phïlantiI :-CKE INRICHTINGEN no ïentraal Dureaü• Stadhouderskade 137 20917 STAAT MEN IN RUSLAND AAN FELLE VERVOLGING BLOOT, ALLEEN OM HET FEIT, DAT MEN GELOOVIG IS? XIIDE RADIOTOESPRAAK VAN - Dr. F, J. KROP - IUitga „GELOOF EN VRIJHEID" le Pijnackerstraat 102-106, R'dam Ontstaan en Ontwikkeling van het Moderne Kapitalisme door Prof. HENRI SÉE. Prijs: Gebonden ƒ 2.—. Uitgegeven door N.V. Mij. tot Verspreiding Tan Goede en Goedkoope Lectuur te Amsterdam. Een degelijk boekje, dat, in beknopten vorm, een duidelijk overzicht geeft van het vraagstuk door Prof. Sée aan de orde gesteld en op uitnemende wijze behandeld. Buitengewoon actueel. DE CHRISTELIJKE VERZOENINGSGEDACHTE door Prof. Dr.GUSTAV AULÉN Prijs: Ingen. ƒ 2.80; Geb. ƒ 3.50. Uitgegeven door H. J. Paris, Amsterdam. Dit is een mooi boek. Met fijne gedachten en opmerkingen, die vruchten moeten dragen. De groote tegenstelling: evolutie naar boven óf verzoening, blijft aan de orde van den dag door alle eeuwen heen. Velen weten er geen weg mee. Laten zij het werk van Prof. Aulén ter hand nemen en het zal hun tot zegen zijn. STAAT MEN IN RUSLAND AAN FELLE VERVOLGING BLOOT, ALLEEN OM HET FEIT, DAT MEN GELOOVIG IS ? XIIDE RADIOTOESPRAAK VAN - Dr. F* J. KROP — „GELOOF EN OORLOG" , VIER VOORDRACHTEN OVER HET VREDESVRAAGSTUK door Dr. W. J. Aaiden, Dr. Th. L. Haitfema, Dr. J. R. Slotemaker de Bruine en Dr. J. de Zwaan. Prijs; ƒ i.50. Uitgegeven bij de Uitg.-Mij. J. B. Wolters te Groningen. Wie met z'n tijd meeleeft, moet dit boek ter hand nemen. In de grenzenlooze spraakverwarring onzer dagen brengt het zeker verheldering van begrippen. Vooral ook aan onze zoekende jeugd aanbevolen. „VAN CHRISTUS TOT MARX VAN MARX TOT CHRISTUS" door LEONHARD RAGAZ. Geautoriseerde vertaling door E. Brouwer met inleiding van Mevr. Henr. Roland Holst. Prijs ingen. ƒ 2.50, geb. ƒ 3.25 L?i Uitgegeven door Erven J. Byleveld te Utrecht. Een boek waarvoor alle aandacht wordt gevraagd en die ook verdient. Of alles even helder is en klaar in deze studie? Niet gaarne zou ik het durven beweren. Maar wie den geestelijken strijd onzer dagen meeleeft, kan dit boek niet ongelezen laten. STAAT MEN IN RUSLAND AAN FELLE VERVOLGING BLOOT, ALLEEN OM HET FEIT, DAT MEN GELOOVIG IS? door Dr. F. J. KROP. Twaalfde Radiotoespraak. Naar aanleiding van mijn vorige toespraken is daar inHetHandelsblad een vraag gesteld, die ik niet mag negeeren; waaraan ik, integendeel, hedenavond al mijn aandacht wil wijden. Voorts heeft men, niet in het openbaar, doch in een particulier schrijven, de waarde van mijn gegevens en daarop berustende beweringen min of meer in twijfel getrokken. Zulk een opmerking kon wel van een luisteraar komen, die nog niets deed dan luisteren, doch niet van iemand, die zich vooraf de moeite had getroost, mijn artikelen of brochures te lezen. Verwijzing naar de bronnen acht ik een eerste vereischte voor elk wetenschappelijk man, en ik tracht mij aan dien regel te onderwerpen bij al hetgeen ik schrijf. Maar men houde nnj ten goede, dat ik mijn radiotoespraken niet ongenietbaar maak door een droge opsomming van boeken, brochures en stukken. TAV genre is geoorloofd, heeft een geestig Franschman gezegd, behalve het genre „vervelend"; en niet gaarne zou ik willen, dat een mijner onzichtbare hoorders door m ij n schuld onder het luisteren in slaap viel of, gramstorig, het contact verbrak. Dat in het voorbijgaan. En nu ter zake. De vraag, die aan een ander is gesteld, doch ter mijner intentie, laat zich aldus formuleeren: „Staat men in Rusland bloot aan felle vervolging, zonder eenige politieke aanleiding, alleen om het feit, dat men geloovig is?" *) Natuurlijk luidt het antwoord van den bekenden schrijver der Russische reisschetsen, op die meer dan simpele vraag, ontkennend. GeBjk hij ook „nogal rhetorisch" noemt de stellige bewering van mijn vriend Dr. O. Schabert, „dat het er voor de geloovigen in Rusland, heden ten dage, meer op aankomt manmoedig en trouw voor hun beginsel te sterven, dan voor hun overtuiging te leven". Maar die ontkenning en die qualificatie verliezen onmiddellijk al haar kracht door de volgende regelen: „Al legt de Russische wet de godsdienstvrijheid, d.w.z. de vrijheid van eeredienst, ook vast, zoo stelt zij tevens een reeks beperkingen, waarvan de strekking, de opzettelijke strékking is, om niet slechts de Kerk, doch ook ook den godsdienst zelf aan te tasten. De Bolsjewisten beschouwen den godsdienst in werkelijkheid als een sta-in-den-weg voor het welslagen van de revolutie. Zij zijn er daarom op uit, den godsdienst zelf te ondermijnen. Als diplomatieke tactici laten zij de oude generatie in haar godsdienstige gewoonten onaangetast, doch zij zetten een heele reeks belemmeringen op den weg tusschen de godsdienstige leiders en de jeugd." *) Men leze het ingezonden stukje van Mevr. A. Tjadenv. d. Vlies in Het Handelsblad van Zaterdag 30 Januari en het antwoord van Ph. Mechanicus. Vgl. het artikel van dezen laatste, Karakter en doel der antireligieuze musea, 9 Jan. '32. En verder: „Hieruit moet men besluiten, dat de regeering, ofschoon den eeredienst toelatend, toch van haar machtsmiddelen gebruik, om niet te zeggen, misbruik maakt, om hem de voorwaarden voor zijn duurzame instandhouding en gedijen te ontnemen." Dat zegt reeds genoeg. Neem ik nu voorts het Avondblad van 9 Januari ter hand, dan lees ik o.a.: „De wet waarborgt officieel, zij het onder strenge restricties, geloofsvrijheid; doch practisch gesproken is er van geloofsvrijheid geen sprake en maakt de regeering door haar houding de wet krachteloos." Volkomen juist. Feitelijk maakt men van de volwassenen, die men toch niet meer tot ras-echte bolsjewisten kan omtooveren, stille huichelaars. Ik citeer: ,,De volwassen arbeider uit het oude regime, die bij kerk en geloof is grootgebracht, zou op de vraag: Geloof je in God? steevast ten antwoord geven: In de fabriek niet, thuis wel. De bolsjewisten dwingen in fabriek en werkplaats inderdaad ontzag af voor het atheïsme en leggen het geloof het zwijgen op." Alle machtsmiddelen worden daartoe aangewend. Elke propaganda schijnt, met zulk een doel voor oogen, geoorloofd. Ik geef weer het woord aan Philip Mechanicus: „Boven den hoofdingang van het Lavraklooster leest men: „Gij zult de verlossing niet verwachten van God, noch van de geestelijken; het proletariaat zal zichzelf helpen." Andere opschriften luiden: „Christus heeft nooit bestaan." „De popen zijn de vijanden van de arbeidersklasse." „De cultuuy der ongeloovigen zal de cultuur der geloovigen vernietigen." „De godsdienst is steeds voor de uitbuiting gebruikt." Te Moskou vonden wy o.m. de volgende opschriften: „De strijd tegen den godsdienst is de strijd voor het socialisme." „Godsdienst is opium voor het volk." Soortgelijke opschriften vindt men overal elders. Dat nog niet alle kerken zijn gesloten, is eenvoudig een kwestie van tactiek (iets, wat ik altijd heb beweerd); van respect voor iemands overtuiging geen sprake, dus ook niet van vrijheid, dien naam waardig. „De Russische kerken zijn overal zichtbaar in verval. De Sowjet-regeering heeft niet den moed gehad, de kerken —• en ook de synagogen en moskeeën — eenvoudigweg te sluiten. Volgens de wet mag sluiting van kerkgebouwen slechts geschieden, wanneer de groote meerderheid der geloovigen eener parochie ze voorstelt, of de kosten der kerk niet langer wenscht te dragen. De regeering heeft echter de positie der kerk ondermijnd, door haar heur bezittingen te ontnemen en haar bewegingsvrijheid volkomen aan banden te leggen. Haar fanatieke volgelingen hebben, vooral in de groote steden, er het hunne toe bijgedragen, de sluiting te bevorderen, hetgeen het vorig jaar in stormtempo geschiedde." En mochten de oudjes nog te dom of te ontwetend zijn, om de zegeningen van zulk een regime te waardeeren, dan moet men die maar laten wegsterven, als ze hun mond houden en heel zoet zijn; al z'n krachten kan men dan concentreeren op de jeugd. „Men vertrouwt op de resultaten van de opvoeding, op de evolutie van den geest en veronderstelt, dat de kerk, althans wat hier nog van over is, op den duur wel zal afsterven, zooals andere overblijfselen van het kapitalisme wel zullen afsterven." Zeker, het kon een oogenblik schijnen, alsof het meer ging tegen misbruiken en uitwassen, dan tegen het geloof „an sich"; maar de gebeurtenissen hebben de eigenlijke bedoeling van de Derde Internationale genoegzaam in het licht gesteld. „Toen de bolsjewisten eenmaal vast in den zadel zaten, konden zij onbewimpelder hun anti-godsdienstige gezindheid belijden en het geloof rechtstreeks aantasten." * Het verheugt mij, dat deze dingen zoo flink en zoo onbewimpeld zijn uitgesproken. Wie myn gedrukte radio-toespraken en overige geschriften kent, ziet onmiddellijk de overeenkomst; een goed verstaander zal weinig of geen verschil van waardeering tusschen den medewerker van Het Handelsblad en ondergeteekende ontdekken. Laat ik ten overvloede nogmaals trachten, in een vluchtige schets den werkelijken toestand te karakteriseeren *). Vooreerst de grondbeginselen van het communisme *) BRONNEN, SPECIAAL TE RAADPLEGEN: Th. Aubert: Les persécutions réligieuses en Russie. Prof. Dr. 3. Ujin: La lutte du pouvoir soviétique contre Ia religion. Le même: Nature de 1'athéisme soviétique. Le même: L'association soviétique des Athées. Deze drie laatste ook in het Duitsch te verkrijgen. Dr. G. Lodygensky: De huidige geloofsvervolgingen in Rusland. Prof. Dr. N. N. Globukowsky ea.: Christendom en Bolsjewisme. Prof. Dr. t. Ujin: Welt vor dem Abgrund. Voorts allerlei studiën van Prof. Arseniev, Dr. Alexiev, enz. enz. Het spreekt vanzelf, dat wij slechts uit de tweede hand de Russische bronnen kennen, waarvan de voornaamste zgn: Het zwarte boek 1925. Lenin: Mysli Lenina o Religié. Yaroslawsky: Na antireligiosnom fronte. Voorts allerlei officieele stukken, stenografische verslagen van Communistische Congressen en bladen, te talrijk om op te noemen. (niet zooals deze of gene het zich idealiter voorstelt; sommigen denken zelfs bij dat schoone woord aan Handelingen II : 44—47); maar zooals het zich in de practijk aandient en veeleer uitsluitend met den naam van bolsjewisme zou moeten worden aangeduid. In zjjn „Gedachten over den godsdienst" verklaart Lenin onomwonden: „Wie zegt Marxisme, zegt materialisme. Als zoodanig staat het even vijandig tegenover den godsdienst als de Encyclopedisten van de 18de eeuw of een man als Feuerbach." (Pag. 25.) Verder: „Wij moeten den godsdienst bestrijden. Dat is het A.B.C. van elk materialisme en van het marxisme." (Pag. 25.) Daarom „moet men een strijdend atheïsme vormen, een strijdend materialisme". (Pag. 118.) Van vrijheid geen sprake: „De communistische partij kan noch mag een onverschillige houding aannemen tegenover de geheimzinnigheden, het obscurantisme (verdomming) en de reactionnaire woede van het Christelijk geloof." (Pag. 114.) „De prediking van een der noodlottigste dingen ter wereld, d.i. van den godsdienst, kan ons niet onverschillig laten." (Pag. 90.) *) Na Lenin, Bouckarine en Preobrajensky in hun A.B.C. van het Communisme: „Godsdienst en Communisme zijn theoretisch en practisch onvereenigbaar." „De strijd tegen den godsdienst heeft twee zijden: vooreerst, de strijd tegen de Kerk, voor zoover deze *) Lenine (Xde deel van z'n werk, p. 18). Vgl. nog deze uitspraak: „De materialist geeft een belangrijker plaats aan de kennis der materie, der natuur en verwijst naar riool en mesthoop God en al het wjjsgeerig gespuis, dat het voor hem opneemt." Xde deel van Lenin's werken, p. 18. Zie Demain No.2. een organisatie is, die ten doel heeft religieuse propaganda te drijven, en er een stoffelijk belang bij heeft, de onwetendheid van het volk en zijn godsdienstige slavernij te bestendigen; vervolgens, de strijd tegen de godsdienstige vooroordeelen, zoo algemeen verspreid en zoo diep geworteld in de groote massa van het volk." Daarom moet men: le. Aan de Kerk alle bezittingen, kapitalen, enz. ontnemen; 2e. Elk godsdienstonderwijs van de scholen verbannen; 3e. Het gezin ontwrichten en de religieuse opvoeding daar onmogelijk maken; 4e. De kinderen aan den invloed der ouders (meestal reactionnair gezind) onttrekken; 5e. Zoo mogehjk, die kinderen door den Staat in absoluut atheïsme laten opvoeden *). Ten slotte luisteren wij nog naar een ander, wiens naam in dit verband niet onvermeld mag blijven, ik bedoel Yaroslawsky, die het royaal uitspreekt in zijn brochure Aan het antigodsdienstige front: „Geen compromis is ooit mogelijk tusschen ons program en den godsdienst. Een geestverwant van Lenin kan niet in God gelooven." (Pag. 54 en 56.) „Wij bestrijden niet alleen godsdienstige vooroordeelen, maar elke religie." (Pag. 59.) „Alle Kerken zijn dood. Zy zyn alle overbodig." (Pag. 105.) Een tegemoetkomende houding kan nimmer worden verwacht: „Wij zijn verplicht elke religieuse levens- ) Sokoloff sprak kort geleden de kinderen toe op de volgende wrjze; „De nieuwe mensch, de socialistische mensch wordt verwezenlijkt door den jongen God-looze..." Zie Demain No 1 en wereldbeschouwing te bestrijden." (Pag. 66.) En „als wij, om de overwinning van een bepaalde klasse te bereiken, 10 millioen menschen moeten opofferen... dan komt geen aarzeling te pas en dan zullen wij het doen." (Pag. 132.) * * * Na soortgelijke uitspraken, die tot in het oneindige zouden zijn te vermenigvuldigen, stel ik alleen deze vraag: „Hoe beschouwt men de communisten; als frazeurs, als praatjesmakers, als mannen, die mooie rhetorische wendingen zoeken, doch het zoo kwaad niet bedoelen?" Wie dat meent, weet niets, nóch van het systeem, nóch van z'n vertegenwoordigers. Het eerste is onbarmhartig, de laatsten zonder eenige genade. Als de „gedienstigheden der practijk" hen niet noodzaken óm hun werkelijke bedoelingen te verbergen, dan komen zij er cynisch-openhartig voor uit. En de geschiedenis der laatste 13, 14 jaar heeft toch waarlijk wel bewezen, dat zij doen, wat zij zeggen. Hoe het Roode Schrikbewind van 1918—1922 heeft huisgehouden, weet men uit de beste, d.i. de meest ondubbelzinnige bronnen. Natuurlijk ging de strijd toen hoofdzakelijk tegen de Grieksch-Orthodoxe Kerk. Deze was de machtigste, omvatte circa 70 % der bevolking en moest dus in de eerste plaats worden geknakt. Met de dissenters moest eenige voorzichtigheid in acht worden genomen, daar men nooit kon weten, hoe de worsteling zich zou ontwikkelen en ook, omdat zoowel Protestanten als R. Katholieken en Joden connecties hadden met het buitenland, waarmede rekening moest worden gehouden. Doch zelfs met inachtneming van die tactiek waren de resultaten nog niet zoo overwel- digend als men had gehoopt. De wereldrevolutie bleef uit, voorzichtigheid werd raadzaam geacht. „De vertraging in het werk van totale vernietiging der kapitalistische wereld," zegt Yaroslawsky, „heeft noodzakelijkerwijze een vertraging in de vernietiging der godsdienstige vooroordeelen en der religieuse gedachte ten gevolge gehad. Het vertraagde tempo van den opmarsch der wereldrevolutie geeft eenig uitstel aan de kerkelijke organisaties. Maar wij zouden slachtoffers van een grove dwaling zijn geweest, als wij hadden gedacht, dat de breede volksmenigten zich ooit zelf van de godsdienstige vooroordeelen hadden kunnen bevrijden." De tijd ontbreekt mij om hier alle maatregelen te memoreeren, die in deze tweede periode (1922—1929) werden genomen om het volk een handje te helpen in die gewenschte radicale bevrijding van „godsdienstige vooroordeelen". Men kan ze, desgewenscht, nagaan in de bronnen, die mijn gedrukte toespraak aangeven. Maar ik kom tot de derde periode, waarin wij thans yerkeeren en die geheel beheerscht wordt door de belangrijke wijziging in de Grondwet, waarbij vrijheid van godsdienstige propaganda werd geschrapt en vrijheid van ongodsdienstige propaganda alleen nog maar wettelijk werd toegestaan. Hoe die atheïstische propaganda wordt gedreven, met welk een kracht en stelselmatigheid, kan van algemeene bekendheid worden geacht. De geestelijkheid (versta het goed: elke geestelijkheid) is buiten de wet gesteld. De bepalingen omtrent het sluiten der kerken zijn zoo geformuleerd, dat het een kleine moeite is om overal, waar het wenschelijk wordt geacht, de gebouwen, aan den eeredienst gewijd, te onteigenen, te sluiten of in de lucht te laten springen. Voorts moeten allen, die een openbare betrekking bekleeden, militante atheïsten zijn. Zoo sprak Kroepskaïa: „Ja, wij eischen van den schoolmeester, dat hij anti-godsdienstige propaganda drijve en dat hij een marxistische houding aanneme op school"*). Maar als hij geen atheïst is of wil zijn? Dan zegt Yaroslawsky: „Op dit gebied heeft de meester bij ons niet het recht een persoonlijke meening te hebben... De onderwij zet moet weten en kunnen uitleggen, dat niet God den mensch heeft geschapen, maar dat de mensch God heeft gemaakt." Terwijl Boekharine in de Pravda (13 Juni '29) zelfs durft schrijven: „De bajonetten moeten de ovenvinning op den godsdienst behalen." * * * Wie na deze uitspraak nog in z'n ziel aarzelt en twijfelt, die krijgt van rmj geen antwoord meer. En zoo keer ik, langs een omweg, terug tot de vraag, die in haar grenzenlooze naïveteit mijn verbazing aanstonds heeft gaande gemaakt. Ik zeg „naïveteit", en dat is een heel zacht woord; want propagandisten voor het God-looze bolsjewisme zouden haar niet anders kunnen stellen, noch haar anders geformuleerd willen hebben. Daar ik rrnjn geachte opponente allerminst tot de laatsten wil gerekend zien, blijft mij niets anders over dan den vriendelijken term te gebruiken, dien ik hierboven bezigde. Eigenaardig, dat Tomsky op het 15de Communistische Congres *) mij de conclusie van deze vluchtige schets, die echter op degelijke studie berust, zoo gemakkelijk *) Zie het stenografisch verslag. *) Stenografisch verslag 13e Communistisch Congres. maakt. Sprekende over de z.g. geloofsvrijheid) die het communisme waarborgt, zegt hij: „Als gij nooit uw overtuiging hadt uitgesproken, ik zeg: uw eigen overtuiging; als gij nooit propaganda hadt gemaakt, noch voor uw overtuiging waart opgekomen, dan zou er ook geen sprake van zijn geweest, die te bestrijden. Wij vechten niet tegen droomen, noch tegen meeningen, die niet tot uiting komen." Dank u, heer Tomsky, voor die openhartigheid. Het is nu voor allen duidelijk: een lafaard, die een religieuse meening heeft, héél, héél diep in z'n ziel; maar er nooit voor uitkomt; er nooit, met niemand, over spreekt; voorts, in het openbaar, handelt, alsof die meening niet bestond; zulk een lafaard laat ge met rust; hem gunt gij z'n droomen, zooals men aan kinderen hun domme waanvoorstellingen laat. Ge zijt in elk geval barmhartiger dan die vertegenwoordiger van Moskou, die, op de vergadering van een plaatselijke Sowjet, waarbij hij tegenwoordig was, zich niet tevreden wilde stellen met de uiterlijke houding en het openbaar optreden der leden, doch een ernstig onderzoek instelde naar hun intiemste overtuigingen *). Maar het geloof, dat gij met rust laat, is dat nog wel geloof?... Waarde luisteraar, het zal u duidelijk zijn geworden, dat men met woorden speelt, als men spreekt van geloofsvrijheid en vrijheid van godsdienst. „Van communistisch standpunt gezien," zegt Yaroslawsky (e.c. pag. 117), „zijn alle kerken slechts clubs *) Mqn vriend Prof. X., een Protestant, was hierbij aanwezig, daar hij zelf tijdelijk in bedoelde Sowjet was gekozen. Hij moest echter spoedig de vlucht nemen, toen hij had bekend, geen bolsjewist te zijn in z'n hart. Ik ben bereid onder bepaalde omstandigheden man en paard te noemen. en vergaderzalen, waar geestdrijvers, priesters en predikanten hun godsdienstige propaganda voeren." Wie dus niet alleen geloovig is, heel, heel diep in z'n ziel, zonder er met één woord van te reppen, doch van z'n geloof getuigt en tot gemeenschappelijke aanbidding met andere geloovigen samenkomt, die voert „godsdienstige propaganda"; die is „reactionnair"; valt derhalve onder de wet en wordt als „politiek misdadiger" veroordeeld. Niet om z'n geloof, wel neen! Hoe zou het! Maar om z'n contra-revolutionnaire zienswijze! Kan het eenvoudiger? *) Lees nu eens bij dat licht de berichten, die uit het bolsjewistisch paradijs tot ons komen. Bijv. het verhaal *) Van onzen vriend F. Goudzwaard ontving ik dezer dagen den volgenden brief: Geachte Dr. Krop, Verleden Zondag, 14 Februari, woonde ik een ochtend-bijeenkomst bij van de Ver. „De Dageraad", waar het communistische Kamerlid Louis de Visser sprak over: „Kerk en godsdienst als contra-revolutionnaire machtén". De vergadering werd gehouden in het Roxy-theater. O.a. zei De Visser daar, sprekend over de „leugencampagne van dominé, pastoor en rabbi" i.z. de godsdienstvervolging: „We zouden evengoed kunnen spreken over een communistenof anarchisten-vervolging. Want ook die worden er vervolgd. Zeker, we hebben een aantal priesters en zoo vermoord, maar die werden vermoord om hun contra-revolutionnaire daden. Want jullie moesten eens weten, wat dat tuig voor een contra-revolutionaire streken uithaalt." Hij beloofde daarbij eens speciaal te komen spreken in Rotterdam over de contra-revolutionnaire daden van de geestelijkheid. Over de protest-meetings van begin 1930 zei De Visser het volgende: „Toen in verschillende plaatsen dominé, pastoor en rabbi samen op het podium kwamen om te protesteeren tegen de z.g. geloofsvervolging, heb ik op verscheidene plaatsen getracht bij die vergaderingen aanwezig te zijn, maar deze heeren hadden gezorgd, hun vergaderingen hermetisch te sluiten voor de communisten." Ik laat de rest van het „betoog" van den heer De Visser voor wat het is, maar meende u deze dingen toch even te moeten melden. van dien Duitschen kolonist, een paar weken geleden in Het Zoeklicht (6 Febr. '32) opgenomen. Of deze regelen van Schaberts Pressedienst (R. Ev. P. No. 2, 1932): „Verleden jaar was de woede der Sowjetregeering gekeerd tegen de geloovige boeren, die, zooals men. weet, naar de kampen voor dwangarbeid werden gedeporteerd. Heden ten dage constateert men de toenemende onderdrukking der industrie-arbeiders, die nog trouw zijn gebleven aan hun godsdienstige overtuiging. Zeer vaak geeft men zich niet eens meer de moeite te verbergen, dat hun godsdienstige meeningen oorzaak zijn van hun ontslag." Of, om den tegenstander de maat vol te meten, deze mededeeling uit de Godlooze (15-12-'31): „De sectarische evangelist Semkov veroorloofde zich een contrarevolutionnaire actie, gaf hier en daar sectarische wachtwoorden en verspreidde sectarische bladen. De arbeiders banden hem uit den metaalbewerkersbond en drongen er op aan, dat hij van de fabriek werd weggezonden." Broodeloos; naar huis gestuurd; straks de gevangenis in; naar de kampen voor den vreeseüjksten dwangarbeid; of naar de Solovky-eilanden; en, bij de minste aanleiding, onuitstaanbare martelingen of de verlossende kogel. Wie geeft mij de pen van Mevr. Beecher-Stowe om dat alles te beschrijven? Wie geeft mij woorden, om de wandaden der beulen naar waarde te brandmerken en aan den schandpaal te nagelen de houding van allen, die hun, vrijwillig, hand- en spandiensten bewijzen en onbewogen kunnen blijven bij het gekerm van honderdduizenden, ja millioenen slachtoffers? Ongetwijfeld, Dr. O. Schabert, deze eerlijke, trouwe kampioen der waarheid, deze uitnemende kenner van Russische toestanden en zaken, had gelijk, toen hij schreef aan de Nederlandsche vrienden: „In tegenstelling met het Westen, waar men nog altijd de mogelijkheid bezit voor zijn overtuiging te leven, bezit men aan gene zijde van de roode grens in vele gevallen nog maar de mogelijkheid om voor zijn overtuiging en voor zyn geloof te sterven." God in den hemel, vergeef ons onze zelfzucht, ons gediscussieer en gefilosofeer, terwijl zoovelen van Uw kinderen sterven om de belijdenis van Uw Naam; en geef ons in heilig solidariteitsbesef, de bede van onzen Heiland in Zyn bang Gethsemané te herhalen: „Vader, indien deze drinkbeker van ons niet voorbij kan gaan, tenzij dat wij hem drinken, — Uw wil geschiede." (Mattheus 26 : 42.) „Want die wil is altijd goed en heilig en ook al zoudt Gij ons dooden, nochtans zullen wij op U hopen." (Job 13 : 15.) VAN FRANKRIJK VOORHEEN EN THANS :-s door H. S. S. KUYPER. >>. Prijs; Ingen. ƒ 3.25} Geb. ƒ 4.25. Uitgegeven door J. H. Kok te Kampen. Dit is een mooi en leerzaam boek. Bovendien prettig geschreven, zooals wij van Mej. Kuyper gewend zijn. Men neme het ter hand en late zich door de schrijfster — een zeer betrouwbare gids — overal rondleiden. HAAST IT Vóó»lat de accijns VERHOOGD **♦ wordt, bestelt zuivere wijnen bij MAISON CAZALET 6 Quai de Paludate, Bordeaux. Bestellingen worden ook aangenomen bii: STEMERDING&Co. Rechter Rottekade 43, R'dam. Volledige catalogus ter beschikking. RECLAME AANBIEDING: 27 flesschen fijne Bordeaux Wijnen voor ƒ 23.50, gesorteerd als volgt: 8 flesschen roode wijn Médoc 1926. 8 ii „ „ Saint Emilion 1926 3 „ witte „ Cérons 1926 3 H H „ Ste. Croix du Mont 1926 3 ii H n Barsac 2 ii n „ Sauternes 27 flesschen sarmTuccK vrije univ' IVANSi t| DE HEER VAN DEN DENNENBERG, Prijs: Ingen. ƒ 1.25; geb. ƒ 1.90 HET HAVIKSNEST, Prijs: Ingen. ƒ 1.25; geb. ƒ 1.90 DE STAD VAN DE MISDAAD, Prijs: Ingen. ƒ 1.25; geb. ƒ 1.90 (Na 1, 2 en 3 Dennenberg-Serie) Uitgegeven door: A.W. Bruna & Zoon's Uitgevers Mij. te — Utrecht — Prettige lectuur, waarnaar iedereen gaarne grijpt. Bovendien met een uitnemende strekking, zoodat wij ze van harte kunnen aanbevelen. K.