20958 DE VARENDE GEMEENTE DOOR D» L* D* POOT EEN WOORD TER PROPAGANDA VOOR DE NED. ZEEMANS-CENTRALE DE VARENDE GEMEENTE DOOR Ds L. D. POOT EEN WOORD TER PROPAGANDA VOOR DE NED. ZEEMANS-CENTRALE OVERDRUK UIT .WOORD EN DAAD", DRIEMAANDELIJKSCH TIJDSCHRIFT VOOR INWENDIGE ZENDING, JULI-AEL. 1927. HOOFDREDACTEUR: DR O. NOREL JZN., TE LEEUWARDEN. ADMINISTRATIE: NASSAU-ZUILENSTEINSTRAAT 25, 's-GRAVENHAGE (Photo Karei Kleun) HET PRACHTIGE „Y" - ONZE „WERKPLAATS" — WAAR AMSTERDAM „ZICH HEERLIJK OPEN DOET". . (Vondel) EEN BEZOEK METEEN DER AMSTERDAMSCHE EVANGELISTEN AAN BOORD VAN DE „TRITON". (Photo Karei Kleun) DE VARENDE GEMEENTE Op een der laatst gehouden jaarvergaderingen der „Missions to Seamen" in het Church House te Westminster, begon de voorzitter, Admiraal Graaf Jelücoe, er de aanwezigen aan te herinneren, hoe Jezus op den oever van het meer Tiberias voor Zijn vrienden een eenvoudig maal bereidde. Vermoeid en ontmoedigd kwamen dezen aan wal, maar Jezus wachtte hen op met den rechten welkomstgroet en 't smakelijke maal, dat ze noodig hadden. De Heiland zorgde ook daar gelijkelijk voor het lichaam en de ziel. Zoo is het eerste zeemanszendingswerk gedaan door den Meester van allen zendingsarbeid. Daarop zeide de admiraal, dat de Engelsche arbeid onder zeevarenden niets anders bedoelt, dan in hedendaagschen stijl te reproduceeren dat gebeuren bij het meer. Als gij iets voor dezen arbeid gevoelt — en welke Christen zou er niet alles voor gevoelen? — dan gaat er iets in uw binnenste gloeien: dit schoone woord, gesproken door een admiraal in actieven dienst, voor een groote vergadering van officieele afgevaardigden der Kerk van Engeland, in haar officieele kerkhuis, in de tegenwoordigheid van vertegenwoordigers van den koning en van de Hooge Regeering, en dat alles ten behoeve der zeemanszending! Jaloerschheid is hier geoorloofd: zij moge ons prikkelen, om den beschamenden achterstand ten onzent in dezen in te halen. Het geeft mij vreugde, dat ik hier enkele opmerkingen kan maken in het belang van den geestelijken, zedelijken en socialen arbeid onder de zeelieden. Mijn eerste opmerking geldt de Waarde van den Zeemansstand. Onze dertigduizend zeevaarders vormen een groep van Holland's beste zonen. Van jongs af zwervend over de wijde wateren en levend temidden der grillige onberekenbare elementen, zijn ze sterk van energie en spontaneïteit, voorzichtig als een vischarend, maar moedig als een zeehond, die z'n jongen verdedigt. De stelling is niet te gewaagd, dat geen ander beroep zulke hooge karakter- en discipline-eischen stelt, als juist dat van den zeeman. Van groote beteekenis is hier de geweldige revolutie op scheepvaartgebied in de laatste vijftig jaren. Men bladere maar eens in het vierdeelig werk van Frank C. Bowen: „The Sea, its history and romance", onlangs verschenen, met zijn honderden prachtige illustraties van de oude zeilvaart en de eerste stoomschepen, (het werk loopt tot 1875) en vergelijke hiermede de photo's van de moderne stoom- en motorkasteelen. 'n Zeilertje voorheen kon door drie man worden bediend, een moderne Amerika-boot heeft een leger van 1000 a 1200 man noodig. Welk een gecompliceerd bedrijf I Vroeger kende ieder zeeman de heele „vaart". Nu heeft ook hier de noodwendige specialisatie tot „stukwerk" gedwongen, dat echter den zeeman noopt tot gedurige inspanning van al zijn denk- en arbeidsvermogen. Duizenden kostbare menschenlevens en ladingen, waarbij millioenen gemoeid zijn, ziet hij aan zijn zorgen toevertrouwd. Telkens, wanneer een scheepsrampbericht ons opschrikt, valt er weer klaar licht op de toewijding, moed en zelfopoffering die het zeemansbedrijf vereischt. Wij „landrotten" zijn het ons bovendien niet scherp genoeg bewust, hoe alle landbouw, handel en nijverheid van de scheepvaart diep afhankelijk zijn. Bij de al scherper wordende concurrentie en de al sterker worden economische spanningen is het de zeemansstand, die onze levensbelangen op voorbeeldige wijze dient. Hoe houdt de Hollandsche zeeman ook onzen nationalen naam hoog. Al wil men dat in het bui- tenland niet zoo erkennen: onze mannen behooren tot de beste zeevaarders. Wanneer er moeilijke prestaties worden vereischt, haalt men er de Hollanders bij: denk b. v. aan de zware sleepdiensten over de oceanen. Typisch is ook, dat ter plaatse, waar een veel gebruikt Engelsch leerboek over scheepvaart handelt over het aanwenden van de log, verwezen wordt naar het gestaag gebruik door de Hollanders van dit instrument, en, zoo staat er dan, de Hollanders zijn toch altijd onder de beste zeelieden terecht gerekend. In verband met mijn doel, wil ik vervolgens iets opmerken over het gemis van den zeemansstand. Sommigen van U zullen hier Wellicht herinneringen voelen opkomen aan het bekende werkje van M. J. Brusse: „Van af- tot aanmonsteren". Gelukkig mogen we constateeren dat de daarin gesignaleerde misère van slaapbazen- en landhaaienpractijken, juist door Brusse's blazen van de alarmtrompet, is opgeruimd. Maar ik bedoel hier wat anders. Iets, wat ge ook geteekend vindt in een nieuw werkje van Brusse: „De lotgevallen van d'n ouwe heer Dorus", waarin hij het zeemansleven teekent van zestig jaar terug. Ik meen hier: het losgewrikt zijn uit het gezinsleven, het verbroken sociaal en ook kerkelijk contact. Wilt gij dit U geïllustreerd zien ten opzichte van het huidige zeemansleven, lees dan eens de boeken van den jongen zee-officier P. Verhoog: „Op bruisende golven" en „Onder de Tropenzon". Dan leert ge gevoelen, hoe al die schepen op den oceaan zijn als „kleine planeten, die elkaar voorbij schuiven, ieder met een eigen bevolking van menschen, die, hoe ze ook in aanleg en in rang verschillen, hoe ze toch weer zijn gegroepeerd en gerubriceerd in een bepaalde kaste, zich bewust zijn dat ze met elkaar in onverbrekelijk verband staan, omdat één groot gevaar hen allen bedreigt en zij in hun strijd tegen het water op elkaar zijn aangewezen". Begrijpt gij nu, dat zeelui, als ze vasten grond onder de voeten hebben, zich vervreemd gevoelen van die heterogene massa van onverschillig elkaar passeerende menschen, die alleen hun taal schijnen gemeen te hebben? Verhoog teekent treffend, wat hij een tweeden officier in een gesprek met een stuurmansleerling laat noemen: den grooten vloek van het altijd-weg-zijn-van-huis. „En wat eigenlijk dè deur dicht doet, dat is het korte binnenzijn. De vroegere zeevaarders, tot in den tijd van het zeilschip-reizen rond de Kaap naar Indië toe, maakten buitengewoon lange reizen, doch bleven na behouden thuiskomst ook naar rato bij moeder-de-vrouw, 's Winters voeren er zoo min mogelijk schepen uit. Wie in het najaar binnenkwam, bleef als het eenigszihs kon tot het voorjaar in Holland. Vergelijk dat e's met het tegenwoordige varen. Tenig na 'n reis van 'n half jaar, vier dagen binnen, weg ga je weer. Vorigen keer waren we zes dagen binnen, de afgeloopen reis duurde twee maanden, nu zijn we vijf dagen binnen geweest en op 't oogenblik zitten we alweer 'n dag buiten het Kanaal. Huiselijk leven? Dat kennen we niet. Je ziet je gezin ternauwernood. Was je nu in die vijf korte dagen maar voor je familie, zooals elk redelijk denkend mensch zou veronderstellen. Kun je begrijpen. Het schip moet klaar in zoo'n korten tijd, en aan de oudere officieren kost 't halsbrekend werk: lossen, laden: proviandeeren, bunkeren, reparaties, scheepsverklaring, equipage, monsteren, zeekaarten, instrumenten, boeken en paperassen naar 't kantoor, weer terug, voortdurend gezanik van werkvolk en van lui, die iets aan boord te maken hebben, en zoo ga je maar door. Af en toe loopt je kop over. Kom je 's avonds eindelijk thuis, dan ben je op. Maar je wilt toch nog deelen in de zorgen van je vrouw, je moet denken aan allerlei dingen. Je wilt in die enkele avonden alles aanhooren wat je vrouw te vertellen heeft, je wilt tè veel voor elkaar doen, je tracht met tiendubbele snelheid te leven. Resultaat: je vrouw wordt zenuwachtig en prikkelbaar, en zelf ben je nerveus, ontevreden. Dan komt de dag van vertrek en je gaat moe en onvoldaan de nieuwe reis op. Verscheidenen worden zenuwpatiënt op die manier. Ik ben zelf nogal kalm, maar ik heb binnenlands wel e's collega's gezien, wier handen trilden MET DE AMSTERDAMSCHE ZENDELINGEN OP HET TER. REIN DER K.N.S.M. A/B. VAN DE „STUYVESANT". (Pholo Karei Klein) ZEEMANSBOND - TEHUIS VOOR ZEELIEDEN AAN DE VEERHAVEN TE ROTTERDAM HUISKAMER ZEELIEDEN-AFDEELING TEHUIS VOOR ZEELIEDEN TE ROTTERDAM als ze 's middags probeerden om twee verschillende dingen gelijk te doen, onderwijl vijf lui aan te hooren en bovendien aan huiselijke zorgen te denken. Kom je buitengaats, dan moet je weer rustig en kalm voor de veiligheid van schip en opvarenden waken. Eén dag verlof, soms twee dagen als 't e's mogelijk is: „da's winters goed om je vrouw en kinders 'a keer bij daglicht te zien", zooals 'n eerste machinist, die' ik ken, sarcastisch opmerkte". Voelt gij iets Lezers, van de depressie, die als een looden last ligt op 't hart van den zeeman? Een mijner liefste plekjes is 't eindpunt van de zuiderpier in IJmuiden, maar ik heb '4 afgeleetd, om den buitenkant van de bhjde glorie van «en uitvarenden stoomer te houden voor een afdruk van den binnenkant van het zeemansleven. Kunt ge verstaan, dat de doorsnee-zeeman pessimistisch is ingesteld? Daar is ook de lange-reis-misère! Verhoog zegt: „Op 'n werkelijke lange reis worden de meesten min of meer abnormaal. De een gaat 4rinken, de ander wordt zwaarmoedig en zegt geen stom woord meer, de derde wordt zoo prikkelbaar, dat-ie voor de samenleving ongenietbaar is, de vierde wordt kindsch, en zoo ga je maar door. Dan nog niet eens gesproken over het gekanker van de crew. In 4e eene haven loopen ze aan wal en komen 'n paar dagen later boven water. In de andere haven komen ze afgeladen dranken, met messen in de vuist op de onderbrug voor de hut van den ouwe staan, om meer geld of om beter eten te krijgen, of om wat ook." Zulke grepen midden uit de zeemanspractijk, die van sport 'nbandwerk, 'n jachtbedrijf is geworden, spreken meer tot ons dan folianten met autistische gegevens. De zeeman mist het normaliserend en cultiveerend contact met de maatschappij, maar dat is nog het ergste wkrt£ hij mist het dragend milieu en 4e sterkende, bindende en richtende gemeenschap van het ge«nataren, dat is oneindig erger; (bier zij feulde gebracht aan 4ie vele dappere zeemansvrouwen, die alleen hun gezinsscheepje moeten koersen) en hij mist ook, en 4at is het ergste, al zal dit alleen door den Christen-zeeman worden inge- leefd, hij mist het contact met de gemeente, met de Evangelieprediking. Want waar zijn tegenwoordig de kapiteins, die godsdienstoefening houden op hun schip? Waar zijn ze, die den „grooten Kapitein" aanroepen durven en willen, gelijk onze oud-Hollandsche kapiteins dit deden? Hoe hartelijk baden Bontekoe, onze groote de Ruyter, onze Poolvaarders en nieuwe-banen-zoekers! Hoe schaamden ze zich het Evangelie noch den dienst van God? Nu, nu kan het gebeuren, dat H. M. de Koningin van den kapitein van een der Batavierbooten moest vernemen, dat op de Hollandsche schepen de „plicht", de godsdienstoefening is afgeschaft. Maar tot beschaming van velen heeft onze Vorstin deze tijdens Haar verblijf aan boord weer ingesteld. — Op buitenlandsche schepen zijn deze dingen grootendeels nog anders; daar vindt gij op passagiersbooten nog een kapel ingericht, zelfs gaat er hier en daar een geestelijke mede. Ook onze Regeering geeft hier een gelukkig voorbeeld, door de aanstelling van Vlootpredikanten, en het medegeven van geestelijke verzorgers op groote bodems. Maar op de koopvaardijvloot van Christelijk Nederland is officieel de dienst van God absent. Op Duitsche schepen wordt het steeds-herdrukte, dus blijkbaar geliefde Andachtsbuch für Seeleute druk gebruikt. Maar ons laatste boek van dien aard „De Godvreezende Zeeman" van N. S. van Leeuwaarden beleefde slechts zijn tweeden druk, en dat al 100 jaar geleden, in 1828. Wij zijn „neutraal". In de lijn, zooals onze dichter het bezong: „geen nood, wij redden 't zonder Hem. Maar die dat zeggen, zinken." Bolland heeft nog kort voor zijn dood betoogd, dat de oorzaak van de algeheele verkankering „van onze samenleving is te wijten aan het gemis van de oude religie", en Prof. Heymans heeft in zijn brochure „De toekomstige eeuw der psychologie" alle onvoldaanheid en levensmislukking geweten aan het feit, dat de moderne cultuur aan de massa het Christendom ontnam, zonder haar iets anders er voor in de plaats te geven. — Van deze uitingen is de zeemansstand de ontroerende illustratie. De zeeman mist het Evangelie, dat de opheffende kracht van God is in het persoonlijke en in het sociale leven. Mijn derde opmerking geldt het bewijs van het bovenstaande uit het innerlijk leven van den zeeman. Waar is de naïeveling, die hier met Psalm 107 als antwoord denkt klaar te zijn? Ons hart kan vol schieten, bij 't bedenken, hoe 't nü is in de werkelijkheid, en hoe 't daar heet: „zij, die de zee bevaren, op schepen, rijk bevracht, zien op de groote baren, Gods wijsheid, gunst en macht. Daar leeren zij de daan des Heeren klaar bemerken. En in die diepe paan Zijn groote wonderwerken". Al zeldzamer worden figuren als die trouwhartige Scheveninger, die tijdens een zwaren storm op de Noordzee mij (op het hospitaal-kerkschip was 't) de hand even drukte, en zei: „wij drijven op Gods barmhartigheid". Vroeger zeide 't spreekwoord: „wie niet bidden kan, worde zeeman". Tegenwoordig geldt veeleer: wien men 't bidden wil afleeren, worde naar zee gezonden". Waarom ga je niet op de groote vaart? vroeg ik eens 'a Katwijker, die klaagde over z'n schamele vooruitzichten. En de man zei: „dan ga ik er geestelijk heelemaal aan, ik heb er geen kracht genoeg voor, om staande te blijven, en ik wil toch niet los van God". Psychologisch vertoont de doorsneê-zeeman de typische onttakelingstrekken van dezen dag. De zielen zijn vermécaniseerd en vermaterialiseerd. De groote massa leerde zich beschouwen als menschenmateriaal, waaronder de enkeling geen persoonlijkheid, maar slechts nummer is. Tijdens den oorlog is voor het bewustzijn der massa de zedelijke wereldorde ontwricht, door het sollen met en het vertrappen van de groote en volstrekte zedelijke waarden. De groote staten wrongen alles om naar het nationaal eigen-belang, en de wet is in vervulling gegaan, dat een koninkrijk, dat tegen zichzelf verdeeld is, verwoest wordt. De zeeman van nu, voor zoover hij het leven aan den wal meemaakte, heeft verkeerd in het gistend bezinksel onzer verscheurde samenleving. Hij heeft ook ondervonden, dat naar waarheid Clara Wichmann een der voornaamste kenmerken van onzen tijd dit feit genoemd heeft, dat alle aandacht is geconcentreerd op het product, en niet op den mensch, die het maakt. Gij moogt transponeeren: alle aandacht op de lading en op het schip, ook nog wel op het lichamelijk welzijn der opvarenden, maar niet op hun innerlijken mensch. Zoo iemand, dan zou de zeeman de klacht van den psalmist tot de zijne kunnen maken: „daar is niemand, die zorgt voor mijne ziel". In het keurige „Handbuch der deutschen evangelischen Seemannsmission" heeft de zeemanspastor Pfalzgraf een fijngestileerd artikel over „das Geistes-und Gemütsleben des Seemannes". Reeds in 1912 moest hij hierin schrijven: „Men mag heden onder zeelieden komen, waar men wil, overal speurt men den geest, die steeds ontkent. Nauwelijks is er één zeemanspredikant, die niet dikwijls van heele groepen van zeelieden tot zijn smart moest leeren, wat godsdienstige stompzinnigheid is. Zooals er dan ook een de heele geloofsbelijdenis der meeste zeelui teekende met de uitdrukking: „wanneer een visch mij opvreet, dan is alles voorbij". Hoevele zeelieden hebben nog een Bijbel in htm kist? Jack London laat (in De Zeewolf) den kapitein van een walvischvaarder z'n geloofsbelijdenis afleggen. Ze is kort, krachtig en verrassend duidelijk. Hij zegt: „Het leven is een mengsel, een hutspot, — iets als gist, 'n ferment, iets dat beweegt, 'n minuut lang, 'n uur, 'n jaar, desnoods 'n eeuw, maar dat eindelijk toch zal ophouden te bewegen. De grooten eten de kleinen op, om te kunnen blijven bewegen; de sterken de zwakken om op kracht te kunnen blijven. En de boffers eten 't meest en bewegen zich 't langst ". 'n Jonge, frissche zeeman, dien ik onlangs ontmoette, en die 'n origineelen kijk had op mensch en maatschappij, bleek, wat den Godsdienst betrof, weêr getrouw naar hetzelfde model gefatsoeneerd, toen hij, (met een onfrissche aanhaling De „Towerbrug", op den rechteroever de „Tower", rechts boven het kantoor der Londensche havenautoriteiten. Hier, op Towerhille, of in het daarachter gelegen Oldgate, hopen wij, dat straks ons „Huis" zal staan. DE HOLLANDSCHE „DINA" OP REIS NAAR LONDEN DE MOTORSCHOENER „GRONINGEN" ONDER22 BRUGGEN DOOR DE THEEMS OPGEVAREN TOT FULHAM TOE, KRIJGT BEZOEK VAN DEN LONDENSCHEN ZENDELING van Bebel) verklaarde: ik gun dén hemel aan de engelen en de musschen, als ik op de aarde: maar aan m'n portie'kom''. De moraal, die aan deze confessie gepaard gaat, komt vrijwel neer op de morale sans obligation ni sanction, o. a. door Upton Sinclair verduidelijkt met het beeld van het stuurtoestel in een vliegtuig: dat moet meegeven met de wisselende luchtstroomingen; zóó de zedewetten, die steeds vervormd moeten worden naar de wisselende omstandigheden. Hijzelf bedoelt dat wel ideëel, maar in de practijk voert deze leer naar den afgrond. Vooral, als men de waarheid beseft van wat de Duitsche geleerde E. Reich in zijn werk „De oorzaken der ziekten" schreef over de havensteden: „bronnen en centraalpunten van zedelijk vuil". Is het wonder, dat menige zeemansziel 't beeld vertoont van 'n uitgegane haard? Wat hier zéér hoopgevend is, ia het feit, dat onder de asch nog vaak 'n flinke vuurkern te ontdekken vak. 'n Zeeman heeft vaderlandsliefde: deze is terecht genoemd de „rocher de bronze" in zijn gemoedsleven. Hij mag al eens schamperen: „m'n vader heeft geen land en de twee voeten die hij beslaat, moet hij nog duur betalen in z'n belasting'', maar dat is Muf: z'n hart springt op, als hij Hollands blonde duinen wéér ontwaart, en bij 't zien van de kerktorens van Amsterdam of Rotterdam begint *t binnen in hem te popelen. Door zijn gestage reizen, de wereld rond, mag hij internationaal zijn van levens- en wereldbeschouwing, (dat is ook schoon), hij bhjft een rasechte patriot. Ge kunt 't beleven, dat er een z'n bolsjewistische theoriën staat te luchten, maar daar bemerkt de branie den vagen vuurschijn van den Ymuider lichttoren, vegend over 't donkerwijd watervlak, en met 'n onmiskenbare vreugde in z'n stem roept hij: „jongens, IJmuiden vóór". Ja, dat plekje grond, „waar eens z'n wieg op stond" is hem dierbaarder dan hij-zelf wel weten wil. Eén ding heeft de zeeman vóór op den studeerkamer- en fabriekssociahst: hij leert langs den weg der practische vergelijking het eigen karakter van zijn volk en de groote waarde beter inzien. Zoodoende krijgt hij sterker patriottische ruggegraat, terwijl zijn gezond verstand hem niet te veel waarde doet hechten aan het woordenvuurwerk der agitatoren. Twee dingen, die U ook treffen bij den zeeman zijn z'n eerlijk reageeren op de verwijtende stem der consciëntie en zijn eeuwigheidsheimwee. Wat 't eerste betreft, Verhoog geeft 'n gesprek weer tusschen twee mannen, die in 'n havenstad in Zuid-Amerika voor verleiding bezweken zijn. „Hè", zegt de een, „wat voel ik me miserabel". De ander vraagt onthutst, of z'n makker méér deed dan 'n kijkje nemen in 't verdachte huis: hij-zelf was in zonde gevallen. „Goddank niet" is het antwoord. Maar nou hadden we zoo'n leuken dag gehad en dan desnoods 's avonds naar 'n theater of 'n cabaret, da's ook niet zoo erg. Maar van 't een komt het ander, en de drank, en die zwabbertroep van de „Veenland" en dan vind-je 't gek om weg te loopen." „Ja, waarom? Je bent toch getrouwd. Had ze laten waaien. Ik vertik 't ook in 't vervolg, 't Is soms verleidelijk voor 'n vrijgezel, maar de nasmaak van die lolletjes is wrang." Daalman wordt melancholiek, begint door te praten, te vertellen, langzaam, brok voor brok. Over z'n vrouw, over z'n kind, hoe gelukkig ze altijd geweest zijn en dat-ie haar nog nooit ontrouw geweest is. En met tranen in de oogen zweert hij een duren eed dat hij zich nooit meer, zelfs in de verleiding zal begeven. „En als ik in den vreemde aan wal ga, gebruik ik nooit een droppel sterken drank meer, geen bier, geen wijn, absoluut niks. Ze mogen om me lachen, maar dat is het begin van alle ellende". In z'n hart voelt z'n makker diep met hem mee, maar om hem uit die zwaarmoedige bui te brengen, zegt-ie troostend: Kom, er is niks gebeurd. Zet je er over heen. 't Had slechter kunnen afloopen. „Cheer up, the sun hasn't gone out of business" zeggen de Yanks". Wie hoort hier niet de onweersprekelijke stem van het geweten? 'n Zeemanspredikant verhaalt, hoe hij vaak groote uitbarstingen van bitterheid bij de mannen beleeft: om hun weer gevallen zijn, om het verliezen van hun eer en hun al zwakkere fijngevoeligheid daarvoor, om de verwijding van de kloof, die hem naar hun meening toch al van de burgerlijkbrave wereld scheidt. De zeeman voelt zich toch al 'n uitbuitingsobject, en daar hij geen kans ziet dat lot te ontvluchten, wil hij bij het verliezen van zijn geld „zelf aan 't stuur" zitten, geeft zich, al rondstrooiend met z'n penningen 't air van 'n bewust savoir vivre, terwijl toch in z'n ziel de wormen der wroeging knagen, en daarenboven 't duister gevoel hem kwelt, dat voor hem de deuren tot 't normaal burgerlijk leven gesloten zijn. Zijn vrije moraal verhindert, dat gij hem tot de erkenning brengt, dat bij het recht mist tot toegeven aan zijn geslachtsdrift. Hij voelt zich hier juist de misdeelde, en de gelegenheid om zijn lust te voldoen komt vaak genoeg een en al in zijn belangstelling te staan. Hier is het huwelijk de aan te prijzen vluchtheuvel, en pastor Pfalzgraf getuigt, hoe juist de gehuwde, trouwe zeeman hier apostelarbeid doet, alleen reeds door de gewonnen levensharmonie. Hij zag in een kajuit Bijbel, gezangboek en preekbundel. (Op welke Hollandsche boot zou dit te zien zijn?) Hij bleef er voor staan. De kapitein glimlachte: „Verwondert U maar niet. Mijn vrouw heeft dat uit mij gemaakt. Vroeger was 't geheel anders." Dit is slechts één exempel uit vele, die telkens demonstreeren, dat de echte zeeman zich in de goedheid en vriendelijkheid van een reine vrouw baadt als in hemellicht. Er gloeien ook vonken van eeuwigheidsheimwee in den zielehaard van den zeeman. Geen hemelverlangen, o neen, nog minder doodsgedachten, want een, die den dood gedurig voor oogen heeft, heeft geen tijd en lust om, a la Rhijnvis Feith over z'n dood te gaan zitten dichten, in den maneschijn, op de treden van z'n grafkelder. Die gestage doodsgrijns om hem heen vuurt juist z'n levenslust en levendurf krachtig aan. Maar het is dat schuldgevoel, waarover hij zich tracht heen te spotten, dat bij angstvallig voor z'n makkers verbergt, omdat hij niets zóózeer ducht, als om voor vroom door te gaan. — Alleen het feit, dat de Mottige, (ge kent 't mooie boek van Wérumeus Buning nietwaar?), nuchter aan boord komt, avonden achtereen, doet z'n vrinden vragen: „Zeg, ben je fijn geworden? Hij heeft 'n Bijbel in z'n zak. Hij loopt de dominees achterna". En als in een der Australische havens 'n zeemanspredikant 'n aardigen jongen ontmoet en meetroont naar het tehuis, waar deze het zeer gezellig vindt, en de dominee den volgenden morgen aan boord komt, om ze allen uit te noodigen voor een muzikalen kerkavond, is er niemand die toehapt; ze blijven allen van verre staan, ook zijn gast van den vorigen avond. Vrees voor 't vroomheidsmerk. Straks komt er een naar dien predikant toe in de stad, en zegt: U hadt ze op straat moeten aanspreken. Dan waren ze allemaal gekomen. Nu durfden ze niet Maar hiertegenover staat het feit; dat in de vreemde havens de een na den ander naar de „Mission" kuiert, en quasi verwonderd is daar z'n kameraden aan te treffen. Feit is, dat die mannen, die hier aan wal gesprek en lectuur wellicht weigerden, in Cardiff, de getrouwste bezoekers waren van het (nu helaas uft geldgebrek opgeheven) Hollandsche tehuis, en dat niet alleen van de conversatiekamer, maar ook van de eiken avond gehouden Bijbellezingen. Ver van huis, in het vreemde land, strijkt de adem der eeuwigheid over des zeemans ziel, en begint zijn natuurlijke sensus divinitatis, dat grondgevoel der Godheid m iedere menschenziel, in hem te werken. Dan hebben vele zeemanspredikanten het opgevangen van hem, dat hij zich zoo onwaardig gevoelt, ,,'n slechte kerel, aan wien niets verloren is". Maar eenmaal onder de prediking van het Evangelie; voelt hij 't weer, dat dit het eeuwige leven is, om den levenden God in Christus te kennen. De zeeman drukt dit eenigszins ondogmatisch uit. Hij zegt: „we moeten den Ouwe daarboven te vriend houden". Gij zoudt dit ti&t zijn rijk-voorzien vloeken-vocabulaire niet opmaken. Ik heb een gezel, die doorkneed was in den „Catechis" bij bet mtdeelen van bevelen onder een opkomende zware bries kernachtige stopwoorden hooren gebruiken. Zijn verontschuldiging was: dat gaat zoo vanzelf, anders doen „ze" het niet." En 'tt zeeman, dien ik in den trein ontmoette, mompelde iets, dat Mozes z'n wetten voor de landmenschen gegeven had: h ij wist van 't zeeleven niets af! „Maar, U heeft gelijk meneer, we moeten 't goede volgen.''. Tegenover de twee wereldmachten ten kwade: de alcohol en de prostitutie, ziet Pfalzgraf bij den zeeman sterk werkzaam de twee hartemachten: afhankelijkheidsgevoel en schuldgevoel, en de meesten gaan in dien strijd ten onder; 'n kleine groep komt er door Gods hulp boven uit. Wie onder de zeelieden werkt vindt dagelijks „religiöser Stumpfsinn in Reinkultur", maar ook diegenen die hongeren „nach Stunden im Ewigen." Natuurlijk zijn er genoeg zeelui, wier godsdienstig gemoedsleven is geatrophieerd, maar deze lieden zijn niet typisch. „Typisch is de zeeman, die voor alles, wat met het Christelijk geloof samenhangt, uitwendig zich min of meer onverschillig toont; en toch innerlijk blij is, wanneer iemand hem bij de slippen van zijn jas pakt en hem in den lichtkring van het Christelijk geloof trekt. Hij Terzet zich dan wel een beetje en doet dan wel dikwijls, alsof hem geweld wordt aangedaan, maar desniettegenstaande koestert hij zich in de lichtstreep van dat Christelijk geloof, dat zoo over hem valt, en hij lijdt onder de vlekken, die aan hem zichtbaar worden, terwijl hij zich voorneemt ze weg te wasschen. Evenmin als het typisch is bij zeelieden beslist Christelijk geloof te vinden, evenmin is het typisch bij hen volslagen atheïsme aan te treffen. Maar wèl typisch is een geloof aan een eeuwig onbestemd Godslicht, en het vermoeden, dat veel glans in het leven wordt uitgebluscht, wanneer de oogen daarvoor gesloten worden, alsook de bekentenis, dat dit Godslicht in het Evangelie en in de menschen schijnt, die uit het Evangelie leven." Rotterdam's Waterschout, de bekende zeemansvriend, Jhr S. B. Ortt, heeft in een referaat op de derde conferentie voor Inwendige Zending te Doetinchem de zeelieden treffend getypeerd als de „zwervers en vreemdelingen der aarde." Het is bij hen 'n voortdurend scheiden van nieuwe toestanden en nieuwe kennissen, van menschen, die hun goedheid en liefde betoonen en van menschen die hen bedriegen. Meer vreemdelingen zijn ze dan Aartvaders weleer 1 En als zoodanig hebben ze recht op onze sympathie, op ons medegevoel en op onzen steun." Als vierde opmerking wil 'k 'n kort antwoord geven op de vraag: wat deed het buitenland voor den zeeman? Vóór mij liggen jaarverslagen en mededeelingen van ongeveer vijfentwintig corporaties, drie uit Engeland, drie uit Duitschland, voorts uit Noorwegen, Zweden, Denemarken, Finland, Lijfland en de overige uit Amerika. Altemaal vol dorre cijfers, die echter, gelijk het dal met doodsbeenderen, leven en gestalte krijgen door den Geest Gods, die u hier tegenwaait. Altemaal Evangeliemaaltijden, op het „kolenvuur" van de liefde van Christus bereid aan de verschillende zee-oevers, in tehuizen en „Institutes", waar den zeeman, in den naam van Jezus, een hartelijk welkom wordt toegeroepen. Het is hier de plaats niet om een uitvoerig overzicht van al dezen arbeid te geven, 't Doorbladeren op zich zelf van al deze keurig-uitgegeven en schitterend verluchte geschriften is voor een Hollandsen Christen tot genot, maar vooral tot diepe beschaming. Elders wortelt de zeemansarbeid in het nationaal en kerkelijk bewustzijn, maar hier ? Reeds honderd acht jaren geleden begon de „British Sailor's Society, die de moeder is der Engelsche zeemanszending, haar gezegend werk. Zij staat op interconfessioneelen grondslag, en vindt haar voedingsbodem vooral in de nonconformistische kerken. Zij onderhoudt ongeveer 120 Sailors' palaces, Bethel's, Rest's, en Institutes. In 1910 bedroeg haar inkomen 34 duizend pond; in 1927: bijna honderdvijfduizend pond. In haar dienst staat een staf van ruim aoo zeemanspredikanten, zendelingen, helpers, enz. De Kerk van Engeland begon hetzelfde werk in 1825, maar eerst in 1856 begon de zendingsgedachte van Dr John Ashley door te werken, n.1. dat ook de schepen in de buitenlandsche havens moesten worden bezocht. Hem was het woord van een zeeman in de ziel gevallen: „Niemand bekommert er zich om, dat wij als honden omkomen." De ontwikkeling van dit werk is verbazingwekkend geweest. Momenteel werken onder de bekende vlag van de Missions (de vliegende engel met de bazuin) 4 Superintendenten, 65 Predikanten, 82 Evangelisten, ai Ingenieurs, 130 Instituut-bestuurders, 59 Eerelid-predikanten, en dat wel in 65 stations in Engeland en 42 stations in 't buitenland. Tot hun beschikking bestaan 160 zeemanskerken en Institutes, benevens 58 stoom-, motor- en zeilbooten. Ik zou belangstellenden ten zeerste willen aanraden als gij zulk een Institute en kerk „in werking" eens zien wilt, bezoek dan dat op den Pieter de Hooghweg te Rotterdam, waar de vriendelijke pastor u gaarne rondleidt. De „British Sailors' Society" verspreidde in 1927 207.850 Bijbels, hield 4901 godsdienstoefeningen, bezocht door 280.806 zeelieden. Hier en ook bij de predikanten der Anglikaansche missie legden enkele honderden zeelieden hunne geloofsbelijdenis af. Een voor ons verrassend verschijnsel is ook, dat zeer vele koopvaardijschepen bij het binnenvallen in een haven de Missions-vlag hijschen, zoodat de zeemanspredikant onmiddellijk weet: daar wordt ik verwacht. Onschatbaar is ook het werk der „Royal National Mission to Deep Sea Fishermen" met haar mooie hospitaal-kerkstoomschepen. De Duitsche Zeemanszending, onder leiding der bekende zeemanspredikanten Münchmeyer (Stettin) en Thun (Altona) onderhoudt tegenwoordig 20 tehuizen met 825 bedden en 33 leeskamers. In haar dienst staan 18 predikanten en 43 Evangelisten. Haar godsdienstoefeningen worden jaarlijks door ongeveer 16000 zeelieden bezocht; ongeveer 6000 vieren het Kerstfeest mede; ongeveer 20.000 scheeps- en 14000 ziekenbezoeken werden in 1927 gebracht. Millioenen Marken worden door de mannen in bewaring gegeven, waarvan de helft aan de families in 't vaderland werd doorgezonden, terwijl nog 'n kwart millioen Mark werd gespaard. Wie de verslagen doorleest, bemerkt met ontroering, welk een wereld van liefdevollen en volhardenden arbeid achter deze dorre getallen opengaat. Gezegend is ook het werk van Br J. Voss in het Zeemanshuis der „Vbn Bodelschwingsche" Zeemanszending, het Eckharthaus aan de Prinsengracht te Amsterdam. 't Zou wel den ganschen film van heel den zeemansarbeid in alle Christelijke landen aan Uw oog willen laten voorbijrollen. Hoe dapper weren zich de Noorsche landen, die met betrekkelijk kleine kracht hun tientallen zeemanspredikanten, hun tehuizen en kerken in 't vaderland en in vele vreemde havens, gewapend met prachtige leesbibliotheken onderhouden, en daarvoor jaarlijks honderdduizende kronen offeren. Een zeer aanbevelenswaardig exempel is hier, dat Candidaten tot den H. Dienst gelegenheid hebben, om eenigen tijd als assistent werkzaam te zijn. In Amerika arbeidt the American Seamen's Friend Society sinds 1828, die, momenteel werkt met een budget van ongeveer 93000 dollars. Naast haar werken nog een veertien andede corporaties, o. a. de „Merchant Seamen's Branch" der „Y. M. C. A. of the city of New-York". De glorie is hier wel het geweldige Seamen's Church Institute in New-York, „that great caravansara of the sea". Met zijn dertien verdiepingen rijst het hoog uit boven de werven en dokken van Manhattan, en de zeeman kan hier met en voor alles terecht. Boven den ingang is een postkantoor, gelijk aan dat van een stad van 20.000 inwoners, dagelijks worden er méér zeelieden ingeschreven voor logies, dan er gasten komen in de drie grootste hotels der stad saam; ondergronds is er 'n enorme kelder in drie verdiepingen, waarin eigendommen van zeelui uit alle deelen van den aardbol worden bewaard; in LEESKAMERS TEHUIS VOOR ZEELIEDEN TE HAMBURG DE HEER VAN WEELDEN OP EEN DER BATAVIERBOOTEN een fraaie kapel worden dagelijks diensten gehouden „for all creeds"; 20 uren per dag zijn er in de prachtige eetzaal maaltijden te verkrijgen, er zijn voorts aanwezig: spaarbank, arbeidsbureau, kappers- en kleermakerssalon, 'n algemeen informatiebureau, 'n Missing-Men-bureau, immigratie-, vertaal-, hospitaal- en gevangenisdiensten, 'n dienst tot 't verkrijgen aan gestichtsverzorging van bejaarde zeelieden, van hun vrouwen en kinderen, enz. enz. Boven op het dak een medische dienst, die radio-telephonisch aan schepen in de haven en op zee advies hij ongevallen geeft Is 't wonder, dat men trotsch is op „The House that Build Jack"? De ongeveer 450 „diensten" in de Kapel worden jaarlijks door ruim 10.000 zeelieden bezocht. Ik word béel ootmoedig-gestemd, wanneer ik als vijfde opmerking deze vraag doe: wat deed Nederland voor den zeeman, geestelijk en zedelijk? We hebben het nu niet over wat de „Kompie" in vroeger jaren heeft gedaan: het gaat hier over de laatste honderd jaren. En dan is het verhaal gauw gedaan. Het oudste genootschap in ons land is de „ Vereeniging tot Evangelisatie onder Zeevarenden te Rotterdam", dat dateert van 1864, en heden geleid wordt door Dr A. F. Krull. Eén man staat namens haar voor de reuzentaak van den evangelisatie-arbeid in de internationale havenstad Rotterdam. Deze bekwame Evangelist, de heer W. van Weelden heeft tot nu toe gedaan, wat hij kon, al bezoeken afleggend op de schepen, catechiseerend voor zeemanskinderen en propageerend het Evangelie, waar hij den zeeman maar vinden kan. Zijn verslag is één roep om hulp. Later, ongeveer dertig jaren geleden, werd te Londen opgericht de Christelijke Nederlandsche Zeemansbond (Dutch Sailors' Mission) door eenige belangstellende Christenen, die onder voorgang van Baronesse d'Ablaing hier eveneens een Evangelist aanstelden. Verleden jaar is een nieuwe broeder tot het Londensche werk ingeleid, Martin Brinksma, die aan- stonds nieuwe banen ging bewandelen, en er, door de gastvrijheid van wijlen Mevrouw Welin, de Oprichtster en Leidster van het Noorsche Zeemanshuis in slaagde, om een ontvangkamer voor Hollandsche zeelieden in te richten. Al sinds ruim dertig jaren heeft in Rotterdam voorts de Zeemansbond gewerkt, die het sociaal-moreel belang van den zeeman zoekt te dienen, door hem goed en gezellig te logeeren, alzoo hem af te houden van de plaatsen, waar alcohol en prostitutie lokken, den invloed van huur- en slaapbazen tegen te werken en de dienstneming op de schepen zelf te regelen. Het is een onschatbare zegen, dat deze Bond, neutraal van karakter, door Christenen is geleid geworden. Dat ligt ook geheel in de lijn van Ds Isaachsen, den Noorschen zeemanspredikant, die er den stoot toe gaf. Wie zal den opheffenden invloed schetsen, die er is uitgegaan van Jhr Ortt en de Freules Ortt, die zichzelve om Christus wil geheel in den dienst der varende gemeente gesteld hebben? Zij deden dit in het geliefde tehuis aan de Veerhaven. Helaas, hoe edel ook en groot de prestaties waren, Nederland droeg hun zorgen slechts ten deele. Het bloeiende zeemanshuis te Cardiff, dat onder de leiding van Mevr. de Boer zoo gezegend werkte, en 's avonds wel 160 mannen een tehuis gaf, terwijl allen de dagelijksche Bijbelbespreking ook bijwoonden, moest worden gesloten uit geldgebrek. Het tehuis te Antwerpen moest eveneens gesloten, uit geldgebrek. Tenslotte ook dat in Hamburg. Gelukkig kon in Hamburg weer een nieuw huis worden geopend, en de Hollandsche zeeman is er (Joh. Bollwerk 6) hartelijk welkom. Het spreekt, dat een en ander voorloopig nog op bescheiden schaal geschiedt. Maar de hoofdzaak is er: Hollandsche netheid en huiselijkheid. Voorts werd voor den zeeman wel een en ander gedaan. Met grooten lof vermelden wij hier het prachtige Zeemanshuis aan het Kadijksplein te Amsterdam. Tonnen gouds zijn er door de Reeders aan besteed. Wij denken met dank-1 baarheid terug aan de gastvrijheid door Mevrouw Hillegaerdt de vriendelijke Directrice meermalen aan de Amst. Herv. Zeemanszending verleend. Het is heerlijk, dat in dit „neutrale" huis, men alles bevorderen wil, wat kan gedaan worden tot geestelijke verheffing van de gasten. Voorts zijn er nog kleinere, christelijke tehuizen in Vlaardingen, Maassluis, IJmuiden. Maar de groote stroom der zeevarenden komt hier niet. Het blijft moeilijk om den zeeman met het Evangelie te bereiken. Meen niet, dat hier bedoeld wordt een „lastigvallen" van den zeeman met bekeeringspogingen. O neen, immers indien hij maar vermoedt, dat men hem met „christelijkheid" aan boord dreigt te komen, mijdt hij zoo'n thuis als 'n gevaarlijke zandbank. Fuikpraktijken op Evangelisatieterrein fnuiken zichzelve. Een tehuis moet geen „inmaakvat" zijn, maar een zoutvat. Sapienti sat. Wat evangelisatorisch wordt „ingemaakt", wordt in werkelijkheid geestelijk afgemaakt. Trouwens, zouden onze mannen in zoo grooten getale de bestaande tehuizen en Missions bezoeken, als zij er 'n soort christelijk schepnet aantroffen? Neen, het gaat niet om 'n opgedrongen evangelisatiepoging, maar om het scheppen van een gezellig, huiselijk milieu, waar zoo nu en dan gelegenheid is, om geheel ongedwongen, 'n kleine „injectie" met het Evangelie toe te dienen. Door 'n enkel woord. Door een spontaan-geboren gesprek. Door de Bijbellezing aan tafel. Door 'n wenk naar Christus, 's morgens vroeg, als er een vriend naar boord vertrekt. Door de samenkomsten, die men, naar eigen verkiezing, kan bijwonen. Dat nu missen wij in de buitenlandsche havens voor onze Hollandsche jongens; — wat wij hier boven noemden zij hier nog eens dankbaar vermeld, — maar een feit is, dat, in schrijnende tegenstelling met andere landen, men op onze stranden het „kolenvuur" liet uitdooven en de zeeman werd, geestelijk en zedelijk, wel te verstaan, vrijwel aan zijn lot overgelaten. Toen is in 1918, de grijze leeraar van West-Terschelling, Ds G. Vossers, opgestaan en heeft zijn noodkreet geslaakt. In een viertal artikelen in „De Nederlander", onder den schuilnaam „Vi Coactus", en in zijn alom bekend geworden geschrift „Zeemanszending" heeft hij de noodklok geluid. Hij maakte het woord van Esther tot zijn motto: „hoe zal ik vermogen, dat ik aanzie het kwaad, dat mijn volk treffen zal, en hoe zal ik vermogen, dat ik aanzie het verderf van mijn geslacht?" Overal trok Ds Vossers rond, om onze natie wakker te roepen ten aanzien van dezen nood. En zie, hij vond gehoor. De Hervormde kerkeraad van Amsterdam, aangespoord door de Synode van 1918, maakte een begin. Hij benoemde in 1920 uit zijn midden een Commissie voor zeemanszending, die in Februari 1921 den heer J. Makkelie benoemde als eersten evangelist. Diens werk groeide dusdanig onder hem uit, dat in 1924 een tweede evangelist moest aangesteld, de heer J. M. Martens. Deze beiden bezoeken nu geregeld de schepen in de verschillende Amsterdamsche havens, zij knoopen gesprekken aan met de zeelieden in de monsterkamers, loodsen, wachtlokalen, ze zoeken hen op in de ziekenhuizen en in die logementen, waar de zeeman hij voorkeur verbijlft. 'n Zware, maar reeds rijkgezegende arheid Deze beide evangelisten zijn op de Amsterdamsche schepen nu reeds goede bekenden. Het aangeboden „leeswerk" wordt zelden geweigerd; integendeel, ik was er getuige van boe de mannen, bezig in 't ruim, en den zendeling bemerkend, hem, onder 't denderend geratel der kranen, toeriepen voor hen dok wat lectuur neer te leggen. Er valt bier te verhalen van harten, door de kracht des Evangelies overwonnen; en van zegen in vele zeemansgezinnen verspreid. — In Zaandam werd in 1927 een Comité opgericht, bestaande uit vertegenwoordigers van de Herv., Geref. en Luth. Kerken en van het Leger des Heils. In samenwerking met de Amst. Herv. Z.Z. evangeliseert men nu op de Noorsche en Russische houtbooten. De voertaal is dan het Duitsch; en het is merkwaardig met hoe groote belangstelling, ook op „bolsjewistische" booten, de boodschap van Jezus Christus wordt ontvangen; er is dan wel bestrijding, fel soms; maar de woorden des eeuwigen Levens worden dan toch maar gehoord, en doen hunne werking. ZEEMANSBOND - TEHUIS VOOR ZEELIEDEN TE HAMBURG - JOHANNISBOLLWERK No. 6 Ook in Rotterdam vond de oproep van Ds Vossers weerklank, zoodat men daar in 1924 heeft ingesteld een Classicaie zeemanszendingscommissie, die voorloopig met de Evangelisatie onder zeevarenden samenwerkt. (Leiders: Ds G. H. Wagenaar en Dr S. F. H. J. Berkelbach van der Sprenkel.) Nu heeft de practijk der laatste jaren geleerd, dat centralisatie, althans wat betreft de propaganda dringend geboden is. Als leider van het Amsterdamsche werk moest ik een en andermaal, om den onontbeerlijken, financiëelen steun te verkrijgen, dit werk als een nationaal belang verdedigen. Maar Dr 'Krull en Jhr Ortt moesten hetzelfde doen. Zoo ontmoetten wij elkander bij onze bronnenboringen, en „bronnensplitsing" bleek hier niet wel mogelijk. Daar waren echter nog andere, meer ideëele factoren, die ons naar elkander voerden. Het gesloten-maken van ons werk, door het hebben van evangelisten en tehuizen in vreemde havens, waar de zeeman, wien wij hier 'n vaarwel toeriepen, weder wordt opgevangen. Het hebben van 'n gemeenschappelijk orgaan, 'n dito bibliotheek, 'n dito „dag", beurtelings in een der groote havensteden te houden, met een allengs aangroeienden kring belangstellenden. Dat zijn de oorzaken geweest, die mij er toe geleid hebben, het voorstel in zee te zenden tot een conferentie van de vereenigingen en havenkerkeraden, die deze zaak vertegenwoordigen of willen bevorderen. De uitkomst was boven alle verwachting. Allen, die in de kerkekamer der Kloosterkerk te 's Gravenhage vergaderden op 1 December 1926 waren vol geestdrift voor het schoone ideaal. Toen is in beginsel gesticht de Nederlandsche Zeemanscentrale, als een Bond voor geestelijken en zedelijken arbeid onder Nederlandsche zeevarenden. Wij hebben toen verder contact gezocht en gevonden, en zoo kon dan op 30 Maart 1928 de officieele oprichting volgen, door vaststelling der Statuten. De Vereeniging stelde zich op den grondslag van de gezamenlijke geloofsbelijdenissen van de Kerken der Reformatie. Aanvankelijk traden toe als lid: de Amsterdamsche Hervormde Zeemanszending; de Classic. Herv. Z.Z. der Cl. Rotterdam, de Rotterdamsche Vereeniging voor Evangelisatie onder zeevarenden; de Zeemansbond; de (Gereformeerde) Vereeniging „Bethsaïda"; de Chr. Ned. Zeemansbond te Londen; en van de Kerkeraden: de Hervormde van 's Gravenha ge; de Ev. Luth. van Amsterdam; de Herst. Ev. Luth. van Amsterdam; de Gereformeerde van Rotterdam; de Gereformeerde van 's Gravenhage-Oost; de Herv. van IJmuiden, id. van Scheveningen, Delfzijl, Vlaardingen; terwijl, nu alle Kerkeraden in Nederland zijn aangeschreven, verwacht mag worden, dat een groot deel door toetreding het werk zal steunen. Enkele Heeren traden toe als persoonlijk lid; en verschillende Notabelen des Lands verklaarden zich bereid om een Eere-Comité te vormen. Het spreekt vanzelf, dat alles hier nog „im Werden begriffen" is. Wij zijn dezen arbeid begonnen voor Gods aangezicht, en gedrongen door de liefde voor Christus. We willen geen praat-, maar een daadbond zijn, in Gods kracht. Dit staat vast: Nederland ontwaakt ten opzichte van de belangen der Varende Gemeente. Ook ongeloovig Nederland! De Standaard heeft onlangs in een breede reeks artikelen de Zeemanszending bepleit en den bestaanden arbeid geschetst. We zijn er begrijpelijkerwijze zeer dankbaar voor. Wanneer gaan andere bladen deze klok eens luiden. In die artikelenreeks nu (waarin ook een en ander uit dit stuk in zijn eerste uitgave in „Woord en Daad" werd overgenomen) vond ik een citaat uit een nummer van het blad „Ik zal bandhaven", orgaan van den nationalen bond tegen de revolutie. In dat nummer wordt meegedeeld, dat er in de Maasstraat, hoek Westerstraat te Rotterdam een Havenbureau voor zeelieden gevestigd is. Dergelijke bureaux vindt men in onderscheidene havenplaatsen. Hier is ieder zeeman welkom, onverschillig of hij al dan niet is georganiseerd. Hij vindt er ontspanning, enz. maar, aldus genoemd orgaan: „In tegenstelling met de Christelijke tehuizen hebben deze Internatio- nale Zeeliedenclubs tot taak de zeelieden van elk nationaliteit, ras en geloof op te voeden in klassegeest. De voornaamste taak der clubs bestaat in het organiseeren van ongeorganiseerde zeelieden, daar de materieele omstandigheden en de rechtspositie der zeelieden alleen dan kan verbeteren, als tégenover de macht der kapitalisten nationaal als internationaal de tot den laatsten man georganiseerde macht der zeelieden kan worden gesteld". „De groote lijn, die door het geheele Moscovitische plan voor de wereldrevolutie loopt, is ook hier te onderkennen. De havenbureaux zullen de zeelieden met open armen ontvangen om hen tot willige werktuigen der communistische vakbeweging te maken, hen op te voeden in klasse-geest, hen op te nemen in het „eenheidsfront" der zeelieden (ook een specifiek communistisch begrip) enz. enz. „Ook het celsysteem wordt niet vergeten. Elk schip behoort een of meer „cellen" aan boord te hebben. Deze cellen worden aangeduid als „vrienden der Intern. Zeeliedenclubs". „Voor het „welzijn" van den zeeman wordt gewaakt. Als gevaarlijke instituten in alle havensteden worden hem voorgehouden de huizen van ontucht en...... de Christelijke zeeliedentehuizen, welke als kapitalistische instellingen ten doel zouden hebben den zeeman af te houden van den revolutionairen strijd. Het havenbureau daarentegen, de Intern. Zeeliedenclub is het „home" voor den zeeman, daar wacht hem ontspanning, ontwikkeling." „Nu heeft een deel der passagierende zeelieden omtrent ontspanning een eigenaardige opvatting. Blijkbaar is het havenbureau ook daarin tegemoet gekomen, want een anarchistisch vakblad gewaagde onlangs van vreemde geruchten, die de redactie ter oore was gekomen, van muziek-, dans- en drinkpartijen, die in het havenbureau gehouden zouden woren zelfs is het voorgekomen, dat een moeder in een open brief bij een der leiders van een niet-communistischen zeemansbond beklaagde, dat haar beide minderjarige meisjes, die op zulk een festijn waren genoodigd, diep in den nacht waren thuisgekomen. Deze nachtelijks „ontspanningsgelegenheden" hebben ook reeds bij omwonenden de aandacht getrokken". „Op deze wijze meent men te Rotterdam te moeten voldoen aan den van „hooger hand" gegeven last: zorg te dragen voor ontspanning der zeelieden. De communistische theorieën staan in elk geval deze ontspanningsmethode niet in den weg." „Ook door postverbindingen, via zeelieden, zijn de havenbureaux een belangrijke schakel in den keten, die de Komintern om de wereld spant en vormen zij een indirecte bedreiging voor de veiligheid van den staat, waarin zij gevestigd zijn, een bedreiging, die toenemen zal, naarmate de revolutionnaire situatie spannender gaat worden." Men vergeve ons dit breede citaat Maar ik wilde U doen opmerken, dat revolutionnair Nederland zeer actief is met z ij n „zeemanszending". Wat doet niet-revolutionnair Nederland? En wat doet Protestantsch-Christelijk Nederland? De Roomsch-Katholieke Kerk zorgt uitstekend voor hare zonen op de wijde baren; zij heeft haar zeemansblad, geredigeerd door een zeemanspastor, zij heeft haar inlichtingenbureau voor zeevarenden, en hare gesloten wereldorganisatie is gereed om de mannen in de groote wereldhavens op te vangen en veilig te geleiden. En wat doen wij, kinderen der Reformatie? Het moet wel prikkelend op ons werken, dat onder onze Christenzeelieden-zelf actie zich ontvouwt Men is bezig in die kringen een bond te vormen. Zij willen elkaar „vinden", ook helpen om, ieder op zijn boot „uit te komen"- en zich als Christen te openbaren, — om 's Zondags dienst te houden aan boord, en zooveel meer. Wat is dat alles verblijdend en hoop-gevend! En wat zult gij nu doen, die dit leest? Wilt gij niet een weinig helpen dragen het werk der „Centrale"? Dat werk zal, naar ons beste inzicht, moeten zijn het inrichten van een „instuif" voor zeelieden in buitenlandsche havens. In Londen, Antwerpen, Soerabaja, Buenos-Ayres, Het Scandinavisch Zeemanshuis te Londen, gesticht door f Airnes Welin, waar de Hollandsche Zeemansarheid tijdelijk gastvrijheid De „poel van Londen". In dit oudste havenstuk: liggen de booten van de Batavierlijn (men ziet er twee onder het Xteeken links, vlak bij de witte „Tower"), de booten van de Holl. Stoomboot Maatschappij en de oude Friesche palin gschuiten. Verderop liggen de Rotterdamsche „ Polderbooten". ik staak maar met namen noemen. Zoo wij in Londen en Antwerpen beginnen kunnen, hebben we voorloopig genoeg voor de borst. Dan moet ook opgesteld worden een Zeemansdag- en gebedenboekje in den trant van het vermelde „Andachtsbuch". Wilt gij dit helpen mogelijk maken? Per hoofd wordt in Nederland ƒ 47 verdiend door de zeescheepvaart. Per hoofd geeft de Nederlander 1/3 cent ten moreelen bate van den zeeman uit. Moet en zal dit niet spoedig anders worden? Liggen er geen prachtige kansen voor de doorbraak van het Koninkrijk Gods, ook juist in die geheel bijzondere zeemanswereld? Mij kwam ter oore de zinspreuk van een onzer vlootvoogden, die nog als kapitein voer op een zeilschip: „Als God den wind geeft, geef ik de zeilen." Laten we nu niet gaan zoeken naar 'n mogelijk gevaarlijk synergistisch moment in deze uitspraak. Laten we vragen, of Gods Geest ons ten opzichte van het geestelijk en moreel belang der varende gemeente instelle naar dit woord. Dat onze tuigage in orde zij, als de Geest des Heeren gunstig gaat blazen voor de zeemanszending.