cb m. DE VERLOREN STAMMEN ISRAËLS, TERUGGEVONDEN IN DE VOLÉEREN VAN EUROPA Een psychologisch-historische schets belichtende de taak' van Nederland in den Volkenbond door J. A. F. MÖRZER BRUIJNS A. W. SIJTHOFF'S UITGEVERSMAATSCHAPPIJ mW ' S' LEIDEN | ; £i£&'3% DE VERLOREN STAMMEN I 1 ISRAËLS, TERUGGEVONDEN IN DE VOLKEREN VAN EUROPA Een psychologisch-historische schets belichtende de taak van Nederland in den Volkenbond DOOR J. A. F. MÖRZER BRUIJNS A. W. SIJTHQFF'S UITGEVERSMAATSCHAPPIJ LEIDEN 1920 VOORWOORD De schrijver meent, dat het hem gegeven is de gebeurtenissen in deze donkere merkwaardige tijden vanuit een nieuw gezichtspunt waar te nemen, en hij hoopt er in te slagen zijn standpunt duidelijk te maken en belangstelling te wekken voor den Volkerenbond. Hij meende te kunnen uitgaan van de stelling, dat om een einde te maken aan den heerschenden wereldchaos, niets van meer belang kan worden geacht, dan te trachten zich klaar de psyche van de verschillende volkeren voor oogen te stellen, omdat slechts dan helderheid komt in de gecompliceerde situatie, en onderling begrijpen en waardeeren mogelijk kunnen worden. Er was echter een bovenmenschelijke moeielijkheid verbonden aan de oplossing van dit vraagstuk, n.m. voor een zuiver oordeel moest wel „Perfectie" als maatstaf worden genomen. Van onverwachte zijde kwam eene oplossing, n.m. door het terugvinden van de psyche der z.g. „Verloren Stammen Israëls". Het lijkt niet overbodig uiteen te zetten hoe er toe gekomen werd samenhang te zoeken tusschen de geschiedenis van het Israëlietische Volk in Palestina en die van het Kaukasische Ras. Dit klemt te meer, daar de Nederlandsche Lezer waarschijnlijk geheel onvoorbereid is eenig verband tusschen OudIsraël en het Blanke Ras te zoeken, ewi bezwaar dat b.v. niet bestaat bij het Engelsche en Amerikaansche Volk. Bij deze volkeren toch wordt sinds 1850 ijverig gezocht naar die Verloren Stammen. Men vindt daar een zich steeds uitbreidende literatuur over dit onderwerp — zelfs is er tegenwoordig een tijdschrift aan gewijd x). ') In 1917 verscheen (in Boston, Mass. U.S.A.) wederom een veel gelezen boek over deze kwestie, genaamd: Juda's Sceptre and Joseph's Birthright. De schrijver Rev. J. H. Allen heeft zich echter niet kunnen losmaken van „de imperialistische idee" en komt hierdoor tot vreemde conclusies. Doch het boek opent weer tal van nieuwe gezichtspunten, die van nut zijn om de studie over dit onderwerp verder te brengen. Het verrassende voor een niet-Angelsakser is, dat men er op uit is te bewijzen, dat de Britten de bedoelde Verloren Stammen zijn, althans de verloren Stammen van Jozef (Ephraim en Manasse), welke beiden in den Bijbel beschreven zijn als het uitverkoren volk bij uitnemendheid. Verder gaat men niet. Toen schrijver hierover voor het eerst hoorde, haalde hij — wat wellicht een ieder zal doen — zijne schouders op. Hij begreep die liefhebberij niet om coüte que coüte Israëliet te willen zijn en hij meende dat dit verlangen de verwording was van godsdienst of zelfverheerlijking. Het geval begon echter interessant te worden bij nadere kennismaking. Deze had plaats in de laatste oorlogsjaren, en het bleek hem een niet weg te cijferen feit dat deze geheime overtuiging een inspireerende stuwkracht, ja misschien wel de oppermachtigste factor was om de overwinning in het voordeel van de Geallieerden te verzekeren. Het was het geloof dat het Britsche ras door God uitverkoren was. Het begon dus de moeite waard te worden beter op de hoogte te komen van de gronden waarop die overtuiging berustte. Spreken kan men moeielijk over zoo'n onderwerp. Niemand loopt gaarne te koop met zijn godsdienstige overtuigingen. Maar de literatuur bestond. Na kennismaking hiermede werd schrijver overtuigd dat er onmiskenbaar verband bestond tusschen Engeland en Israël. Langs gewoon geschiedkundigen weg worden in combinatie met gegevens uit den Bijbel massa's bewijzen verzameld, die — hoe ongeloofelijk het op 't eerste gezicht lijkt — alle tot dezelfde conclusies leiden. De Britten en Angelen behooren tot de Verloren Stammen Israëls, welke ± 75° Jaar voor net begin onzer jaartelling in ballingschap werden weggevoerd naar Assyrië en waarvan sindsdien nooit meer iets gehoord werd. Toch liet deze genealogische afstamming schrijver vrijwel onverschillig. Van meer belang achtte hij het dat nu'de mentaliteit van het Britsche Volk getoetst kon worden aan den Bijbel; het is de mentaliteit van Jozef". Hier was dus een basis gevonden om op voort te werken en het was de kwestie de andere stammen op te sporen, om daardoor hun psyche te kunnen vinden. Schrijver meent, dat dit hem gelukt is. De bloeitijd van Engeland is voorafgegaan door den bloeitijd van Nederland, en de allereerste vraag was dus nu : Wie is de voorganger van Jozef geweest onder de Aartsvaders en wat voor een zegening rust er op diens mentaliteit. De Bijbel vertelde, dat het Zebulon was en het karakteristieke van „Zebulon" kwam overeen met dat van Holland. Zoo voortgaande en vergelijkende werden alle tien stammen teruggevonden in de Europeesche volkeren, en was de taak eenvoudiger geworden. Elke psyche was nu op Perfectie getoetst, was omschreven in den Bijbel ; persoonlijke opinies legden geen gewicht in de schaal ; menschelijke kritiek op de diverse Volkeren was uitgesloten. In de merkwaardige tijden, waarin wij nu leven, komt van alle volkeren de innerlijke waarde naar voren. De mentaliteit van elk volk komt dagelijks helderder aan het licht. Men zal zien, dat, wat wij nu doormaken in het groot, zich reeds in Bijbelsche tijden in het klein afspeelde. Het leven van Jakob was als 't ware de voorstelling van den groei van de ziel der Menschheid. Daarom wordt dit geschrift in twee gedeelten geschreven. Het eerste deel is de geschiedenis van het Leven van den Patriarch Jakob ; het tweede de geschiedenis van het Europeesche Ras. Het werd gedaan om overzichtelijkheid te bf-vorderen. De twaalf psychologische perioden waarin de eerste geschiedenis zich afspeelde zijn gelijkvormig aan de overeenkomstige perioden van de wereldgeschiedenis. Houdt men dit voor oogen, dan ontgaat men de kans het verhaal van Jakob te beschouwen als de basis waarop de Algemeene Geschiedenis staat. Het eene werd zoowel door het andere verduidelijkt, als het andere door het eene. Het zijn slechts uitlijningen van eenzelfde geestelijk proces. De grootte-schalen verschillen alleen. Om den Lezer niet lang in onzekerheid te laten, hoe de Stammen Israëls zich hebben geïdentificeerd, volge voorloopig een chronologische lijst : Ruben Oost- en West-Romeinen Simeon Franken Levi de Kerk Juda Heilige Roomsche Rijk Dan Denen Naphtali Gad Issaschar Zebulon Ephraim Manasse Benjamin Aser Spanje en Portugal Slavische volkeren Zweden Friezen Bataven Engelschen Amerikanen Volkerenbond-Palestina Ten overvloede wordt er nogmaals op gewezen dat de genealogische afstamming, hoe interessant ook, als bijzaak moet worden beschouwd. Zij zal een ruime plaats innemen in dit geschrift en men loopt gevaar, dat zij niet op hare juiste waarde wordt gehouden, n.m. als hulpmiddel om te trachten de psyche der volkeren te omlijnen. Geschiedkundige bewijzen kunnen belangstellenden — met bronnenopgave — vinden in de Angelsaksische literatuur over dit onderwerp. Het zal blijken, dat de speciale karakteristiek van elk volk volmaakt onmisbaar is, om een harmonisch geheel te verkrijgen. Voor Nederland is het van belang dat zijn karakteristiek juist in deze eerste jaren „het ééne noodige" schijnt te zijn, om de wereld wederom op de been te helpen en den Grooten Strijd der Menschheid in nieuwe richting te leiden. Deze moet niet meer — zooals duidelijk zal blijken — tusschen individueele völken „in de breedte" gevoerd worden, maar moet — van een gezamenlijke basis uitgaande — collectief „opwaarts" zijn. Men wordt dus verzocht den schrijver wel te willen volgen van de tijden van Jakob in Palestina tot op het heden. HOOFDSTUK I DE BETEEKENIS VAN HET HUWELIJK VAN JAKOB, LEA EN RACHEL Uitgebreide gegevens heeft Mozes ons in den Bijbel gegeven over het huisgezin van den Aartsvader Jakob. Had hij er eene bedoeling mede al die schijnbare kleinigheden zoo consciëntieus neer te schrijven ? Rachel en Lea waren twee zusters, ieder met een zeer geprononceerd eigen karakter, typen van gewone menschen, evenals hun neef en man Jakob, en alle drie behept met alle mogelijke voorkomende fouten, maar allen voorbeelden van volharding in het luisteren naar de stem van het hoogere Ik, en steeds trachtend eerlijk en oprecht den weg te bewandelen van zelfverbetering. Dit zou helaas slechts gaan door middel van de zelfverloochening van het lagere, het aardsche ik. Op den voet zullen wij Jakob en zijne twee vrouwen volgen, die zich steeds vrijwillig hebben gesteld onder die wetten, die voor haar op zekere tijdstippen van haar leven, het hoogste begrip waren van God. Volgens den Bijbel is God op verschillende wijzen door den mensen te begrijpen, want er staat o. a. dat Hij ,, Lief de" is en er staat ook, dat Hij „Waarheid" is. De eene mensen voelt het meest voor de eene, de andere voor de andere opvatting ; het hangt er maar van af, welke zijde van ons bewustzijn het meeste open is. Lea was het type, dat God het beste begreep als „Liefde" ; Rachel daarentegen begreep God het beste als „Waarheid". God werd door Rachel reeds gevoeld als de rots, de kracht. Rachel was de mensen, die voelde God te dienen door zelf krachtig te zijn. „Lea was „de grootste", had teedere oogen, Rachel was „de kleinste", was schoon van gedaante, en schoon van aangezicht." Als dit huwelijk bijzonder harmonisch was geweest, een beter voorbeeld van een menschelijke drie-eenheid, dan zou het niet zoo de moeite waard zijn geweest er veel aandacht aan te schenken, maar het tegendeel schijnt het geval geweest te zijn. De complete gamma van het menschelijke lijden is er in afgespeeld. De betrokkenen waren gedwongen God te zoeken om uit de ellende te komen, de beide vrouwen waren diep ongelukkig. De eene, Rachel, was kinderloos. De andere, Lea, was de veronachtzaamde, eenzame, jonge moeder. In den loop van het huwelijksleven werden in het geheel twaalf zonen geboren, benevens een meisje. De groei der beide moeders van de materieele naar de spiritueele opvatting, van het aardsche naar het goddelijke, van het „bedenken des vleesches", zooals Paulus het uitdrukt, naar den Godsgeest, is te volgen uit de woorden, gesproken bij de geboorte van elk der kinderen, en uit hunne namen. Onder dit „bedenken des vleesches" moet echter niet slechts verstaan worden sensualiteit in engeren zin. „Het bedenken des vleesches" is breeder op te vatten en wel als het bedenken van het aardsche, het materialistische. Dit alles in vijandschap met het opwaartsche, het spiritueele denken, met den „Geest". In twaalven wordt door de gebeurtenissen deze groei verdeeld. Bij iederen zoon wordt een nieuw tijdperk van groei afgesloten. Iedere zoon werd een nieuw type, representeerende een nieuwe trede van bewustzijn. Deze onderverdeeling van het materieele denken in twaalven, wordt zeer helder door het bestudeeren van de zegeningen van Jakob en die van Mozes. (Gen. 49 : 1) (Deut. 33 : 1). Het'verschil tusschen beide soorten van voorspellingen berust hierop, dat Mozes het steeds heeft over de gelouterde mentaliteit en dus niets als goeds te voorspellen heeft, terwijl Jakob het — juist omgekeerd — heeft over de aardsche interpretatie van die Godscapaciteiten, waardoor hij heel wat straffe opmerkingen maakt. Deze zoons waren dus de vertegenwoor- digers van m e n t a 1 i t e i t e n, die later op grooter schaal hare vertegenwoordigers zouden vinden in de verschillende stammen Israël s, èn nog later in de verschillende volkeren van Europa. Zooals het zonnelicht door een kristallen prisma gebroken wordt in verschillende kleuren, welke kleuren weer bijéén gebracht, opnieuw ongekleurd zonlicht geven, zoo is God door de twaalf zonen van Jakob als 't ware op twaalf verschillende manieren begrepen, en wanneer die twaalf verschillende opvattingen weer tot één zijn teruggebracht — tot een twaalféénheid — zal de Volheid Gods beter begrepen worden. Om het op eenigszins vreemde wijze uit te drukken, heeft iedere zoon capaciteit om ^ van de Godsvolheid te begrijpen en er naar te leven. Hij heeft dus streng zijn eigen karakter en roeping, welke hij tot het laatste toe zal houden, en tevens nog eene tweede kwaliteit n.m. het platform te zijn, waarop een weer hooger bewustzijn — d. i. de mentaliteit'van den volgenden jongeren broeder — kan worden opgebouwd en begrepen. HOOFDSTUK II DE EERSTE VIER ZONEN Het mag bekend worden verondersteld, waarom Laban, Jakob's schoonvader, er voor heeft gezorgd, dat zijne oudste dochter Lea het eerst werd uitgehuwelijkt. De Ouden hadden toch hooren vertellen van den val van den Godszoon Adam tot sterveling en zij meenden, dat in de nakomelingschap van den Eerstgeborene die vloek teniet zou gaan en weer opnieuw het eerst een Godszoon zou herrijzen. En Lea was de eerstgeborene, dus moest het eerst trouwen, en kinderen krijgen. Laban handelde dan ook naar zijn beste weten en Lea moet wel begiftigd zijn geweest met een geest van intense gehoorzaamheid en vertrouwen in haar vader, om zich op de bekende merkwaardige manier te laten weggeven aan een man, die haar niet liefhad. Haar man stond dan ook tegènover haar op zuiver materieele gronden, en van zijn kant was het huwelijk zonder een straaltje liefde, en hun eerste zoon Ruben, die dat tijdperk zal vertegenwoordigen en het tegelijkertijd afsloot, was iste zoon, het type van „het Begin, van Gehoorzaamheid, van kinderlijk Vertrouwen ; de zoon van het zuivere materialisme en van vormendienst". De eerste eigenschappen zijn zuivere Godskwaliteiten, de rest zijn de eigenschappen van den materieelen geest. Deze laatsten zouden bij Ruben zóó domineeren, dat hij het hem wettig toekomende Eerst-geboorterecht zou verliezen, dat door zijn vader zou worden gegeven aan Jozef en aan diens zoon Manasse. Hoewel Lea nu een zoon aan Jakob had gegeven, zoo merkte zij spoedig, dat Jakobs genegenheid voor haar niet toenam, en zij meende toen de liefde van haar man te kunnen veroveren door het verkrijgen van meer kinderen. En Lea werd wederom bevrucht en baarde een zoon, en zeide : „Dewijl de Heere gehoord heeft, dat ik gehaat was, zoo heeft Hij mij ook dezen gegeven ; en zij noemde zijnen naam Simeon." In dezen zoon komt uit: Het onoverwinnelijke van Lea s geloof, en breekt haar dankbaarheid aan Jehovah door. Lea, voorbeeld van zachtmoedigheid, begint eenig begrip te krijgen van God, het begint haar te dagen. 2de zoon Simeon is het type van de overwinnende Hoop, van de eerste flauwe openbaring van het Hoogere, van den Dageraad, en van het heil zien in „het getal". Bij haar derden zoon zegt Lea : „Nu zal zich ditmaal mijn man bij mij voegen, dewijl ik hem drie zonen gebaard heb;" daarom noemde zij zijnen naam Levi. Typeerend is hoe overijverig zij is haar man te dienen, zij is genegen alles op te offeren, mits zij Jakob maar vindt. 3de zoon Deze Levi is het type van den grooten ijver. Au fond is dit ijver voor God, voor het Goede. Maar de sterfelijke Lea maakte er een ijverigen dienst van, om den sterveling Jakob — voor haar God gepersonifieerd — te dienen. Toen Jakob wijzer was geworden en de Geest op hem rustte, die hem in staat stelde de mentaliteit van zijne zonen te kunnen kwalificeeren, zeide hij op zijn sterfbed : „Simeon en Levi zijn gebroeders (Gen. 49 : 5), hunne handelingen zijn werktuigen van geweld. Mijne ziel kome niet in hunne verborgen raad, mijne eer worde niet vereenigd met hunne vergadering." Of met andere woorden : „Uw overwinningszucht en Uw ijverigheid zijn vleeschelijk. Gij beiden hebt die beide Godskwaliteiten verbasterd. Gij aanbidt „Getal" in plaats van Mij, en gij aanbidt stervelingen, „het Schepsel" in plaats van God. Levi zou de stam der priesters worden. Levi's verbasterde Godskwaliteit kwam zeer naar voren ten tijde van Jezus. Toen bleek, dat die ijver alleen bestond voor hun kerk en niet voor God, de Liefde. Lea werd wederom bevrucht en zeide : „Ditmaal zal ik den Heere loven" ; daarom noemde zij zijnen naam Juda. „Looft den Heere" was het bewustzijn van den kleinen Juda. Zijne moeder had voor het eerst het bewustzijn gehad, dat God een Vader is, het had in haar ziel geschenen, het was door de wolken in haar gemoed doorgebroken, en met innigen dank had zij dit in woorden neergelegd. 4de zoon Zoo werd Juda de vertegenwoordiger van de mentaliteit, die in staat is het Vaderschap van God waar te nemen. David en Jezus zouden dit bewustzijn tot volmaaktheid weten. De zaligheid zou komen uit Juda, uit de Joden. En Lea hield op van baren. DE VIER ZONEN VAN BILHA EN ZILPA Na de geboorte van Juda barstte het onweder in Jakob's huishouden los. Was het eenerzijds aan Lea gelukt een hooger bewustzijn van God te veroveren als Vader, anderzijds had dit groote razernij tengevolge en een afgunst zoo groot, dat een hevige twist ontstond tusschen Jakob en Rachel. Deze toch, de niet zachtmoedige zuster, gedreven naar het geluk, verlangende zich dat te veroveren door God meer te naderen, besloten om zich zelf op te bouwen, zich zelf op een hooger standpunt te f orceeren om tot een beter begrip te komen van de Kracht en de Macht en de Waarheid, en geen succes ziende, maakte haar man de hevigste verwijten. Toen ontstak Jakob's toorn tegen Rachel en hij zeide : „Ben ik dan'in plaats van God, Die de vrucht des buiks van u geweerd heeft ?" Maar Rachel, die haar wilskracht abusievelijk hield voor de Kracht des Geestes, had haar besluit genomen. Zij zou kinderen hebben. Zij beschouwde deze immers als de proef op de som, dat zij vooruitgang zou mogen constateeren, en zij zeide : „Zie daar is mijne dienstmaagd Bilha", zij wilde uit haar „gebouwd" worden. De naam Bilha beteekent : vrees, verschrikking, intimidatie. Rachel kreeg haar zin. Zij, die geroepen was te klimmen tot het bewustzijn, dat God-Geest alle Kracht is, had dit misverstaan en had haar menschelijke energie voor de Spiritueele Kracht gehouden. En bij Dan's geboorte zeide zij : „God heeft mij gericht." Zij voelde aan den eenen kant, dat de ban gebroken was, die haar belette te groeien en aan den anderen kant wist zij dat 5de zoon Dan het type zou zijn van Vreesaanjaging, Energie, Verschrikking, Machtsoverheersching en van door menschenmacht overheerscht worden. Bilha zou nog een tweeden zoon baren. Na Dan's geboorte was Rachel inderdaad geestelijk gegroeid. Bij de geboorte van Bilha's tweeden zoon voelde zij zich dus reeds verheven boven haar vroegere Dan-stadium. Wel zou de nieuwe zoon nog het slachtoffer worden van het menschelijke geloof van zijne moeder, wel zou hij nog niet in staat zijn te begrijpen, wat de ware kracht van de Waarheid is, maar 6de zoon Naphtali, hoewel een zoon van energie en verschrikking was tenminste geboren in het teeken van den „Worstelaar". Hij zou de capaciteit in zich dragen te worstelen met de omlaag trekkende tendenzen en zou die weten te overwinnen. Toen nu Lea zag, dat zij ophield van baren, nam zij ook hare dienstmaagd Zilpa, en gaf die aan Jakob tot eene vrouw. Was het motief van Lea hetzelfde, als dat van Rachel ? De eenzame, zachtmoedige Lea, zich steeds opwerkende naar het Koninkrijk der Liefde, moet veel geleden hebben, dat zij geen verdere zichtbare teekenen van haar groei, waarvan zij ook meende, dat kinderen het bewijs waren, — zag geboren worden. In zichzelf de fout zoekende, om die dan te verbeteren, zag zij inderdaad, dat zij er nog ideeën op na hield, die niet in overeenstemming waren met hare beste overtuigingen van dat, wat Liefde behoort te zijn. Zij zag klaar in, dat voor God alle menschenkinderen gelijk zijn en tevens, dat zij dit hooge standpunt nog niet innam. Had zij niet nog eene slavin ? En was God niet even goed Zilpa's Vader, als haar eigen Vader ? Was haar slavin eigenlijk niet haar eigen zuster ? En behoorde zij het niet als een vanzelf sprekend iets te beschouwen, dat Zilpa alle voorrechten en alle zegen zou hebben, die zij — Lea — zelve bezat ? Het was de zware strijd voor Lea, voor de gehate, eenzame vrouw, die zelf graag wat liefde van haar man had gehad, om dezen nog eene nieuwe vrouw te moeten toevoegen. Zou zij luisteren naar God of naar haar lagere ik, dat haar influisterde, dat het eene krankzinnigheid zou zijn. Zij koos het eerste. Duidelijk nam zij waar, dat zij God-Liefde zou dienen, door haar autocratische gevoelens op te offeren. Haar slavenconceptie van haar medemensch moest eruit, dan zou God haar zeker kunnen zegenen met nieuwe eigen kinderen. En bij de geboorte van Gad, begreep zij dat „hoop" gerechtvaardigd was, dat zij gelijk had gehad, tegen alle gangbare menschelijke overtuiging in, om het dolzinnig experiment te wagen. 7de zoon Gad is het type van het verdwijnen van de slavenconceptie, de mentaliteit, die zich verheven heeft boven die conceptie, welke men de „oostersche" zou kunnen noemen. Zilpa zou nog een tweeden zoon baren, Aser. Tegen de geboorte van dit kind was Lea weer begonnen het geluk te zien. En zij zeide : „Tot mijn geluk. De dochters zullen mij gelukkig achten." Om dit te doorzien moeten wij toegeven, dat de Vrouw, in den loop der wereld steeds de groote bewaarster is geweest van alle hoogere ideeën van liefde, reinheid, zelfopoffering. Onder „dochters" valt dus te verstaan : de hoogere ideeën, het hoogere bewustzijn van God. 8ste zoon Aser is het type, dat waakt bij en over de hoogere openbaring. ISSASCHAR, ZEBULON EN DINA Hoewel Lea reeds de spiritueele overtuiging in zich droeg, dat, na de geboorte van Aser, God haarzelf wederom kinderen zou schenken, zoo bleek toch dat haar haast overwonnen menschelijke opvatting haar nog kon overmeesteren. Op zekeren dag kwam een harer kinderen van het veld, en bracht zijne moeder een klein geschenk mede. Toen zeide Rachel tot Lea : „Geef mij toch van Uws zoons dudaim." Wie was Rachel ? De door Jakob aangebeden vrouw, zij die alles bezat, wat Lea miste, zij, die met koud en hard gemoed en, met wat zij zelf veronderstelde te zijn „spiritueele kracht", gepersonifieerd egoisme en heerschzucht was. En wie was Lea ? De verlaten vrouw, die reeds had bewezen alles te willen geven voor hoogere idééën van mensch-zijn, eene vrouw, wier levensweg eene aaneenschakeling was geweest van zelfopoffering, eene vrouw, die zich vast voorgenomen had om schrede voor schrede, „regel op regel" voorwaarts te gaan om te trachten God te dienen naar haar hoogste begrippen, eene vrouw, die nooit een ander schuldig verklaard had, maar alle ongeluk beschouwde als gevolg van fouten in de diepte van haar eigen gemoed. Was het wonder, dat Lea in toorn ontstak tegen hare mededingster, tegen haar berekenende koele zuster, die zich zelf wilde toeëigenen het eenige teeken van liefde, dat zij nog mocht ontvangen, een klein geschenk, dat een harer kindéren aan zijne moeder bracht ; was het wonder, dat alles wat „verkeerd" was, drift, sensualiteit, eigengerechtigheid en berekening, de reeds overwonnen geachte oude koppige „vleeschelijke" geest, bij haar boven kwam ? Lea vergat de teekenen, die zij reeds had waargenomen. Zij nam het recht in eigen hand, zij verkocht haar dudaim aan Rachel en betaalde met dat loon het recht op haar man. En God verhoorde Lea, en zij werd bevrucht en baarde Jakob een vijfden zoon en zij noemde zijnen naam Issaschar, zoon des loons. Issaschar zou in zijne ziel het loon dragen én van het geloof èn van de verkeerde gemoedsaandoeningen van zijne moeder. Hij zou een man zijn, die driftig het recht in eigen handen zou nemen. Hij zou door koppigheid nalaten de laatste, groote schrede voorwaarts te doen die van hem geëischt zou worden, n.1. de laatste zelfoverwinning. Maar omgekeerd zou Issaschar het loon dragen, dat God aan zijne moeder beloofd had. Hij droeg het bewijs weer in zich dat God weer met hem was. 9de zoon Hij zou het type zijn van den eersten waarlijk vrijen man, den grooten vertegenwoordiger van de ware Democratie. Hij zou de nieuwe basis zijn, van waaruit Perfectie bereikbaar wordt, En Lea werd wederom bevrucht en zij baarde Jakob den zesden zoon. En Lea zeide: „God heeft mij, mij heeft Hij begiftigd met eene goede gift, ditmaal zal mijn man mij bijwonen, want ik heb hem zes zonen gebaard;" en zij noemde zijnen naam Zebulon. In den Bijbel staat o. a. het getal 7 steeds voor eene compleetheid, eene perfectie. Lea wist dus dat haar zesde zoon het bewijs was, dat Perfectie nabij was, het bewustzijn van de alles omvattende Liefde. Zij had zich verheven boven de nijdige wateren, die haar ziel in het vorige stadium hadden overstroomd. Zij begreep, dat Zebulon was het kind van „het Goede". Zij had afgerekend met de golven van de kwade, menschelijke gewaarwordingen, en had een gebiedend : „Halt" toegeroepen aan de zee van onliefdevolle gedachten, een : „Tot hier toe en niet verder". Zij wist nu te hebben heerschappij over de wateren, die zij had gebraveerd en overwonnen en waar zij uit opgerezen was. Daarom noemde zij dezen zoon „Verheffing" (Zebulon). Zij wist Zebulon te zijn de laatste creatie van haar oude geestelijke wereld. Zij zou nu spoedig de reine hoogte in haar ziel kunnen beklimmen, den Berg van Liefde, den Heuvel Gods. Maar nu Lea zich zelf overwonnen had, was zij ook geworden de meesteres van de kwade aandriften in anderen. Allen die geteisterd werden door het kwade, zouden bij haar toevlucht kunnen vinden ; zij zou de groote haven zijn voor de vermoeiden en belasten. Zebulon zou van zijne moeder de eigenschap erven om scherp te kunnen zien onder het bedekkende oppervlak der dingen, om daar onder te kunnen waarnemen het goede, het Ware, het van God geschapene in iedere menschenziel, hij zou dien goeden ondergrond te voorschijn weten te brengen. Zebulon zou het type worden van de macht, die de zondaars wederom redt, van de macht tot reclasseering van de ware „Ik", het evenbeeld Gods. io d e zoon Zebulon is het type van de Verhevenheid, van de nederigheid, het type van het Woord: Komt allen herwaarts tot mij; „de Haven" ; het Strand van de Oneindigheid bereikt, het Einde van het oude Denken ; de mentaliteit, die tot de wateren zegt : Tot hiertoe en niet verder ; de Heerschappij over de wateren. Een speciale karakteristiek is nog, dat hij de hoogste vertegenwoordiger van Lea is, van Liefde, en dat hij een ondeelbaar geheel uitmaakt met Issaschar, zoodat deze twee tezamen weer zijn het type van Eendracht en Broederschap. En Lea baarde daarna eene dochter en zij noemde haren naam Dina. Dit beduidt: „De gerechtvaardigde, of Zij, die verdedigd moet worden". Deze Dina was het eenige meisje tusschen alle broeders, een soort „internationale" zuster. Als wij Lea's groei in het oog nemen, dan wordt het duidelijk, wat een perfect schepseltje dit reine, spiritueele, jonge meisje moet zijn geweest. Zij was de personificatie van de hoogste menschenliefde en had als zoodanig het groote verlangen uit te gaan naar de nederigen, de achterlijken, de armen en ellendigen om dezen te troosten en op te heffen en „haar naaste lief te hebben als zich zelve." En Dina .... ging uit om de dochteren van het land te bezien (Gen. 34). Zij maakte slechts één fout. De Volheid van het eenige Gebod had zij nog niet begrepen. Want zij vergat het eerste gedeelte : „Heb God lief boven alles". Dina, de vertegenwoordigster van den reinsten onbaatzuchtigsten godsdienst, die slechts dacht hoe haar medemensch gelukkig te maken, zou den diepen val doen, die het gevolg zou zijn van het vergeten dat God Geest is. In haar naïviteit diende Dina het materialisme. Zij werd ook op haar beurt het slachtoffer van het bedenken des vleesches, den grooten vijand. Door een Heiden verkracht, zou zij hopeloos gebracht worden onder diens overtuiging. En die was, dat zij haar „persoonlijkheid" moest opofferen in plaats van haar eigen „denken". Zij meende, dat het „Bezit" alleen gelukkig maakt. Dina was te rechtvaardigen en te verdedigen. Volgens de beide opvattingen, die hieraan te geven zijn. Zij had de liefde opgevat in materieelen zin, in plaats van in geestelijken. Zij had gedaan tot haar hoogste begrippen van God van Liefde. Zij moest worden opgeheven en naar God teruggebracht. JOZEF EN BENJAMIN In het patriarchale huishouden was dus het bewustzijn geboren van zoo'n groote Liefde, dat het een verterend vuur zou blijken te zijn voor het verkeerde in het karakter van Rachel. Deze kon daardoor tot het besef komen, dat, wat zij steeds had aangezien voor den macht van den Geest der Waarheid, slechts geweest was : menschelijke wilskracht en zelfhypnose. Zij begon te ontwaken voor het inzicht, dat onverzettelijke kracht is : het „weten", het tot erkenning komen van het groote feit, dat God, Waarheid, eene onomstootelijke, onveranderlijke, perfecte macht is, eene Kracht, die haar langzaam, maar zeker aantrok en haar menschelijk denken veranderde, verbeterde en regeerde. Rachel begon dus de Waarheid te zien. Zij aanvaardde den strijd met den materieelen geest, en zij zou overwinnen. Zoo gauw zij in staat was, haar oude vooropgestelde overtuiging op te offeren, „dacht God ook aan Rachel en God verhoorde haar en opende hare baarmoeder. En zij werd bevrucht en baarde eenen zoon, en zij zeide : „God heeft mijne smaadheid weggenomen." En zij noemde zijnen naam Jozef, zeggende : „De Heere voege mij eenen anderen zoon daartoe"." II de zoon Jozef zou de drager zijn van het hoogste begrip van God als Waarheid, de groote strijder tegen de verkeerde opvattingen van God. Jozef zou in staat zijn eene onomstootelijke, rotsvaste houding aan te nemen bij alle moeielijke gebeurlijkheden in zijn leven, bij alle aanvallen van een tot razernij gebrachten vleeschelijken geest, die hem zou haten, trachten te vermoorden, trachten te verkoopen als slaaf, in de gevangenis zou werpen. Maar de macht van Jozefs spiritualiteit zou Jozef verheffen tot Pharao's Premier. Hij zou de schitterende positie innemen van zijne vijanden te kunnen vergeven en beschermen. Hij is de voornaamste van alle kinderen van Jakob, zooals hij zelf in zijn jeugddroom reeds waarnam. Hij zou twee zoons krijgen, Egyptische halfbloeden, beiden typen van de Overwinning van huns vaders geest op diepere levenservaringen, dan de overige Kinderen van Jakob konden boeken. De Eerstgeborene heette Manasse (Vergetelheid), de jongste heete Ephraim (Groei in de verdrukking) (Gen. 4i : 5i)- Deze beide kinderen zouden later door Jakob erkend worden als zijn eigen kinderen, met volledige adoptie. Ephraim zou de voornaamste stam worden van het koninkrijk Israëlin-engeren-zin, het noordelijke koninkrijk in Palestina, dat zich na Salomo's dood heeft afgescheiden van het zuidelijke koninkrijk, dat van Juda. Dit noordelijke koninkrijk Israël, een soort van gefedereerde stammenbond, onder leiding van Ephraim, wordt meermalen Israël genoemd, in tegenstelling met Juda, het wordt ook wel in zijn geheel Ephraim genoemd, ook wel naar de Hoofdstad Samaria, ook wel naar het wapen van Ephraim : de Stier, Os, enz. Deze bond van tien stammen wordt later verbannen naar Assyrië en met de opgravingen aldaar komt aan het licht, dat zij zich o. a. noemden het Volk van Omri, een koningshuis in Israël, de Beth-Ombri, welke wij later terugvinden als Kumbree, Kimbren. Het is een der vele aanknoopingspunten van het reïdentif iceeren van de verloren stammen en voor Nederland van belang, omdat deze naam nog voortleeft in Kennemerland, voor Engeland in Cumberland. Manasse is het type dat aanduidt, dat al Jozefs moeite en het gansche huis zijns vaders verder „vergeten" zullen zijn." Hij staat voor het idee : de oude wereld ligt achter mij, met al zijn moeite en zorgen en haat, ik begin in een nieuwe betere wereld. Jakob zegent Manasse dan ook als ,,de afgezonderde zijner broederen" en zegt dat in het Manasse-bewustzijn, d. i. in het afgescheiden gedeelte van de Jozef-mentaliteit zal gevonden worden „de steen Israëls", welke steen in het Nieuwe Testament verklaard wordt te zijn „Een Spiritueele Steen". Van Ruben wordt het Eerstgeboorterecht door Jakob afgenomen en gegeven aan Jozef-Manasse. BENJAMIN Na den val van Dina (Gen. 35 : 1) zeide God tot Jakob : „Maak u op, trek naar Beth-el" en (10) God zeide tot hem : , ,Uw naam is Jakob, uw naam zal voortaan niet Jakob genoemd worden, maar Israël zal uw naam zijn" en Hij noemde zijnen naam Israël (Vorst van Vrede of Krijger voor God). Jakob wist zich op het punt het Heilige Land binnen te treden. Hij wist zich zoo vergeestelijkt, hij wist zoo, dat Geest het op den duur altijd wint van allen mogelijken „vleeschelijken Geest", dat hij volkomen begreep, dat zijne nakomelingen onoverwinnelijk zouden zijn en de wereld zouden regeeren, zijnde het spiritueelste menschenras. Hij hoorde, dat uit zijne lendenen zou voortkomen een volk, ja een hoop der Volken en Koningen. ,,En (16) zij reisden van Beth-El, en er was nog een kleine streek lands om tot Ephrata te komen, en Rachel baarde, en zij had het hard in haar baren. ,,En het geschiedde, als hare ziel uitging (want zij stierf)dat zij zijnen naam noemde Benoni (Kind van mijn smarte) ; maar zijn vader noemde hem Benjamin (Zoon van mijn rechterhand). Alzoo stierf Rachel, en zij werd begraven aan den weg naar Ephrata, hetwelk is Bethlehem." Benjamin is dus weer een zoon met een zeer bijzondere positie. Hij is het eerste en eenige kind van Israël. Hij is de zoon van diens rechterhand, zijn representant. Evenals Dina internationaal stond tusschen de verschillende kinderen Israëls, zoo zou Benjamin als een internationale stam tusschen en boven de anderen staan. Den stam Benjamin werd als woonplaats Jeruzalem en omstreken aangewezen. 12 de zoon Benjamin is het type van Jeruzalem, het heilige land, de stad des Vredes. Hij is het type van het Bereikte, de grootste prestatie van de Menschenziel. Benjamin zou opgroeien onder de oogen van Lea, d. i. van de Liefde. Na Rachel's dood trok het huisgezin het heilige land binnen. Het laatst, dat wij van Lea hooren, is als Jakob op zijn sterfbed den wensch uit naast haar begraven te worden. Zij hadden tezamen geleefd in het beloofde land, en Jakob wilde wederom met haar vereenigd worden in den dood. Hun beider doorzetten in het streven om God te dienen, had hun alles gegeven. Zij waren één geworden, en zouden voor eeuwig één blijven. Zij hadden hun les geleerd en wisten, dat God en Liefde één-en-hetzelfde zijn. Het laatste woord van Jakob is geweest (Gen. 49 : 29 en v.) : „Ik word verzameld tot mijn volk. Begraaft mij .... in de spelonk .... die Abraham . . . gekocht heeft.... daar heb ik Lea begraven." De schrijver is diep overtuigd, dat Mozes dit leven van Jakob niet zoo uitvoerig zou hebben beschreven, wanneer hij daarin niet tevens gezien had eene diep menschelijke waarheid, en een beeld der toekomst. In dit leven ziet Mozes — als visionair — de karakteristiek van de rassen, die zich uit Jakob's nakomelingen zullen ontwikkelen, en die later, afgescheiden van elkaar, Europa zullen bevolken. Maar ook ziet hij daarin den geestelijken groei, de ontplooiing en de gradueele bewustwording tot hooger geestelijkheid, die de menschheid in den loop der tijden zal doormaken. Hij heeft ons als het ware een sleutel gegeven om intellectueel die diverse stadia te kunnen begrijpen. Die strijd tusschen Materialisme en Geest in Jakob is op grooter schaal herhaald in zijn nakomelingen in Palestina. En zooals wij zullen zien later op nog grooter schaal en sinds 2000 jaren in de volkeren van Europa. De ontwikkeling van Geest hield steeds gelijken tred met de ontwikkeling van het Tegenovergestelde (Satan). Het onkruid is met het koren opgegroeid. In onze merkwaardige tijden slaat de balans over, en wordt het onkruid verzameld en verbrand. DeGeschiedenis van hetKaukasische ras is in precies dezelfde twaalf platformen te verdeelen. En dat daardoor de verloren stammen Israëls wederom gevonden zijn, schijnt aan geen twijfel onderhevig. De Identificatie is van een vitaal belang voor de Wereld. r HOOFDSTUK III DE OPMARSCH VAN ISRAËL Vluchtig zullen eerst de hoofdlijnen worden aangegeven, waarlangs de Lezer zal worden geleid. Op twee verschillende manieren zou men te werk kunnen gaan om de stammen terug te vinden n.m. door hun psyche te bestudeeren, dan wel door hen van meet af aan te volgen op hun tochten. Dit laatste is te vinden in de betreffende Angelsaksische literatuur. Dit Nederlandsche boekje moet beschouwd worden als een poging om die studie verder te brengen. Schrijver zal daartoe de eerste manier, de psychestudie volgen, en hierdoor wordt feitelijk het historische bewijs van den Trek over den Kaukasus en Europa in, overbodig gemaakt. Het is hier de plaats om er op te wijzen dat hoog-geestelijke gebeurtenissen steeds haar neerslag vinden en haar afschaduwing hebben in het stoffelijk gebeuren : toen Jezus op aarde kwam om een geestelijk Koninkrijk te stichten, verwachtten de menschen een aardsch Koninkrijk. Zoo ook hier : het zoeken naar het beloofde geestelijke Rijk, aan Abraham, Izak en Jakob toegezegd, uitte zich bij de nakomelingen van Jakob in een zoeken naar betere stoffelijke omstandigheden, en dreef hen tot eene geografische verplaatsing, tot een trekken naar andere oorden. De lust tot trekken, en de doorzetting waarmede deze werd uitgevoerd, was grooter naarmate zij meer open waren voor het hoogere. Israël, de tien stammen, een buitengewoon spiritueel volk, was langzaam maar zeker in zoo'n materialistische gedachtensfeer verdwaald geraakt, dat het zijn visie verloor, zijn inspiratie en zijn kracht. Het werd overwonnen door den Koning van Assyrië en kwam in ballingschap. Wat steeds onmiddellijk gebeurde, gebeurde ook nu n.m. het huwen met vreemde vrouwen en het dienen van vreemde goden, het kruisen van hun ras. Daardoor bereidden zij zich vele jaren van lijden, daar die lagere eigenschappen op den duur zouden uitzweren". In den loop der eeuwen zouden zij wederom wijzer worden, het beste zou blijven leven, hun verborgen spiritualiteit zou weder opbloeien, steeds zou die het weer winnen. In den Bijbel wordt dit herhaaldelijk beschreven als „een overblijfsel". Met dat „overblijfsel" wordt dan niet alleen bedoeld een Semitische reincultuür, maar meer qualitatief het spiritueele goddelijke in iedere menschenziel, in iedere volksziel, dat per slot wederom te voorschijn zal moeten komen, om zich te doen gelden als meester van de materieele opvattingen, het zinnenleven. Zooals reeds vroeger werd opgemerkt, splitsten de Al-Israëlieten zich na den dood van Salomo in twee rijken. Het Noordelijke Koninkrijk^wederom Israël genaamd, dat van huis uit onder Ephraim stond, schijnt zijn Koningen gekozen te hebben. De bewoners — Israëlieten in engeren zin waren geen Joden. Alleen het Zuidelijk Koninkrijk Juda werd door de Joden d. z. de drie stammen van Juda, Levi en Benjamin bewoond. Wel was Levi, de priesterstam, ook in het Noordelijke Koninkrijk geweest, doch zoo gauw zich dit rijk had afgescheiden, had de nieuwe Koning onmiddellijk maatregelen genomen, om te zorgen, dat zijn nieuwe rijk niet meer zou staan en niet wederom zou kunnen komen onder invloed van Jeruzalem en de Levieten. Hij had dadelijk tempels opgericht om het symbool van Ephraïm, n.m. den Stier, te doen aanbidden, en had daartoe nieuwe priesters aangesteld — niet uit den stam der Levieten — terwijl hij deze laatsten gauw over de grens naar Juda liet trekken, naar den Tempel in Jeruzalem, trouw als zij waren, aan Jehovah en aan dien Tempel. In het verheidenschte Noordelijke Israël, bleven dus toch tien stammen over — Manasse inbegrepen, welke stammen ongeveer 750 jaar v. C. verbannen zouden worden en waarvan men steeds het spoor bijster zou blijven, daar zij zich zoo zouden vereenzelvigen met de heidenen. Hun diepere aantrekkingskracht tot God zouden zij echter houden, welke zich zou manifesteeren in treklust, ineen geografisch zoeken naar betere condities, naar een beloofd land. Hoe is het nu gegaan met een door enkele eeuwen van misère verbeterd Israël ? Laten wij eens een blik slaan in het Oosten waar een dergelijke geschiedenis zich nog herhaaldelijk onder onze oogen afspeelt. Er is een heidensch volk. Er komt een Mohammedaan,, een koopman b.v. Hij huwt eene vrouw uit dat volk. Zij en de kinderen worden Islam. Ook sommige familieleden en vrienden. Na verloop van jaren wordt de man het Hoofd van zijne omgeving. Zijne nakomelingen, min of meer van gemengden bloede, hebben veel kans op een vorstentitel. Maar in het geval dat wij nu behandelen, schijnen bepaald de stammen en bloc den Kaukasus te zijn overgetrokken, den Arrarat te zijn gepasseerd, althans, hun karakter en namen hebben zij in Europa gebracht, evenals veel van hun taal, overleveringen, veldteekens enz. Het tegenwoordige Europeesche ras, het Kaukasischeras, iszondertwijfeleenkruising van de toen bestaande rassen bij de Kaspische zee — de nakomelingschap van Japhet, zoo men wil — met Israël. En onder I s r aë 1 i e t i s c h e vorsten en onder Israëlietische priesters hebben zij'zich ontwikkeld, zijn zij groot en talrijk geworden, en zijn zij gaan trekken, en zouden zij Europa bevolken iedere stam op zijn plaats. Wordt dus door Angelsaksische onderzoekers betoogd, dat de Britten de afstammelingen zijn van het verbannen Israël, de Duitsche geschiedkundige Felix Dahn, moet daar niet veel van hebben. Hij zegt : „Dillettantische Verirrung, welche die Germanen zu Semiten macht, kommt nicht im Frage." Dit aplomb schijnt ook niet geheel misplaatst. Beide soort geleerden konden rekening gehouden hebben met de Kruisingswaarschijnlijkheid. De Joden zouden ongeveer 150 jaar later verbannen worden en wel naar Babyion. Een gedeelte zou evenals de Israëlieten in Assyrië — onmiddellijk afvallig worden. Deze kruising zou een machtig volk worden in Babyion. De Joden echter, die hoog genoeg stonden om trouw te blijven aan Jehovah, zouden terug worden gevoerd naar Jeruzalem. Die verbasterde Babylonische Joden zouden uit den aard der zaak dezelfde geschiedenis hebben te doorloopen als de tien stammen. Ten tijde, dat zij weer ontwaakten voor het Hoogere, zouden ook zij gaan trekken, en tijdens die volksverhuizingen zouden die volkeren zich onderling mengen, Israël en Juda. Ten laatste is over het bevolken van. Europa door het heidensche Klein-Israël voorloopig nog iets anders te zeggen. Het heeft op twee manieren plaats gegrepen, n.m. ter zee en te land. De stam Dan leefde op zee, was een zeemansvolk. Nauwelijks was Palestina veroverd en onder de verschillende stammen verdeeld, of Dan, de energieke, de verschrikkingsaanjager, de wreéde, verklaart al dadelijk, dat zijn portie hem te klein is. Zijn stam begint terstond een vreedzame bevolking af te loopen, om daarna in het veroverde landje te gaan wonen. Evenals de Phoeniciërs deden zij verre scheepsreizen. Zong niet reeds Debora, dat in een zeker gevecht Dan mankeerde, omdat hij op zijn schepen was ? Eene eigenaardigheid van Dan was om al zijne veroveringen te herdoopen met een naam, waarin het woord „Dan" voorkwam. Maar over die zeekolonisatie, waarover heel wat bekend is, en die vooral Brittanië en Scandinavië (ScanDANavië) aangaat, zal hierin niet verder worden uitgeweid. DE KELTEN De eerste bewoners van Europa, waar rekening mede te houden is, waren de Kelten. Als een langzame golf vloeiden zij over het nog woeste land henen. In den loop der eeuwen zouden er nog andere golven volgen, w. o. die der Germanen, waarbij de Gothen o. a. gerekend worden. Een juiste grens tusschen die drie golven te trekken is niet goed mogelijk, geen geschiedschrijver heeft daarin klaarheid kunnen brengen. Zij loopen te zeer dooreen. Met behulp van een Hebreeuwsch woord komt eenige klaarheid. Het woord : „P h a i 1". Alle Joden en Israëlieten, die ooit hun beloofde land hebben verlaten, waren op de hoogte van de verschillende beloften aan hun volk gedaan. Zij zelf waren immers kinderen der Belofte, kinderen van Isaak, in wiens naam zij zich immers mochten noemen ? Want Isaak beteekent „lachen", het blijde accepteeren van die belofte, het was van de oudste tijden af bekend. In Gen. 17 : 2 lezen wij daarover : „Ik zal mijn verbond stellen tusschen mij en tusschen u en Ik zal u gansch zeer vermenigvuldigen, zie... . gij zult tot een vader van menigte der volken worden en ... . Ik zal mijn verbond oprichten tusschen Mij en tusschen u en uw zaad na u in hunne geslachten, tot een eeuwig verbond, om u te zijn tot een God, en uw zaad na u." Dat steeds van de oudste tijden af steenen teekens werden opgericht, als altaren, of gedenkteekens voor de Beloften, kunnen wij overal in den Bijbel terugvinden. De Steen was het centrale punt, waar men zich het Verbond herinnerde, het heilige Centrum. Jesaya beschrijft (9 : 5) ons het geloof in de vastheid van die rots der Belofte, als hij zegt: „een zoon is ons gegeven, men noemt zijnen naam Wonderlijk (Raad, Sterke God, Vader der eeuwigheid, Vredevorst). Der grootheid dezer heerschappij en des vredes zal geen e i n d e z ij n op den troon van David en in zijn koninkrijk, om dat te bevestigen, en dat te sterken met gerichte en met gerechtigheid, van nu aan tot in eeuwigheid toe." Dat Wonderlijke beloofde Rijk, die beloofde Heerschappij nu wordt genoemd: „P h a i 1", en hoe nauw dat Phail-rijk samenhangt met den Steen wordt duidelijk, als men leest hoe dezelfde profeet zegt : „Daarom alzoo zegt de Heere, Heere : Ziet, Ik leg eenen Grondsteen in Zion, eenen beproefden Steen, een kostelijken hoeksteen, die wel vast gegrondvest is . . . ." (28 : 16). Het is duidelijk, hoe de verheidenschte Groot-Israëlieten die Beloften van vader op zoon doorgaven. Het toekomstige Beloofde Zion, het Rijk van den Beloofden Steen, was het Wonderlijke Phailrijk. Hoever dit volk ook zou afwijken van de hoogere spiritu- eelere opvatting Gods, het Geluk, dat hun beloofd was, zouden zij nooit vergeten, de groote Belofte. De afstand van Assyrië en Babyion tot benoorden de Kaukasus is ongeveer even groot, als die van Amsterdam naar Parijs of Berlijn. En de verloren stammen hadden verscheidene honderden jaren den tijd om zich uit te breiden, eer zij zouden gaan „Volksverhuizen". In de dagen dat het proces begon te eindigen van het dienen van vreemde goden, in de dagen, dat de spiritueele tendens in die volkeren weer de overhand begon te krijgen en bovenkwam en het verlangen machtig werd naar de schoonheden van het hun bij overlevering bekende Beloofde Land, begonnen zij, diehetmeestopenwaren voor die feitelijk hoogere aandrift, te „trekken" om dat land van Belofte te vinden, en om dat Koninkrijk te stichten, dat zon zijn: HetBeloofde Gods koninkrijk van den Steen, en zij die het eerst onder weg gingen, noemden zich Phailten, Waelten, Gaelten of Kelten Zij, de Kelten, behooren tot het verloren Israël en zouden den Grondslag vormen van de Bevolking van Europa en dit was de drijfveer van de verhuizing der „Voortrekkers". De naam van „de mannen van den steen" vinden wij nog overal terug in Europa, b.v. in Wales, Gallië, Westphalen, Phaillanders (Vlaanderen-Flanders) en ook in Nederland als b. v. in Waal, Walcheren, Terschelling (Ish-, het Hebreeuwsche woord voor Man, Mensen; Ish-gael-ing) enz. BERIYTH Het Hebreeuwsche woord Beriyth is weer een van die woorden, waarvan de studie tot verrassende gevolgtrekkingen aanleiding geeft. De beteekenis is „Verbond". Het Verbond van God met Abrahams nakomelingschap was Beriyth. De Hollandsche Bijbel geeft het woord onvertaald, (Richt. 8 : 33 en 9 : 4). De Priesters, of liever de Priester-Aanvoerders der Kelten werden genoemd de Byriethan, de mannenvanhetVerbond. Zij waren het Hoofd van de Stammen en Families, die zich door Europa zouden voortbewegen op zoek naar het hun beloofde rijk. Op de meest onverwachte wijze vinden wij ook dit woord bij de volken terug. In de eerste plaats als Barrit, Bard, d. i. Priester. Het verhes,! ï T tBt tijd6n Zijn o^spronkelijke beteekenis en de Bard wordt allengs de zanger en daalt van zijn standpunt af. In de tweede plaats als Brit. De „Britten" van het heden noemen zxch nog steeds naar hun Keltische Aanvoerders van het Verbond. Op den weg van Oost naar West waren overal afdeehngen achtergebleven; wie den Zoeklust het beste manifesteerde, was het best open voor de „Covenant". Aan de Kusten van de zee was dus het beste gearriveerd. Maar zii die het allerbest luisterden naar den Hoogeren Drang, waren die mannen, die den grooten oversteek maakten. Zij voelden dat het een noodzakelijk iets was wederom het oude achter zich te laten en „uit te komen" en zich af te scheiden, al vertaalden zij die impuls op hun manier n.m. door een geografische verplaatsing van hun lichaam. Als wij het woord Beriythan op zijn Engelsen uitspreken, dus door de th eenigszins in te slikken, komen wij tot Bri'n Uit dit woord Bri'n is ongetwijfeld ontstaan het zoo welbekende woord : baron, de oude aanvoerder, de oudste titel van den adel. Wij vinden het woord Brin terug in allerlei plaatsnamen b. v. Brandenburg (Brinnaburg), in Brunswijk en aan de mondingen van de groote rivieren, die NW stroomen naar het land der Britten. Aan de monding der Elbe ligt Brunsbuttel, Bri'nsBothal en Bothal is het Hebreeuwsche woord voor altaar offerplaats. Misschien vinden wij het terug in Bremen aan den mond van de Wezer, Brinmen. Wij vinden het zeker terug aan den mond van den oorspronkelijken Rijn, waar later een Romeinsch kasteel verrees, het Huis te Britten. Het wordt duidelijk dat de koningen van de oude Galliërs, die Rome verwoestten niet den naam, maar den titel voerden van Brennus, en hoe ook in de sage van den heiligen graal, deze in bewaring werd gegeven aan den Ridder Brun, aan een Man van het Verbond, welke den Graal naar Brittanië zou voeren. Een beter licht valt nu op de kwaliteit en het karakter van een der eerste twee Nederlandsche vrijheidshelden n.m. Bnnio. Dit was wederom een titel en niet zijn naam, hoewel die titel reeds erfelijk schijnt te zijn. Zijn vader werd immers reeds als hoofd van de Kimbren beschouwd en had in die hoedanigheid reeds Keizer Caligula uitgelachen, toen deze op het strand een zijner beruchte dwaasheden uithaalde. De zoon was dus eigenlijk baron van de Kimbren (later Kinheimers). Honderden jaren later vinden wij een ander geslacht, dat hoofd van de Kennemers is, de graven van Brederode. Zou dit niet eene aanwijzing zijn, dat de ruïne van Brederode de plaats is, waar van de oudste tijden af de Br in van de Kennemers zijn scepter, zijn roede zwaaide ? Zou Brederode niet beteekenen : Brittanroede ? De Brederodes hebben eene overlevering gehad, die hun voor de ware graven van Holland hield. Zoo schijnt nu het oorspronkelijke Hollandsche Gravenhuis gesproten uit den stam van Brinio; later moge een zoon uit het Hollandsche Huis wederom de Brederode gebouwd hebben. Het wapen van Brederode is de Hollandsche Leeuw, de wapenkreet „Holland". Wij komen hierop terug en zullen dan zien, dat reeds in Keltische tijden de Leeuw het standaardteeken van Holland was en het teeken van Brinio geweest moet zijn. DE GERMANEN Hebben wij de Kelten herkend als de voortrekkers van het verheidenschte ras van Israël, — de moederstammen zouden zich na dien voortrek eerst in beweging stellen. Dit was een deel van het volk der Germanen, waarvan de naam vermoedelijk hetzelfde beteekent als die van hun voorgangers, gaeermannen (gae-kei), dus mannen van den Steen. Karakteristiek van de nieuwe stammen is het vormen van de Gaustaatjes. Is men het tot heden niet eens geweest over de beteekenis van het woord ,,gau", aan de hand van het gegeven, dat de steen als het geheimzinnige centrum werd beschouwd van godendienst, zou men kunnen concludeeren, dat de gau het in platteren tongval uitgesproken bekende woord gae is. De opgerichte steen of paal was nog eeuwen daarna immers het teeken van rechtsmacht, men denke slechts aan het verhaal van Wilhelm Teil. Ook in de heraldiek heeft de paal deze beduidenis gehouden. De Germanen zouden heel Europa overstroomen, de westelijke tak heette de Franken. Maar er zou een afdeeling gaan naar Italië, een naar Spanje, naar Engeland, Scandinavië enz. Ieder Volk scheen zich te vestigen op eene aangeduide plaats. De derde golf, die Europa overstroomen zou, was die der Gothen. Zij zouden als het ware de bevolkingen aanvullen en completeeren ; overal zouden zij hun bloed en hun invloed brengen. Er schijnt een geestelijk vacuüm geweest te zijn in het gemoed van Israël, dat de Gothen slechts konden opvullen. Volgens de Germaansche mythologie stamt dit volk af van de Jothen, de halfgoden uit Jothenheim. Eenvoudiger kan het eigenlijk niet gezegd worden, dat wij hier te doen hebben met de verbabyloniseerde, verheidenschte Joden, de stammen van Juda, Levi en Benjamin. En wel van „hun overblijfsel", dat zich weer aan het oprichten was, om eene roeping te gaan vervullen. Om verscheidene redenen is het ontwijfelbaar dat de Joden en de Gothen een en dezelfden zijn. Eén van die redenen zal hier besproken worden, en de andere komt later. Zou een menschenziel ooit kunnen hopen op de capaciteit de volheid Gods te kunnen begrijpen (welke volheid is uitgedrukt op 12 wijzen) als zij drie van die wijzen totaal miste ? Moest die vermenging van die twaalf capaciteiten niet teweeggebracht worden om den kiem te construeeren van de capaciteit van het begrijpen van de Volledigheid ? Moest Israël dan niet gekruist worden met Juda ? Gebeurde dit niet dan zou immers Israël steeds gedoemd blijven blind te zijn voor de roeping van Juda, Levi en Benjamin, en hoe zou dan ooit het toekomstig beloofde Rijk van den Steen, van den spiritueelen Steen, kunnen begrepen worden. Lezen wij, wat de Profeet Ezechiel over het één worden van de beide volken Israël en Juda zegt (37 : 16 en v.). „Gij nu, menschenkind, neem u een hout, en schrijf daarop: Voor Juda, en voor de kinderen Israëls zijne metgezellen (dus Levi, Juda en Benjamin, zijne metgezellen uit Groot-Israël) ; en neem een ander hout, en schrijf daarop : Voor Jozef, het hout van Ephraim, en van het gansche huis Israëls, zijne met- gezellen (de federatie der 10 stammen van Klein-Israël). „Doe gij ze dan naderen, het een tot het ander, tot een eenig hout en zij zullen één worden in uwe hand. „En wanneer de kinderen uws volks tot u zullen spreken, zeggende : Zult gij ons niet te kennen geven, wat u deze dingen zijn ? Zoo spreek tot hen : Alzoo zegt de Heere, Heere : Ziet, Ik zal het hout van Jozef, dat in Ephraim's hand geweest is, en van de stammen Israëls, zijne metgezellen, nemen, en Ik zal deze met hen voegen tot het hout van Juda, en zal ze maken tot een eenig hout, enzij zullenéén worden in Mijne hand. „Spreek dan tot hen : Zoo zegt de Heere, Heere: Ziet, I k zal de kinderen Israëls halen uit het midden der Heidenen, waarhenen zij getogen zijn.... enz ij zullen niet meer tot twee volken z ij n." Die voorspelling is niet opgegaan in die eeuwen voor Palestina, want alleen de Joden kwamen voor een gedeelte terug uit de verbanning, en Israël bleef zoek. Maar toch zijn de woorden van dezen profeet vervuld, en wel voor het eerst tijdens de Groote Volksverhuizingen. En die voorspelling is op het punt in onze tijden op onverwachte manier en op veel breeder schaal wederom in vervulling te gaan. Hoewel dus in Europa in ieder volk de capaciteit was ontstaan, om uit te kunnen groeien in den loop der tijden tot een hooger bewustzijn van de volheid van God, zoo zullen wij toch zien, dat de verschillende volkeren hun karakteristiek, n.m. die van de stammen Israëls, hebben gehouden, en deze karakteristiek is zoo frappant scherp onderscheiden, dat de gedachte zich opdringt, dat zij bij volle bewustzijn naar de plaatsen zijn getrokken, die zij nu nog innemen. Indien dit niet het geval is, dan grijpt ontzag ons aan voor de kennelijke Leiding, waaronder al onze daden plaats vinden. Hoe het zij, het is bekend, dat de oude Keltische Druiden een geheime leer hadden en een groot samenhangend priesterschap vormden. Weber-Baldanus zegt hierover in zijn Weltgeschichte: „Die Priesterschaft der Druïden umfaszte ganz Galliën und die Britischen Insein mit einem gemeinsamen religiös-natio- nalen Bande." Hij noemt echter ook Spanje enduidtden hoek van de Noordzee bij Bremen aan als hetcentrum. „Die Druïden waren nicht nur Pfleger, Verkündiger und Lehrer des Glaubens, die Darbringer der Opfer, die Kenner der heiligen, den Göttern wohlgefalligen Religionsgebrauche. Sie waren auch Gesetzeskundige, Richter und Aerzte und überhaupt die Trager des gesammten geistigen Lebens der Nation. Sie bilden einen festgeschlossenen Stand .... mit Geheimlehren. Ook hieruit kan de conclusie getrokken worden, dat het voornaamste volk aan de Noordzee woonde, en het kan geen wonder zijn, dat in dat hoekje een oud gebruik in eere werd gehouden, dat andere gedeelten van Israël nalieten, n.m. om zich te blijven noemen : kinderen der Belofte, dus Isaakzonen, Saxones, Saksers. Het weglaten van de eerste letter (I) is bij het noemen van een naam een nog hedendaagsch Oostersch gebruik. Geen mensch zal b.v. spreken van Istamboel.x) De naam Isaksunnia is met tallooze varianten te vinden in de oudste gegevens in het Oosten, op steen. Poole geeft een lijst uit, waaruit blijkt dat de Beth-Sakai (Huis van Isaak) een van die variaties is, evenals Saac-sena, Esakska, Saxo enz. Welnu die Saksers woonden dus eerst in Holstein, welks oude naam is Oltsaxia. Daarna trok een gedeelte over naar Brittanië en de rest vestigde zich meer in Midden-Duitschland. (In het tegenwoordige Saksen, zegt Felix Dahn, zijn vele Slavische elementen gekomen). Welnu, die hoek bij de Noordzee (met het middelpunt Helgoland) kan reeds om verschillende redenen beschouwd worden als het voornaamste voorloopige Koninkrijk van den Steen, en wel in de dagen, dat de Angelen, de Friezen, de Chauken en de Saksers daar woonden, welke in den Romeinschen tijd tezamen genoemd werden de Ingaevonen of ook Ingveonen. Wij zullen hierop later terugkomen, en eerst overgaan tot een vluchtig exposé van de geschiedenis van Europa sedert de Invoering van het Christendom. Wij zullen dan waarnemen, ) De vroeger besproken Angelsaksische geschiedvorschers breken geheel met de tot dusverre gehuldigde opvatting dat de Saksers zich noemden naar een kort scherp voorwerp, een z.g. Sahs, die zij verondersteld waren steedste dragen. Het komt schrijver voor dat sah en de woorden zaag (Hollandsen) en saw (Britsch) verwant zijn en dat 't scherpe voorwerp dus moeielijk den naam van dezen Volksstam geweest kan zijn. hoe ook deze geschiedenis in twaalven te verdeelen is, en hoe bij elke periode een nieuw volk de leiding heeft en de mentaliteit vertoont van den overeenkomstigen stam van Israël — terwijl, alsmen de merkwaardige overeenkomst heeft gezien van de congruente psyche, het de moeite waard wordt eens te kijken of de tegenwoordige Volkeren van Europa ook nog den naam dragen van hun verre stamvaders in Israël. HOOFDSTUK IV Algemeene Geschiedenis DE EERSTE VIER VOLKEN Het eerste Europa was het Romeinsche Europa. De stichters van Rome, die zich ongeveer 750 jaar voor het begin onzer jaartelling vestigden op de beroemde zeven bergen, hebben hun omgeving zoo gedomineerd, dat eenige honderden jaren later de bekende wereld Romeinsch was. De geest van die oude Romeinen representeerde en domineerde alles wat er in die dagen in den menschelijken geest te koop was. De groote macht van Rome was het gevolg van den geest van blind vertrouwen en gehoorzaamheid. Het tijdperk en het volk was en is nog beroemd door zijn kunstenaarszin, zijn aanbidding van vormen en zijn vormendienst. De oude Romeinen hadden een ziel voor zuiver materialisme. Jakob zegt van Ruben (Gen. 49 : 3) : Gij zijt mijn eerstgeborene, mijn kracht en het begin mijner macht, de voortreffelijkste in hoogheid en de voortreffelijkste in sterkte. De toestand van het Romeinsche Rijk voldoet aan die karakteristiek. Dat rijk, die mentaliteit, eindigt, zooals het verhaal van Ruben eindigt. Ruben beklom zijns vaders bed en pleegde overspel met Bilha. Er staat niets geen commentaar op dit verhaal, dan : En Jakob hoorde het.... Welnu, de beteekenis van die geschiedenis is natuurlijk deze : die mentaliteit van materialisme, van blind geloof, zou rijp worden en zich stellen in Gods plaats; daar zal die geest zich afgeven met den geest van materialiteit, van timiditeit, vrees, verschrikking (Bilha) en het gevolg daarvan zal zijn zoo'n zelfverwoesting, (materialisme-verwoesting) dat het gereinigde bewustzijn van Waarheid en Liefde weer gezien en erkend zal worden. Door deze karakteristiek is Rome verwoest geworden. Mozes zegt van de gezuiverde idee ,,Ruben" : Dat Ruben leve en niet sterve, en dat zijn lieden van getal zijn. De geschiedenis van het Christendom, d. i. van de ontwikkeling van de ziel der Menschheid, begon in het Romeinsche Rijk. Constantijn de Groote gaf in 313 bij het Edict van Milaan den Christenen geloofsvrijheid. Het was jammer voor de kwaliteit van het Christendom, dat Keizer Theodosius de Christelijke Kerk in 380 tot Staatskerk verklaarde. Uit de overeenkomst van de woorden Ruben en Rome en uit de beide mentaliteiten, meent schrijver te mogen concludeeren, dat de stichters van Rome zoons van den stam van Ruben zijn geweest. 2de stadium Het Romeinsche Rijk zou worden opgevolgd door het Frankische Europa, de Franken zouden het regeeren, de stichters van het nieuwe Christenrijk van Karei den Groote. Uit de geschiedenis van de Franken ziet men hun mentaliteit. Deze is het dagen van het hoogere bewustzijn van het Christendom, het doorbreken van de hoogere idee, de alles overwinnende hoop. De mentaliteit, die in de grootte van het getal der belijders heil zag en winst en niet in hun spiritualiteit en waren godsdienstzin. Met bloed en geweld zou Karei zijn Christenrijk stichten. Het was de keus : dooden of doopen. Ter eere van dit Christendom liet hij een waar bloedbad aanrichten onder de Saksers, op één dag werden er voor onchristelijkheid 4500 onthoofd. Tallooze andere oorlogen werden met hetzelfde doel gevoerd. De Simeon-mentaliteit, — om veel heil te zien in het getal — is volgens Jeremia de mentaliteit van het Veldhoen (17 : 11). Hij zegt althans : ,,Gelijk een veldhoen eieren vergadert, maar ze niet uitbroedt, alzoo is hij die rijkdom vergadert, doch niet met recht ; in de helft zijner dagen zal hij dien moeten verlaten, en in zijne laatste een dwaas zijn." De Franken hebben diezelfde eigenschap op een frappante manier. Bij het uitbreiden van het Christendom kwam dit even sterk naar voren als onder Napoleon ; ook nu schijnt de geest van het veldhoen weer slachtoffers te maken onder de Franschen. David wist het beter. Hij vergeleek zich ook bij een veldhoen (i Sam. 26 : 20), maar als de „ontrefbare". De Franken moeten leeren dat „het de Geest is, die levend maakt." De Esprit van Frankrijk is ontrefbaar en onoverwinnelijk. De groote oorlog bracht die kwaliteiten schitterend aan het licht. Men zou zoo zeggen, dat het Hebreeuwsche veldhoen en de Gallische haan nog wel in de verte familie van elkaar zullen zijn. Zij zijn althans het symbool van eenzelfde karakteristiek. Karei de Groote opende in 800 deze periode. 3de stadium Het derde Europa is het Levi-Europa, het kerkelijk Europa, de tijd, dat de groote ijver voor het Christendom zegevierde. Van deze periode en de Frankische zegt Jakob : ,,Simeon en Levi zijn gebroeders, hunne handelingen zijn werktuigen van geweld. Mijne ziel kome niet in hunnen verborgen raad," m. a. w. God, Liefde, Waarheid heeft niets te maken met uwe handelingen. „Mijne eer worde niet vereenigd met hunne vergadering." Mozes zegent echter den gereinigden Levi, de gereinigde ijver voor God, Waarheid. Het Levi-Europa werd gesticht door Paus Nicolaas I (858— 867), toen de Paus Karel's kleinzoon uit genade zou kronen. Uit de woorden van Nicolaas tegen Karei den Kale, dat deze zijne berispingen moest verdragen, zoo als Job de tuchtigingen Gods, — blijkt dit. De Leviperiode was ook zeer ongezuiverd en hing van intriges en vergif aan elkaar; hij zou spoedig overgaan in het 4de stadium, dat van Juda, met Duitschland, het Heilige Roomsche Rijk, als vertegenwoordiger. Het was Otto de Groote uit het Saksische Huis, die in 962 de „Duitsche Koningswaardigheid" vereenzelvigde met het algemeen Christelijk en Kerkbeschuttende Keizerschap. Echt middeleeuwsche idealiteit ligt aan die vereeniging ten grondslag. De machtigste wereldlijke vorst — zoo was de bedoeling, moest zich aangorden, om de opperpriesters der Christenheid te schragen. (Dr. van Gelder, Alg. Gesch.). Zooals de Bijbel zegt, dat uit Juda de groote loutering ZOU plaats vinden, zoo moest uit Duitschland de groote kerkereiniging komen. In Saksenland zou die tot uiting komen. Het „Looft den Heere" werd wederom gevoeld ; de groote kerkhervorming had plaats. De Duitsche mentaliteit was geroepen om — evenals vroeger de Joodsche — voort te brengen het bewustzijn van een beter idee van „het Vaderschap van God". En nadat de Duitsche ziel deze prestatie geleverd had, tot opbouw van de wereld, zou het Duitsche volk eene geschiedenis tegemoet gaan, geheel identiek aan die van Juda, uit den ouden tijd. Een langzame maar zekere bloei van het materialisme zou zich ontwikkelen. Geboren met de capaciteit den Vader te kennen en te eeren, en Hem trouw te zijn, werd die kwaliteit omgezet in trouw aan een landsvader. De trouw aan God werd trouw aan den zelfgeschapen halfgod. Vandaar het betooverende, hypnotische verlangen van aanbidding van een persoon, grootheid, macht, kultur, schittering, het pompeuze. De Duitsche geest zag met razernij van angst in het Westen groeien een democratische wereld van naar vrijheid strevende indidviduen. Met ontzetting werd waargenomen, dat die menschen niet zoo licht te mesmeriseeren waren voor per'soonsaanbidding. In 1775 werd in Duitschland door Mesmer het naar hem genoemde Mesmerisme uitgevonden, wel een bewijs dat „gedachtenoverbrenging" op de massa aldaar scherp is waar te nemen, gemakkelijk gaat. Wij zien hier één van de redenen ontvouwd van den oorlog, de botsing van het autocratische verlangen anderen te regeeren en van het verlangen naar individueele zelf verantwoording. Het is niet te onpas om te zien hoe de Bijbel dit geval behandelt. De Israëlieten leefden individueel onder hun Richteren, totdat onder Samuel de geest vaardig onder hen werd om ook een koning te benoemen. Had tot dusver de Israëliet individueel geleefd en zich zelf dagelijks voor den Hoogsten Rechter gesteld, zoodat hij gedwongen was naar zijn eigen geweten te leven .... dit was nu niet zoo heel gemakkelijk, en zij prefereerden, dat een ander voor hen ging denken en handelen en de verantwoordelijkheid zou dragen. Zij vroegen dus een koning. Samuel, die hen doorzag, waarschuwde hen voor de gevolgen, zeggende dat de koning mettertijd zou bezitten, wat nu het volk bezat, en dat, terwijl zij nu vrije mannen waren, ongetwijfeld die vrijheid zou worden ingeboet. Neen, maar, zeiden de Israëlieten, wij willen toch een koning hebben, om maar vooral verschoond te zijn van alle zelfverwijt, zelfrichterij en zelfverantwoording. En zoo geschiedde. Het feit, dat in Duitschland de Democratische gedachte heeft postgevat, is een bewijs, dat men er weer individueel wordt, is een bewijs, dat de Duitscher iets meer van God gaat zien. Jakob zegt van Juda : „Juda, gij zijt het, u zullen uwe broeders loven, de scepter zal van Juda niet wijken, totdat Silo komt" (De Groote Trooster, waarvan Jezus sprak, dien Hij zenden zou, n.m. den Geest der Waarheid, dus nooit een mensch, maar een Begrijpen). (Wij halen hier alleen den Bijbel volkenkundig aan, en zullen het niet hebben over de geestelijke beteekenis van Jakobs woorden.) Alle vorstelijke families in Europa zijn inderdaad uit Duitschland d. i. uit Gothische Huizen gekomen en dit is ook normaal, omdat dit volk de drager is van de idee van het hoogere vaderschap. De Gothen hebben den kroon gedragen in alle Europeesche Rijken. In Holland b. v. werd die geïmporteerd door de Noormannen-Graven, in Engeland door Willem van Normandië, den Veroveraar. Het Duitsche volk heeft de schoonste roeping. Niet om dierlijken, magnetischen moed ten toon te spreiden, maar als het volk, dat van huis uit de bewaarder is van diepen moreelen moed. En die zal zich slechts manifesteeren, als het volk zijn waanideeën van halfgoden — in welken vorm ook — weet af te leggen. Wanneer men de opvoeding van den Duitscher nagaat en b. v. de geschriften van Dahn leest, dan staat daar vrijwel rondweg, dat de keizer en de adel afstammen van de halfgoden. Het is die suggestie die zich zelf verwoest, daar dit natuurlijk de Israëlieten zijn, en de Duitscher opgevoed is om speciaal op dat volk diep nedèr te zien. Men zegt, dat een Prins van Pruisen onlangs als manifestatie een tweeregelig versje neerschreef van dezen inhoud : Wil Siegfried leven Moet Juda sneven. In de kortheid hiervan zit groote verdienste. Het zal moeilijk vallen een krachtiger Leuze te vinden, voor een prettiger, Godwelgevalliger Programma. Want, als dit bericht juist is, heeft deze Hohenzollern, bij afwezigheid van den ex-keizer, hoogepriester van den ouden Duitschen autocratischen geest, hier — evenals 2000 jaar geleden een andere Hoogepriester — per ongeluk een groote waarheid gezegd, n.m. Wil Vrede leven, Moet de oude materieele Gothische mesmeriseerende denkwijze sneven. Het is echter niet de zuivering van Juda alléén, die in deze dagen plaats vindt. De Jothen hebben met zich medegebracht den geest van Babyion, en zij zijn o. a. vaderen van ons allen, van alle blanke rassen. Alle volkeren dragen dien geest nog in hun gemoed. Van dien geest is Duitschland het paladium. Het is juist in dezen tijd dat in deze Babylonische opvatting een keerpunt komt: De pas gevonden Relativiteitstheorie van E i n s t e i n verklaart de Materie zoo relatief, dat zij niet meer substantieel is. Deze theorie is inderdaad de „eene steen", die aan den modernen geestelijken toren van Babel ontbrak, en wij mogen het Duitsche disciplinaire vernuft zeer dankbaar zijn dat het er steeds op uit was de zinnenwereld zoo stelselmatig te organiseeren. Want dank zij Einstein, zien wij nu Satanas in al zijn breedte, diepte en hoogte voor ons, n.1. de attractie van het relatieve, welke in vijandschap is met haar tegendeel : de attractie van het Geestelijk Reeële, de Waarheid. Is het dan een wonder, dat een volk, hetwelk zijn kracht vond in het aanbidden van materieele kracht en materieele menschen, nu in elkaar zinkt ? En het behoeft niet te denken aan een wiederauferstehung op de oude manier. Er is gelukkig iets mooiers voor hen weggelegd. Laten wij lezen, wat Mozes van deze mentaliteit zegt. Een gebed toepasselijk voor dezen tijd : . „Hoor, Heere, de stam van Juda, en breng hem weder tot zijn volk (tot de andere stammen van Israël). Zijne handen moeten hem genoegzaam zijn, en zijt Gij hem eene hulp tegen zijne vijanden (den Babelgeest, het materialisme, het mesmerisme)." Laten wij allen weten, dat in de ziel van Duitschland sluimert die mentaliteit, waarvan rechtens het Duitsche wapen het symbool behoorde te zijn, de Leeuw van Juda, d. i. moreele moed. DE TWEEDE VIER VOLKEN 5de stadium Ieder zal begrepen hebben, dat het volk van Dan (zeekolonisatie) het volk der Dannemarke, de Dannebrog, is het volk der Denen. De sage zegt dat Dan in den Sont slaapt. Maar Dan zal nooit meer opstaan. Jakob zegt, dat Dan een slang, een sliert is langs den weg. En inderdaad op twee wijzen heeft Dan steeds zijn weg geteekend.' Door brand, verschrikking, moord en verwoesting ; en door zijn Dan-naam te geven aan elke kolonie die veroverd werd. De oorspronkelijke Dangeest kan moeielijk in het beloofde Jeruzalem komen. Maar de Denen kunnen tevreden zijn de taak van Manasse te kunnen vervullen, zooals reeds voorspeld is in Ezechiël 48, versus Openbaring 7, waar de poort van Dan veranderd is in die van Manasse. Dan, werd voorspeld, zou een Rechter zijn in Israël. Als wij bedenken, hoe onlangs in deze tijden, waarin iedere natie getoetst wordt naar zijn karakter, Denemarken vrijwillig afstand heeft gedaan van zijne koloniën, dan is het wel een bewijs, dat de oude Dan dood is, en de Denen in de glorie van Manasse hun roeping zullen gaan volmaken. Dan heeft zich zelf inderdaad „gericht", is zijn oude „Dan"geest, van magnetische overheersching „vergeten", en is dus Manasse (vergetelheid) geworden. Hun geschiedenis is bekend. Zij waren de veroveraars van de kusten van Europa, de groote vijanden van het Christendom, de energieke verschrikkingsaanjagers van voor 1000 jaar. Onder Knut den Groote in 1025 treedt Denemarken op den voorgrond. Mozes zeide van Dan : Hij is een jonge leeuw (in zijn jeugd zal hij zijn wreedheid bot vieren, niet wetende wat goed of slecht is). „Hij zal uit Bazan voortspringen." Dit is conform met het bovenstaande, want Bazan is Manasse, en dit blijft dus over. 6de stadium Naphtali (Iberia, Spanje en Portugal) De mentaliteit van Naphtali is nog niet ontwaakt voor de Waarheid, maar is toch reeds weggebroken van den Dangeest, het staat als het ware tusschen Dan en de Waarheid in. De „worstelingen Gods" maken dat Naphtali de overwinnaar is op de lagere geestelijke tendenzen, hetgeen dan ook Spanje's taak zou zijn, door het bastion te zijn van het Christendom tegen den Islam. Nog sterk behept met den Danschen overheerschingsgeest en ondernemingslust, waren de Spanjaarden en Portugeezen waardige opvolgers van de Denen in het veroveren van de wereld, zoodat Keizer Karei de Vijfde reeds kon verklaren, dat in zijn rijk de zon niet onderging. De worstelkwaliteit laat zich onderkennen in de energie om alle veroverde volken te bekeeren, om de neertrekkende tendenzen in andere rassen te overwinnen en te blijven waken tegen eigen val, tegen het zelf verheidenscht worden. Dan-achtig wreed is de Spanjaard nog altijd. Slechts in den geest van dit volk kon het mogelijk zijn een inquisitie in te stellen, slechts dit volk zou kunnen juichen bij de autodafé's en nu nog genoegen hebben in de stierengevechten. Een van Dan's zonen heet op zijn Hebreeuwsch „Haast", zijnde dit een logische uiting van de Dan-energie. Het is helaas interessant te zien, hoe in dit opzicht Rachel's worstelingen een bijzonder succes hebben gehad ! want Naphtali, het volk van „manana", heeft niet bijzonder veel last van die eigenschap Jakob zegt van Naphtali: „Hij geeft schoone woorden." Men behoeft niet zoo heel erg op de hoogte van Spanje te zijn, om tot de conclusie te komen, dat de Spanjaard niet gelukkig is zonder ten hemel reikende plannen, maar het is even merkwaardig, hoe de uitvoering nog al eens op zich laat wachten. Het blijft bij schoone woorden, chateaux en Espagne. Mozes zeide : „Bezit erfelijk het Westen en het Zuiden." De stam van Naphtali heeft aan die order gehoorzaamd en heeft zich in het Z.W. gevestigd. Is de gezuiverde mentaliteit van dezen stam niet de Wachter aan het Zuiden d. i. tegen het lagere, en is zij niet tevens een voorbeeld van voorwaarts worstelen ? Het fond van den bekenden Spaanschen trots is nu te zien. Elke mensch, die in zich zelf een nedertrekkende tendens heeft overwonnen, richt zich op in een gevoel van trotsche meerderheid. Als Rijk ontstond Spanje in ongeveer 1492 onder Ferdinand van Arragon en Isabella van Kastilië en wel door den val van Granada. 7de stadium GAD De Slaven zijn uit den stam van Gad. Evenals Gad zijn zij weggebroken, en hebben zij zich de meerderen getoond van de Oostersche slaventendens, van de Oostersche opvatting van den medemensen. Daarom moet Gad ook in het Oosten wonen van Europa, als de groote Waker tegen die tendens. Door de ziel van Gad te begrijpen, wordt zeer helder wat er op het oogenblik eigenlijk gebeürt in het Bolsjewistische Rusland. Evenals Lea in staat was tot het schijnbaar dolzinnig experiment, dat indruischte tegen alle bestaande opvattingen en verstand, doet de Slavische ziel dit nu weer. Deze wil bereiken het wegbreken van alle slavengedachte, van het oude bewustzijn van geestelijke en wereldlijke autocratie ; zij is instinctmatig overtuigd den juisten weg te bewandelen naar het Betere en heeft de overtuiging zich zelve ten koste van het eigen lijf geweld aan te moeten doen om zich te beteren. Doch dit is slechts de hoogere „drijfveer" van wat nu in Rusland voorvalt. Het is als het ware de godsdienstige factor in de hedendaagsche gebeurlijkheden, de ruggegraat ervan. De „materialistische geest" komt ook hier den boel op zijn kop zetten, om het tegendeel te bewerkstelligen, van wat eigenlijk de bedoeling is. De „vleeschelijke" geest spreekt: neder met het hooeere. in plaats van „omhoog met het lagere", waar toch de hooge bedoeling is om gelijkheid te verkrijgen. De hang opwaarts wordt verdraaid in de typische mineurhang bij het Slavische volk. De Rus verbastert nu zijn heilige aandrift, om „Alle menschen broeders te maken", door dit hals over kop te willen doen, en daardoor te komen tot een zuiver materieele verwoesting. Niet-Slaven, dat zijn de andere blanke stammen, behoeven niet bang te zijn, dat het Bolsjewistische Idee ooit bij hen zal zegevieren. Want de Godsdienstige stimulans, de heilige ruggesteun, ontbreekt bij deze volken. Maar daarom zou men wel last kunnen hebben van het communisme, waarover later. Jakob zegt: Aangaande Gad, „eene bende zal hem aanvallen ; maar hij zal haar aanvallen in het einde", m. a. w. Een ieder zal de verbasterde Gadtendens veroordeelen, maar de gelouterde Gad-overtuiging van „Universeele Broederschap" zal tenslotte overwinnen. Door deze eigenschap der Slaven zal later dan ook Oost en West één worden. Mozes zegt : Gezegend hij, die aan Gad ruimte maakt. Hij woont als een oude leeuw en verscheurt den arm, ja ook den schedel, m. a. w. die broederschap-idee, zoo oud als de wereld, zal ten slotte overwinnen, ten koste van alle „Kracht en Intellect." Onder Iwan werd Rusland ongeveer 1500 een groote staat. Volgens de geschiedenis is het allereerste begin van Rusland het vorstendom Novgorod. In dit Nieuw-Garad, zal waarschijnlijk moeten gevonden worden het nieuwe Land der Gadareenen. 8ste stadium ASER De stam van Aser — het ligt voor de hand — is het volk dat de Asen als goden zou aanbidden, de Zweden (Sueven). Zooals beschreven stond, zou Aser het type zijn, dat aangewezen was om de groote wachter van de opwaartsche tendens te zijn, de groote wachter aan het Noorden. En inderdaad leert de geschiedenis, hoe de ziel van de Zweden in vuur zou komen, toen die opwaartsche tendens in gevaar kwam,* toen in den dertigjarigen oorlog het noodig was het Protestantisme te redden. Jakob zegt: Zijn brood zal vet zijn, d. i. Aser zal in ruime mate het brood der Waarheid eten, de Zweedsche ziel heeft de capaciteit Gods woord in zich op te nemen. Mozes zegt : Aser doope zijnen voet in olie, d. i. zijn gangen zullen geïnspireerd zijn. „Ijzer en Koper zullen onder uwen schoen zijn." Geologisch gesproken is dit zeker waar, maar uit ander oogpunt beteekent dit : krachtig en duurzaam en schoon zal de mentaliteit zijn om het hoogere te bewaren. „Uwe sterkte zal zijn gelijk uwe dagen", d. i. hoe ouder uw volk wordt, des te meer zult gij u ontplooien, des te sterker zult gij leven uit den Geest. Evenals Aser na Gad, werd het Rijk Zweden geboren na Rusland, en wel ongeveer 1520 onder Gustaaf Wasa. HOOFDSTUK V DE FRIEZEN EN BATAVEN 9de stadium Issaschar d. i. Ish-sachar of zoon des loons Wij zijn gevorderd tot het volk van Nederland. De stam van Issaschar is het volk der Friezen. De moeielijkheid, die hier rijst is, dat in den Bijbel de twee Stammen van Issaschar en die van Zebulon geheel door elkander worden behandeld. Daarom'lijkt het de beste oplossing eerst de eene, daarna de andere — vluchtig —, en hen beiden daarna gezamenlijk uitvoeriger te behandelen. Als wij ons te binnen brengen onder welke gemoedsstemningen Issaschar geboren werd, dan kunnen wij ons voorstellen, hoe Jakob op het einde van zijne dagen tegen dezen zoon zou zeggen (Gen. 49 : 14) : „Issaschar is een sterk gebeende ezel, neerliggende tusschen twee pakken." De ezel is een lastdier en in het Oosten zoo goedkoop dat een ieder al gauw in staat is om er zich een aan te schaffen. Geen democratischer dier denkbaar, en wel juist omdat het even goed gebruikt werd door koningen, priesters, profeten, richteren, als door den geringste .Volgens de wetten van Mozes moest het eerstgeboren mannetjesveulen gelost worden, evenals dat het geval was met den eerstgeboren menschenzoon (Ex. 13 : 13). De karakteristiek, die Jakob dan ook van de mentaliteit „Issaschar", d. i. van de Friezen, geeft, is merkwaardig scherp. Het koppige komt geheel naar voren, waar hij den ezel laat nederliggen tusschen twee pakken, d. w. z. tusschen twee vrachten, tusschen twee taken. Evenals Lea al zooveel achter zich had gelaten en overrompeld werd door hare kwade eigenschappen, hadden ook de Friezen al een heel Europa achter zich, om daarna als een echte ezel te weigeren het laatste pak te dragen, het laatste stuk van den weg af te leggen. De Friezen, die aan de N.W. kust van Europa waren beland, weigerden den — in die dagen grooten — oversteek te maken naar De Eilanden. Maar zij zouden nederliggen tusschen twee pakken en zouden de basis worden, van waaruit het volk zou uittrekken, de Britten, de Angelen, dat een hooger peil zou weten te bereiken. Uit de Friesche kust heeft die uittocht plaats gehad, evenals uit het Friesche karakter het democratische Engeland zou kunnen oprijzen. De Fries staat op zijne vrijheid, als geen ander volk, maar hij zal dienen onder cijns, zijne democratische ziel zal zich laten ringelooren door de oude macht van stijfhoofdigheid. Omgekeerd in de betere beteekenis zal de Friesche ziel zich van de oudste tijden af steeds vrijwillig geschaard hebben onder den cijns van een volk, dat een hooger idee zou hebben van God, en dat ook weer uit die Friesche basis was opgebouwd. „Toen hij de rust zag, dat zij goed was, en het land, dat het lustig was, zoo boog hij zijnen schouder om te dragen, en was dienende onder cijns." Lea had niet vol gehouden tot het einde toe, de wateren waren over haar bewustzijn geloopen. Issaschar had niet de hoogere aandrift gevolgd die zegt : „Gaat uit het midden van hen en scheidt u af", een bewustzijn, dat in die dagen alleen nog door geografische verplaatsing werd begrepen. Deze karaktertrek kwam weer geheel naar voren bij het prediken van het nieuwe Christendom. Dien stap wilden zij niet nemen. Bonifacius werd bij Dokkum vermoord. Maar zij waren het eenige volk op de aarde, waar de Democratie gehandhaafd werd, waar de minste even vrij was als de Hoofdeling en even veel rechten had ; zij waren het eenige volk, dat nooit gebogen heeft onder het juk van adel en geestelijkheid, waar geen lijfeigenschap of hofhoorigheid heeft bestaan. De vrije Fries, was hun eerenaam. Mozes zegt: „Verheug u Issaschar over Uwe hutten", over uwe verschillende woonplaatsen, houdt uw karakter hoog in verschillende landen, woonplaatsen, omstandigheden, bewustzijnen. Het eerste koninkrijk der Nederlanden was het koninkrijk der Friezen onder het huis van de Radbouds. Het volk strekte zich uit van het Zwin (een klein riviertje op de plaats, waar nu de grens loopt van Belgisch-Vlaanderen en Zeeuwsch-Vlaanderen) tot aan de Konge-Aa, de grens met Denemarken toe. Sommigen zeggen, dat het Friesche volk zich uitstrekte tot aan Duinkerken. Waren zij in die voorspoedige dagen dan toch niet onder „cijns" van eene vrijwillige dienstbaarheid ? Dat zullen wij later zien. Wij zullen dezen verloren stam Israëls beter herkennen, als wij weten, dat „Fara" het oude woord is voor „Geslacht". De oorspronkelijke officieele naam van dit volk moet geweest zijn F a r a-I ssaschar. Spreken wij dit op zijn Friesch uit, dan hoort men Fariesaka, Fryske, De Friezen. Van de Heraldiek van Israël zijn verschillende teekens bekend, o. a. de Man, de Leeuw, de Adelaar, de Stier, de Pijlen, de Ezel, de Eenhoorn, de Wolf enz. Elke stam had zijn teeken. Zijn er in de Friesche Heraldiek nog bekende wapens met een Ezel ? Zijn er nog families, die koppig genoeg zijn geweest, dit ongure symbool van onze voorouders door de eeuwen heen hoog te houden ? x) Mogen wij dan de hoogere bedoeling van den Ezel even naar voren brengen. Laten wij ons te binnen brengen, wat ongeveer negentien eeuwen geleden door het sterfelijk oog aanschouwd werd te Jeruzalem, en wat reeds door Zacharia (9 : 9) voorspeld was, dat zou gaan gebeuren, n.m. dat wat beschreven is in Johannes 12 : 15. „Vrees niet, gij dochter Zions. Zie uw Koning komt zit- ) In de Mei-aflevering van het genealogisch tijdschrift „De Nederlandsche Leeuw" werd de velgende vraag gesteld: ..Ezelsooren". Is het iemand bekend om welke reden in vele Duitsche en meerdere Hollandsche wapens helmteekens voorkomen met ezelsooren ? Is er soms een legende aan verbonden? tende op het veulen eener ezelin" ; want (14) .. .Jezus vond eenen jongen ezel, en zat daarop en hij reed op dien ezel Jeruzalem binnen. Een scherper beeld kan niet gegeven worden, een helderder les niet bestaan. Eere aan het heilige teeken onzer voorvaderen, het wapen der Democratie. Want deze les zegt: De Christus, de volmaakte Godsuiting, kan slechts in zijn rechtmatig bewustzijn van Vrede binnen gaan, indien gedragen door de Democratische Gedachte. Het veulen der ezelin moest gelost worden door een lam. De gereinigde, verhevenste idee van dienen onder cijns is het Lam, dat geen andere Autoriteit boven zich erkent dan den Vader, de Liefde, de Waarheid. Om nog eens terug te komen op de beteekenis van den Ezel. Die les dan, die de Meester ons gaf, werpt een vreemd licht van ontzetting op den grooten oorlog van onzen tijd, die immers, op het slagveld uitgestreden, nog steeds krachtig wordt voortgezet „in de lucht" — in der menschen „denken". De Centrale Rijken onder leiding van de Autocratie van Duitschland hebben hun best gedaan hun met ijzer beslagen voet te zetten op den nek van de Democratie, die de drager moetzijnvandengrootenTrooster, dien Jezus ons beloofd heeft te zullen zenden, het Heilige Begrijpen. Zij hebben wederom getracht te beletten een anderen intocht in het Spiritueele Jeruzalem. De nakomelingen der Gothen hebben precies herhaald wat zich voor negentien eeuwen in Palestina afspeelde. Duitschland is aan het ontwaken. Nog onzeker staat de oude Germaansche democratische geest op zijne voeten : het is de zich louterende Juda, voor wien zijn broeders wederom diepen eerbied en ontzag zullen hebben, die bezig is zich op te richten .... en die daartoe in de gelegenheid moet worden gesteld. ZEBULON 10 de stadium Tot goed begrip van zaken zullen wij kort den stam van Zebulon volgen in Palestina. De karakteristiek van dit volk is reeds begrepen uit de enkele woorden er aan gewijd in de beschrijving van het Patriarchale huishouden. Zebulon's symbool had moeten zijn : een verheffing, een haven of een strand, welke alle drie even moeielijk als zinnebeeld te voeren zijn. In het grondgebied van den stam lag de Thabor, hun heilige plaats, het geestelijke middelpunt van de gansche landstreek van Galilea. Issaschar's grens liep o. a. ook tot dien Thabor. Deze berg werd beschouwd als een rustige plaats, waarop men — mensch blijvende — het best Goddelijke inspiratie kon krijgen, het best God kon zien. Zebulon, zagen wij vroeger, was die zoon van Jakob, die begiftigd was met het mandaat van de Almacht van Liefde. Die Thabor was daarvan het symbool. Het symbool van het verhevenste in Zebulon's ziel van Goedheid. Laat ons eenige Thaborverhalen naslaan. De Israëlieten waren onderworpen door een Heidensch vorst. Debora, de Profetes, zeide aan Barak (Richt, 4) om mannen op den Thabor te Verzamelen als voorbereiding voor Israëls overwinning. Zoo trok Barak van den berg Thabor af en tienduizend man achter hem (15). En de Heere versloeg Sisera (den vijand) met al zijne wagenen en het gansche heerleger, door de scherpte des zwaards, voor het aangezicht van Barak. In 1 Sam. 10 staat te lezen hoe Saul door den laatsten der Richter en, Samuel, aangewezen werd als toekomstig koning van Israël en hoe hij zich naar den (5) heuvel Gods moest begeven, bij Elon-Thabor, waar hij een hoop profeten zou tegenkomen, van de hoogte afdalende, die zouden profeteeren (6). „En de Geest des Heeren zal (dus op den Thabor) vaardig worden over u, en gij zult met hen profeteeren, en gij zult in eenen anderen man veranderd worden." Ook Hosea (5) gebruikt den Thabor als het beeld dat het hoogste bewustzijn van God vertroebeld is geworden. Hij noemt die vertroebeling een uitgespannen net op Thabor. In het Nieuwe Testament (Matth. 28 :4) lezen wij, hoe Jezus zijne discipelen naar dien Berg in Galilea verwijst, naar de plaats, waar het wederom mogelijk zal zijn, na al de geestelijke stormen, te voelen, dat Gods Liefde nog steeds zeer dichtbij is, en waar Jezus zich zou voorbereiden tot zijn gang naar Bethanië, waar alles, wat materieel aan Hem was zou verdwijnen, waar alles wat Relatief aan Hem was, plaats zou maken voor de Realiteit der Waarheid, van Geest. Is het een wonder dat de stam van Zebulon, d. i. de stam der Verheffing, zich zou gaan noemen naar de daadwerkelijke Verheffing, den Thabor, hun Heiligdom, en dat zij zich heetten de B a r (= zoon) Thabor? En, niet waar Bataven, gij hebt begrepen, wie die B a ( r) t a b o r zijn ? Mozes zegt van Issaschar en Zebulon : „Zij zullen de Volken tot den berg roepen". Het is de voornaamste opdracht, die staatkundig aan Nederland gegeven is. De volle beteekenis zal zich hieronder ontvouwen. Het uur begint aan te breken, dat ook ons volk getoetst zal worden, om een moeizamen tocht te maken bergop. Het gewicht van een gansche wereld ligt Nederland op de schouders en moet naar boven worden gedragen. Debora zong (Richt 5 : 18) : „Zebulon, het is een volk, dat zijn ziel versmaad heeft ter dood." Zal de Richteres in onze ziel dat weer moeten zingen ? ,,Er is niets bedekt, dat niet zal ontdekt worden, en verborgen, dat niet zal geweten worden." De tijden zijn blijkbaar rijp. Door den grooten oorlog hebben de stammen Israëls zich geïdentificeerd. Ook de opdracht voor Nederland is glashelder. In onze handen ligt een formidabele Macht, om de wereld uit den chaos te verheffen. Maar eerst zullen wij doorgaan met de Friezen en Bataven, en het is interessant te zien hoe nauwkeurig de Bijbelvoorspellingen uit zijn gekomen. Boven stelden wij ons immers de vraag of het eerste Nederland, het oude Friesland, dan niet had gediend onder cijns ? Uit de mondelinge volksoverleveringen weten wij, hoe een koningszoon uit het Oosten landde aan de kust van hedendaagsch Friesland, eene stad — de oude koningsstad Stavoren — stichtte, en hoe die prins de stamvader werd van den Frieschen koningsstam van de Radbouds, Adgil, enz. Wat waren dat voor menschen, die stichters van Stavoren — anders dan Ish-Thaboren, Prinsen van Zebulon. Zijn niet Friezen en Bataven, van onder tot boven, steeds één geweest ? In vroegere tijden waren zij reeds samen een type ; wij zagen het boven, n.m. het type van Eenheid van en in Israël. „Zebulon zal aan de haven der zeeën wonen, en hij zal aan de haven der schepen wezen : en zijne zijde zal zijn naar Sidon." Dat Nederlanders aan de haven der zeeën wonen, behoeft geen commentaar. Dat zijne zijde oorspronkelijk was naar Sidon, d. i. naar de haven van Dan, de kust der Denen is ook duidelijk, vooral als wij weten dat van overoude tijden de Friezen zich steeds hebben weten te handhaven tegen de Denen, en dit nog doen, zooals men kan lezen in de hedendaagsche Sleeswijk-Holsteinkwestie. Om niet van Pan-Frisianisme verdacht te worden, wordt herhaald, dat de Bijbel zegt : „Issaschar zal zich verheugen in zijne „verschillende woonplaatsen"." Ook overdrachtelijk gesproken, is het welbekend, dat Zebulon de haven zou zijn voor al degenen, die gekweld zouden worden op de woeste zeeën van het gedachteleven der natiën, zoodat Nederland van huis uit de schuilplaats is voor de verdrukten en slachtoffers van eigen en anderer fouten. Van Nederland uit werd steeds troost en daadwerkelijke hulp gegeven aan de ellendigen en vervolgden in de wereld. Nederland was de Haven voor Hugenoten, Koningen, Bannelingen, Joden. Het belangrijkste in zijn gevolgen zou zijn de gastvrijheid, verleend aan de Engelsche Brownisten, de z.g. Pilgrimfathers. Oogenschijnlijk een zaak van geen gewicht, zou dit naderhand blijken van de grootste wereldbeteekenis te zijn, omdat, zooals wij later zullen zien, die Pilgrims, de afgescheidenen van de Engelsche Kerk, de Vertegenwoordigers waren van de doorbrekende Manasse-mentaliteit. Zij, de stichters van Nieuw Engeland, zouden hun onzelfzuchtigen, zuiver Christelijken geest weten te doen eerbiedigen over het geheele vasteland van Amerika, hetgeen mettertijd zou blijken te zijn de groote kracht om de heele wereld te veranderen. Zooals reeds oppervlakkig besproken werd, zou Engeland het meest idee hebben van God als Waarheid. Het hoogste en zuiverste Engelsche Godsbewustzijn van die dagen was bij de Pilgrimfathers te vinden, en dit is de groote eer voor Nederland, dat het in die eeuw daadwerkelijk de rol heeft gespeeld van te zijn het moderne Galilea, waar de best Christelijke gedachte tot rust kon komen en zich kon voorbereiden tot den grooten stap naar de Nieuwe wereld van Vergetelheid, van Manasse. „Zij zullen den overvloed der zeeën zuigen en de bedekte verborgen dingen des zands." Nederland is hier duidelijk de vertegenwoordiger van Lea, de vrouw, die „regel voor regel" haar ziel had opgebouwd. Deze doorzettende geduld-capaciteit kwam bijzonder tot zijn recht om „dijk na dijk" te leggen en het land op de wateren te veroveren. Met recht voert dit volk heerschappij over de wateren. Zij zuigen nog steeds metterdaad de zeeën weg. Zij leggen zich niet bij den schijn neer, en zien onder de waardelooze, bedekkende laag den goeden ondergrond. De overvloed der zeeën werd weggezogen, polder na polder ontstond. Zebulon, het volk der „Verheffing", zou alleen in staat zijn, en had onmiskenbaar den hang zich, een land op te bouwen, zich uit en boven de wateren te verheffen. Diezelfde qualiteit vertoont zich in onze vestiging in Indië, waar de perfecte ziel van een sympathiek volk verzwolgen was onder de zeeën van Magnetisme, Mesmerisme. Ook hier zou Nederland zeggen: „Tot hier toe en niet verder." Aan de Nederlandsche ziel is de vaste macht gegeven het ware, het goede onder het bedekkende oppervlak te zien „Daar is wat grootsch te doen," zeide Jan Pietersz. Coen. ,,Verheugt u, Zebulon, over uwen uittocht." Verheugt u Nederland, dat gij van uw strand durft uitvaren, handelend, koloniseerend — daarna op de spiritueele zeeën van menschelijke gedachten, om u daarboven te verheffen en weder de Haven te zijn. Verheugt u, dat uw ziel zal voortleven in andere landen, in andere volken, Zuid-Afrika, de Vereenigde Staten, Indië, enz. „En zij zullen de volken tot den berg roepen ; daar zullen zij offeranden der gerechtigheid offeren." Die kwaliteit kwam steeds uit, als ons volk, tegen de overtuiging van de gansche wereld in, front dorst maken tegen partijdige rechtuitlegging en zich steeds hield aan datgene wat goed en recht was in zijne oogen. Heeft Nederland dan zoo weinig last van den Tegenstander, de naar omlaag-trekkende tendens ? Die heeft bij ons de uitwerking, precies zooals ze verwacht kan worden : de macht van het Goede wordt eerst goejig, en ten slotte totaal op zijn kop gezet en gedegenereerd tot de mentaliteit van „Jan Salie". Nu vastgesteld is, welke verloren stammen van Israël voortbloeien in het Nederlandsche volk, is het van belang ons af te vragen, wie de „Chauken" kunnen geweest zijn, die in de dagen van Germanicus (14—16 n. C.) woonden in het tegenwoordige Oost-Friesland, tot ongeveer de Elbemonding, terwijl de Friezen er toch eigenlijk ook woonden. Waren die Chauken Friezen ? Het moet wel, want benoorden de Elbemonding woonden weer Friezen, tot aan de grens van Denemarken toe. Als wij ons afvragen, hoe een Romeinsch veldheer aan een naam van een stam kwam, dan is dit toch zeker door te vragen. En wat zal hem geantwoord zijn, misschien in het dialekt der Bataven, die immers, evenals reeds in Galilea het geval was, echt breed en plat spraken, en die steeds van de a een ao maken : De stam van Chauka, van Ischaoka. De naam schijnt inderdaad dezelfde als Issaschar, maar een weinig platter uitgesproken. Waar de Chauken zijn gebleven is schrijver onbekend. Zooals gezegd behoorden zij met de Saxones, de Friezen en de Angelen tot het rijk der Ingavonen. HERALDIEK Op den tocht van de Israëlieten van Egypte naar het beloofde Land, marcheerde Israël in een vierkant, drie stammen aan elke zijde, de Levieten met de ark in het midden. Issaschar, Zebulon en Juda behoorden bijeen. Tezamen hadden zij het gemeenschappelijke veldteeken van den Leeuw. (Zoo behoorden ook bijeen : Ephraim, Manasse en Benjamin, onder het teeken van den Stier ; waarvan later zal worden ingezien, dat het zeer belangwekkend is). Die leeuw van de eerst genoemde stammen was de Leeuw van Juda. Toch had iedere stam nog zijn apart wapen. Dat de Friezen niet erg gebrand kunnen geweest zijn op den Ezel laat zich wel hooren. Dat de Bataven moeielijk een Berg of een Strand of een Haven als embleem konden voeren is ook duidelijk. Begrijpelijk is het dan ook, dat Zebulon den Leeuw als wapenteeken heeft gehandhaafd, en begrijpelijk is ook, dat de allereerste bewoners dezer gewesten, het Zebulongedeelte der Beth-ombri, Kumbree, Kennemers, de Keltische voortrekkers van den stam der Bartabor, een Leeuw voerden als hun heilig veldteeken. De Bataven zouden naderhand hetzelfde teeken met zich voeren. Het oude wapen van de Bri'n van Kennemerland is dus de Leeuw geweest, en dit houdt verband met het vroeger beweerde, dat Brinio en zijn geslacht dit veldteeken hadden, en daar Brederode het ook voerde, meende schrijver de mogelijkheid te mogen opperen, dat het oorspronkelijke Hollandsche Gravenhuis een huis van Zebulon is geweest. De Gothische Noormannen, die Nederland hebben geregeerd, moeten echter wederom op hun beurt, dus voor de derde maal, een Juda-leeuw hebben meegebracht. Het zal wel de beste staatkunde in die dagen geweest zijn, dat de Judafamilie der Noormannen en de Bataafsche Zebulonfamilie der oude vorsten vereenigd werden door huwelijken. Het begint inderdaad begrijpelijk te worden, dat de Leeuw het speciale Nederlandsche wapenteeken is, evenals de griffioen (de draak van Dan ?) het is aan de Oostzeekust en de Luipaard aan de Noordzeekust en in Engeland. (Men zie het werk van T. v. d. Laars : Wapens, Vlaggen en Zegels van Nederland). Wij kunnen er hier op wijzen, dat de leeuw van Nassau in deze gewesten, in het Oosten, in Gelre verscheen — 675 — even voordat de leeuw van ons vroeger koningshuis, dat der Shtaboren, verdween door de vlucht van Radboud voor het Christendom. Haast veertien eeuwen heeft Nassau hier gewoond en een deel van of geheel ons volk vertegenwoordigd, de traditie van onze volksziel schitterend gerepresenteerd. Drie van de Godsperiodes van den groei van Israël, — als men wil vier —, zijn door Nassauers ingeluid, door mannen, die ten koste van zichzelven, zich ter dispositie wisten te stellen van den groei der Menschheid, om deze te bevorderen en te leiden. Op verschillende gronden lijkt het onwaarschijnlijk, dat de Loevestein eerst van betrekkelijk jongen datum is. Het punt, waar de wateren van wat later zou zijn Frankrijk en Duitschland één werden, was te bijzonder, om daar niet in den Keltischen tijd een steenen altaar op te richten, voorzien van het symbool van den betrokken stam, een Leeuwensteen. Als men zich herinnert, dat de Keltische priesters een geheime leer hadden en onderling over geheel Europa precies wisten, wat de stammen deden, dan lijkt het meer dan aannemelijk ook op deze gronden, dat een geïnspireerde Priesteraanvoerder bij de samenvloeiing van Waal en Maas een heiligdom bouwde als symbool van de taak van den Zebulonstam : Het Handhaven der Eenheid, als het ware toen reeds uitdrukkende de roeping van ons volk, die eerst nu in deze dagen helder begint te worden afgeteekend: Eenheid te brengen in de gedachtenstroomingen van Duitschland en Frankrijk ; van Juda (Centralen) en Israël (de Geallieerde Volken) en van Joden en de andere blanke rassen ; van Christendom met Islam ; van het Oosten met het Westen. Opdat die gedachtenstroomingen, wanneer één geworden, vreedzaam zullen kunnen vloeien naar het strand van den Oceaan van Oneindigheid, Westwaarts, naar den Vrede. Men weet dat Duitschland of liever het Heilige Roomsche Rijk, dadelijk het embleem overnam van het keizerlijke Rome, van Byzantium, den zwarten adelaar, het teeken van de autocratie. De Leeuw, die daar feitelijk thuis behoort, werd weggedaan, en het wordt tijd dat hij terugkomt op zijne plaats, het symbool van moreelen moed, het symbool voor Jezus. Wat Nederland betreft, werd zijn Leeuw reeds tijdens de eerste Kruistochten officieel Leeuw van Juda genoemd. Het land heeft dit teeken steeds gehandhaafd. En het is een zware verantwoordelijkheid die het daarmede op zich heeft genomen. BRITTANNIË ii d e stadium Bij de bespreking van het woord Beriyth én elders is reeds gebleken, dat in het Noordwesten van Europa een Rijk was ontstaan. Het herbergde o. a. de Angelen. Het is besproken, hoe de priesters hun families en stammen dwars door Europa hadden geleid naar deze plaats, waar dus — want dat was hun doel — verondersteld werd dat het „Beloofde Koninkrijk van den Steen" zich bevond. Tacitus schrijft 99 n. C. in zijn Germania, dat er drie soorten van Germanen waren, n.m. die aan de zeekust, delngavonen, ten zuiden daarvan de Herminonen, ten Westen de Istvaonen. De eerste naam moest schrijver treffen in verband met de Israëltheorie. De naam van den god der Germanen was I n g w e ; dit in verband gebracht met het welbekende „gae" en de verbasterde uitspraak van vonen voor Ban-ners of banbewoners, d.i. gebied of rechtsgebiedbewoners, leverde op de afleiding IngG a e-B a n, God-Stee n-R echtsgebied. Het Beloofde Koninkrijk van het verloren Israël schijnt dus gevonden, het Heilige Land. Bij de Noordzee was dit Rijk van den Godssteen gesticht. De bewoners waren dus de M a n n e n van den Godssteen of de Godsmannen. En als wij ons herinneren dat het Hebreeuwsche I s h beteekent man of mensen dan was de naam van dat volk : I n gG a e 1-1 s h, de Engelschen of Godssteenmannen. Die Angelen, die Ing-Gaelen zouden oversteken naar Brittanië. En wat was ook weer de Belofte op de stammen van Jozef ? Dat zij het godsmandaat hadden waaruit de nieuwe steen Israëls zou gevonden worden. Uit dien hoofde is het logisch dat zij zich naar dien steen noemden. De stammen van Jozef, Ephraim en Manasse, de godssteenmannen, „de Engelschen" bij uitnemendheid, zijn dus gevonden. Het waren deze menschen, die zich ook Saxones noemden, zonen der Belofte. Merkwaardig mag het heeten dat de stam van Ephraim, den ouden Stieraanbidder, zijn wapenteeken niet bewaard heeft, echter nog steeds den bijnaam heeft gehouden „John Buil". Ook de Eenhoorn in het Britsche wapen is afkomstig van Jozef, symbool van de Waarheid, die zegevieren zal. In de richting N.W. loopen door de voormalige Ing-gaelban de rivieren Aller en Wezer. Op het punt, waar een voorde in den Aller is, dicht in de nabijheid van de plaats, waar deze laatste rivier in den Wezer uitmondt, lag en ligt nog een groote steen, een oud-Germaansch Heiligdom, in den volksmond Logensteen, in hedendaagsch officieel Duitsch nog Lugenstein geheeten. Om dat Heiligdom ontstond reeds in overoude tijden het stadje Verden, genoemd naar die voorde in de rivier, waardoor men dien Steen kon bereiken en op dien Lugenstein werd nog tot in den tijd der Nieuwe Geschiedenis recht gesproken. Zonder twijfel was de naam van dien steen in den Heidenschen tijd niet Lugenstein, en is die naam daaraan gegeven bij de invoering van het Christendom, ter bestrijding van bijgeloof. Nu werd tijdens die invoering van het Christendom door Karei den Groote in zijn strijd tegen de Saksers het allereerste in Verden een kerk gesticht, en een Bisdom ingesteld. Dit doet het vermoeden rijzen, dat in Verden het bolwerk was van het heidensche Saksendom, dat de heiligheid van dien Steen al heel groot moet geweest zijn. De concrete orders van Karei den Groote moeten geweest zijn : a. Verslaat de Saksers en bekeert hen, b. Neemt de heilige stad Verden en sticht er het eerste bisdom, c. Verklaart den Godssteen tot Leugenstéen. En als men leest, hoe in dien grooten vrijheidsoorlog der Saksers, die — individueel levende, ongeschoold en ongedrild — het tientallen jaren hebben uitgehouden tegen Kareis georganiseerde legers, tot zij het eindelijk moesten opgeven onder Widukind en ook alweer in Verden het groote voorbeeld diende te worden gesteld om te dooden, wie niet wilde gedoopt worden, waardoor 4500 Saksers vermoord werden — dan wordt de voornaamheid van den „Godssteen" zoo duidelijk, dat wij Jen meenen te mogen herkennen als, ,den Hoeksteen van het Kijk Zion , het godsrijk, gesticht door Israël onder leiding van den stam Ephraim, die, verheidenscht als hij was, die belofte meende vervuld te zien door een grooten kei als hoekLand ^ IngaevonenriJ'k te verklaren, van het Heilige Vandaar schijnt dus de langzame, moeielijke geschiedenis van een nieuw Groot-Israël te beginnen. Wij kunnen kort zijn met de beschrijving van de beide stammen van Jozef, omdat de voorspellingen zoo frappant duidelijk zijn en omdat wij hieromtrent kunnen verwijzen naar de tngelsche en Amerikaansche literatuur. „Jozef is een vruchtbare tak aan een fontein, elkeen der takken loopt over den muur." Dat het Britsche volk „vruchtbaar" is, wie zal het ontkennen. Zijne Koloniën zijn overal, alle afscheiding is overbrugd Zij zelf het Bijbelvolk bij uitnemendheid, hebben den aandrang elk volk, dat heriditair niet tot Israël behoort, te drinken te geven van den „fontein". De groote zendingsbeweging gaat uit van het Britsche volk. Zij h e e t e n immers nog Volk van het V e r b o n d. Uit Jozef-Manasse moet zelfs de groei plaats vinden tot mi de nog onbekende Oneindigheid, want in Manasse zou de „Spiritueele Steen" ontdekt worden. „De schutters hebben hem wel bitterheid aangedaan, en beschoten, en hem gehaat, maar zijn boog is in stijvigheid gebleven, en de armen zijner handen zijn gesterkt geworden door de handen van den Machtigen Jakob, daarvan is hij een herder, „een steen Israëls"." De kracht des Geestes heeft overal vijanden te overwinnen n.m. de overtuigingen van den „Tegenovergestelden geest".' Het betere is steeds gehaat van het booze, maar hoe sterker het Booze wordt — hoe hooger het onkruid opwast — hoe hooger ook het koren zal groeien, de kracht tot weerstaan, waardoor de overwinning van den Geest verzekerd is, In dezen oorlog kwam die zegening op het hoofd van Jozef uit. J Jozef zal een herder zijn van de overige stammen. Uit Manasse zal de gedachte doorbreken, die de Herder zal zijn der Wereld, de geestelijke steen. „Zijn land zij gezegend van den Heere.... van het uit- nemendste des Hemels en van het uitnemendste der aarde.... en van God." Niemand zal ontkennen dat de Angelsaksers meer gezegend zijn dan welk ander volk ter wereld. Vooral nu komt dit tot zijn recht. . Wat er bovendien ooit van een Brit te zeggen valt, hij is, evenals zijn groote voorvader, altijd hoog genoeg, om grootmoedig te zijn voor zijn geslagen vijanden. Dit is geen pleidooi voor de houding der Britten indenZuidAfrikaanschen Boerenoorlog. Maar de onafwijsbaarheid van het goede, dat zal voortspruiten uit het samengaan van Boeren en Britten is duidelijk. Eene compleetheid wordt verkregen als deze beide rassen schouder aan schouder gaan. „Hij heeft de heerlijkheid des eerstgeborenen zijns ossen." Dit is een zinspeling op het symbool van Ephraim, den Stier, den Overwinnaar van moeielijkheden. „En zijn hoornen zijn hoornen des Eenhoorns. Met dezelve zal hij de volken samenstooten tot aan de einden des lands." . De Britsche eenhoorn heeft materieel gesproken inderdaad dat werk achter zich. Maar overdrachtelijk heeft deze zegening meer waarde, want dan leest het zich: met den voorhoofdshoorn der Goddelijke Intelligentie zal al het volk der wereld overtuigd worden en overwonnen worden. Dit slaat dan weer op de erfenis van Manasse. „Deze zijn nu de tien duizenden (de tien stammen) van Ephraim, en deze zijn de duizenden (de stam) van Manasse." Dit nu is de belofte op de verschillende Christelijke Europeesche volken en het is de Belofte op de Afgescheidenen van de Europeesche Volken (Amerika, enz.). Of wel : Dit is de Belofte op de Tien-eenheid en de Belofte op de Een-tienheid van de Israëlziel. Het schijnt wijs te zijn, als de oude wereld van Europa zich op de hoogte tracht te stellen van het Hoogste van wat er in de ziel van Amerika omgaat. Het moet trachten dit te begrijpen. Men zal moeten toegeven, dat Gods belofte wel vervuld wordt in deze dagen voor het Angelsaksische ras. Misschien schijnen zij iets van God te begrijpen, dat den bevolkingen in Europa ontgaat. Als de Lezer vraagt: heeft de Britsche Ziel dan geen last van den Tegenstander ? dan kan het antwoord kort zijn, want het ligt nog steeds opgesloten in het zinnetje : „Geef mij toch van uws zoons dudaim." DE GESCHIEDENIS VAN BRITTANNIË—NEDERLAND Alvorens over te gaan naar Manasse en de andere kinderen van Jakob, die nog niet besproken zijn, schijnt het goed uit de geschiedenis de verhouding van de Britten en de Nederlanders nader toe te lichten. De Middeleeuwen hebben zich gekenmerkt door een constanten strijd, bij alle Europeesche volken, tusschen Kroon en Volk. Overal zou de Kroon het winnen, doch in twee landen niet, in Engeland en in Nederland. In dit geschrift wordt nooit over Zwitserland gesproken. Volkenkundig kan het beschouwd worden als het „Overblijfsel" van de Stammen Israëls. Het eenige kleine, vrije volk, dat zich dadelijk opwaarts bewogen heeft, naar zijn hooge reine bergtoppen. Het volk, dat de Democratische open tendens sterk in zijn ziel heeft gehad van oudsher. Het type van het verscholen maar hoogere bewustzijn van de menschenziel en dat in de Volheid der tijden, d. i. nu, weer tot zijn recht begint te komen. In Engeland was de Democratie er het eerst bij. De MagnaCharta verzekerde het volk eene vrijheid, voldoende om verder op voort te bouwen. In Nederland echter nam de Democratie de Regeering zelf in handen, het werd Republiek en erkende in 1588 geen souverein meer. De Autocratie had eene waarschuwing gehad. De stem van Friesland had die reeds laten hooren bij gelegenheid van de kroning van den later zoo berucht geworden Filips II. Die waarschuwing had geklonken in het bolwerk van de autocratie van die dagen, de zware impressioneerende mentaliteit van een troonzaal. Het was de gewoonte dat de koning eerst de privilegiën moest bezweren, reeds vroeger door het volk bezeten, om daarna eerst de hulde van de onderdanen te kunnen ontvangen, hetgeen volgens de usance knielende moest geschieden. Het was bij deze voorname plechtigheid dat de afgevaar- digde van Friesland in opdracht had zijn hulde „staande" te brengen. En Gemme van Burmania heeft genoeg overtuiging gehad om dit te doen en om met de woorden : „De Friezen knielen alleen voor God" de toenmalige wereldorde in zijn kern aan te tasten. Het was geen wonder dat Filips Nederland haatte. Over onzen Vrijheidsoorlog behoeft hier niet gesproken te worden. Willem van Oranje en zijn helpers zijn omstraald met onvergankelijke glorie. Het is begrijpelijk, dat het universeele wereldkarakter hooger op moest, dat het wereldbewustzijn groeien zou tot die stadia, waarvoor de twee stammen Israëls : Friezen en Batavieren, het meest open waren ; en Willem van Oranje heeft alles wat hem op aarde lief was en zijn eigen leven weten neer te leggen op Gods altaar. In 1588 zouden Engeland en Holland nog vereenigd zijn bij de overwinning van de Armada. Daarna zullen zij scheiden om elk zijn eigen taak te gaan vervullen, en wij, die nu weten, wat die taak inhield, zullen tot onze verrassing zien, dat geen twee volken zoo eikaars vrienden zijn geweest, als deze beiden, hoewel zij oogenschijnlijk zoolang eikaars bitteren vijand moesten lijken. Wij zullen zien, hoe de Britten, de taakdragers van Michaël, den militanten Aartsengel der Waarheid, en de Nederlanders, de taakdragers van den Aartsengel Gabriël, jm