatjes" der tegenpartij, vóórdat iemand haar onzerzijds iets had verweten; zoodat ik later onwillekeurig ben gaan denken aan het Fransche gezegde: Qui s'excuse, s'accu;e; wie zich verontschuldigt, beschuldigt zich. Men speelde open spel, zoo werd beweerd; ieder mocht vrij alles komen controleéren; indien ik zelf lust had, welnu, gaarne... Natuurlijk gaf ik onmiddellijk toe, dat, zoo "de ouders der kinderen wisten waarom het gitng in de bewuste stichting, en er in toestemden, dat hun kinderen Roomsch werden, er moreel niets te zeggen viel. Zelf zou ik niet komen; doch gaarne zou .ik twee wijkzusters sturen, twee absoluut betrouwbare dames, en op haar verslag zou ik met het volste vertrouwen afgaan. De wijkzusters meldden zich bij de dames-catechisten aan uit mijn naam, na eerst beleefd over dag en uur te hebben gecorrespondeerd; maar van de belofte, om open kaart te spelen, kwam... niets. In plaats van de voorgespiegelde vriendelijke ontvangst, ontmoetten zij niets dan laatdunkendheid en een hoogmoedige weigering. Ik schreef daarop den volgenden brief. Rotterdam, 28 Juni 1923. Aan de dames X en Z, catechisten der St. Reinildastichting te Rotterdam. Geachte' Dames 1 In den loop van het langdurig gesprek, dat ik eenigen tijd geleden met u mocht hebben, gaf ik u als mijn meening te kennen, dat het ware karakter van uw bekeeringsmethode voor mij de hoofdzaak was in het geval X. Gij beweerdet: i°. nimmer uw bedoeling, om de kinderen tot Rome te „bekeeren,*' onder stoèlen of banken te steken voor de ouders;, 2°. nooit eenige geheimzinnigheid in acht te nemen, daar uw arbeid het volle daglicht kon verdragen; 30. er in geen geval aan te denken, kinderen van hun ouders te verwijderen tegen den zin of wensch van deze laatsten. Nu reeds heb ik ernstige redenen, om dat laatste zeer sterk in twijfel te trekken, gelijk er meer dingen zijn in het geval X, die mij bedenkelijk voorkomen en die mij duidelijk maken waarom gij, vóór men u ter verantwoording riep, u bij mij hebt vervoegd met het • verzoek, om toch' vooral niet te gelooven, wat men van de zijde der bewuste en ongelukkige familie ten uwen opzichte zou kunnen beweren. Doch daar gaat het thans niet om. Ik weet, hoe onvruchtbaar een strijd is tus- schen „ja" en ;,neen", en in 'welk een warnet men verzeild zou raken, wanneer men uw verschillende beweringen nauwkeurig ging vergelijken met die van de andere zijde. IsS*!! Van groot gewicht beschouwde ik echter, en beschouw ik nog, de vraag, of gij moreel vrij uit gaat in uw propaganda. Het was en blijft mijn overtuiging, dat zulks zeer gemakkelijk is vast te stellen. Twee dames, door mij aangewezen — zoo was onze afspraak —, zouden uw instelling bezoeken, de verschillende godsdienstlessen (iste, 2de en 3de klasse) bijwonen, en dan aan de ouders der 50 a 60 kinderen, die door u thans bewerkt worden, eerlijk de vraag voorleggen: „Weet gij, ja dan neen, dat uw kinderen Roomsch worden gemaakt, en hebt gij daartoe uw toestemming gegeven?" Was het antwoord ondubbelzinnig bevestigend, dan kon niemand u eenig verwijt maken van moreel ongeoorloofden bekeeringsijver, ten minste niet van ons Protestantsche standpunt bezien, dat aan anderen gaarne de vrijheid gunt, die wij voor ons zelf opeischen, n.L om eerlijk voor onze overtuiging uit te komen. Gij kunt u daarom mijn verbazing indenken, toen de door mij gezonden dames terugkwamen met de boodschap, dat gij: a. tot geen prijs de namen en adressen der door u opgeleide kinderen wildet geven; b. aan niemand kondet toestaan de lessen bovenvermeld bij te wónen. Dit werpt, zooals gij wel kunt begrijpen, een bedenkelijk licht op uw onderwijs. Het bijwonen eener vooraf in elkaar gezette „openbare les," gelijk gij uw bezoeksters in uitzicht steldet, heeft natuurlijk geen waarde. Uw onderwijs, zal het inderdaad het daglicht kunnen velen, moet op elk uur van den dag of van den avond kunnen worden gecontroleerd. Gevoelt ge niet, dat uw houding in deze aanleiding moet geven tot de minder aangename „praatjes," die in- omloop beginnen te komen en waarop gij ook tegenover mij zinspeeldet? En wat het overige betreft, zou ik gaarne persoonlijk van u willen vernemen, of die namen alsnog door u kunnen worden medegedeeld, zoo niet aan mij, dan toch aan .de betrokken kerkeraden, wier gedoopte of ongedoopte kinderen gij tot u meent te mogen trekken. Op nog een ander punt zou ik opheldering van u willen hebben. Gij hebt mij met groote beslistheid medegedeeld, dat u zich alleen „ontfermt" over I nietRoomsche kinderen; aan de dames echter hebt gij dit anders voorgesteld. Mag ik van uzelf vernemen, wat waarheid is in deze? Het spijt mij, dat dit conflict tusschen ons is gerezen, en hoop van ganscher harte, dat de eerlijkheid en waarachtigheid van uw methoden, zoowel als van uw bedoelingen, voor mij op ondubbel- zinnige wijze zullen komen vast te staan. Hoogachtend, (w.g.) F. J. Krop. Deze brief werd denzelfden dag door mijn wijkzusters aan het bekende adres bezorgd, waar zij op antwoord zouden wachten. Dat werd niet toegestaan, doch vier dagen later (wie moest hier eerst worden geraadpleegd?) kreeg ik het volgende ondubbelzinnige en welsprekende briefje over de post: Weleerwaarde Zeergel. Heer! Voor 't laatst een kort antwoord op uw, schrijven van 28 dezer: 1. U vergist u totaal in de meeste mijner beweringen. 2. Ik heb u geen adreslijst van de kinderen beloofd. 3. Kapelaan S. *) weet niets af van de familie X, noch van huiseigenaar X, of van eenig soortgelijk geval. 4. Van uw arrogante manier van optreden, van uw willen „controleeren" zijn wij hier niet meer gediend. Wij verbreken alle connectie met u, of door u gestuurde dames, en willen met u noch schriftelijk, noch ) Den naam laat ik ook hier weg, om de bovenvermelde reden. Deze kapelaan is een broeder van den onlangs in zijn Heiland ontslapen vriend, die zoo dringend zijn omgeving smeekte, om toch vooral geen „geestelijke" bij hem toe te laten als hii buiten kennis zou zijn.... mondeling iets meer te maken hebben. Hoogachtend, M. v. L.... De lezer vergelijke vorm en inhoud van beide brieven en vergunne mij een paar kantteekeningen. Bij 3. Het geldt hier een zaak, die nog nadere opheldering behoeft. De familie X beweert een bezoek te hebben gehad van kapelaan S., die afdoenden bijstand beloofde, indien de kinderen Roomsch mochten worden. Toen dit geweigerd werd, kwam kort daarop een aanmaning van de „Vereeniging van Grondeigenaren,'' om f8.40 achterstallige huur te betalen, daar men anders op straat zou worden gézet. Ik houd niet van die „toevalligheden.'' En gij, lezer? Bij 1, 2, en 4. De dames schijnen zich het verloop der gansche geschiedenis niet goed meer te herinneren. a. I k ben niet begonnen met te „controleeren." Men is mijn hulp komen inroepen. b. Allerminst heb ik eenige „connectie" met de dames-catechisten aangeknoopt; zij hebben zich uit zichzelf ten mijnent vervoegd. En waarvoor ? Om de eerlijkheid van haar methode van werken te betoogen. Daartoe noodigden zij zelf tot bezoek en onderzoek uit. Was het dan niet mijn recht en mijn plicht om te „controleeren'' wat mij werd voorgehouden ? Eén woord in mijn brief had wellicht iets anders kunnen luiden, n.1. het woord „afspraak.'' Wanneer men daarin leest een pertinente belofte der dames om de namen der leerlingen te geven, dan is dat te sterk uitgedrukt. Maar het was mijn meening, en ik sprak die persoonlijk zoowel als door mijn wijkzusters uit, dat het ware karakter v alleen kon worden vastgesteld door het bijwonen der lessen, liefst zonder voorafgaande afspraak, en de eerlijkheid der methode alleen door een ondubbelzinnige vraag in den bovenvermelden vorm, aan de betrokken ouders voorgelegd. Ik zou mijn plicht hebben verzaakt, als ik mijn hulp had geweigerd, toen mij die werd gevraagd, en ik zou weinig gentlemanlike hebben gehandeld, als ik geen ernstige poging had gewaagd, om de dames-catechisten persoonlijk te zuiveren van de smet der onwaarachtigheid, die pater Van Ginneken's propagandawerk in veler oog aankleeft. Het is niet mijh schuld, dat mijn eerlijk streven in die richting tamelijk brusk wordt gestuit.... Wat mijn „arrogante manier van optreden'' betreft, ik laat het oordeel gerust aan den lezer over. Hoe zal hij toon, manieren en optreden der „dames'' beoordeelen ? Keeren wij echter tot de zaak zelve terug. Naar mijn overtuiging is de onwaarachtig hie i d van het werk van pater Van Ginneken, door middel van zijn „catechisten" gedreven, thans overtuigend bewezen. De kinderen worden gelokt door de volgende uitnoodigingskaart, bij de openbare scholen uitgedeeld (zijn heeren onderwijzers daarvan op de hoogte ?): ZONDAGMIDDAG 3 UUR] | is het Huis | I Schoonderloostraat 66 ! | open voor alle Kindepen i I van 6-14 jaar | | die gpaag iets heel moois | | willen hooren. | I TOEGANG ÉÉN CENT. f En dan komen de spelletjes, de verhaaltjes, de nuttige en fraaie handwerken en .... de godsdienstlessen. Op mijn beleefd verzoek aan de dames, om mij zelf de volgorde der 3 klassen van religieus onderricht schriftelijk uiteen te zetten, werd niet ingegaan, zoodat ik de mij mondeling Yerstrekte inlichtingen uit het geheugen moet weergeven. iste klasse: God, onsterfelijkheid en deugd. Goed en kwaad. 2de klasse: Christus, verlossing en verzoening. 3de klasse: Rome, de paus, de priester, de sacramenten, enz. De twee eerste klassen vertrouw, ik al niet, vooral na de opgedane ervaringen; maar die derde klasse komt mij buitengewoon bedenkelijk voor. Daar moet geleeraard worden van Maria, dat zij is (ik volg de litanie): de ark des Verbonds; de deur des Hemels; de morgenster; de behoudenis der kranken; de toevlucht der zondaren; de troosteres der bedrukten; de hulp der Christenen; de Koningin der Engelen, der Aartsvaders, der Profeten, der Apostelen, der martelaren, enz., enz. Waar blijft hier het eenige middelaarschap van Christus ? Daar moet voorts worden onderwezen de verhevenheid van den priester, aldus bezongen in de bekende cantate: „Hulde aan het priesterschap,'' waarvan enkele coupletten hier mogen volgen: Heerlijk blonk des Heeren Almacht, Als het aardrijk door Zijn kracht Opsteeg uit den woesten bajert, Schitt'rend in zijn volle pracht. Maar gij, Priester, deelt in de Almacht, Grooter wondér wrocht uw woord, Want den Schepper zelf der wereld Brengt gij op het altaar voort. Ja, 't is grootsch, het aanzijn geven Aan een talloos eng'lenheir, Die het eeuwig loflied zingen, 't Koningslied, hun Vorst ter eer. Maar van zondaars eng'len maken, Trouwe dienaars van hun God, O! het is oneindig grooter, Priester Gods, ziedaar uw lot! En terwijl Jehova's machtwoord Eenmaal slechts de wereld schiep, En Hij eens slechts 't Koor der Eng'len Door Zijn wil ten leven riep, Hebt gij, Priester, hoogst bevoorrecht, Door een woord van hooger kracht, Neen, niet eens, maar duizend malen, Grooter wonder voortgebracht. Toen gij Christus neêr deedt varen, Door het machtwoord van uw mond, En het offer der altaren Voor het eerst ten Hemel zondt; Toen van de eeuw'ge Sionszalen, U de sleutel werd vertrouwd, Die gij sinds ontelb're malen ■ Voor den zondaar oopnen zoudt. Het exemplaar van deze cantate, dat voor mij ligt, is mij toegezonden door een R.-Katholiek, die er deze volkomen juiste opmerking bijschreef: „Het geheel is een vertolking der Roomsche Kerkleer. Het komt mij voor als, ik zou haast zeggen „godslasterlijk.'' Zou ik het mis hebben?" Neen, vriend, ge hebt het niet mis, ge slaat den spijker op den kop. In die derde klasse komen ook zeker al die dwaze legenden ter sprake, waarvan ik enkele reeds mededeelde, en die ons verhalen, hoe Jozef door een achterdeurtje van den hemel de zondaren inlaat, die er vóór niet in kunnen.2) Ook het godzalig gebruik van medaljes en schapulieren wordt er, natuurlijk, gepropageerd. Wat wondere dingen die laatste zijn, kunnen "wij te weten kómen door menigyuldigé 'producten der Roomsche volksliteratuur. Ik heb er enkele vóór mij en neem er één geval uit over: a) In „De Beiaard" van Mei geeft Jozef Simons, wat genoemd wordt, een „aardig liedje"; dat liedje doet ons weer een blik werpen in de Roomsche legenden wereld: 't vertelt ons hoe de Waal geschapen werd: „Toen O. L. Heer alle soorten van menschen had gemaakt, lobbige Vlamingen, koppige Hollanders, koele Engelschen, lichtzinnige glorieuze Franschen enz., zei St .Pieter plots dat ze toch niet mochten vergeten een Waal te maken. Ons Heer had er niet veel zin in. „Daar is geen eer aan te halen," zei Hij. ,,'k Zou 't toch maar doen," opperde Sint Pieter, „anders zou de schepping niet compleet zijn." 0. L. Heer liet zich gezeggen. Ze maakten dan van leem eenen Waal. en legden hem op een plank in de zon te drogen. Toen hj| aan den eenen kant wat opgedroogd was, wilde Sint Pieter hem keeren. Maar de Waal riep, vol colère; „Laisse-moi tran- Suille, nom de tonnerre!" „Ziedewel," sprak Oc» eer, „wat heb Ik u gezegd? Hij is nog niet droog of hij vloekt al!" Een jonge Belg die kwam de wapens Voor Pius IX zijne Heiligheid, . [drrfgen, Als in Castelfidardo zijn verslagen, De lijken lagen overal verspreid; Wagens, paarden, kanonnen, Reden over de gewonden; De jonge Belg, die lag op 't slagveld groot, Dry dagen lang, ieder dacht hij is dood. Daar wierd dezen braven soldaat gevonden In 't bijwezen van menig officier, Kwam den soldaat den generaal verkonden: Van jongs af al draag ik den schapulier, 't Kanon langs alle zijden, Kwam over mij te rijden; Mij dacht, dat ik de heilige Maagd zag staan, Die riep: „Vreest niet, gij zult geen leed ontfaam !'• Den Paus heeft hem dan zijn congé gegeven, Om weer te keeren naar zijn vaderland. En eigenhandig eene brief geschreven, Om aan den bisschop te stellen ter hand; Opdat hij alle stonden, Deez' wonder zou merken, Om alle menschen aan te manen hier: Dat zij zouden dragen den schapulier. Jammer, dat alle soldaten in den grooten oorlog geen schapulieren droegen; daar was er niet één gestorven. Doch ik vraag in gemoede: als dat Christendom is, wat is dan heidendom? Van den paus nog een enkel woord. Die wordt, natuurlijk, gepredikt als God op aarde; de weg, de waarheid en het leven, terwijl uitdrukkelijk het anathema wordt uitgesproken over hen, die zouden durven beweren, dat „de Roomsche Opperpriester of de oecomenische conciliën de grenzen hunner macht overschreden hebben, de rechten der Vorsten wederrechtelijk zich hebben toegeëigend, of gedwaald hebben in bepalingen betreffende geloof en zeden.'' (Syllabus, stelling 23.)3) Wat blijft er over, bij zulk onderricht, van „God, onsterfelijkheid en deugd; goed en kwaad; Christus en zijn verzoeningswerk''? Wat wordt er van de 2 eerste klassen, als de leerlingen in de geheimenissen der derde klasse zijn ingewijd? Zeer listig is de geheele opzet. Men begint met zich als medewerksters der ouders aan te dienen in het werk der opvoeding. Maar men eindigt... met de kinderen aan de ouders te onttrekken en tegen de ouders op te zetten, gelijk blijkt ') Dat natuurlijk dwaasheden worden ingeprent, waaraan de dames-catechisten zelf niet kunnen gelooven, als zouden de „Protestanten steeds kwaad van de Roomschen spreken doch de Roomschen nimmer van de Protestanten. ' spreekt van zelf. Doch ik wil niet in radere bijzonderheden treden van hetgeen mij omtrent het gegevene onderwijs via de kinderen zelf ter oore kwam. Het zal natuurlijk altijd heeten: „Zoo niet gezegd," „zoo niet bedoeld, enz. uit het gezegde (waarvoor ik insta) van een 15- a 16-jarig meisje tot haar moeder, die haar smeekte niet Roomsch te worden: „U bent mijn moeder niet meer; Maria is mijn moeder. Als ik van u niet Roomsch mag worden, dan ga ik de straat op...'' Ieder weet wat dat beduidt. Wie heeft haar dat voorgezegd? Eerlijke menschen, met eerlijke bedoelingen in het maatschappelijk reddingswerk, , zouden voor geloofszaken naar de eigen Kerken verwijzen. Doch dat gebeurt juist niet. En daarom herhaal ik,' met het prospectus der zoogenaamde „Missie onder de Nederlandsche Heidenkinderen'' voor oogen: het gansche werk hangt van gedraai en gekronkel aan elkaar. De „bewerkte" kinderen zijn voor het meerendeel (ik kon het van allen nog niet controleeren) Hervormd of Gereformeerd gedoopt; van ouders, die belijdenis hebben gedaan, of die — in elk geval — gedoopt zijn. Enkelen gingen op zondagsschool of catechisatie, doch verlieten die sinds dien. Wie geeft Rome het recht, die kinderen „heidenkinderen" en hun ouders „heidenen" te noemen? Laten die ouders zich dat aanleunen? De betrokken kerkeraden nemen er zeker geen genoegen mee en zullen toonen, dat zij voor hun gedoopte en zelfs ongedoopte lidmaten opkomen. Men moet echter den schijn van een zuiver maatschappelijk reddingswerk bewaren (zij het dan ook Roomsch getint), om geld van de Protestanten voor dit tegen hen gerichte werk te kunnen loskrijgen en straks zelfs den steun der Regeering te kunnen vragen. Het prospectus zegt uitdrukkelijk: „ ... maar eindelijk rekenen wij ook, als eenmaal de voorstellen der staatscommissie Van Wijnbergen zijn aangenomen, wij evengoed als de patronaten (zoo, zoo!) door de Regeering voor heel ons werk zullen worden gesubsidiëerd; en uit de door minister De Visser uitgetrokken sommen, om ruime «baan aan de begaafden te openen, ook een sommetje ons werk moge ten goede komen, evenals reeds aan de Aartsbroederschap tot voortplanting des geloofs een officiëele aanvrage om steun en toelage is verzonden.'' Men vraagt zich af of men waakt of droomt, als men zoo iets leest. De toeleg is duidelijk: Nederland moet verroomscht worden met Protestantsch geld, liefst met Staatshulp, gelijk de Protestantsche belastingbetaler de Roomsche banken, die springen zouden, moet redden. De slachtoffers van de Marx & Co.'s Bank moeten maar zien, dat zij zich redden. Maar de dito der Hanze-Bank, zie, het is Staatsbelang, dat die geholpen worden 1 Zullen de Protestanten dan nooit wijzer worden en geld blijven geven voor Roomsche zoogenaamde „liefdadige'' en „maatschappelijke'' instellingen, die feitelijk alleen de macht der Kerk beoogen; en hebben zij niets geleerd door die gevallen van den allerlaatsten tijd (namen en feiten zouden kunnen worden genoemd), die duidelijk leeren hoe belangrijke sommen, voor het een of ander liefdewerk gegeven, aan haar eigenlijke bestemming kunnen worden onttrokken? * ! Maar nu, tot onszelf inkeerende, moge tweeërlei les uit het geval'van de Schoonderloostraat voor ons naar voren treden. Vooreerst is er iets, in het optreden der dames-catechisten, werkende onder de leiding van pater Van Ginneken, dat onwillekeurig aantrekt. Zij dienen een zaak, die wij niet anders dan slecht kunnen noemen, daar wij het Roomsche systeem een zeer gevaarlijke verbastering van het Christendom achten. Zij doen het op een wijze, die wij onoprecht achten, waar het eigenlijke doel, dat beoogd wordt, listiglijk wordt verzwegen, of slechts geopenbaard wanneer het te laat is. Maar toch geven zij zich voor een zeker ideaal, en dat op haar eigen kosten, en levende van haar eigen geld. Waar zijn de Protestantsche beschaafde dames, van haar eigen inkomsten levende, die zich geheel willen geven voor de zaak des Heeren, voor de geestelijke en stoffelijke verlossing der verwilderde jeugd, Roomsch zoowel als Protestant? Zij zijn er, ongetwijfeld; maar is haar aantal wel in overeenstemming met de behoeften, en zou de mogelijkheid, om Protestantsch-verwilderde gezinnen aan de Roomsche propa- ganda te zien overgeleverd, niet geheel uitgesloten zijn, als die gezinnen geregeld onzerzijds werden bewerkt ? O, dat toch de stoffelijk beter bedeelde, beschaafde kringen zich hun roeping meer bewust werden; zich trouwer mochten wenden tot het kleine en het verachte; wat meer ernst gingen maken met den geest van het bevel des Heeren: „Ga heen, verkoop alles wat gij hebt en geef het den armen, en gij zult een schat hebben in den hemel; en kom herwaarts, neem het kruis op, en volg Mij" (Marcus 10 ; 21). Wij spreken niet van „heldinnen", noch van „Engelen in het vleesch", gelijk het prospectus van de St. Reinildastichting, dat ik voor mij heb. De dames-catechisten, die ik ontmoette, maakten nog geen „engelachtigen" indruk op mij en haar „heldhaftigheid" was van een bepaald, niet steeds aan te bevelen soort. (Vgl. den boven overgedrukten brief.) Zondaren en zondaressen blijven wij allen; bij genade alleen levende en stervende; maar zou God zijn Naam niet op bijzondere wijze verheerlijken in en door hen, die, met een bijzondere roeping, alles verlaten, om zich te geven aan het werk van Gods Koninkrijk? De meer genoemde dames hebben mij beloofd, voor 'mij te zullen bidden (als het maar niet is tot Jozef of Anthoniusl). Ik bid mijnerzijds God voor haar, dat haar voorbeeld meer navolging in de goede richting aan onzen kant moge vinden en dat zij zelf de zaak vah den Paus zullen verlaten voor de zaak van,Christus, voor het „eeuwig Evangelie'' opkomende met geheiligden en vernieuwden ijver 1 Voorts is ook door deze geschiedenis weer het verkeerde van elke separatistische neiging binnen in de Kerk op het duidelijkst aangetoond. Ziehier, wat ik bedoel. Wij staan, vooral in onze groote Kerk, voor een taak, die onze krachten schier te boven gaat. Er wordt veel en hard gewerkt en God zegent ons aller zwakke pogingen boven bidden en denken. Maar wie voeit niet zijn onmacht, als hij de groote schare overziet, waarmede geen voldoende contact kan worden gehouden? En dan zijn sommigen geneigd, om te gaan vormen een ecclesiola in e'ccles i a, een kerkje in de Kerk, bestaande uit „vromen,"' „belangstellenden," „belijdende lidmaten," of hoe de grens dan ook worde getrokken. Die neiging is verkeerd. „Héél de Kerk," zeide Hoedemaker. Geen enkel gedoopte prijsgegeven. Zelfs geen ongedoopten, zoolang zij niet duidelijk en expresseüjk den traditoneelen band met de Kerk hebben prijsgegeven. Het verantwoordelijkheidsgevoel ' moet, bij colleges zoowel als bij personen, worden aangewakkerd, zóó dat het zich uitstrekt over alle kinderen der Kerk. En aan Rome worde met groote beslistheid de wenk gegeven: „Bemoei u met uw eigen verwilderden en verwaarloosden (zij zijn legio) en büjf van ons terrein af 1" — Maar wij komen krachten te kort! — Geen „maren.'' • Het m o e t. „God wil het.'' En dat heilige moeten zij als een onweerstaanbare drang tot voorwaarts gaan in het geloof: God uit den Hemel zal op Zijn tijd de noodige krachten zenden, gelijk Hij alleen het willen en het volbrengen geeft. * * Ten slotte nog een woord tot de ouders der „bewerkte'' kinderen. Vrienden, niemand zal u beletten uw. kinderen Roomsch te laten worden. Die vrijheid wordt u door onze Protestantsche beginselen en zeden gewaarborgd. Maar wij willen u ter zijde staan, wanneer men langs een omweg en buiten uw voorkennis uw kinderen naar Rome lokt. Het is niet geraden iets tegen het geweten of zelfs zonder nadenken te doen. In uw prijzenswaardig verlangen naar geestelijke er^ maatschappelijke ontwikkeling voor uw kinderen, staan wij, Protestanten, geheel tot uw dienst. Zonder eenige nevenbedoeling en met uitsluiting van benepen zieltjeswinnerij. De ziel van uw kind willen wij winnen, zeker; doch niet voor ons, maar voor God en Zijn levenden Christus. Laat u ook niet verleiden door de voorspiegeling van „betrekkingen,"' ,,baantjes" en wat dies meer zij. Wat niet uit het geloof is, is zonde. De vroegere Tzarin van Rusland, Alice van Hessen, had om een kroon haar Protestantsch geloof verloochend, en hoe is zij gestorven?'Hebt ge niet gelezen van de onrust van haar gemoed en de noodlottige gevolgen daarvan? De huidige Koningin van Spanje, eertijds Ena van Battenberg, gaf eveneens haar Protestantsch geloof prijs voor een troon. En kort geleden werd haar de gouden roos aangeboden, die ook eenmaal aan Karei IX, den moordenaar der Hugenoten, werd geschonken. Of daar vrede kan zijn in haar hart?... In andere kringen wordt geen troon noch kroon' voorgespiegeld; het lokaas" wordt berekend naar den stand van hem of haar, die men vangen wil. Maar trekt u niet meer dan de twee genoemde, ongelukkige vrouwen, de krachtige figuur van een Luther aan, met zijn geloofstaal: „Hier sta ik, ik kan niet anders, God helpe mijl''? Die bede worde ook u in het hart gelegd; dan zal nog veel goeds uit het droeve geval van de Schoonderloostraat kunnen geboren worden, en de listige Roomsche propaganda zal voor u een prikkel zijn geweest om te vragen naar God en Zijn Woord, Zijn waarheid en Zijn recht, u tot zegen, uw kinderen tot hun eeuwig heil. LEEST: „De Protestant" :-: ORGAAN VAN DE :-: EVANGELISCHE MAATSCHAPPIJ. Doel der Evangelische Maatschappij: Aankweeking en versterking van het Protestantsch bewustzijn en bestrijding van het Ultramontanisme. DE PROTESTANT verschijnt om de H dagen in 6 pagina's. Hij wekt op tot aaneensluiting |'der Protestanten en houdt U op de hoogte van al, wat er voorvalt in den strijd tegen Roomsche overheersching in ons land. Vraag proefnummers bij de adniinistratie: PRINSENGRACHT 747 _ AMSTERDAM. In „GELOOF EN VRIJHEID" is verkrijgbaar een PROEFPAKKET PROTEST. GESCHRIFTEN, bevattende s H. FLIEDNER (F. J. KROP): De Kerk der Woestijn f 0.60 NAP. ROUSSEL: Zeven pijlen in het hart van het Romanisme . . .' "*é§iji ■•■'.. . „ 0.40 De Pausen door henzelven geschilderd . 'fegffiïjïSl' 0.30 Ds. E. NIJEGAARD : De ' geschiedenis eener ziel. (Van Protestant tot Roomsch en daarna weder terug tot het Protestantisme) . . „ 0.40 Dr. F. J. KROP: Wat zegt Christus? (Wat Rome van Christus' Evangelie heeft gemaakt) „ 0.40 Maria lovende haar God en Zaligmaker „ 0.20 De onwaarachtigheid der Roomsche actie „ 0.40 ! Ons antwoord aan den Paus . „ 0.40 (Het laatste schrijven van den Paus aan het adres der Protestanten beantwoord.) Dr. J. R. CALLENBACHi Waarom niet n/h. klooster? „ 0.25 Hoe kom ik tot zekerheid? „ 0.25 ■ De eerste Herv. prediking in de St. Laurenskerk, of bijdrage tot de vraag: „Hebben de Hervormden deze kerk van de Roomschen gestolen?" „ 0.30 Ds. H. BAKKER: Door Maria tot Jezus? 0,25 Wat Rome leert en wat de Bijbel leert „ 0.05 — Domheer en Schoenmaker. . , „ 0.10 — Rome'de baas in Nederland? . . „ 0.25 Verschilpunten tusschen Geloofsbegrippen -van Roomschen en Protest. „ 0.10 Ds. G. A. VAN DER BRUGGHEN i Op grond van het Evangelie: Weg met de Priesters! „ 0.15 Dr. J. SEVERIJN: De Paapsche Mis . ,'. . . . „ 0.30 Samen . . . f 5.10 voor slechts f 2.50 franco, bij vooruitbetaling. N. B. Mocht een dezer brochures uitgeput raken, dan wordt zij in het proefpakket vervangen door een andere van gelijke waarde. Een groot aantal werken betreffende Rome en de Reformatie bovendien verkrijgbaar aan hetzelfde adres. Men wende zich tot den Conciërge, lste Pijnackerstraat 102.