20858 WAAROM IK OP ZATERDAG NIET MEER GESLOTEN BÉN.. Eene Bespreking der Sabbatquaestie naar Schriftuurlijke gegevens en hetgeen dè Z. D. Adventisten i daaromtrent l-eeren DOOR JOH. DE HEER voorheen lid der Z. D. Adventisten Gemeente. i| z9 ~'- ■'■ &P- ff Prijs 10 Cents. WAAROM IK OP ZATERDAG NIET MEER GESLOTEN BEN. Eene Bespreking der Sabbatquaestie naar Schriftuurlijke gegevens en hetgeen de Z. D. Adventisten daaromtrent leeRèn DOOR JOH. DE HEER voorheen lid der Z. D. Adventisten Gemeente. Stoomdrukkerij C. GELEIJNS — Rotterdam. GOD ALMIGHTY HIS FOURTH COMMANDMENT. REMEMBER the Sabbath Day to keep it holy: six days shalt thou labour and do all thy work, but the Seventh Day is the Sabbath of the Lord thy God; in it thou shalt not do any work: thou nor thy son, nor thy daughter, nor thy manservant, nor thy maidservant, nor thy cattle, nor thy stranger that is within thy gates ; for in six days the Lord made heaven and earth, the sea and all that in them is, and rested the Seventh Day; wherefore the Lord blessed the Sabbath Day and hallowed it. (Exod. 20 8-9-10-11.) MANIFESTATION OF 666. This one-eyed crook tells you he haschanged the Sabbath Day of God to SUN % DAY, which is the first day of the week. (Matt. 28 I, Mark 16 9, Luke 24 I, John 20 I.) Who are you going to obey, God or the devil ? Remember this the Chris-tian world has paved the path for Anti-Christ, the man of sin, to walk in. THE HOLY BIBLE AND ROME. Remember this: Rome's war cry is, " We Nevcr Change." It is well for all lovers of God's Word to remember what is the attitude toward it of the Papal Church. In the National Library, Paris, there is preserved a document containing advice given to Pope Julius III. by the Cardinals on his election to the pontifical throne in 1550. It contains the following passages : " Of all the counsels that we can offer your holiness, we have kept the most necessary to the last. We must open our eyes well and exercise all possible force in the matter, viz.: To permit the reading of the Gospel as little as possible, especially in the common tongue, in all those countries under your jurisdiction. " Let the very little suffice that is usiially read in the M'ass, and let no one be permitted to read more. Solong as the people will be content with that little your interests will prosper, but as soon as the people want to read more, your interests will begin to fail. "This is the Book which more than any other has raised against us the disturbances and tempests by which we are almost lost. " In fact, if anyone examines diligently and compares the teaching of the Bible with what takes place in our churches, he will soon find discord, and will see that our teaching is very often different from it, and still more frequently contrary to it. And if the people understand this they will never cease challenging us till all be divulged, and then we shall become the object of universal scorn and hatred. "Therefore it is necessary to withdraw the Bible from the sight of the people, but with grëïf;caiition, in order hot to Faise tumults."" Has the Roman Catholic Church quietly with held the Holy Bible from her victims ? As a brother to Jesus Christ I will answer this question. You cannot find a Roman Catholic who worships the Virgin who is able to quote properly one verse of the Gospel of Jesus Christ! Her prophets are light and treacherous persons ; her priests have polluted the Sanctuary; they have done violence to the Law. Ye are departed out of the way; ye have caused many to stumble at the LAW. Ye have corrupted the covenant of Levi: saith the Lord of Hosts. (Zep. 3 4, Mal. 2 8.) McCRYSTAL. GOD and QHRIST ARE ONE.HIS 4-th COMM ANDMENT. PERPETUAL SIQMa SABBATH DAY. ANTÏ-GHRIST, THE LAW BREAKER-H13 SïüH, s-u-n-«-day, VOORWOORD. Toen ik in Juni 1896 tot het inzicht kwam, dat ik den 7en dag (Zaterdag) moest houden en niet den ien dag (Zondag), deed ik dit in de oprechte overtuiging, dat God, onveranderlijk zijnde, ook de 10 geboden onveranderlijk zijn en het 4de gebod dus nog heden ten dage een geldende eisch voor ons was. Ik werd hierin buitengewoon versterkt door de gewoonte in vele kerken om de tafelen der wet op te. hangen en 's Zondagsmorgens te doen voorlezen, wat ik met het oog op het 4e gebod en de viering van den eersten dag der week eene groote tegenstrijdigheid vond. Ook het traktaat van Dr. Kuijper, die daarin op O. T. gronden zeer op de sabbatviering aandringt (doch dan op Zondag) versterkte mij niet weinig in mijne opvatting. De erkenning toch van de onveranderlijkheid van den eisch der 10 geboden is een vruchtbare grond voor het sabbattisme en verwondert het mij slechts dat, waar in ons land deze meening door zeer velen gedeeld wordt en in zeker opzicht het Christendom in Nederland zich onderscheidt van dat in andere landen door eene meer ernstige opvatting van het bijbelwoord, niet meer personen komen tot de viering van den letterlijken zevenden dag als sabbat. Het is mij gedurende 6'A jaar dan ook voldoende gebleken, dat elk ie dag-sabbatvierder naar het gebod, het voor een ye dag-sabbatvierder moet afleggen en blijft Luthers gezegde waarheid: »Die van den sabbat een verplichtend gebod wil maken,' die moet den Zaterdag, niet den Zondag vieren.» Sterker nog dan het reeds genoemde werkte de Adventistische verklaring van sommige profetiën (vooral van Openb. 7, 12, 13 en 14), en zoo geheel en al onder den schrik van Sinaï en afschuw om het beest te aanbidden en gedachtig aan Matth. 5 : 17—19 en 7 : 21 besloot ik, hoe jong ook op den levensweg en hoe geheel in strijd ook met het gansche Christendom, een stap te doen die een muur oprichtte tusschen mij en de andere kinderen Gods en die mij, vooral toen ik eigen zaken begon, door het geheele land bekend maakte als sabbattist. Ik heb mijne overtuiging nooit onder stoelen of banken gestoken doch deze, zooveel in mijn vermogen was, door woord en geschrift gepredikt en was ik steeds verblijd, als ik het middel mocht zijn dat anderen mijn voorbeeld volgden. Dat de sabbatviering in den tegenwoordigen tijd niet gemakkelijk is, zal iedereen toegeven. God heeft echter ruimschoots bewezen, dat, waar wij eene eerlijke overtuiging volgen, Hij ons geloof niet beschaamt. Het zijn dan ook geen finantieele of maatschappelijke omstandigheden, die mij noodzaken een stap in andere richting te doen, integendeel, ware het eenigszins mogelijk geweest, ik was gebleven wat ik was. Zoodra mij bleek dat er in de Adventistische leerstellingen onbijbelsche dingen waren, kwam vanzelve ook de vraag betreffende den sabbat. Menig bezwaar rees in stilte op, en bij onderzoek der Schrift werden zij steeds meerder. Ik lag mijne bezwaren voor aan sabbatvierders van verschillende richtingen, hopende een bevredigend antwoord te ontvangen. Helaas! ik moet nu erkennen nooit te hebben kunnen denken dat de sabbatviering zoo slecht te verdedigen was. Het is mij gebleken, dat, waar de Zondagviering krachtens het 4e gebod eene inconsequentie is, de sabbatviering, zooals die door de tegenwoordige sabbattisten geschiedt, een nog grootere is. Ik beveel daarom dit geschriftje aan ter lezing aan alle ijveraars voor de heiliging van len of 7en dag krachtens het gebod, teneinde noodelooze scheuringen, moeielijkheden en groote verantwoordelijkheid en verplichtingen te vermijden. Geloof nooit een mensch, ook mij niet; laat U nooit door rede of geschrift, ook niet door dit geschriftje, van uw standpunt brengen, doch onderzoek de daarin aan- gegeven teksten nauwkeurig in hun verband en laat U door het woord leiden, want die op Zijn Woord ■vertrouwt heeft zeker op geen zand gebouwd. DE GEBODEN GODS. Gelijk ik reeds aanmerkte waren de profetische verklaringen der Z. D. Adventisten voor mij eene sterke aandrang mij te begeven in de richting, die ik nu verlaten heb. Openb. 14: 12 is hun motto. »Hier zijn zij, die de geboden Gods bewaren en het geloof van Jezus.* Welk een belangrijke tekst en hoe bijzonder geschikt voor hem, wiens doel het is, de Christenen tot de viering van den zevenden dag te brengen ! Gretig wordt dan ook van deze tekst in elk geschrift gebruik gemaakt en kan men gerust zeggen, dat de Z. D. A. (zevende dags-adventisten) deze tekst als hun uitsluitend eigendom beschouwen. Alle geloovigen toch, hoever ook in woord en daad Gods karakter uitlevende, passen niet aan deze tekst omdat zij ... den sabbat niét houden. Ik heb leeren inzien, dat de toepassing van dezen tekst hoogst gevaarlijk is ; niet alleen dat het andere kinderen Gods onvoorwaardelijk veroordeelt en een muur tusschen hen en de sabbatvierders opricht, doch het gevaarlijkste is nog wel, dat het voor vele Z. D. A. een slaapdrank is, die hen doet droomen het uitsluitend recht te hebben, tot de lijf-wacht der 144.000 te behooren, doch bij het ontwaken zullen velen ontnuchterd worden als zij zich een plaats zien toegewezen, die zij allerminst gedroomd hadden. Wat zijn Gods geboden ? Het bewaren of doen van Gods geboden en het onderhouden der wet wordt veelal op een lijn geplaatst, terwijl het toch inderdaad zoo ver van elkander verwijderd is als hemel en aarde. Nergens vindt men eene zaligspreking over het onderhouden der wet, tenzij men die neemt, b. v. uit Lev. 18: 5, waarvan Paulus in Rom. 10: 5 duidelijk aantoont, dat dit een Israëlitische, tijdelijke belofte was ; zie de tegenstelling in vers 6 enz. Wel wordt eene zaligheid uitgesproken over het houden van Gods geboden, zoodat het dus noodzakelijk is te weten wat Gods geboden zijn. De^rvaring van den Heiland leert ons dit duidelijk. Luk. i^r: 25-28 bevat eene vraag aangaande het eeuwige leven. Wat is het antwoord! Doet de wet ? Neen. Wat is erin de wet geschreven ? en : Hoe leest gij ? Vooral deze laatste vraag is merkwaardig. De schriftgeleerde geelt een antwoord, dat men letterlijk tevergeefs in de 10 geboden zoeken zal en toch zien wij uit de bevestiging des Heeren, dat hij goed gelezen had. De liefde is het karakter Gods en dus ook het gebod. Jezus maakte dit in de daaropvolgende gelijkenis zeer duidelijk. De volgende ontmoeting is niet minder leerzaam n.1. Matth. 19: 16. Ook hier geldt het weer een vraag betreffende het eeuwige leven. De Heiland noemt hier juist die geboden op, die betrekking hebben op de naastenliefde — en toch dat eene gebod, dat niet letterlijk in de wet geschreven was en zoo juist Gods karakter uitdrukte, n.1. het verkoopen van zijn goederen, was het beletsel voor dien jongeling, die zeker ook meende, dat het houden van Gods geboden bestond in het letterlijk nakomen der 10 geboden. Lees bovendien Matth. 23 : 23 en 22 : 37-46 en het zal u voldoende blijken, dat het bewaren van Gods geboden bestaat in het uitleven van zijn karakter en dat alle wettelijke voorschriften en profetiën afhankelijk zijn van deze twee geboden. Zij vormen de grondwet waaraan de verschillende tijdelijke voorschriften ontleend zijn. Niemand behoeft ons te verklaren, wat Gods geboden zijn, de Zoon heeft ze ons verklaard. De Vader had zijn lichaam toebereid (Hebr. 10: 5). Het woord is vleesch geworden, dus Gods karakter werd nu zichtbaar in het vleesch. Gods karakter is echter zichtbaar in de gansche schepping (Rom. 1 : 20) en we zien in de gansche schepping slechts één woord, n.1. liefde tot den naaste. Niets in de natuur leeft voor zich zeiven, alles bestaat voor anderen, ja ons eigen lichaam leert ons, dat geen enkel lid voor zichzelve leeft, doch elk lid het andere dienstbaar gemaakt is. Dat Gods karakter, n.1. liefde tot den naaste, het ware doel der wet is, lezen wij bovendien Jac. i : 25-27; 2 : 12-13; Matth. 7 : 12; Gal. 5 : 14 enz. enz. Zijn dus bijbelplaatsen als Openb. 14, 12, 1 Joh. 2, 3, 4 enz. bijzonder geschikt om de men'schen tot sabbatvieren te bewegen, in geen enkel opzicht heeft de schrift hier het letterlijk nakomen der 10 geboden op het oog. Het is echter zeer natuurlijk, dat iemand, die het karakter Gods deelachtig is, krachtens zijn goddelijke natuur, doch niet naar een voorschrift de geboden der naastenliefde nakomt. DE TIEN GEBODEN. Hunne onveranderlijkheid ? Omdat God met eigen mond de 10 woorden sprak en ze met eigen hand schreef op de steenen tafelen, worden deze voorschriften door vele Christenen onveranderlijk geacht. Daarom zal het niet ondienstig zijn den oorsprong en het doel na te gaan. In Exod. 20 vinden wij er het eerst melding van gemaakt. De omstandigheden waren schrikverwekkend; donder, bliksem, aardbeving, vreeselijke bedreigingen tegen mensch en beest enz. waren dan ook wel geschikt om den mensch met ontzag te vervullen. Gods doel werd dan ook volkomen bereikt — allen, zelfs Mozes, was vreezende en bevende. Het volk verzocht, dat God niet meer tot hen spreken zou, Exod. 20: 19! Zij verlangden een Middelaar, en daar het einde of het zal meenen de tijden en de wet te veranderen.* Vers 23 geeft eene beschrijving van het vierde dier, dat verklaard wordt het wereldrijk Rome te zijn; de 10 hoornen zijn de 10 Koninkrijken van het Wester Romeinsche rijk na de \olksverhuizing, die omstreeks 374 na Christus begon. Een ander (kleine hoorn) zou na hen opstaan en drie koningen vernederen. Na die vernedering zal het woorden spreken tegen den Allerhoogste en meenen de tijden en de wet te veranderen. De profetie zegt dus duidelijk: na die 10 koningen en na de vernedering der 3 koningen zal hij dal godslasterlijke werk doen. Dit erkennen de Z. D. Adventisten ook gedeeltelijk en hebben daarom het jaartal 538 gevonden als het begin der goddelooze macht. Nu zegt echter de geschiedenis niets van eene verandering van den sabbat in Zondag na 538, doch wordt door de Z. D. A. zelve verklaard, dat de Zondag, hoewel reeds veelvuldig naast den sabbat gehouden, door keizer Constantijn in 321 bij staatswet officieel werd bevolen. Het veranderen van de wet door den kleinen hoorn, kan dus allerminst op den Zondag zien, daar de Zondagviering reeds een paar eeuwen algemeen was, eer de kleine hoorn opkwam. Nu wordt wel verklaard dat Constantijn reeds onder den invloed der Roomsche bisschoppen stond en het dus toch het werk van den kleinen hoorn was, doch dit is schriftverdraaiing. De bijbel zegt dat de kleine hoorn na de 10 koningen opkwam en dat deze kleine hoorn de tijden en de wet zou meenen te veranderen. Hij moge dus veel gedaan hebben, hij is echter te laat gekomen om de schrikaanjaging der sabbatvierders geschiedkundig te bevestigen. Jesaja 56. Ook dit hoofdstuk is bijzonder geschikt om den oppervlakkigen lezer tot sabbatvieren te brengen. Indien hij slechts overtuigd kan worden, dat het ie vers ziet op de tweede komst van Christus, dan is het overige duidelijk genoeg ; niet alleen zonen, doch ook gesnedenen en vreemden worden uitgenoodigd den sabbat te vieren. Aan deze profetie kan veel worden toegedaan, maar niets worden afgedaan. En dit doen juist de Z. D. A. Men laat behoorlijk het 7e vers weg, althans men gaat er over heen. Zou men hier even ernstig op aandringen als de vorige verzen, dan zou men moeten komen tot brand- en slachtoffers. Verlangt men uitlegging van dezen tekst, dan heeft het eene geestelijke beteekenis; de sabbat echter moet letterlijk zijn. Ook dit is eene schriftverdraaiïng. De sabbat, hier bedoeld is letterlijk, de brand- en slachtoffers hier bedoeld zijn letterlijk, evenzoo het bedehuis. Indien één dezer onderwerpen geestelijk en andere letterlijk moeten verstaan worden, mag men op grondvan dit hoofdstuk ook geestelijk sabbat houden en letterlijke brandoffers offeren. Zulk eene verwarring laat de Schrift echter niet toe. Het geheele hoofdstuk vanaf het ie vers ziet op de ie komst van Christus en Hij zelf ziet de vervulling van den tekst in zijn tijd. Mark 11 : 17. Die echter deze profetie op dezen tijd en op zichzelve toepast, zie toe, dat hij ook vers 7 letterlijk vervult. Dat deze profetie eene geestelijke strekking heeft, ook voor dezen tijd, zal zeker niet ontkend worden, doch dan consequent den geheelen inhoud naar één maatstaf behandelen, n.1. de geestelijke sabbat brengt hen tot den geestelijken berg, alwaar hunne geestelijke offeranden aangenaam zijn in Zijn geestelijk huis. Het zegel Gods en Het Merkteeken van het Beest. Deze twee onderwerpen (Openb. 7 en 13) vindt men gewoonlijk aan het slot van het programma van de openbare vergaderingen der Z. D. Adventisten. Zij zijn, om zoo te spreken, het glanspunt. Deze hoofdstukken lezende, is het dan ook even uitlokkend het zegel Gods te kunnen verkrijgen als afschuwwekkend om het merkteeken van het beest te ontvangen. Men behoeft slechts een waar Z. D. A. te zijn om het eene te ontvangen en het andere te ontloopen. Het. zegel Gods is de sabbat, het merkteeken van het beest de Zondag, zoo luidt de verklaring. Laat ons deze verklaring toetsen. Hoe men het zegel Gods als sabbat kan verklaren, heb ik zelfs als Z. D. A. nooit kunnen begrijpen, nergens toch in de Schrift wordt de sabbat het zegel genoemd. Men zou dan nog eerder de besnijdenis het zegel kunnen noemen, daar Abraham tenminste deze als zegel ontvangen heeft. Waarschijnlijker is het dat hier bedoeld wordt in de eerste plaats de Heilige Geest naar aanleiding van Efeze i : 13; 4 : 30; 2 Cor. 1 : 22, doch vooral Joh. 6 : 27. Hoe het ook zij, eene verklaring, ten gunste van den sabbatdag kan men alleen in de boeken der Z. D. A. vinden. Een natuurlijk gevolg is, dat diegenen, die verzegeld worden, ook behooren moeten tot Israël en wel tot een zekeren stam. Zij worden niet bij Israël ingelijfd, doch zij worden uit Israël genomen om verzegeld te worden. Ik ben overtuigd dat de meeste predikers der Z. D. A. zelve niet volkomen van deze verklaring doordrongen zijn en daarom wordt deze prediking niet zoo krachtig gedaan als de tegenoverstelling.: »Het merkteeken van het beest.* Van de verklaring, die hiervan gegeven wordt, moet gezegd worden, dat zij veel waarschijnlijks heeft, en, verwijt zij dan ook elk oprecht Christen, die niet den sabbat houdt, dat hij een aanbidder is van het beest. De waarschuwing hiertegen in Openbaring 14: 9—11 is dan ook niet gering en wel geschikt om eenvoudige menschen vrees aan te jagen. En, afgezien Van de straf, wie wil een aanbidder van het beest (Rome) zijn en zijn merkteeken dragen! Laten we deze zaak echter eens kalm bezien. Waarom toch wordt de Zondag het merkteeken van het beest genoemd? Omdat de Roomsche kerk er zich op beroept, den sabbat in den Zondag veranderd te hebben, terwijl wij reeds gezien hebben, dat de kleine hoorn van Dan. 7: 25 (die, volgens hun eigen verklaring, dezelfde is als het beest van Openb. 13) veel te laat gekomen is om dit werk te doen. Dat was reeds eeuwen geschied vóór de kleine hoorn tusschen de 10 hoornen opkwam. In Openb. 13 zien we weer hetzelfde. Het beest komt op met 10 hoornen gekroond, dus de 10 koninkrijken aan hem dienstbaar gesteld, ook al weer in 538. Het 2e beest in Openb. 13: 11 zou het Protestantisme zijn, de aarde (vers 12) Amerika, het beeld van het beest (vers 14) de vereeniging van Kerk en Staat, de geest (vers 15) het passeeren van Zondagswetten. — We zullen nu de profetie nagaan, zonder die uit haar verband te rukken. Eerst doet het 2e beest in vers 13 groote teekenen waaronder ook vuur uit den hemel; DOOR deze teekenen worden de menschen in Amerika verleid om kerk en staat te vereenigen, vers 14 ; daarna komen de Zondagswetten in vers 15, terwijl eindelijk in vers 16 het merkteeken gegeven wordt. Door de Adventisten wordt geleerd, dat het beeld van het beest reeds gemaakt is, (dat bijzonder gebleken moet zijn in 1892, toen voor de wereldtentoonstelling alleen geld bewilligd werd, op voorwaarde, dat de poorten des Zondags gesloten zouden zijn), en in sommige plaatsen ook reeds spreekt. Waar zijn dan de teekenen geschied? Want volgens de schrift moeten die EERST komen. Waar en op hoedanige wijze zal de Zondag aan (grondtekst: op) het voorhoofd staan en aan de rechterhand ? Men verklaart dit aldus: Met het hoofd bedenkt, en met de rechterhand werkt men. Doch is dit niet erg gezocht en neemt men bovendien niet de hier genoemde zaken in omgekeerde volgorde, daar de Z. D. A. zelve leeren, dat de teekenen nog gebeuren moeten ? Zie verder de verklaring van de doodelijke wonde in Openb. 13: 3. Volgens de Z. D. A. is dit de gevangenneming van den Paus in 1798. Volgens hetzelfde vers echter werd deze wond weer genezen. Bedenk eehter, dat het 2e beest uit Openb. 13 : 14 ten doel heeft om het beest, dat de wonde des zwaards: HAD een beeld te maken. Hoe rijmt men dat? Als bovendien het getal 666 VICARIUS FILII DEI (stedehouder van den Zoon van God) is, hoe kan dan, buiten den persoon van den paus zelve, nog iemand anders dit getal hebben ?'(zie vers 17). Hoe is het verder te rijmen, dat de 144,000 uit Openb. 7 en 14 volgens de Z. D. A. allen sabbatvierders zijn, die, of geheel of gedeeltelijk, levend zullen overblijven tot de toekomst des Heeren, daar zij volgens Openb. 13:15 allen gedood worden ? want die zijn het toch juist, die het beest niet aanbidden ? Vele nog zijn de vragen, die omtrent hunne verklaringen van de profetie oprijzen, maar een ieder onderzoeke zelf en hij zal tot de overtuiging komen, dat het merkteeken van het beest niet de Zondag is. DE ZONDAG. Wie de voorgaande hoofdstukken aandachtig gelezen heeft, verwacht van mij zeker geen pleidooi voor Zondagsheiliging. Waar de letter van het sabbatsgebod vervallen is zoekt men de letter voor Zondagsheiliging tevergeefs in de Schrift, gelijk ook Dr. Kuijper zegt: »die naar een tekst vraagt, die Zondagviering gelast, vraagt naar den bekenden weg, wel wetende dat die tekst er niet is.« Zondagvierders, die dezen dag als verplichtend gebod stellen, zijn dus al even ver van de wijs als sabbatvierders en is een Staats-wettelijke drang daartoe (ook tot Zondagsrust) geheel en al misplaatst. Iedereen moet vrij blijven om een dag te houden of niet te houden en evenzoo vrij welken dag hij houden wil of kan. Het type van Christus in den sabbatdag is opgelost en als zoodanig gelijk aan elke andere schaduw; de zegen echter van een wekelijkschen rustdag blijft zoolang een zegen, tot wij Hem zullen gelijk zijn. — De ware rust in Christus maakt alle dagen gelijk om God te dienen; zoolang wij echter in dit vleesch zijn, blijft er eene behoefte bestaan om eens ontslagen te zijn van de dagelijksche zorgen en zich meer te kunnen wijden aan de dingen die boven zijn, hetzij door afzondering en onderzoek, hetzij door onderlinge samenkomsten bij te wonen, bovenal ook tot opbouwing en versterking van het huiselijke leven. J Reeds uit het sabbatsgebod aan Israël en hare bijbepahngen vloeit duidelijk voort, dat er evenzeer eene lichamelijke rust en verkwikking mede bedoeld is, (zie b. v. Exod. 23 : 12) vooral voor diegenen, die de gansche week in betrekking zijn en hun huisgezin ternauwernood zien. Men zal echter alleen dan den zegen van lichamelijke rust genieten, als men deze rust gebruikt om iets anders te doen. Besliste rust toch voor het lichaam is des nachts eene noodzakelijkheid, doch overdag is het vermoeiender dan de zwaarste arbeid. Wie dus in de gelegenheid is één dag in de zeven vrij te hebben en deze op de rechte wijze besteedt, zal er zeker nut uit trekken voor zichzelven. De Hervormers hebben den wekelijkschen rustdag ook in dezen geest verstaan; men leze slechts wat Luther, Calvijn, Melanchton enz. daarover gezegd hebben. Dat de Zondag als rustdag verworpen wordt door diegenen, die hem als het merkteeken van het beest beschouwen, is zeer natuurlijk; ik heb dit 6% jaar gedaan. Zoodra deze nevel echter opgetrokken is, ziet hij er met zoo verschrikkelijk meer uit. Het moet erkend worden, dat de ie dag der week in vele opzichten eene gewichtige plaats in de Schrift inneemt. Begin bijv bij Genesis. Op den eersten dag schiep God het licht. De eerste dag van Adams leven was de ruste Gods. Op den achtsten dag had de besnijdenis plaats en werden de eerstgeborenen der beesten toegewijd. Exod. 22 ! 30. Het 50ste jaar was het jubeljaar, waarop alles weder vrij werd. (Lev. 25 • 10) Bovenal trekt echter de aandacht Lev. 23-'"io waar gezegd wordt dat de eerstelingsgarf (opstanding van Christus) den dag na den sabbat moest gebracht worden en het brood der eerstelingen (uitstorting des Heiligen Geestes) 50 dagen later, vers 16, ook op den dag na den sabbat. Wij zien hier dus de opstanding van Christus zoowel als de uitstorting des H G op een eersten dag der week reeds afgeschaduwd en is dit zeker niet geheel van beteekenis ontbloot, vooral als wij er opletten dat zonder de opstanding van Chr. ook allen verloren waren die in Hem ontslapen zijn en de Heere zich op de Pinksterdag niet onbetuigd gelaten heeft doch 3000 eerstelingen schonk, evenmin als dat van de discipelen vermeld staat, dat zij op den eersten dag der week samen waren en de Heere hen toeriep: »Vrede zij uliedenU Ook is het zeer opmerkelijk dat in Hand. 20 : 6 en 7 vermeld wordt, dat Paulus zich ZEVEN dagen in Troas ophield, doch dat op den eersten dag der week de discipelen samen kwamen om brood te breken. Al deze schriftuurplaatsen verdienen evenzeer de aandacht als andere, al zijn ze voor Sabbatvierders ook minder gewenscht. In geen geval echter zeggen deze teksten ons iets van een gebod en kan het dus hoogstens een feestdag zijn, een dag van toewijding. Dat deze dag in de tegenwoordige maatschappij in verband met de zooeven behandelde schriftuurplaatsen zeker het meest in aanmerking komt voor diegenen, die een rustdag wenschen en hebben kunnen, ligt voor de hand. Voor duizenden was het echter beter als zij dien dag in gewone handenarbeid doorbrachten inplaats van in brasserij en uitspatting; zij zouden er lichamelijk, geestelijk en financieel slechts mede winnen. Een iegelijk zij in zijn eigen gemoed ten volle verzekerd. Die den dag waarneemt, die neme hem waar den Heere ! BESLUIT. Na alles gelezen te hebben, zal menigeen wellicht vragen: »Maar indien dit alles zoo duidelijk en klaar is, hoe is het dan mogelijk, dat zulks van te voren niet door U gezien is ? Ook op deze vraag wil ik nog even antwoorden. Gedurende den tijd, dat ik geloofd heb, dat de sabbat noodzakelijk was voor onzen tijd, heb ik hem krachtig in woord en geschrift verkondigd. Wel kwam er menigmaal twijfel op in mijn hart omtrent verschillende leerpunten der Z. D. Adventisten en heb ik ook steeds datgene verworpen wat ik als dwaling inzag, doch twijfel aangaande den sabbat onderdrukte ik altijd, meenende dat het uit den booze was. Waar «wet* stond, las ik ook «sabbat* ; waar sprake was van «Gods wil doen* las ik «sabbat*. Eenmaal aangenomen hebbende, dat de viering van den sabbatdag onafscheidelijk is van Gods eeuwigen wil is het niet moeilijk dezen op elke bladzijde des bijbels te vinden. Men heeft dan een «sabbatsbril* op. Evenals men door een blauwen bril ziende, alles blauw ziet, zoo ook leest men door een sabbatsbril overal sabbatviering. Menigmaal de brieven van Paulus lezende, vooral 2 Cor. 3 achtte ik zijn schrijven al te stout; elke diepere studie in de N. T. beschouwing van de 10 geboden, bracht nieuwe twijfeling, maar dan legde ik eenvoudig de zaak weer neer omreden twijfel aan den sabbat als uit den booze geschuwd werd. Waar nu echter bleek, dat het zeer noodig was de leerstellingen der zevende-dags-Adventisten opnieuw aan een nauwkeurig onderzoek te onderwerpen en deze den toets niet konden doorstaan, was het onvermijdelijk gevolg ook een onbevooroordeeld onderzoek van de sabbatsquaestie en geef ik hierbij de verklaring dat dit onderzoek geheel zelfstandig geschied is. Geen enkele Zondagvierder heb ik geraadpleegd noch in woord noch in geschrift. Alleen heb ik aanraking gezocht en gevonden met overtuigde sabbatvierders en juist hunne verdediging deed mij het meest zien, hoe zwak de zaak van den letterlijken sabbatdag staat. De vraag is reeds gedaan en ligt wellicht nog op veler lippen : «Waarom dan toch niet den zevenden dag als rustdag gehouden, indien U gelooft dat elke dag daarvoor in aanmerking kan komen ? Mijn antwoord is, dat ik hierin voor mijzelve geen bezwaar zou hebben, hoewel de heenwijzing naar den ien dag der week (zie vorig hoofdstuk) voor mij niet geheel zonder beteekenis is, doch in hoofdzaak acht ik dit geene liefde jegens mijne naasten. Mijne zaak toch geniet een tamelijke bekendheid in stad en land en menigeen heeft mij mondeling zoowel als schriftelijk verklaard, dat hij zich door het sluiten van mijne zaak op Zaterdag veroordeeld gevoelde. Velen hebben mijn voorbeeld gevolgd, en hunne positie prijsgegeven om in dezen weg te volgen ; dit mag ik onder de gegeven omstandigheden niet bestendigen, wij mogen elkander geen meerderen last opleggen dan noodig is. Daar de Heere zegt: »Allen, die godzaliglijk willen leven, zullen vervolgd worden« heeft de sabbatviering iets aantrekkelijks; niets toch wordt gewoonlijk onder de Christenen meer gehaat en veracht dan de sabbatviering. Menig scheld- en lasterwoord hebben wij moeten hooren, wat ons steeds dankbaar stemde. Ik heb geleerd van de wereld af te zien en hoop dit nog verder te leeren. Die aan den weg timmert heeft veel bekijks en waarschijnlijk zal menigeen, deze brochure doorgelezen hebbende, mij niet sparen van critiek en afkeuring. Welnu, ook dat zal, hoop ik, mij niet verhinderen, om zoodra mijne overtuiging in de eene of andere richting weer gewijzigd wordt, deze opnieuw te volgen. Ik ben voor God verantwoordelijk, niet voor de wereld. De goed- of afkeuring der menschen is gelukkig afgescheiden van Gods goedkeuring. Daarom aanvaard ik met blijdschap mijn nieuwen Weg, hopende en wenschende, dat velen mijner geliefde broeders en zusters Adventisten en ook andere sabbatvierders de waarheid van den sabbat mogen erkennen en elke onnoodige last en ergernis der naasten ter zijde stellen. En hiermede hoop ik voldoende de vraag beantwoord te hebben waarom ik op Zaterdag niet meer gesloten ben. Rotterdam, 16 Dec. 1902. JOH. DE HEER.