20959 ^NZE MILITAIRE TEHUIZEN EN HUN TOEKOMST LEZING GEHOUDEN OP DE JAARVERGADERING VAN DEN NED. MILITAIREN BOND TE UTRECHT, OP 23 MEI 1917. UITGAVE t NED, MIL* BOND. N,V. ARNHEMSCHE DRUKKERIJ. - 1917. - DOOR Ds. T. J. HAGEN, VELDPREDIKER DER II DIVISIE. PRIJS 25 CENT K 1505 ONZE MILITAIRE TEHUIZEN EN HUN TOEKOMST DOOR Ds. T. I HAGEN, VELDPREDIKER DER Ü'DIVISIE. LEZING GEHOUDEN OP DE JAARVERGADERING VAN DEN NED. MILITAIREN BOND TE UTRECHT, OP 23 MEI 1917. UITGAVE x NED. MIL. BOND, N. V. ARNHEMSCHE DRUKKERIJ. - 1917. _ Gaarne voldoe ik aan het verzoek van den Nederl. Militairen Bond om mijn lezing, gehouden op zijn jaarvergadering, hem voor den druk af te staan. Ze is op sommige punten uitgebreider dan zooals ik haar te Utrecht hield; ik moest daar kort zijn. In de noten heb ik enkele opmerkingen uit de breede bespreking, die op mijn referaat volgde, behandeld. Ik stel me niet voor dat alle arbeiders onder onze militairen het dadelijk en geheel met mij eens zullen zijn. Ik verzoek dan ook allen, die critiek op mijn lezing uitbrengen, vriendelijk mij die critiek te willen toezenden. DE SCHRIJVER. Arnhem, Juni 1917. Hooggeachte Heeren en Broeders. Laat ik mogen beginnen met U misschien een weinig teleurtestellen. Het is mijn bedoeling n.1. niet, om U vandaag iets te vertellen van mijn ervaringen als veldprediker, zij het dan ook bizonderlijk in de Tehuizen, noch om over de geheele geestelijke verzorging van onze militairen te spreken. Dit zou zeer zeker interessant kunnen zijn, en wellicht U meer boeien dan wat ik nu ga zeggen, maar ik zou dan m'n eigenlijk doel voorbijzièn en voorbijgaan. Ik moet spreken voor den Ned. Mil. Bond. En die Bond staat wel niet buiten den arbeid der veldprediking en buiten de geestelijke verzorging in het algemeen — er is zelfs zeer veel contact — maar het eerste doel van den Bond is toch de verzorging van de Mil. Tehuizen. Daar zal ik mij dan ook toe bepalen. Binnenkort hoop ik een reeks artikelen over de geestelijke verzorging van ons leger, voornamelijk in vredestijd, in „De Nederlandsche Krijgsman" te gaan schrijven, en die later ook in een brochure uittegeven. En zelfs op dit terrein moet ik me zeer beperken, wil ik niet U te lang van den anderen arbeid afhouden. Ik zal met name de geschiedenis van de Mil. Tehuizen bijna geheel laten rusten, hoe belangrijk die ook is, en U alleen bezighouden met den toestand zooals die nu is, en met de vraag hoe we de toekomst moeten ingaan. *) Daarbij ben ik mij van één gevaar bewust, waarvoor ook Uw oogen open moeten zijn, n.1. dat we bij de beoordeeling van de *) Vanzelf laat Ik in deze lezing ook rusten de Roomsch-Katholieke Tehuizen. Ook daarvan gaat een goede invloed uit, al kleven er natuurlijk gebreken aan, en verschillende toestanden teveel rekening zouden houden met hetgeen we, in deze mobilisatie gezien hebben. Want hoezeer ik er ook van overtuigd ben, dat we de laatste jaren veel lessen hebben ontvangen, waarmee we winste moeten doen, toch zal het aan iedereen wel duidelijk zijn, dat we bij het maken van toekomstplannen in de eerste plaats hebben te rekenen met vredestoestanden. Onze Tehuizen verdienen het, dat we eens rustig er over praten, en de toekomst ons indenken. Wat zijn ze al voor velen ten zegen geweest, en wat hebben ze al veel vruchten gedragen. Hoe dikwijls heb ik al niet met oud-militairen gesproken, die tot in hun grijsheid blijven praten over hun Tehuis en hun ouden huisvader. Dezer dagen ontmoette ik nog een niet jongen conducteur van de trein, die bij mij zeer belangstellend informeerde naar z'n vroegeren huisvader, onder wien hij zooveel zegen genoten had; en die mij vertelde nog getrouw de „Krijgsman" te lezen, die door dien huisvader hem aangeraden was. Er worden in onze Tehuizen veel geestelijke banden gelegd; er worden er velen bewaard voor den afval; er worden sommigen toegebracht tot Gods Koninkrijk. De eeuwigheid zal openbaren, hoeveel zegen van onze Tehuizen is uitgegaan. En niet alleen voor Gods rijk maar ook voor land en volk zijn onze Tehuizen ten zegen geweest. Vroeger wilden onze tegenstanders dat niet zien; toen werden we bespot en gehoond om onzen arbeid. De Christen-Officieren, die zich er mee durfden al is een reorganisatie ook daar zeer noodlg, indien men alle katholieke militairen wil blijven trekken. Vrijzinnige Tehuizen zijn er nog bijna nergens. De oprichting daarvan schijnt niet mee te vallen. Er is verleden jaar een groot comité opgericht van mannen met namen, maar vruchten van die actie zijn er nog niet veel. En ik vrees ook, dat in de toekomst dat comité weinig zal kunnen uitrichten. De vrijzinnigen hebben hun invloed op het volk, en vooral op de jongeren verspeeld. Zie maar hoe bitter weinig jongelingen nog de catechisatie en de kerk bezoeken. Bovendien is er bij de ouderen onder hen te weinig sympathie voor dezen arbeid. Er is in die kringen geen bezieling om met eigen geldmiddelen iets tot stand te brengen. Toch is het te hopen, dat ook dit comité slagen zal. Vele vrijzinnige jonge mannen, die in onze Tehuizen toch niet komen, hebben het noodig, om in een flinke organisatie vereenigd te worden. bemoeien, werden tegengewerkt. Het werd hun soms verboden om er te komen. Maar langzamerhand veranderde dit geheel. Men gaat inzien, dat in vele opzichten de kern van ons leger uit de Tehuizen komt; dat daar de banden met Oranje en't Vaderland worden versterkt; daar worden de superieuren niet vervloekt maar wordt er voor hen gebeden. Ik wil niet zeggen, dat er bij ons geen gebreken zijn, ook in dit opzicht <— het is mij althans wel vaak overkomen, dat ik beschaamd werd, als een niet kenner van de Tehuizen met veel te veel lof er over sprak —■, maar toch blijft het waar: Vorstin en Volk kunnen op onze Tehuisbezoekers rekenen. Dat zien vooral hoogere autoriteiten dan tegenwoordig ook in. Ze bezoeken de Tehuizen af en toe en raden hun officieren aan, om er ook eens te komen. Bij offlcieele gelegenheden voeren hoofdofficieren en zelfs opperofficieren het woord en roemen dan onzen arbeid zeer. Ik heb dikwijls opgemerkt, dat deze hoogere chefs, ziende de vele verkeerde geesten die in ons leger woelen en werken, hun hoop voor de toekomst inzonderheid nog op onze Christelijke Tehuizen stellen. Ik zou zeer sterke uitlatingen als bewijs daarvan kunnen aanhalen. Ik wil nu echter van dit punt afstappen, al zou er zeer breed over uitteweiden zijn. Maar ik kan het laten rusten, omdat we hier allen het over die zegenrijke werking van onzen arbeid eens zijn. We gevoelen het allen, dat onze Tehuizen niet alleen behouden moeten worden, maar dat ze ook tot uitbreiding en bloei moeten komen, en dat daarvoor een steeds krachtiger en bezielde propaganda noodig is. Er wacht ons als Ned. Mil. Bond nog een zeer groote arbeid vóór en in en óm onze Militaire Tehuizen. En zullen we dien arbeid met geestdrift kunnen voortzetten en voltooien, dan is in de eerste plaats noodig dat we, critiek oefenende op de toestanden van tegenwoordig, onzen koers voor de toekomst ons helder indenken.*) *) Een paar leden van de vergadering hadden den indruk ontvangen, dat ik met mijn critiek te weinig waardeering toonde voor den arbeid van onze voormannen van dertig, veertig jaar geleden. Dat is echter onjuist Ik kan niet genoeg bewonderen en prijzen, wat door de oprichters van onze Tehuizen gedaan is. Die oprichting was vaak een geloofsdaad. Met heldhaftigen moed is er geworsteld en gestreden en ook geleden, om den Tehuis-arbeid aan te vangen en vol te houden. En het zou de moeite waard zijn, om later eens een geschiedenis daarvan te Ik zal van hen, die onze Tehuizen af en toe bezoeken — ik zeg niet op feestavonden, maar op gewone dagen — geen tegenspraak ondervinden, als ik beweer, dat het geregelde bezoek op de meeste plaatsen zeer slecht is. Mijn statistiek wijst op 10 a 35 bezoeken per avond en per bataljon, zooals dat is op oorlogssterkte, dus op de ongeveer 1000 man. Zeg nu, dat door de vele verloven en cursussen en door allerlei diensten het getal bezoekers van eiken avond slechts de helft is van hen die er gewoonlijk komen, dan krijgt ge nog maar 20 a 70 bezoekers per 1000 man d.i. 2 a 7 percent. Op enkele plaatsen is dit percentage door bizondere omstandigheden grooter, zooals te Harskamp en Milligen, waar de regimenten bijna uitsluitend uit Protestanten bestaan, waar weinig andere gelegenheid is om ontspanning te zoeken, en waar alle militairen ver van huis zijn, en dus niet 's avonds even naar hun eigen dorp kunnen fietsen. Daar staat echter weer tegenover, dat op enkele andere plaatsen, waar de militairen dicht bij hun woonplaats liggen, en waar veel te genieten is (bijvoorbeeld Arnhem) de toestand zeer ongunstig is. Nu stel ik mij voor, dat deze cijfers op velen uwer een onaangenamen indruk maken, omdat ze inderdaad niet rooskleurig zijn. Vele vrienden van onze militairen bezoeken de Tehuizen alleen wanneer er eens wat te doen is; dan is het vol en krijgen ze een prettigen indruk. Hoewel ook dan een becijfering hun zou tegenvallen. Tot 10 percent stijgt ook op de mooiste avonden het bezoek nergens.*) De plicht rust nu op ons om te onderzoeken waar dit slechte bezoek uit voortkomt. Het slechte bezoek zeg ik. Want we mogen toch wel aannemen, gezien het aantal leden van de verschillende Jongelingsbonden, gezien ook het aantal kinderen van onze Christelijke Scholen en het aantal kerkgangers, gezien het aantal stemmen dat bij verkiezingen op rechtsche candidaten uitgebracht wordt, dat minstens een vijfde deel der bevolking nog vasthoudt aan het schrijven. Het zou ons nu te ver voeren. Maar met die bewondering is niet in strijd mijn bewering, dat de toestanden in ons leger veranderd zijn, en dat nu ook onze Tehuizen gereorganiseerd moeten worden. *) Uit de bespreking bleek inderdaad, dat voor velen deze cijfers teleurstellend waren. Sommigen meenden, dat ik misschien over te weinig gegevens beschikte. Nu heb ik vanzelf geen statistiek van alle Tehuizen, maar toch wel van 15 vaste en eenige tijdelijke. Laat men echter overal eens aan het tellen gaan. Gaarne ontvang ik nadere gegevens. Het is beter den juisten toestand te kennen, al valt die ons ook tegen, dan op valsche voorstellingen te bouwen. Protestantsch-Christelijk geloof; dat minstens dus 20% van onze militairen in onze Tehuizen zouden moeten komen. En dat is nu slechts gemiddeld 4^8 %• Een eerste oorzaak is al dadelijk hierin te vinden, dat onze meer aristocratische en rijke militairen bijna nooit in de Tehuizen komen. En evenmin de militairen uit de laagste standen. Wanneer ge 's avonds de bezoekers overziet, vindt ge in hoofdzaak de eenvoudige nette jongens van den middenstand. De meer aanzienlijken vinden de omgeving en den kring van den huisvader te burgerlijk, en de mannen uit de laagste kringen vinden den huisvader weer te vormelijk en te deftig. Ze voelen zich er niet thuis. De aristocraten gaan liever kamers huren om daar hun avond door te brengen of naar een deftig café, en de menschen van lageren stand zoeken een kroeg op of een eenvoudig koffiehuis. Nu is 't ook zeer moeilijk om menschen uit zooveel verschillende kringen samen te binden en samen te vereenigen. Dat kan nog wel op samenkomsten die slechts af en toe gehouden worden, of in kerken, maar heel moeilijk in Tehuizen, waar men eiken avond bijeen is. Maar behalve dat die twee soorten van militairen gemist worden, komen er ook nog veel te weinig van den middenstand. Hoe dat komt ? Natuurlijk zijn er in de eerste plaats veel jongelui die de weelde niet verdragen kunnen om op eigen beenen te moeten en te mogen staan in hun vrijen tijd. Ze komen van hun dorp, van hun vaderlijk huis, vaak eenvoudig opgevoed, en krijgen dan plotseling op nog jeugdigen leeftijd lange avonden, waarover ze vrij kunnen beschikken; èn ze krijgen die in een stad, waar van alle kanten de genietingen der wereld hen lokken en nooden. Daar komt bij, dat ze overdag veel meer dan thuis in hun vrije beweging belemmerd worden, en dan maar al te vaak uit reactie 's avonds tè vrij willen zijn, en zelfs de zachte teugels van een Tehuis niet willen verdragen. Ook is een oorzaak van het slechte bezoek, dat veel te weinig propaganda gemaakt wordt voor onze Tehuizen in steden en dorpen, èn in de kazerne. Bij de opkomst van een nieuwe lichting zijn de besturen en huisvaders vaak te weinig in actie, om allen te lokken die maar gelokt kunnen worden ; en de kerkeraden en Jongelingsvereenigingen verzuimen telkens hun de namen van de ingelijfden op te geven. En wanneer de recruten door dat dubbele verzuim niet van den eersten dag af in het Tehuis komen, zijn ze daarvoor meest voor goed verloren. Dan krijgt ge hen er niet meer dan bij hooge uitzondering. Voorts is niet te ontkennen, dat onze Tehuizen nagelaten hebben met hun tijd mee te gaan. Vroeger, toen er nog geen persoonlijke dienstplicht bestond, waren ze misschien up to date, tegenwoordig zijn ze èn wat de gebouwen èn wat sommige huisvaders betreft, èn wat aangaat de geheele inrichting, niet meer op peil. Van de huisvaders behoef ik u niet veel te zeggen. De meesten doen trouw hun best en zijn goed op hun post Er zijn enkele ideaal-huisvaders onder. Maar wanneer ik u straks geteekend zal hebben mijn toekomst-Tehuis,» dan zult u zelf begrijpen, dat we toch ook hierin van richting en practijk moeten veranderen. Langer moet ik uw aandacht bepalen bij het werk van en in de Tehuizen. Het is niet te ontkennen, dat die arbeid voor een groot gedeelte negatieve resultaten heeft en bedoelt, namelijk het bewaren van de militairen voor de verderfelijke invloeden van de kazerne. En ik schat dat niet te gering. Een militair, die maar trouw 's avonds in den Christelijken Tehuiskring komt, zal met Gods hulp daardoor sterk staan tegenover de macht der zonde. Ik waardeer dit dus in bizondere mate. Ik waardeer ook de bedoeling die voorgezeten heeft en nog voorzit, om een echt Tehuis, een vergoeding voor 't gemis van eigen huiselijk leven te geven aan de militairen. Wanneer dit doel kern worden bereikt door een huiselijke zaal, een flinken Vader en een lieve Moeder, dan is dit werkelijk schoon. Maar ik zeg er bij, het is zeer moeilijk te bereiken, zelfs in een klein Tehuis. Niet alleen doordat de ouders daarvoor soms niet zijn berekend, maar ook omdat de soldaten inderdaad niet zooveel behoefte hebben aan een rustig gezinsleven als men zich soms inbeeldt. De jongelui van 18—20 jaar zitten niet graag bij de pappot maar willen in hun vrijen tijd iets doen. Het jonge leven bruischt in hen op, en zoekt tot actie te komen op allerlei gebied. Het zoekt omgang met de meisjes, het zoekt vereenigingsleven en wedstrijden, het zoekt voorbereiding voor het eigen gezinsleven en voor het maatschappelijk beroep. Velen zijn op dien leeftijd nog in een sturm- und drangperiode. De jongelui van 18—20 jaar die in het burgerleven zijn, willen wel graag eens een avond, een uurtje het huiselijk leven genieten, en ze zouden dat niet graag willen missen ■— maar ze verlangen veel meer. Hun dorst en honger naar genot, naar actie, naar de idealen van de toekomst is onverzadelijk. En gelukkig de ouders, predikanten, patroons, die dat alles in goede banen weten te leiden. En wanneer nu die jonge menschen militair worden, verandert hun gemoed in dat opzicht niet. Het is niet de geschikte leeftijd om avond aan avond rustig in een kringetje te zitten, te dammen en een pijpje te rooken, een pijpje te rooken en te dammen, een koekje te eten en een spelletje domino te spelen, een spelletje domino te spelen en een koekje te eten. En nu weet ik wel, dat in vele Tehuizen er althans iets gedaan is om aan die zucht van het jeugdige leven te voldoen, voornamelijk door de oprichting van een militaire jongelingsvereeniging — en ik waardeer dit al weer zeer. Alleen maar — inen heeft daardoor zonder noodzaak de militairen van hun burger-Jongelingsvereeniging afgehouden, en daarmee van den omgang met burgers; èn bovendien hebben niet alle militairen lust in zulk een vereeniging. Mijn meening is dan ook, dat onze Tehuizen veel verdienste hebben gehad in het bewaren van de militairen voor de zondige wegen, maar dat ze te kort schieten in het positieve, en daardoor vooral te weinig aantrekkelijk zijn voor de meeste Christen-militairen en voor anderen. Daarmede bedoel ik geen verwijt aan onze voortrekkers op het terrein van de Tehuizen. Die hebben gedaan wat ze konden doen, ja boven hun vermogen. En ze hebben in veel opzichten den juisten weg gevonden. We kunnen hun niet dankbaar genoeg zijn, dat ze in die moeilijke tijden, vaak onder veel verguizing en smaad, onze baanbrekers geweest zijn. Maar de tijden zijn veranderd. Vroeger hadden we een legervan meest beroepsmilitairen, waarin weinig gegoede burgerjongens waren. En tegenwoordig hebben we door den persoonlijken dienstplicht / een leger van burgers. Daarom moeten de bakens nu verzet worden. J We mogen niet tevreden zijn wanneer we de militairen in die gewichtige jongelingsjaren bewaren voor bordeel en kroeg, voor veel zonde en ongerechtigheid, maar we moeten hooger mikken. We moeten hen in die kostelijke maanden die ze aan ons toevertrouwd zijn, veel geven, op geestelijk en maatschappelijk gebied. Hun jeugd, hun tijd van voorbereiding voor het leven is zoo kort. En van die korte jeugd verkeeren ze een betrekkelijk langen tijd in het garnizoen. En die mag niet onnut voorbijgaan. Hun belang- stelling moet veel meer geprikkeld worden voor allerlei vereenigingen, voor studie en lezen, voor houtsnijwerk, voor zang en muziek, voor cursussen in hun maatschappelijk werk. Velen willen wel wat leeren, maar er is vaak geen leiding.*) Er moeten meer wedstrijden zijn, ook tusschen de Tehuizen onderling. De Tehuisbesturen moeten zorgen, dat er voor elck wat wils is. Er moeten meer illustraties zijn en boeken, meer leiding bij de spelen, meer lezingen en lichtbeeldenvoorstellingen. En dat alles moet gebeuren, niet alleen om de militairen in hun dienstjaar wat afleiding en uitspanning te bezorgen, maar vooral ook om hun wat mee te geven voor de toekomst, voor hun beroep, voor hun huiselijk leven, voor hun arbeid in kerk, maatschappij en staat.**) Wanneer dit echter zal gebeuren, dan moeten onze Tehuizen geheel anders worden ingericht. Ze worden beter, maar het ideaal hebben ze nog in lange niet bereikt. Bij de meeste ontbreekt de tuin geheel of bijna geheel. Terwijl juist een zeer groote tuin een vereischte is. De zaal is vaak een rookhol, zonder den noodzakelijken electrische ventilator; terwijl heel den avond, vooral in een druk Tehuis, er een gegons v3n stemmen en een leven is, dat alle huiselijkheid zoek raakt. Het is te verstaan, dat fijner besnaarde naturen het niet avond aan avond in zulk een zaal kunnen uit- *) Ik heb, om iets te noemen, dikwijls een soldaat opgemerkt, die thuis geen orgel had en nu graag op het orgel wilde leeren spelen. Vader of moeder of de andere bezoekers keken echter zuinig, als hij met ongeoefende handen aan den gang ging. Niemand gaf hem leiding. En hij leerde het dus niet. En nu is dit wel een kleinigheid, maar toch, hoeveel mannen zouden, indien' ze in diensttijd het spelen geleerd hadden, later een orgel hebben opgespaard, en hoeveel huisgezinnen zouden aan gezelligheid hebben gewonnen. **) Door één der debaters werd de opmerking gemaakt, dat de meeste militairen liever den avond doorbrengen met praten en rustig bij de kachel zitten, dan met gewichtige dingen. Ze willen 's avonds hun hart uitstorten voor hun vrienden over een onrecht, dat ze overdag hebben ondervonden, over een luitenant, die weer uit z'n humeur was, enz. En ook willen ze praten over hun thuis en over wat daar omgaat. Deze opmerking is volkomen juist Wanneer een huisvader meent, dat hij wel een keer of drie per week een lezing of preek moet doen houden voor de bezoekers, wordt hij in de uitkomst teleurgesteld. Ze loopen hem weg. Daarvoor zijn die jonge mannen niet geschikt. De meesten zijn niet graag zoo gewichtig bezig. Maar dat wil niet zeggen, dat er niet voor ieder iets te vinden is, waarin hi] belang stelt, en waarmee hij z'n tijd aangenaam en nuttig kan doorbrengen. De groote fout is, dat allen te veel over één kam worden geschoren, en dat er niet genoeg leiding is. Ik heb het dikwijls ondervonden, dat een militair, die avond aan avond z'n tijd zat te versuffen, door een kleine opwekking het schaken ging leeren, met houtsnijwerk begon of een cursus ging bijwonen. houden. Er is meestal wel een apart lees- of studiezaaltje, maar dat is te klein en dus ook vaak te vol. We hebben noodig groote inrichtingen met frissche zalen en veel kleine zaaltjes en kamers, zoodat er ruim gelegenheid is voor clubjes en vereenigingen om zich af te zonderen voor allerlei cursussen en vergaderingen. Het avond aan avond leven onder den grooten hoop trekt velen niet aan. Menigeen, die heel den dag onder een grooten troep menschen geleefd heeft, wil 's avonds met een. intiem clubje wat zitten praten. En het is ook de vraag, of dit niet beter is. Het drukke gemeenschapsleven nivelleert en maakt de manschappen oppervlakkig. Wanneer we jonge menschen er aan wennen, om al hun vrijen tijd in een ƒ koffiehuisdrukte door te brengen, maken we hen, natuurlijk zonder I het te bedoelen, misschien rijp voor café en kroeg. Dat gevaar isl in 't geheel niet denkbeeldig. Menschen, die een jaar lang in een groot Tehuis hun gezelligheid hebben moeten zoeken en voor dit oppervlakkige gemeenschapsleven vatbaar zijn, zullen, als ze burger geworden zijn, behoefte blijven gevoelen aan een grooten hoop menschen, aan drukte om zich heen. Daarom moeten onze Tehuizen veel meer ingericht worden voor I kleine kringetjes, clubjes, intieme samenkomsten en vergaderingen. I Het komt nu wel voor, dat een man of drie samen een particulier kamertje van den huisvader huren. Maar dat is een uitzondering. De meeste vaders hebben geen kamertje open en de meeste soldaten hebben geen geld om te huren. De gelegenheid om de gezelligheid in het intieme te zoeken, moet zooveel mogelijk voor allen openstaan, 's Zomers ook door allerlei hoekjes in een grooten tuin. Wanneer de Tehuizen zóó konden worden ingericht, zou het aantal bezoekers uit alle kringen zeer toenemen. We moeten minstens een vierde van de kazerne in onze Tehuizen lokken. En daar mogen geen kosten voor gespaard worden. Indien onze Tehuizen ruimer en grooter werden gebouwd, zou er ook een vereenigingsplaats komen voor onze Christen-officieren en onderofficieren. Die moeten ook hun eigen zaaltje hebben. Men stelt — en terecht — den eisch, dat de gegradueerden, die van Christelijke belijdenis zijn, met de Christen-soldaten meeleven en meewerken. Dat er meer band tusschen hen kome. Maar die wensch zal nooit worden vervuld, als de Tehuizen niet anders worden. De meeste officieren hebben geen lust of zijn. er niet voor geschikt, om een paar uur door te brengen in de gezelschapszaal van het Tehuis. Ze weten niet, hoe ze zich houden moeten, en wat ze er eigenlijk moeten doen. Als ze maar doorbijten, worden ze er wel gauw aan gewoon, en wordt de verhouding ongedwongen en gemakkelijk. Maar om eerst zoover te komen, daar behoort voor velen moed toe. Indien er echter een eigen zaal was voor de officieren èn één voor de onderofficieren, zouden ze in de eerste plaats daar een onderling vereenigingspunt hebben, waar ook veel behoefte aan bestaat; en allicht zouden ze van daar uit gemakkelijker er toe komen, om af en toe zich eens een oogenblik te bemoeien met al den arbeid, die in het Tehuis geschiedt en met de bezoekers. In elk geval zouden ze de gemeenschappelijke avondgodsdienstoefening kunnen bijwonen, en daardoor al een gedurig contact hebben met hun broeders onder de soldaten. En daarvan zou al veel bezieling uitgaan. Onze Christen-militairen van alle rangen moeten gevoelen en zien dat ze één zijn. Ook zou het gewenscht zijn, dat in de Tehuizen eenige logeerkamers waren, waar de militairen hun familie konden ontvangen. En behalve al die kleinere zalen en kamers zou er natuurlijk gezorgd moeten worden voor een groote, frissche gezelschapszaal, en een groote vergaderzaal, waar de avondgodsdienstoefening kon worden gehouden, en allerlei lezingen, wedstrijden, vergaderingen, enz. Voorts moet er electrisch licht zijn, centrale verwarming, en een paar badkamers. Het buffet moet concurreeren met de cantine. Het gebeurt nu soms, dat de militairen tot negen uur in het Tehuis blijven, en dan gauw naar de cantine gaan om daar wat te gebruiken, omdat het daar goedkooper of beter is. Dat is een ongezonde toestand. Over 't algemeen is de buffetkwestie een moeilijk punt, waar al veel besturen mee getobd hebben, en waardoor veel ontevredenheid onder de militairen gekomen is. Veel huisvaders klagen dat ze te weinig verdienen. Sommige besturen meenen dat er groote winsten gemaakt worden. De militairen klagen vaak over de dure prijzen, en dat ze niet van alles krijgen kunnen. Sommige huismoeders zijn zoo zuinig, dat ze pas koffie maken, als die besteld wordt; dat ze veel te weinig inslaan, uit vrees dat er wat overschiet. En dan komt er vooral dit nog bij, dat enkele huisvaders zuinig kijken, als er weinig of niets wordt gebruikt. Daarover val ik hun niet zoo hard, want de salarissen zijn vaak bitter klein; maar het is toch geen goede toestand. De beste oplossing lijkt me toe deze te zijn, dat aan de huisvaders een goed salaris gegeven wordt, en dat het buffet komt voor rekening van het Tehuis. Ik weet wel, dat daar ook moeilijkheden aan verbonden zijn, maar toch bewijst de praktijk dat het mogelijk is. En het buffet moet dan flink worden ingericht. Zonder de militairen te verlokken tot het maken van groote verteringen, moet men toch zorgen, dat ze alles kunnen krijgen wat ze begeeren. *) Een moeilijke vraag is ook, of op Zondag in de Tehuizen mag worden verkocht. In het algemeen kan zij m.i. bevestigend worden beantwoord. Kan een Tehuisbestuur op Zondag alles gratis geven, er is niets tegen. Alleen maar, men neme geen halve en verkeerde maatregelen. Daaronder reken ik, dat men in de week bonnetjes verkoopt en dan 's Zondags daarvoor waren geeft. Zoo ontduikt men de kwestie, en brengt men heel wat moeilijkheden teweeg, omdat een militair evenals ieder gewoon mensch heusch een dag te voren nog niet weet, of hij 's Zondags veel of weinig dorst en honger heeft. Ook is het verkeerd, als een bestuur zoogenaamd alles gratis geeft op Zondag, maar dit dan zeer zuinig doet, omdat het anders teveel in de papieren zou loopen. De militairen moeten dan maar leeren, zoo zegt men, om zich wat te verloochenen. Zou dat werkelijk christelijk zijn? Wij hebben toch op Zondag ook graag een extratje, en moeten onze zonen dan juist op dien dag het minder hebben dan in de week? Men kan wel mooie theorieën opbouwen, maar men drijft daarmee velen naar de cantine. Als bijvoorbeeld „het eten op de compie" eens slecht geweest is, dan willen ze wat koopen om hun honger te stillen. Kan dit niet in het Tehuis, dan gaan ze naar andere plaatsen. Ook zie men wel in, dat bij het gratis geven van consumptie de arbeid van vader en moeder meestal zwaarder wordt. En dat is toch ook niet aanbevelenswaardig met het oog op het 4e gebod. Overigens vergete men niet, dat het een groot verschil maakt, of de moeder van het Tehuis 's Zondags inkoopen gaat doen, of *) De vraag is vaak gedaan, of in onze Tehuizen ook bier moet worden verkocht. Ik zou zeggen: waarom niet. Wij hebben toch niet de geheelonthouding als beginsel aanvaard. Veel militairen willen in den zomer een glas bier drinken. Moeten we die menschen — daar gaat het om — bij ons houden, of oorzaak zijn, dat ze naar een café gaan? dat de militairen in hun Tehuis koopen wat ze noodig hebben. Een kostganger of reiziger koopt toch feitelijk ook op Zondag in het gezin of hotel waarin zij leven, hun eten en drinken. Laat men deze dingen gezond beschouwen. Natuurlijk zou over de inrichting van onze Tehuizen nog veel meer te zeggen zijn, we zouden kunnen spreken over de bibliotheek, de lectuur op de leestafel, berging voor rijwielen, kastjes met sloten voor iederen bezoeker, enz. enz. *) Maar we zouden dan te breedvoerig worden en buiten ons bestek gaan. Liever wil ik daarom Uw aandacht vragen voor de kwestie, hoe zulke breed-opgezette Tehuizen moeten worden bestuurd en geleid. Ik zou in ieder Tehuis, evenals nu, een net echtpaar willen houden, dat zorgde voor het schoonhouden van de inrichting, voor den verkoop aan het buffet (voor rekening van het bestuur), voor den tuin, en dat zich ook zooveel mogelijk wijdde aan de bezoekers. Hun salaris zou zoo moeten zijn, dat ze onbezorgd konden leven. Maar behalve hen zou ik voor ieder Tehuis willen aangesteld zien een Directeur. Een man van beschaving en ontwikkeling. Die evengoed kan omgaan met een officier als met een eenvoudigen burgerjongen. Voor de groote garnizoensplaatsen moet iemand gezocht worden, die zich geheel aan z'n taak kan wijden, en in de kleine plaatsen kan men misschien iemand aanstellen, die ook een andere roeping waarneemt. De taak van zoon Directeur zou een veelzijdige zijn. Daartoe zou behooren: het besturen van het Tehuis; het voeren van de administratie, ook van het buffet;**) het leiding geven aan het *) Een heele bespreking zou gevoerd kunnen worden over de vraag of we in onze Tehuizen een biljart en kegelbaan mogen toelaten. Veel besturen en huisvaders zijn tegen een biljart, omdat de militairen daardoor later naar de kroeg zullen gaan. Dit gevaar bestaat zeer zeker. Maar niet minder is dit het geval met een kegelbaan die men wel in veel Tehuizen aantreft. Ook wie liefhebber van het kegelspel geworden is, zal later misschien neiging hebben om dit in een café te gaan doen, omdat er nergens anders gelegenheid voor is. Laten we hopen, dat er nog eens een minister opstaat, die een drankwet maakt, waarin het verboden wordt biljarten te hebben in drankgelegenheden. Dat zou inderdaad het drankgebruik én misbruik meer tegen gaan dan verhoogde accijnzen. En... onze Tehuizen zouden met een rustig hart dat schoone spel kunnen toelaten. **) Op sommige plaatsen doet het bestuur dit, zooals bijvoorbeeld in Den Helder. Maar men zal niet altijd en overal bestuursleden kunnen vinden, die daar tijd voor hebben. vereenigingsleven; organiseeren van wedstrijden en andere gezellige avonden; het zorgen voor sprekers; voor het geregeld houden van de avondgodsdienstoefening; het nagaan, aan welke cursussen behoefte is, en zorgen, dat die in het Tehuis gegeven worden. Natuurlijk alles in overleg met en met medewerking van het bestuur. Ook zou hij, indien — hetgeen wel waarschijnlijk is — de Regeering hem officieel erkende, een schakel kunnen zijn tusschen de militaire autoriteiten en de kerken voor de regeling van de catechisaties, het kerkbezoek, enz. Die arbeid mislukt dikwijls voor een deel, omdat er geen geregelde samenwerking en contact is.*) Zijn taak zou vooral ook zijn om de militairen in kazerne en hospitaal te bezoeken, en onder hen een voortdurende propaganda voor het Tehuis te voeren. Inzonderheid bij het opkomen van nieuwe lichtingen. Tevoren moet hij zich volkomen er van op de hoogte stellen welke zonen uit christelijke gezinnen in de kazerne komen, en dan direct bij hun opkomst onder de wapenen beslag op hen leggen, en hen niet weer loslaten. Daarvoor heeft hij noodig een voortdurende correspondentie met de kerken en vereenigingen van alle dorpen en steden in zijn ressort. Zoo kom ik vanzelf op de verhouding van de Tehuizen tot de steden en dorpen, waaruit de meeste militairen naar die Tehuizen heengaan. Dit is een belangrijk punt. Over het algemeen is er onder ons volk weinig belangstelling voor onzen arbeid. Het is in de mobilisatie wat beter geworden, maar het kan toch nog heel anders. We kunnen daarbij de kwestie, of leger en vloot langzamerhand niet kunnen worden afgeschaft, laten rusten. Wie zich met die illusie blij maken wil, doe dat. Ik geloof, dat we vooreerst nog wel geen ontwapening zullen krijgen. En als dus de weermacht blijft *) Misschien denken sommigen dat de positie van zoon Directeur dan wonderveel gaat lijken op die van een garnizoenspredikant. Toch is dat niet zoo. De groote moeilijkheid bij het aanstellen van garnizoenspredikanten is, dat men dan eigenlijk voor iedere gezindte een predikant moet hebben. Men kan een Gereformeerden militair niet dwingen om bij een Hervormden legerpredikant op de catechisatie te gaan, en omgekeerd. Men late dus alle kerkelijke bearbeiding aan de predikanten der verschillende kerken over; en de Directeur van het Tehuis maakt het alleen door gedurig overleg met autoriteiten en kerken mogelijk dat al die arbeid ongehinderd kan doorgaan, en dat zooveel mogelijk militairen zich onder dien arbeid begeven. In mijn brochure over „de geestelijke verzorging van onze militairen" hoop ik dit punt nader te bespreken. bestaan, dan is noodig dat ons volk met warme belangstelling meeleeft, omdat het hun zonen geldt. Bovendien moet ons volk een gezonde opvatting hebben en houden over de verdediging van ons Vaderland, zonder dat we nog militairistisch in den slechten zin van het woord moeten worden. En nu geloof ik, dat we een flinken stap in de goede richting zouden doen, indien onze Tehuizen een middelpunt konden worden van de belangstelling en actie van ons christenvolk voor leger en vloot. Ik heb me dit zóó gedacht. De Bond wijze voor ieder Tehuis een ressort aan van steden en dorpen, waaruit de meeste militairen in het garnizoen, waarin dat Tehuis is, komen. De Directeur richt in alle plaatsen van zijn ressort, militaire comités of vereenigingen op, bezoekt die eiken winter, houdt er eens een lezing *), tracht contribuanten en abonnés van de Krijgsman te winnen **), en zorgt dat die comités hem elk jaar tijdig berichten waar de Christen-militairen van hun plaats worden ingelijfd. Hij zorgt dat degenen, die naar andere garnizoenen gaan, aan de Directeuren aldaar worden opgegeven; en die in zijn eigen garnizoen komen, noteert hij, om die straks onder zijn bearbeiding te nemen. Voorts zorgt hij dat alle kerkelijke attesten binnenkomen, hetgeen bij voortdurend contact met alle kerken in z'n ressort mee geen moeilijkheden zal opleveren; en dat de kerken en ouders het te weten komen, als een militair afdwaalt. Verder zou hij eens per jaar de vaders en moeders — die vooral ook, — de vrienden en vriendinnen van de militairen, de Comités uit al die plaatsen op een samenkomst in het Militair Tehuis kunnen noodigen, om een korte jaarvergadering te houden, en allen de gelegenheid te geven eens te zien wat er voor hun zonen en broeders gedaan wordt. *) In deze richting is al dikwijls goed werk geleverd door verschillende afdeelingen van de Nat.-Oir.-Onderofflciersvereeniging. Die begrepen dat het dezen kant uit moest, en trokken er in de wintermaanden op uit. Maar natuurlijk geschiedde dit slechts sporadisch. Het moet een nationaal werk worden, met een deugdelijke organisatie. Vanzelf zal bij het oprichten van comités gerekend moeten worden inzonderheid met de Jongelingsvereenigingen, die tot nu toe al zooveel voor den Bond hebben gedaan. **) Men zal begrijpen dat dan het werk van de agenten van tegenwoordig met het werk van den Directeur zal samenvallen. We krijgen dan evenveel agentdirecteuren als er Tehuizen zijn. En ieder van hen zal gemakkelijk „zijn eigen tractement meebrengen". Een ressort is groot genoeg om jaar na jaar bearbeid en afgevischt te worden. Een heel geschikte dag zou daarvoor zijn de verjaardag van H. M. de Koningin, waarop de militairen na 12 uur vrij van dienst zijn. Zoo zou er een heerlijk opleven komen in elk ressort — en de militairen, ja land en volk zouden er zeer mee gebaat zijn. Vanzelf zou er, indien onze Tehuizen zoo gingen werken, ook voor den Bond meer en deels andere arbeid komen. Het is niet te ontkennen, dat tegenwoordig de Bond voor een groot deel administratief werkzaam is. Hij int de contributies en subsidies, en deelt die uit. Hij doet nog wel wat voor de Tehuizen en voor de militairen (orgaan uitgeven, enz), maar feitelijk gaat toch de meeste arbeid buiten hem om. En dat wreekt zich op den duur. De Bond moet, wat ieder Tehuis voor zijn ressort is, voor heel het land zijn: een nationaal middelpunt van alle Christelijke actie en arbeid onder de militairen. Het moet nooit meer voor kunnen komen, zooals nu in de Mobilisatie geschied is, dat allerlei comité's buiten den Bond om werken. Niet dat ik aan die comité's eenig verwijt wil doen; integendeel; nu de Bond nalatig bleef, moest er wel andere raad geschaft worden. Maar het is toch te hopen, dat dit nooit meer noodig zal zijn. De Bond moet beginnen veel meer voor de Tehuizen te doen, en er zich meer mee te bemoeien. Naar mijn meening zouden de Tehuizen het meest tot bloei komen, indien ze alle het eigendom werden van den Bond en deze ook voor 't grootste gedeelte de exploitatie voor zijn rekening nam. Elk plaatselijk Tehuis zou zelf moeten houden de winst van het buffet, plus een klein deel van de contributie uit zijn ressort, en daarvan kunnen betalen het salaris van het inwonend echtpaar, de lectuur en eenige kleinere uitgaven. De Bond ontvangt dan het grootste deel van de contributies, *) plus alle collecten, subsidiën en andere inkomsten, en betaalt daarvan den bouw, rente, aflossing en onderhoud van de Tehuizen, de salarissen van de Directeuren, eigen bureau-kosten, uitgave weekblad, enz. Zeer gewenscht zou het zijn, indien de Bond in het groot inkoopen deed voor alle buffetten. Dat zou voor ieder Tehuis de winst aanmerkelijk verhoogen. *) Een klein deel van de contributie zou ook kunnen blijven in de kassen van de comité's op de verschillende dorpen voor eigen propaganda en onkosten. Dan moet de Bond zorgen voor een goed weekblad, een militairen almanak, liederenbundels, sprekers, propaganda in de bladen, vertegenwoordiging bij de hooge autoriteiten, controle op de plaatselijke Directeuren en Tehuizen, en alles wat den arbeid tot meerderen bloei kan brengen. Daaronder zou ook m.i. hooren het verschaffen van reclame-artikelen: koppen en schotels met het Bondsmerk er op, eigen merk sigaren, *) enz. enz. De Bond moet ook zorgen, dat bij manoeuvres en bij een eventueele mobilisatie of oorlog in latere jaren de zaak van den Tehuis-arbeid en van de geestelijke verzorging bij het veldleger en in de stellingen en forten goed geregeld en voorbereid is. Ik zou het bijvoorbeeld noodig achten, dat een paar groote tenten werden aangeschaft, of misschien nog liever eenige kleine, om gebruikt te worden bij manoeuvres. De personen, die met die tenten zouden moeten uittrekken, moeten tevoren benoemd en ten allen tijde opgeroepen kunnen worden. Wat bij mobilisatie of oorlog zou moeten gebeuren, moet grondig worden bestudeerd, vanzelf met gebruikmaking van de gewichtige lessen uit deze mobilisatie. In 1914 waren we geheel onvoorbereid in dit opzicht. En wanneer wij dadelijk in den oorlog betrokken waren geworden, zou ons veldleger bijna alle geestelijke verzorging hebben gemist. En zelfs nu is dat nog niet veel veranderd. Want wel wordt er door de verschillende comité's voor tijdelijke militaire Tehuizen prachtig werk geleverd, en zijn enkele reizende agenten van het Ned. Jongel. Verbond en van het Centraal-Comité altijd door werkzaam onder onze gemobiliseerde troepen, maar al die arbeid is voor het grootste deel alleen geschikt en berekend voor mobilisatietoestanden. Wanneer er oorlog kwam zou er nog iets heel anders noodig zijn. Ieder regiment heeft weliswaar dan een veldprediker bij de tegenwoordige regeling, maar de Bond kan en mag zich daarmee niet tevreden stellen. In de eerste plaats zijn vele van die veldpredikers modern; en van geloovige zijde moet dus in die leemte voorzien worden, opdat onze zonen in die regimenten niet geheel zonder verzorging zijn. Maar ook waar orthodoxe veldpredikers zijn, is er in samenwerking met hen door den Bond nog zeer veel te doen. Ik kan daar nu niet verder op ingaan, maar wijs er met allen nadruk op, dat we die zaken in studie nemen, om gereed te zijn als het noodig is. Als de Bond dat alles op zich zal willen nemen, is het noodig, *) Het Tehuis van Den Helder heeft o.a. daar heel veel succes mee. dat er op den duur kome een eigen gebouw in het centrum van het land met een dagelijksch bureau; er moet aangesteld worden een bondsdirecteur, die de algemeene leiding van de zaken in handen heeft, alle Tehuizen een keer of drie per jaar bezoekt en er voor zorgt dat bij manoeuvres, bij mobilisatie en bij meer gebeurlijkheden de Bond direct kan ingrijpen. Wanneer we in de toekomst zoo gaan werken, en we kunnen dan ook nog verkrijgen dat alle Tehuizen zich bij ons aansluiten *), zal er komen één machtig lichaam en zal de geestelijke verzorging van leger en vloot op peil gebracht kunnen worden. Tenslotte nog een enkel woord over de financieele zijde van dit vraagstuk. Misschien dat velen uwer bij het lezen al gedacht hebben: dat alles is nu wel mooi, maar waar zal het geld vandaan komen? En ik stem u toe, dit is het hinkende paard dat achteraan komt. Nu ben ik ten opzichte van de financiën niet bizonder pessimistisch, ook niet op dit terrein. Deze mobilisatiejaren hebben inderdaad bewezen, dat ons Christenvolk wel warm te krijgen is ook voor den arbeid onder de militairen. Tonnen gouds zijn geofferd en de stroom van giften vloeit nog steeds mild. En ik geloof dat bij evehtueele demobilisatie de Bond daarvan de vruchten zal kunnen plukken, indien we maar zorgen dat de Bond een plaats inneemt bij ons Christenvolk. En daarvoor is noodig, dat we breken met het stelsel van een paar agenten, en heel het land onder beslag krijgen door een krachtige organisatie en een voortdurende levendige actie. Bij flink werken kunnen ook op financieel gebied wonderen gedaan worden. Dat blijkt ook in Den Helder. Daar heeft men het aangedurfd een gebouw neer te zetten van zestigduizend gulden, en de zaken loopen goed. We moeten niet te angstvallig zijn. Toch zou het voor u geteekende ideaal misschien te duur zijn, indien we genoodzaakt werden om dadelijk alles daarvan in ver- *) Vooral op dit terrein is het niet goed te keuren, wanneer sommige Tehuizen afgescheiden van den Nationalen Bond blijven. Neem bijvoorbeeld Leeuwarden, dat zelfstandig leeft. De Friezen offeren nu uit den aard der zaak het? meest voor hun eigen Tehuis. Maar ze vergeten, dat ook heel wat Friesche jongens naar andere plaatsen gaan, bij de genie, artillerie, cavalerie, enz.; en met de Tehuizen waar die jongens liggen, hebben nu de Friezen weinig of geen band. Ons leger is nationaal, en dat moet ook uitkomen in den Tehuis-arbeid. vulling te brengen. De reorganisatie zou dadelijk moeten worden ingevoerd, maar met de plaatselijke Tehuizen zouden we van lieverlede kunnen beginnen. In Utrecht bijvoorbeeld moet noodig een nieuw Tehuis komen. Het zou nu wenschelijk zijn, indien de Bond daar in het centrum van ons land eens krachtig aanpakte en een model-inrichting bouwde. Daarin kon dan ook het Bonds-bureau worden geplaatst En dan zoo gauw mogelijk ook op andere plaatsen aan den gang. Natuurlijk het eerst daar, waar de Tehuizen heelemaal niet meer voldoen. Nijmegen en Ede, om nu maar niet meer te noemen, beantwoorden nog wel in lange na niet aan het ideaal, maar daar is toch ook geen noodstand; die kunnen dus wel wat wachten. Een globale begrooting indienen zal ik niet, al heb ik die voor mezelf wel gemaakt. Maar veel cijfers moeten benaderd worden, en ik wil die dan ook niet noemen. Het komt mij echter voor, dat de Bond wel bijna een ton per jaar aan uitgaven meer zal krijgen, indien alle Tehuizen op den duur zullen zijn omgebouwd en alle plannen zijn uitgevoerd. Zeer zeker een hoog bedrag, al zal de Regeering waarschijnlijk geen bezwaren hebben om de subsidies aanmerkelijk te verhoogen. Ook de provinciale subsidiën, die door de Staten van enkele gewesten gegeven worden, helpen mee. Maar al zou ook heel dit bedrag voor rekening van het Christenvolk van Nederland komen, is het tè hoog als we zien op het groote belang van de zaak? Het gaat om onze zonen, om het zaad dat God ons gaf. Het gaat om land en volk. Voor God, Nederland en Oranje! Ik heb gezegd.