CB 20951 De Protestantsche beweging in Oostenrijk. EBJSTE LEZING DOOR J. B. DU BUY, Predikant te Borne. Overgedrukt uit de Juli-aflevering der Stemmen voor Waarheid en Vrede 1903. '4 *3?. Sc Over de Los van Rome-beweging in Oostenrijk zal ik, zoo luidt de aankondiging, tot u spreken. Staat mij echter aanstonds toe in de betiteling van mijn onderwerp eene kleine wijziging te brengen. Laat ik het niet over de Los van Eome-, maar over de Protestantsche beweging in Oostenrijk mogen hebbeD. Los-van-Rome is zoo onbevredigend, is zoo negatief. 'tZegt, dat er banden zijn losgemaakt, maar, zou iemand met min of meer recht kunnen vragen, is los maken wel goed, als niet tegelijk een nieuwe, betere band bevestigd kan worden? Los van Rome, daar staat gij, alleen op u zelf. Zijt ge daar gelukkiger door ? Daarom is Protestantsche beweging juister. Dat drukt iets positiefs uit, dat zegt, wat veler doel is, of waartoe het bij velen komt, als zij zich van Rome los maken, n.1. dat zij in christelijke vrijheid ademen onder de vaan van het Protestantisme. Om twee redenen houd ik mij verzekerd van uwe belangstelling in deze beweging. In de eerste plaats als menschen, die een open oog hebt voor al wat nabn of ver op geestelijk gebied gebeurt, en die op de hoogte wilt blijven van wat alom hoofden en harten vervult. Ge wilt medeleven het leven van uwen tijd, weten boe elders over de hoogste vragen gedacht wordt. Maar ook meer onmiddellijk is uwe belangstelling bij dit verschnnsel betrokken en kost het u geen moeite er de sympathie Van uw hart aan te geven, 't Gaat daar in Oostenrnk om de uitbreiding van ons Protestantisme: bnze zaak staat op het spel, bnze belangen zijn er mede gemoeid. In dit uur hoop ik u aan te toonen, dat ge er niet ten onrechte warm voor voelt: het zal mij een hoogst aangename taak zgn u, wat daar ginds gebeurt, beter te doen kennen, wat tegelijk beteekent, meer te doen liefhebben. Allereerst moet ik met een énkel woord u den toestand in het land beschrijven, waarin wij in gedachten zullen rondreizen. Oostenrijk, een mooi stukje van Gods aarde mag het zgn, maar ook een stuk, waarvan geldt dat de menschen het tot een hel maken. O, als ooit de wensch in u oprijst: mocht ik eens koning zijn, begeert toch nooit in de plaats van Oostenrnks keizer te staan: een vloek zoudt ge u op den hals halen! Over wat al volkeren zwaait hg den scepter, volkeren, die waarlijk niet als broedren «amenleven: Wallachen Mügyaren, Slavonen, Croaten, Polen, Tsechen, Duit- schers, Italianen spreken ieder hun eigen taal en hebben hunne eigene volksidealen. Weinig minder verschillend zijn de godsdiensten: Mohammedanen, Joden, Protestanten, Roomsch-, Grieksch-, Oud-Katholieken, ieder belijden zij op hun wijze hun God, maar wat moest binden, ge weet, hoe het juist verscheurt en uit elkaar drijft. De strijd tusschen de verschillende nationaliteiten en gelooven spiegelt zich aanschouwelijk in de volksvertegenwoordiging af; wat eertijds van den Poolschen landdag gold, dat allen om 'thardst schreeuwden, zoodat er nooit iets tot stand kwam, het Oostenrijkscbe Parlement is soms wel op weg het nog te overtreffen. Vooral gaat de strijd tusschen Duitschers en Tsechen; de Protestantsche beweging kan tot op zekere hoogte een onderdeel van dien strijd genoemd worden. In Bohemen openbaart zij zich in de eerste plaats, en verder in Moravië, Silezië, Neder-Oostenrijk met Weenen, Stiermarken en zelfs in Karinthië en Tirol, „dat onveranderlijk Roomsche land". Groote Roomsche meerderheden staan daar tegenover in het niet-verzinkende Protestantsche minderheden. Eens zag het er echter anders uit. In 1523 dus slechts weinige jaren na 't begin der Hervorming schreef Ferdinand I aan zijn broeder, Keizer Karei V: „Ofschoon ik alles doe om deze vervloekte Luthersche secte uit te roeien, heerscht zij toch zoo in dit geheele land, dat de goede Christenen (daarmee bedoelt hij de RoomschKatholieken) bang zijn ertegen op te treden". Twaalf jaren later berichtte de Venetiaansche gezant Oontarini, dat in Weenen het overgroote deel der mindere, zoowel als der hóogere klassen Luthèrsch was en dat zonder de pogingen van Ferdinand allen het zouden zijn. Een aartsbisschop klaagde, dat er in 't land maar weinig menschen te vinden waren, aan wie niet een luchtje van de nieuwe leer te bespeuren was. Maximiliaan II had zelfs langen tijd een Protestantschen hofprediker, dien hij eerst op dringende vertoogen wegzond en toen Ferdinand II in Graz zijn intocht deed, woonden er slechts drie niet-Protestanten. In één woord, er moet een tijd geweest zijn, dat 't overgroote deel — men zegt zelfs 29/30 — der bevolking in Oostenrijk Protestant was. Zoo stonden de zaken, toen met den zwakhoofdigen Eudolf II (1576—1612) zijne vrienden en opvoeders de Jezuieten uit Spanje medekwamen, en met hen d& Tegen-reformatie. Vooral echter zijn opvolger, Ferdinand II, die op het altaar te Loretto gezworen had kroon en leven voor de overwinning der alleen-zaligmakende Kerk op het spel te zetten en gezegd had, liever over een woestijn dan over een Protestantsch land te willen heerschen, vooral hij brak met volkomen succes het werk der Hervorming af. Aan het hoofd eener commissie uit Jezuieten en soldaten bestaande, trok hij van plaats tot plaats om te reformeeren, om het „zachte juk Christi" aan allen op te leggen. De Protestantsche eeredienst werd overal verboden, de Roomsche daarvoor in de plaats gesteld. Predikanten en professoren werden uit het land verbannen: wie bleef of terugkwam, eindigde zijn leven op de galeien. Kerkgebouwen en vergader- plaatsen vernielde men allerwege: de huizen drong men binnen om naar Bijbels en gezangboeken te zoeken, aan hen, die niet van de dwaling huns weegs wilden afwijken, werden de kinderen ontnomen; kortom op alle manieren werden de onwilligen van staatswege gekweld. Wie niet Eoomsch wilde worden, kreeg soldaten in huis, wien alles vrijstond. Bijzonder succes hadden de Liechtensteiner dragonders: hun bijnaam „zaligmakers" duidt voldoende hun wijze van optreden aan. Zij bonden b.v. moeders vast, zoodat zij hunne zuigelingen wel hoorden of zagen schreien, maar ze — al was het dagen lang — niet verzorgen mochten, totdat zij beloofden Eoomsch te zullen worden. Bij troepen werden de ketters naar biecht en mis gedreveD; hunne pijnigers lieten zich dan nog een verklaring geven, dat de bekeerden ongedwongen en vrijwillig tot den Koomsch-Katholieken godsdienst waren teruggebracht. Een der Jezuieten beroemde zich in Bohemen 33000 Protestanten in den schoot der Kerk te hebben doen terugkeeren. In Oostenrijk en Beieren is bij wijze van strenge bedreiging nog lang de uitdrukking gebruikt: „ik zal u Katholiek maken." En onder Protestanten zegt men nog heden ten dage bij een zware beproeving: „dat is om Eoomsch te worden." Geen wonder dat de gemeenten ten slotte van alle hulp beroofd, na onduldbaar lijden tot de Eoomsch-Katholieke Kerk overgingen en bij het nageslacht de herinnering aan het Protestantsche geloof langzamerhand werd uitgewischt. Eeuwenlang trouwens hebben in Oostenrijk de vervolgingen nog geduurd. Ik herinner aan de 30.000 Protestantsche Salzburgers, die in 1731 midden in den winter uit huis en hof verjaagd, ten deele van hunne in de kloosters gebrachte kinderen beroofd, hun land verlaten moesten. En nog in de vorige eeuw, geen 100 jaar geleden, in 'tjaar onzes Heeren 1837 zijn in Tirol de Zillerthalers om des geloofs wil uitgeweken, zeer tot verdriet van hun eigen Roomsche landgenooten. Een van deze, de vrouw van een logementhouder uit Wisgrund, zeide tot een Protestantsch reiziger: „Ik zou gaarne weten, hoe het eigenlijk met deze arme menschen staat, 't Zijn brave, vlijtige lieden: slechts met hun geloof is 't niet goed gesteld, want zij gelooven niet aan de H. Moedermaagd, en toch zijn zij weer zoo scherp op hun God, als bijna niemand van ons hier." Zoo werd en bleef Oostenrijk een Roomsch land, scheen het zelfs een burcht voor het Pausdom te zijn. Een drie- vierhonderdduizend Protestanten woonden er nog hier en daar verspreid, maar de meesten hunner scholen in stilte weg, bleven liefst onopgemerkt. Zij genoten in naam gelijkheid van rechten met de RoomschEatholieken (sedert 1868), maar in een land, waar de politie en de ambtenaren zoo groote macht hebben alst in Oostenrijk, hangt de vrijheid, die hun gegund wordt voor een groot deel af van de meerdere of mindere welwillendheid dier beambten. Wij zullen nog gelegenheid genoeg hebben om op te merken, hoe bitter klein die welwillendheid is in een land, waar Roomsch troef is. Intusschen, sedert een 5-tal jaren schijnt er nieuwe geest in dorre doodsbeenderen gekomen te zijn. Na rnischt weer Protestantsch leven door Oostenrijk, nu boren weer Protestantsche kerktorens hun spitsen in de lucht, nu juichen klokken het weer uit, dat de kracht van het Evangelie duizenden harten als verjongd heeft. Dat is het werk Gods in de Protestantsche Los-vanRome-beweging. Bij haar oorsprong staan wij nu in de tweede plaats een tijdlang stil. Het valt niet te loochenen, dat staatkundige motieven haar mede in het leven hebben geroepen Ik wees er zooeven al op, dat vooral Duitschers en Tseclien scherp tegeüover elkaar staan met een haat, waarvan wij ons ternauwernood eene voorstelling kunnen vormen. Sedert jaren nu werden de Duitschers meer en meer door de Tsechen teruggedrongen. Zooals de vloed langzamerhand hooger stijgt — met elke golf bemerkt ge het niet, maar met een uur is alles overstroomd, waar ge zoo even nog stondt — zoo dreigde ook de aanzwellende vloed van het Tsechendom de Duitschers mee te sleepen. Streken, die eens geheel Duitsch waren geweest, werden door hen overmeesterd: als ik mij niet vergis in Praag ziet men geen enkel Duitsch naambordje meer aan de hoeken der straten. In St. George, Stiermarken, durfde de Roomsche kapelaan Fuxa zelfs op zijn deur schrijven: „Verboden toegang voor honden en Duitschers." Toen eindelijk bleek, welk gevaar dreigde, was het reeds ver gevorderd. Als met schrik ontwaakten de Duitschers, en een wanhopige worsteling ontstond, een worsteling in het Parlement, een worsteling in Let publieke leven, vaak een worsteling op straat, waarbij reeds meer dan eens dooden gevallen zijn. Hierbij hadden de Tsechen den steun der Regeering, en wat ten slotte nog meer beteekent, den steun der Roomsche geestelijkheid. Misschien is het wel goed gezien, dat het 't doel van Rome is een Katholiek Tsechenrijk op te richten, dat als een wig kan worden ingeschoven tusschen het orthodoxe Rusland en het Protestantsche Duitschland aan den eenen en het Roomsche Frankrijk aan den anderen kant. Inderdaad, het zou in Rome's belang mogen heeten, waar de Romaansche volkeren Italië, Frankrijk niet langer de fundamenten van haar wereldgebouw zijn, een ongedeelden Katholieken Tsechischen staat in 't leven te roepen. Zoo werden de Tsechen dan tegenover de altijd verdacht gehouden Duitschers stelselmatig begunstigd. Een belangrijk onderdeel van het programma was het, groote Duitsche districten door eene vijandige Tsechische priesterschap te laten bezetten. Zoo stonden b.v. in Bohemen in 't jaar 1899 in 114 gemengdtalige (waar dus Duitsch en Tsechisch wordt gesproken) gemeenten slechts 23 Duitsche tegenover 272 Tsechische priesters; in geheel Duitsche vicariaten 618 Duitsche tegenover 562 Tsechische priesters. Kinderen moesten Tsechische gezangen en gebeden leeren zonder iets van de taal te verstaan. Gedurende de verkiezingen werd wel eens sdas Allerheiligste ausgestellt" om den indruk te wekken, dat, wie niet volgens het voorschrift van den geestelijke stemde, zich aan het Allerheiligst Sacrament bezondigde. In de 5de klasse van een volksschool té Starkstadt werd in het uur van godsdienstonderwijs door den geestelijke o. m. verhaald, dat Bismarck eens een touw aan een kerktoren had gebonden en zijn best deed hem op te trekken. Toen kwam de duivel er bij en vroeg, waarmee hij bezig was. Op zijn antwoord, dat hij de Roomsche Kerk wilde verwoesten, verzekerde de duivel hem-, dat het toch niet zou gelukken, daar hij, die er toch al 2000 jaar zijn best voor deed, niet geslaagd was. Om nog iets te noemen, werd ook verhaald, dat de Duitsche Keizer en zijn gemalin naar Palestina op reis waren geweest, echter niet om te bidden, maar de Keizer, omdat hij een stuk land wou hebben, en de Keizerin om met haar mooie kleeren te pronken. Ook, dat Luther zulke vuile dingen geschreven had, dat zij niet eens in Oostenrijk gedrukt mochten worden enz. Langzamerhand werd de Roomsche Kerk en geestelijkheid dan ook de ergste vijandin van den Duitschen volksstam genoemd en begon men het hier en daar uit te spreken: „Wij in Oostenrijk zijn tot den ondergang gedoemd, als wij Roomsch blijven," en een ander zeide: „bf wij Duitschers in Oostenrijk moeten Protestant worden bf ondergaan in het Roomsche Tsechendom." Ook Peter Rosegger, wiens naam wij nog meer dan eens zullen noemen, de bekende schrijver van ,,'tEeuwige Licht", „De gedenkschriften van een woudschoolmeester", „'t Gif der beschaving", e. a. werken, liet zich hooren en schreef in „een woord van vermaan" aan de Roomsche geestelijkheid: „Ons volk heeft zielzorgers noodig, met wie het zich één voelt. Onze priesterschap laat ons in onze nood alleen. Zij is niet alleen niet nationaal, zij houdt het openlijk met de tegenstanders. Elk ander volk zou zijne priesters vermanen, bevelen, smeeken: „Helpt ons! Wendt in moeilijke tijden uw grooten invloed ten bate van onzen, uwen stam aan!" Wij Duitschers hebben geleerd bescheiden te zijn. Wij verlangen van onze priesters niet eens zooveel, als andere volkeren van hunne priesters uit eigen beweging genieten, nationale gezindheid. Wil en kan onze geestelijkheid niet voor ons zijn, laat zij dan op zijn minst niet tegen ons wezen. Onzijdigheid! Dat is toch al heel weinig gevraagd." Zoo gaf 't dreigende nationale gevaar — vooral voor Bohemen gaat dit op — den stoot tot de beweging tegen de Roomsche Kerk en: Los van Bome werd de strijdkreet, 't Eerst werd dat op een vergadering van studenten uitgeroepen: „Los van Rome" en 't vond bijval door het heele land. Aan duidelijkheid niets te wenschen overlatend was het voor den aanvang een zeer geschikte vereenigingsleus. Zij vond weerklank bij de Pers, zij werd geboord in het Parlement, zij drong door in alle lagen der bevolking tot diep in de Alpen toe. In den eersten tijd echter ging de beweging in 't blinde voort; de meerderheid wist eigenlijk niet, wat zij wilde: het was een dwalen zonder herder, een drijven zonder doel, totdat langzamerhand; Los van Rome werd: „Naar 't Protestantisme, tot het Evangelie:" — De staatkundige, de nationale beweging werd er eene van godsdienstigen aard en is dat sedert hoe langer hoe meer geworden. De Los van Eome-beweging is in eene Protestantsche beweging overgegaan 1). Nu kan ik volstaan met dit eenvoudig te constateeren : een paar jaar geleden moest het nog breedvoerig worden aangetoond, maar mij dunkt, zelfs de Eoomsch-Katholieke bladen in ons land, die toen niets- dan woorden van spot en verachting voor de beweging over hadden, en o. a. spraken van een paar rotte appels, die over de schutting heen der Protestantsche Kerk werden toegeworpen, zelfs zij zullen wel tot andere gedachten gekomen zijn, wat met de Roomsche bladen in Oostenrijk zelf al zeer lang het geval geweest is: zij hebben wel erkend, dat het ernst, hooge ernst is geworden. Braunlich schrijft in een ingezonden stuk in de N. E. Ct. 1) Nadrukkelijk vermeld ik, dat Tan tsechisch-protestantsche zijde deze beschouwing niet geheel onderschreven wordt. Daar kent msn aan het nationale moment wel zijne betrekkelijke beteekenis voor de beweging toe, maar legt er niet zoo sterken nadruk op. Den eigenlijken grond vindt men niet negatief in de nationale tegenstelling tusschen Duitschers en Tsechen, maar positief in nationale' behoeften en wenschen. Laat de Boomsch-Katholieke Kerk in 't oog der Duitschers anti-Duitsch zijn, zij is het in zoover zij voor het behoud harer macht, geen vrijheid en zelfstandigheid kan dulden, en daarom hebben de Tsechen en de Slovenen eveneens alle reden om te klagen, dat zij aan hunne nationale wenschen en idealen niet tegemoet komt. Terecht wordt er dan ook op gewezen, dat er bij de Tsechen niet minder een Los van-Rome-beweging bestaat en dat er een begin daartoe aanwezig is bij de Italianen en Slovenen. Als vaak mag ook hier de waarheid in 't midden liggen en aan beide zijden de zaak eenzijdig worden bezien. Ben en ander bewijst te meer, dat 't in den grond vooral de religieuse motieven zijn die bij zulke uiterlijke verschillen in één zelfde richting voeren. van 20 Mei 1903, Tweede Blad A (in antwoord op eenige onjuiste beschouwingen over de beweging) o. a.: „Wanneer men nog heden de Protestantsche beweging als eene politieke, zoo mogelijk zelfs staatsgevaarlijke tracht voor te stellen dan is dat een oneerlijke krijgslist der clericalen, die tot eiken prijs de buiten Oostenrijk wonende Protestanten er van willen afhouden om hunne Oostenrijksche geloofsgenooten te ondersteunen, opdat zij dezen te gemakkelijker kunnen uithongeren. Zoo werden voor eenige jaren door de vijanden der Boeren in Zuid-Afrika met gelijke bedoeling ook allerlei lasterpraatjes over dezen uitgestrooid. Zelfs de BoomschKatholieke priester Jozef Muller heeft in zijn Katholiek tijdschrift „Renaissance" gezegd: het oude liedje van de Staatsgevaarlijkheid der nieuwe beweging is een kletspraatje, waarop geen politieagent meer ingaat." Trouwens politieke werklui, hoe knap ook, kunnen zulk eene beweging niet op kunstmatige wijze in het leven roepen J). Wat zij op het meest vermochten, was den steen aan 1) Wolff verklaarde reeds voor jaren: „De teugels der beweging rijn ons politici uit de handen gegleden. Zij is eene beweging der geesten en der harten geworden." Ook verklaarden de Protestantsche afgevaardigden van de Duitschradicale partij, op welke altijd gewezen wordt om toch maar het politieke karakter der beweging in 't licht te stellen, in eene bijeenkomst te Bodenbach den 27sten Januari 1901 gehouden, het volgende: „De ondergeteetenden, Protestantsche Duitsch-radicale afgevaardigden verklaren met nadruk, dat zij eene verbinding van de religieuse Los-van-Romebeweging met de politiek niet wenschelijk achten, want politiek is vergankelijk, het Evangelie eeuwig," het rollen te brengen, de harten waren reeds jaren van Rome vervreemd en dorstten, ten deele zich zei ven onbewust, naar iets anders, iets beters. Ronduit erkende dr. Wahrmund, prof. in 't Katholieke Kerkrecht in de hoofdstad van Tirol: „Blijft de Katholieke priesterschap op 't standpunt van starre absolute verloochening der moderne wereld staan, dan zullen er tijden komen, dat de Kerk wetten geeft, die slechts op 'tpapier gelden, dat zij woorden spreekt, die niemand meer aanhoort, protest aanteekent, waarop niemand meer let, dat zij als heidendom zich in de meest afgelegen Alpendalen moet terugtrekken om er aan ouderdomszwakte te sterven. Eeuwen zullen wel-is-waar nog moeten verloopen, dit echter waag ik u heden te voorspellen: reeds in de 20ste eeuw zal de vraag beslist worden, of de Katholieke Kerk nog eens een geestelgke leidsvrouw der mensenbeid zal kunnen worden, dan wel of haar ondergang bepaald is." Zoo begrijpen wij het beter, dat de roep: „Los van Rome" velen ook uiterlijk deed breken met de Kerk, waartoe zij innerlijk al lang niet meer behoorden. De stroom naar het Protestantisme begon! Geen overweldigende stroom! Dat was wel eens van anti-clericale zijde voorspeld; er was gesproken van overgangen in massa's, bij 10.000 te gelijk. Toen dat gelukkig niet gebeurde, ontbrak het in 'tkamp der tegenstanders niet aan spot en hoon. Zeer begrijpelijk,, maar toch ten onrechte! Ik zei zoo even: gelukkig niet gebeurde! Ware 't anders geweest, men had te vreezen gehad voor een oogenblikkelgke opwelling, voor oppervlakkigheid en gemis aan diepte. Dit langzaam maar gestadig en crescendo toenemen legt welsprekend getuigenis af omtrent het religieus gehalte der beweging. En nu zou ik u wel kunnen schetsen, hoe langzamerhand de steen aan het rollen is gekomen, en kunnen verhalen, wat mannen als Braunlich, wiens naam zeker in de 1ste plaats moet genoemd worden, en — meer op uiterlijk gebied — Wolff en Schönerer, de leiders van de All-Deutsche partij in het Oostenrijksche Parlement eraan hebben toegedaan i), maar mij dunkt het belangwekkender u in enkele trekken den tegenwoordigen stand van zaken te beschrijven. En als ik daarbij af en toe cijfers moet gebruiken, dan hoop ik, dat ge achter en onder die cijfers het leven voelt, waarvan zij — ik durf zeggen — welsprekende tolken zijn. In Bohemen, waar de beweging het krachtigst is, waren aan het einde van 1901 ongeveer 10.000 RoomschKatholieken Protestant geworden, voor geheel Oostenrijk werd toen het aantal op het dubbele, op 20.000 geschat; thans mag men rekenen, dat 33.000 zielen de Roomsche I) Tegenover allerlei — opzettelijk of niet opzettelijk — verkeerde voorstellingen en bestaand misverstand kan er niet genoeg op gewezen worden, dat deze mannen niet de leiders der religieuze beweging zijn. Terecht wordt gezegd, dat het iets anders is eene godsdienstige leweging te begunstigen, iets anders hare leiders te zijn. „Tusschen Sickingen, Philip van Hessen en Johan van Saksen aan den eenen, en Luther, Melanchton, Oalvijn en Zwingli aan den anderen kant is een groot verschil." Kerk verlaten hebben. Enkele gemeenten, als Gablonz, Aussig, Graz zijn met over de 1000 leden verrijkt. Van alle kanten komen berichten van kerken, die ingewijd zijn, die gebouwd worden, tot wier stichting besloten is of waarvoor geld verzameld wordt. In den loop van 1902 is op 9 plaatsen de eerste steen gelegd voor een kerk, 8 nieuwe zijn ingewijd, in 14 gemeenten ismen met de voorbereidende maatregelen bezig. Terwijl er b.v. in het kerspel Töplitz voor 4 jaar slechts één kerk was, zijn er nu 6 en nog vier in aanbouw. In steden en dorpen, waar sedert 1618 geen Protestantsche godsdienstoefening meer gehouden was, luiden nu weer klokken om op Zondagmorgen een samenzijn aan te zeggen. Zooveel mogelijk zenden de gemeenten hunne voorgangers uit naar plaatsen in de omgeving, waar preekstations worden opgericht, menig preekstation is alweer zelf eene gemeente geworden, die weder op hare beurt het zendingswerk drijft en de moeder van nieuwe preekstations en gemeenten'wordt. In Karbitz woonden in 1899 slechts 7 Protestanten, wier namen bekend waren: een jaar later was er eene gemeente van 500 leden. Hoeveel één man doen kan, blijkt uit het volgende. In 1898 vierde de schietvereeniging in laatstgenoemde stad haar jubileum, dat naar gewoonte begon met het houden van een mis op 't plein voor de Roomsche Kerk. Midden in stond het mooi versierde altaar, waar drie priesters in vol ornaat ten aanhoore van eenige honderden de Mis lazen. Na afloop zou Dr. Eisenkolb, rechtsgeleerde aldaar, de feestrede houden. Hij begon aldus: „'t Gilde, welks jubileum wij heden vieren, is door Protestanten opgericht, 'tGodshuis, waarvoor wij staan, was een Protestantsche Kerk, de grond onder uwe voeten, bedekt de lichamen uwer Protestantsche voorvaders, en hij ging voort heden en verleden te vergelijken met het thema: „alleen in den terugkeer tot onzer vaderen Protestantsch geloof ligt het heil voor de toekomst." Toen hij ophield, brak een storm van bijval los, dien men in de geheel Eoomsch-Katholieke stad niet voor mogelijk had gehouden. Eisenkolb liet de zaak hiermee niet rusten. Hoewel hg in den aanvang veel moeilijkheden had te overwinnen, die menig ander allen moed ontroofd hadden, zette hij door en bewerkte, dat er godsdienstoefeningen gehouden werden, dat er een hulpprediker kwam, dat een kerk gebouwd werd, en nu is t bovengenoemde resultaat bereikt, een bewgs van de waarheid, die iemand uit Karbitz schreef: „'t Gaat overal goed, als wij maar mannen hebben!" In de Alpenlanden schijnen de getallen niet zoo gunstig te zijn, maar de beweging is er in verhouding niet minder krachtig. Drieërlei moet men in aanmerking nemen. Allereerst, dat zij minder dicht bevolkt zijn. Verder, dat de Alpenbewoner niet zoo licht ontvlambaar is als zijn meer voor indrukken vatbare landgenoot in het Noorden. Hij is massief als zijne bergen. Weken lang overdenkt hij een woord, dat hem getroffen heeft, voordat hij er uiting aan geeft. Maar, wat hij zich innerlijk eenmaal heeft toegeëigend, dat houdt hij ook rotsvast. In Stiermarken wilde een arme paardenknecht overgaan. De Protestantsche geestelijke vroeg hem waarom. De man antwoordde: „ik heb een Protestantsche preek gehoord, en daarover heb ik altijd weer moeten nadenken. Toen kocht ik een Nieuw Testament en las erin, zooveel ik kon. Nu weet ik, dat 't Protestantsche geloof alleen uit de waarheid is." Toen de pastoor bemerkte, hoe het met den man stond, maakte hij, dat zijn dienst hem werd opgezegd, doch de knecht liet zich niet van.zijn voornemen afbrengen. Daarop bood de pastoor hem geld en beloofde hem een betere plaats, als hij Eoomsch bleef, maar de man antwoordde: „van mijn Protestantsch geloof krijgt ge mij niet meer af. Zoo ja, dan ware ik als een boom, welks wortel uit den grond gescheurd is, dan zou mijn leven verdorren." Als derde oorzaak van de minder snelle vorderingen der beweging in de Alpenlanden wordt genoemd de groote naïviteit, waarmede het volk zich omtrent den waren stand der zaken laat bedriegen. Toen in het Zillerthal in Tirol, de eerste Protestantsche godsdienstoefening zou plaats hebben, stelde een Eoomsch blad de verdrijving der Protestantsche Zillerthalers, waarover ik in 't begin sprak, voor als het groote ongeluk, dat de Protestantsche Kerk reeds eenmaal over het dal gebracht had. Nog fraaier is het volgende. De lezing van een zeer invloedrijk, Protestantsch gezind blad te Innsbrück was door den bisschop verboden. Toen de redaoteur den banbrief nu in het publiek verbrandde, werd er een groote protestvergadering tegen zgn waagstuk uitgeschreven en trokken groote scharen van buiten de stad door, niet zonder booze bedoelingen. Men had hun n.1. verteld, dat de redacteur... . den bisschop verbrand had. — Toch is Tirol niet meer het bij uitstek Roomsche land van vroeger. Er wonen reeds over de 3000 Protestanten. De Innsbrücker gemeente breidt zich voortdurend uit en is zeer actief. De stad heeft haar een prachtig terrein voor kerk en pastorie voor zoo goed als niets afgestaan, echter op voorwaarde, dat de bouw binnen 5 jaar voltooid is, voor de arme Gemeente eene zware conditie! Bovenaan onder de Alpenlanden staat Stiermarken, van waar zeer moedgevende cijfers gemeld worden. De hoofdstad Graz is een van de plaatsen, waar meer dan 1000 Roomschen zijn overgegaan. Het is ook al noodig geweest er eene tweede kerk te bouwen. Welsprekend is het volgende: voor den aanvang der beweging in 1898 waren er in Stiermarken 6, thans zijn er 14 kerspelen, waren er 18 plaatsen, die voor de Protestantsche toekomst van het land belang hadden, thans 59, werkten er 6 predikanten thans 23. En elk nieuw bericht, dat komt, meldt ook uit /Stiermarken van vooruitgang. Het is hier ook de plaats om iets te zeggen over een der beste zonen van dat land, over Peter Rosegger, wiens naam ik reeds noemde. Ik ontleen mijne mededeelingen aan Braunlich, den ook reeds door mij vermelden pastor uit Thüringen die onvermoeid 1) Sedert 1 Juni general-sekretar des Evangelischen Bundes te Halle a. S. Heinrichsttasze 1. de geheele Protestantsche wereld tracht te winnen voor de Protestantsche beweging in Oostenrijk en die ook Rosegger persoonlijk heeft leeren kennen. Hoewel nog steeds tot de Roomsche Kerk behoorend, had Rosegger zich in beginsel toch al lang voor de Protestanten verklaard, toen Braunlich met hem in aanraking kwam. Met dezen bezocht hij voor den eersten maal de Protestantsche Kerk in zijn woonplaats Graz en met sympathie sprak hij over het gehoorde. Kort daarna werd Rosegger ziek: dit ziekbed noemde hij later „de hoogeschool Gods, waarin hij de heerlijkheid van het Evangelie van Christus eerst recht had ingezien." 6 Januari 1899 schreef hij aan Braunlich: „Een grondige bestudeering van de Evangeliën heeft mij onlangs getoond, wat het is Christen te zijn. Wij zijn het niet." En later schreef hij erover in een van zijne boeken: „Wat was dat voor een Christus, die mij tegentrad! Een Christus, die in God, menschen en wereld zich verblijdde, vol vurige toorn te rechter tijd. Zoo had ik hem tot dusver nog nooit gezien. Mijne vrouw, mijne kinderen, riep ik aan mijn bed en verhaalde hun van den grooten Christus, dien ik gevonden had, met wien te gaan, op wien zich te verlaten, eene bevrijding van alle zorg en werelddruk beduidt. Ook zij moesten nu groote stukken voorlezen en hoe zij zich eerst ook verwonderden over mijn ophef van zulk een overoude zaak, ten slotte begrepen zij mijn jubel. En in een slapeloozen nacht maakte ik licht, nam papier en potlood en schreef in één adem een schets van Jezus Christus, zooals hij mij uit de Evan- geliën, zoo onmiddellijk tegemoet gekomen was." Later gaf Rosegger dit in druk uit onder den titel: „Hoe ik mij Jezus' persoonlijkheid denk!" Zoo was Rosegger Protestant geworden zonder 't zelf te weten, maar van de Roomsche Kerk kon hij niet scheiden. „Er is een zware strijd in mij," zegt hij, „ik ben van huis uit Katholiek, ik erken en eer zooveel in de Roomsche Kerk, in haar voel ik mij thuis met mijne jeugd-herinneringen, met mijne neiging tot mystiek. En toch voel ik mij getrokken tot de Protestanten. Vooral in onze dagen is een Protestantsche preek een lafenis. Het zou mij zwaar vallen uit de Roomsche Kerk te gaan en toch moet ik zoo dikwijls de partij der Protestanten opnemen en hun streven steunen, hoe en waar ik maar kan." Dit laatste heeft Rosegger metterdaad bewezen. Toen in zijne geboorteplaats Mürzzuschlag uit zoo goed als niets de eerste Protestantsche Los van Rome-gemeente in Stiermarken ontstond, miste men spoedig met smart een kerkgebouw. De gemeente zelve bracht behalve al 't andere, dat van haar gevraagd werd, een som van ƒ 3500 bijeen. Voor de rest zorgde Rosegger. Hij schreef eigenhandige brieven aan rijke Protestanten, zond een oproeping aan 80 couranten, en had hij gezegd: „als er geen ƒ3000 a 4000 inkomt, dan ben ik geblameerd." Rosegger kan het hoofd gerust omhoog houden: spoedig begon het te ritselen, te vlieten, te strooraen in zilver en goud, tot uit Amerika en Turkije toe; een bedrag van / 27000 kwam in. Rosegger was bij de inwijding tegenwoordig en schreef er een warm woord over. Zoo vol was het, dat honderden buiten moesten blijven staan en terwijl binnen in de overvolle kerk de nieuwe leeraar werd ingeleid, hiéld tot de buitenstaanden een predikant uit Weenen eene bergrede, zooals daar wel in eeuwen niet meer gehoord was. Uit hetgeen ik tot nu toe meegedeeld heb, kondt ge den indruk krijgen, alsof het karretje der Protestantsche beweging in Oostenrijk op een zandweg reed en alsof alles maar even gemakkelijk en rustig verder ging. Daaraan ontbreekt echter heel wat en dien ik dus ook den tegenstand te bespreken, welken de beweging te overwinnen heeft. Liefst deed ik het niet, omdat het mij niet het aangenaamste deel mijner taak is van booze hartstochten te gewagen en onchristelijke daden door Christenen tegen Christenen gepleegd te beschrijven. Intusschen, als geschiedschrijver heb ik geen keus. Met de beweging zelve vormt de tegenstand, dien zij opwekt één samenhangend geheel. Door te zwijgen zou ik onzen Protestantschen broederen onrecht doen èn ik zou ongebruikt eene gelegenheid laten voorbijgaan, welke van zelve zekere gewenschte indrukken bij ons wakker roept. Voorloopig laat ik uzelven raden, wat ik hiermede bedoel, 'tls geen moeilijk raadsel. Ik zeide al, dat de Katholieke Kerk haar struisvogelpolitiek van te doen, alsof er geen Protestantsche beweging ware, heeft laten varen. Trouwens de feiten spreken te luide. „Men moest wel inzien zeide een „Roomsch blad, dat men niet met een plaatselijk verschijnsel, maar met een algemeen symptoom te doen „had." Men is begonnen met tegen de Protestanten te preeken vooral in de kerk en op zoogen. Katholiekendagen, Roomsch-Katbolieke wapenschouwingen zouden wij ze kunnen noemen. Tot het gemoedelijke genre behooren uitlatingen als deze: „Wat is de Protestantsche Kerk? Zij is nu 3 a 400 jaar oud en heeft het al dien tijd nog niet tot één enkelen heilige gebracht," of: „Laat u niet verleiden tot allerlei vreemde leeringen! Ik sta u met goed en bloed voor de waarheid van ons heilig, Katholiek geloof in! Laat u eer als de eerste Christenen martelen, dan dat gij van uw geloof afvalt." Nu aan martelen is het voorloopig nog niet toe, ten minste niet zoo, dat de Katholieken het lijdend voorwerp zijn. Onschuldig ook is de advertentie-bestrijding van pater Alban; temidden van aanbevelingen van Limburgsche kaas leliezeep en zure augurken leest men in eens: „wordt toch om 's hemels wil-niet Protestant: de Katholieke Kerk is de beste." Minder betamelijk heet het elders: „Ter eere der tegenwoordige Protestanten moet gezegd worden, dat er onder hen zeker geen zoo gemeene, ruwe en ontuchtige kerel is, als de Godsman Luther was," of ook: „Luther stelde den geloofsregel: Zondig flink, geloof echter nog flinker. Volgens Luther kan ieder dus wakker moorden, rooven, echtbreken, en wat hij maar wil; als hij daarbij nog maar wakkerder gelooft, dan staat de hemel wel voor hem open. Hoe heerlijk staat daar tegenover onze oude Katholieke Kerk'" In een missiepreek duidde een Capucgner pater de beweging aan als een mistwagen, die al 't stinkende en vuile opnam. Dat inspireerde een blad om voortaan van Protestantsche stinkdieren te spreken. Een ander blad ried de Protestanten aan een tempel te bouwen, daarin een beeld van Luther en Wodan te plaatsen en de Protestantsche hymne te zingen: „Wer nicht Hebt Wein, Weib und Gesang, Der bleibt ein Narr sein Leben lang." Toon Braunlich eens te München zou optreden, kreeg hij vooraf een briefkaart van den volgenden inhoud: „Wat betaalt de Evangelische Bund: a. per dozijn Oostenrijksehe hoogverraders, genre Wolff en Eisenkolb. h. „stalldeutsche Lausbuben" genre Schönerer en de Innsbrücker bende. c. christelgke snapsbroeders, alles per dozijn? Breng geld mede, veel, veel, hier zijn er velen rijp voor het „luderische Evangelie." Wij halen er de schouders over op: meer dan wij denken echter, doet zulke onzin kwaad in een land, waar het volk niet beter weet. 't Doet mg dan ook genoegen een woord van protest van Roomsche zgde te kunnen aanhalen. De reeds meer genoemde pastoor Muller in München schrijft; „Men leze slechts onze Katholieke Pers met haar liefdeloosheid, haar ophitsen, haar lastertaal en verwondere zich niet over de vruchten. Wat de clericalen tegen de Los-vanRome-beweging doen, is eenvoudig erbarmelijk." Dit is helaas! een uitzondering. Bleef het trouwens nog maar bij zulke uitingen! De ultramoD.taan.sche pers maakt echter ook de namen van hen, die overgaan, openlijk bekend en geeft op, van wie zij afhankelijk zijn om hen aldus te benadeelen. De Kerk bezit zelve een groot deel van den bodem; in 1895 bedroeg het eigendom der kloosters in Oostenrijk Cis-Leythanië 119 millioen gulden en was in 30 jaar 63°/0 toegenomen. Maar de Kerk heeft ook grooten invloed op den adel, op pachtheeren en fabrikanten, zoodat zij veler maatschappelijken toestand in gevaar kan brengen. In Tirol is een Andreas-Hoferbond onder de logementhouders opgericht om tegen al wat DuitschProtestantsch is te ageeren. Bijv. werden er 2 hótels, die aan de „Abfallslumperei" lokalen tot het houden van godsdienstoefeningen verhuurd hadden, gesignaleerd en alle binnen- en buitenlandsche bladen verzocht voor een bezoek daaraan te waarschuwen. Laten wij niet vergeten , wat het voor velen beteelcent Protestant te worden of te blijven, waar zij er als arbeiders, kooplieden, winkeliers in bijna geheel Roomsche plaatsen slechts schade van kunnen hebben en boycott, achteruitgang, vaak ook huiselijke onaangenaamheden moeten vreezen. Ondanks de bij de Grondwet verzekerde vrijheid der verschillende gelooven treedt ook de regeering hier en daar fel tegen de Protestanten op 1} Onder den tegenwoordigeu minister-pre«