Maar deze blijdschap gaat vergezeld van ons verdriet om ons heengaan van Texel. Wij houden veel van Amsterdam, maar wij houden ook veel van Texel, meer dan ik U zeggen kan. Wij hebben er zooveel doorgemaakt, zooveel ellende en zooveel heerlijk- h*Mijn Texelsche vrienden, van uit de verte groet ik U allen. Wij zullen elkander niet vergeten. God blijve U nabij. Dr. Geelkerken, het was vanmorgen de tweede maal, dat U mij in mijn werk in Anisterdam-Zuid hebt ingeleid. Ik dank U voor de wijze, waarop U het gedaan hebt. Verder behoef ik U niets te zeggen. Het blijft tusschen ons, gelijk het van 1926 tot 1929 was en het ook van 1929 tot op den dag van vandaag gebleven is. Wij willen samen werken, zoolang het dag » en God ons de kracht tot werken geeft. En onze hulp is in den naam des Heeren, die hemel en aarde gemaakt heeft en die ook in Amsterdam met laat varen, het werk dat Zijn hand begonnen is. CB 24007 GERICHT EN GERECHTIGHEID TWEEDE DRUK Intreepreek, uitgesproken op 4 Sept. J932 in de Parkkerk te Amsterdam door Ds. J. ƒ, BUSKES Jr. GERICHT EN GERECHTIGHEID Intreepreek, uitgesproken op 4 Sept. 1932 in de Parkkerk te Amsterdam door Ds. J. J. BUSKES Jr. liturgie. Tekst: Jesaja 26 : 9: „Wanneer uw gerichten op de aarde zijn, zoo leeren de inwoners der wereld gerechtigheid." Lezen: Jesaja 6 : 1—8a. 9 : 1, 5—6. Zingen: Lied 2 : 1. Lied 2 : 6. Psalm 95 : 1, 2, 3 en 4. Psalm 22 : 12a en 16. Wanneer Uw gerichten op de aarde zijn, zoo leeren de inwoners der wereld gerechtigheid." Dit woord werd door Jesaja tot God gesproken in een tijd van crisis. Daarom is dit woord van Jesaja een woord voor onzen tijd. Iedereen weet, dat wij in crisistijd leven. Langzaam maar zeker is het tot ons allen doorgedrongen. De boekhandel maakt goede zaken met boeken en brochures over de tegenwoordige crisis. Tijdschriften stellen enquêtes in en komen tot de kerkelijke voormannen met de vraag: „waarin ziet u voor alles den geestelijken nood van onzen tijd en wat moet thans door de christenheid voor alles gezegd en gedaan worden?" Deze vraag moet inderdaad aan de kerk gesteld worden. Want indien het waar is dat onze tijd crisistijd is, zal de kerk zich met de crisis moeten bezighouden. De kerk moet immers Jezus Christus prediken in de wereld van dezen tijd. De kerkelijke organen roepen dan ook de christenheid in onze dagen op tot verootmoediging en gebed met het oog op den ernst van den tijd. Nu is er ons alles aan gelegen, dat wij precies weten, waar wij aan toe zijn. Er is in kerkelijke kringen ten opzichte van de crisis veel misverstand. De bijbel zegt, dat alle tijd ernstig is, omdat alle tijd in onmiddellijke verhouding tot de eeuwigheid staat. De tijd is bovendien eenmalig, niet te herhalen. Leven in den tijd is geen spel, maar ernst. Een spel kan worden herhaald. Een kind bouwt van zijn blokken een kerk, breekt zijn kerk weer af en begint opnieuw. Wij kunnen nooit opnieuw beginnen. Wij kunnen niets over doen. Wij kunnen ons nooit losmaken van onze verantwoordelijkheid voor wat wij van onze blokken gebouwd hebben. Al het heden wordt ver- leden, schoon 't ons toegerekend blijft. Al wat wij denken is onherdenkbaar. Al wat wij spreken is onherroepelijk. Al wat wij doen is nooit meer ongedaan te maken. Gebed en verootmoediging met het oog op den ernst van den tijd is altijd noodzakelijk. Wat beteekent de kerk anders dan de gemeenschap van hen, die bidden en zich verootmoedigen met het oog op den ernst van den tijd, omdat zij de verantwoordelijkheid voor hun leven niet dragen kunnen en Gods vergeving noodig hebben? Daar is een nood der kerk, die eenvoudig met het bestaan van de kerk in deze wereld gegeven is. Is de kerk niet in dezen nood, dan is zij geen kerk meer. Wie dit verstaat, moet het wel eens als heel pijnlijk voelen, dat de kerk door haar leidende organen de laatste jaren in het bijzonder wordt opgeroepen tot gebed en verootmoediging. Bovendien is het veelal zoo, dat de menschen, ook de kerkelijke menschen, over crisis beginnen te spreken, wanneer de stoffelijke nood begint te nijpen, de veiligheid van het leven in gevaar komt en de financieele basis van ons bestaan geschokt wordt. Wat hun verhouding tot God betreft, waren de jaren direct na den wereldoorlog even ernstig als de tijd van nu. Wij maaien in onze dagen wat wij in de jaren van en na den oorlog gezaaid hebben. Maar toen was er een economische opleving. Daarom werd er toen weinig gesproken over crisis. Wie het deed, omdat het geestelijk waarlijk wel crisistijd was, werd afgewezen als een onverbeterlijke pessimist. Daarom was er toen ook geen behoefte aan verootmoediging en gebed met het oog op den ernst van den tijd. Nu wel. Een groote schrik is over de menschen gekomen. Het sein staat op onveilig. Het leven in zijn meest elementaire verschijnselen: eten en drinken en werken, is in gevaar. Wanneer slaat de vlam in ons huis? Nu zullen wij ons verootmoedigen en bidden: 0 God, wend het gevaar af, laat de crisis voorbijgaan, spaar Duitschland, spaar Rusland, spaar China, spaar vooral ons! Achter dit gebed en deze verootmoediging verbergt zich de angst. De angst om ons leven: eten en drinken en werken, de angst om geld en goed, de angst om ons zelf. Of er zich ook nog de angst om God en Zijn rijk in openbaart, is een vraag, die wij niet zonder meer bevestigend durven beantwoorden. Mogen wij dan niet spreken van crisistijd'? Dat mogen wij zeer zeker wel. In de eindelooze stroom van den tijd kunnen wij een onophoudelijk op en neer constateeren. Volken komen op en verdwijnen. Culturen verrijzen en gaan onder, om voor nieuwe culturen plaats te maken. Daarom wordt in de geschiedenis telkens weer de gedachte van het einde gedacht. Aan iedere cultuur en eiken tijd zijn grenzen gesteld. Daar zijn crisissen. Het leven wordt oud, komt tot verval en gaat onder. Er zijn er zelfs, die zeggen dat de wereldgeschiedenis het wereldgericht is. Bijbelsch is deze gedachte zeer zeker niet. Wanneer Jezus Christus komt om te oordeelen, dan komt ook het wereldeinde en het wereldgericht. De wereldgeschiedenis mag nooit met het wereldgericht vereenzelvigd worden. Toch zijn er in de wereldgeschiedenis crisissen, gerichten, oordeelen. Wij spreken van crisistijden, gerichtstijden, waarin over het kwaad van een bepaalden tijd het vonnis geveld wordt. Zulke crisistijden komen over het leven van enkelingen en geheele werelddeelen, gelijk aan het einde van een lang proces het vonnis komt. Deze gerichten zijn betrekkelijk. Het volstrekte gericht wordt ook in de meest geweldige wereldcrisis niet zichtbaar. Het laatste oordeel komt eerst dan, wanneer het einde van heel de wereldgeschiedenis komt, wanneer Jezus Christus komt om te oordeelen. Niet de wereldgeschiedenis is het wereldgericht, maar het wereldgericht wacht op de wereldgeschiedenis. De bijbel zegt, dat er een dag komt, waarop de boeken geopend worden. Dan zal openbaar worden dat heel ons leVen in den tijd een leven van zonde en dus een leven van schuld is. Dit laatste oordeel zal zijn het door God over alle leven in den tijd gesproken eeuwige Woord. En nu mogen wij ook dit zeggen: de crisissen in de wereldgeschiedenis getuigen van dien eenen grooten oordeelsdag aan het einde, waarheen heel de wereldgeschiedenis op weg is, zooals de draaikringen in een rivier getuigen van den waterval, naar welke de geheele rivier voortstroomt. Onze tijd is zoo'n crisistijd evenals de tijd van Jesaja. Over het kwaad van onzen tijd wordt nu het vonnis geveld, dat in al zijn betrekkelijkheid getuigt van het volstrekte vonnis, het laatste oordeel, dat aan het «inde zal worden uitgesproken. Het kwaad van onzen tijd is een groot kwaad. Men heeft het genoemd het kwaad der verwereldlijking. Dit woord wil zeggen, dat heel het leven wordt losgemaakt van God, dat men vergeet, dat het zijn oorsprong en zijn bestemming in God vindt, omdat Hij de Schepper is, dat het nooit zijn oorsprong en zijn bestemming in zichzelf mag vinden. Het is de nood van onzen tijd, dat zoovele levensgebieden in dezen zin al meer verwerkelijkt worden. Ik denk aan de verhouding van de beide geslachten. Het sexueele leven wordt losgemaakt van God en het vindt zijn doel in zichzelf. Het pleit wordt gevoerd voor het huwelijk in kameraadschap en het zoogenaamde proefhuwelijk. Openhartig en beslist door den Amerikaanschen kinderrechter Lindsey, aarzelend en onder veel voorbehoud door de beide Wibauts. Waarheen de toepassing van deze beginselen leidt, toont Kollontay's „Wegen der Liefde", waarin deze vrijmaking van het huwelijk in den door ons bedoelden zin wordt geïllustreerd aan de Russische opvattingen, totdat de volle consequentie wordt getrokken: „de sexualiteit is eenvoudig een biologisch feit, het is zoo iets als trek in eten". Ook in kringen waar deze consequentie wordt afgewezen, richt de verwereldlijking verwoesting aan. Men weet niet meer van een in Christus geheiligde liefde. Het wonder is weg. Alles wordt verzakelijkt. Men gevoelt zich niet door God tot het huwelijk geroepen en beseft daarom evenmin, dat heel het huwelijksleven antwoord op deze goddelijke roeping moet zijn. Het huwelijk wordt in de practijk een zaak van berekening in plaats van verantwoordelijkheid. Wij weten zeer wel, dat hier heel moeilijke kwesties liggen, maar het Neo-Malthusianisme beteekent toch, principieel beschouwd, inderdaad de verwereldlijking van het huwelijksleven. Wij geven slechts dit eene voorbeeld als illustratie van den nood van dezen tijd: de verwereldlijking. Maar daarin gaat de nood van dezen tijd niet op. Naast de verwereldlijking is er — het is de verdienste van Karl Barth, dat hij er ons in zijn „Vragen aan het Christendom" op gewezen heeft — de dienst der afgoden. Het tegenwoordige Christendom vindt naast en tegenover zich vreemde religies. Het Russische bolsjewisme met zijn idee van de alleenheerschappij van het arbeidende volk als het onvoorwaardelijke en alles opeischende doel van alle dingen, is een religie, zooals er sinds eeuwen tegenover het christendom geen religie ten tooneele verschenen is. Het internationale Fascisme met zijn „ras, volk, natie" is in zijn alleen maar rekenen met de nationale werkelijkheid en zijn verstandelijk niet te verklaren aantrekkingskracht op duizenden, een religie, een nieuwe en oeroude natuurreïigie. Wie om figuren als Mussolini en Hittler lacht, heeft er nog niets van begrepen en heeft ook nog niets beseft van het groote gevaar, dat hier het christendom bedreigt. Het Amerikanisme met zijn afgoden gezondheid en behagelijkheid, die door millioenen in alle vijf werelddeelen in grof egoïsme in het gewaad van een onverbeterlijke optimistische moraliteit gediend worden, is een religie, voor de christelijke kerk misschien de gevaarlijkste. Wij kunnen slechts aanduiden. Maar dit is het, waar het voor ons op aankomt, dat wij verstaan, hoe door de verwereldlijking en de opkomst der vreemde religies het leven van den eenigen en waarachtigen God vervreemd is geraakt en nog steeds verder vervreemd raakt en hoe daarom onze tijd een crisistijd is, stoffelijk en geestelijk, vooral geestelijk. De wereld is haar zekerheid' kwijt geraakt. Overal is er de levensontwrichting en de levensontbinding. Het leven valt uit elkaar. Het leven wordt aan alle kanten bedreigd. Met de woorden van onzen tekst: de gerichten van den Heere zijn op de aarde. Deze gerichten komen niet willekeurig, niet zoo maar. Zij zijn inderdaad de afsluiting van een bepaalden tijd. Zij zijn het vonnis, waarin een lang proces zijn beëindiging vindt. Wij maaien wat wij gezaaid hebben: de zedelijke ontbinding van het huwelijks- en gezinsleven; de economische ontwrichting, die vergezeld gaat van een feilen klassenstrijd, den maatschappelijken ondergang van duizenden en een ontzettende werkloosheid; de internationale opeenstapeling van brandstof, de voortgang der bewapening ondanks alle ontwapeningsconferenties en de dreiging van wereldoorlog; en behalve dit alles den dienst der afgoden. Hier moet gesproken worden over de verantwoordelijkheid van den mensch, de verantwoordelijkheid van kerk en wereld. Maar hier moet ook gesproken worden over de gerichten van God, want de menschelijke verantwoordelijkheid correspondeert met de gerichten van God! Wat zullen wij nu doen? Bidden om gespaard te worden? Dit ligt wel zeer voor de hand. Wij kunnen het doen in zeer vlakken zin: als wij er maar doorheen komen. Wij kunnen het ook doen in zeer verheven zin, in de verwachting dat onze persoonlijkheid door de crisis gelouterd en tot een christelijke persoonlijkheid gevormd worde. Intusschen gelooven wij niet, dat dit de bedoeling van God is. De gerichten des Heeren in dezen tijd getuigen van het laatste oordeel, van Jezus Christus die komt. Natuurlijk niet in zichzelf en op zichzelf, maar in het licht van het Woord. Gelijk een sleutel past op het slot, zoo past de predi- king van Christus' Wederkomst, de prediking van den eenigen, waarachtigen God en het laatste oordeel, op onzen crisistijd. Wat wil God in dezen tijd? Wat bedoelen Zijn gerichten? Jesaja zegt: „Wanneer Uw gerichten op de aarde zijn, zoo leeren de inwoners der wereld gerechtigheid." God wil ons iets leeren in onze dagen. Crisistijd is een leerschool van God. God wil ons gerechtigheid leeren. En op de vraag: goddelijke of menschelijke gerechtigheid, zouden wij, waar dit woord behoort tot de profetiën van Jesaja, willen antwoorden: beide, goddelijke en menschelijke gerechtigheid. Voor alles goddelijke gerechtigheid. Jesaja predikt God als den Heilige. In het jaar, waarin koning Uzzia stierf, is het geschied, dat Jesaja door God tot profeet geroepen werd. Hij zag den Heere in den tempel op een hoogen troon en de serafs, die hun aangezicht bedekten, riepen: Heilig, heilig, heilig is de Heere der heirscharen, de gansche aarde is van Zijn heerlijkheid vol. Toen heeft Jesaja het hoofd gebogen en gezegd: „Wee mij, ik verga, omdat ik een man van onreine lippen ben en woon in het midden van een volk dat onrein van lippen is, want mijn oogen hebben den Koning, den Heere der heirscharen gezien". Jesaja is tot profeet geroepen geworden door den heiligen God, die de wereld geschapen heeft, zoodat die gansche wereld van Zijn heerlijkheid vervuld is en opdat Hij door die wereld als de Schepper verheerlijkt zou worden. De dienst der afgoden kan deze heilige God niet verdragen. Evenmin de verwereldlijking, waarin het leven van Hem, den Schepper, wordt losgemaakt, om voortaan zijn bestemming in zichzelf te vinden. God wil ons in onze dagen goddelijke gerechtigheid leeren. God wil, dat wij in crisistijd Hem zullen leeren kennen als den heilige, die groot is en vreeselijk. God wil ons leeren, dat op de verwereldlijking en den afgodendienst Zijn gerichten volgen moeten, omdat de bezoldiging der zonde de dood is. Leeren moeten wij, dat al wat wij meemaken het gericht van God is over onze zonde. De crisis alleen leert ons dit niet. Wanneer wij enkel op het wereldgebeuren zien, is er geen reden voor ons, alleen alle verantwoordelijkheid voor de crisis op ons te nemen. Terecht weigert Duitschland, alleen alle verantwoordelijkheid voor den wereldoorlog op zich te nemen. Terecht weigert gij en weiger ik, alleen alle verantwoordelijkheid voor den stoffelijken en geestelijken chaos van dezen tijd te dragen. Maar wanneer de crisis door het Woord tot een gericht des Heeren wordt, dan getuigt de crisis van den éénen grooten oordeelsdag, die komt. En nu komen wij met al onze dagen te staan in het licht van dien éénen grooten dag, in het licht van de Wederkomst van Jezus Christus. En nu wordt heel ons leven met al onze dagen schuld voor God. Wee ons, wij vergaan, wij hebben den Koning, den Heere der heirscharen gezien en wij zijn menschen van onreine lippen en wij wonen in het midden van een volk, dat onrein van lippen is. En nu draagt Duitschland alleen alle verantwoordelijkheid voor den wereldoorlog als schuld voor God. Maar ook Frankrijk. En nu draagt gij en draag ik alleen alle verantwoordelijkheid voor den stoffelijken en geestelijken chaos van onzen tijd als schuld voor God. De stoffelijke en geestelijke ellende in het persoonlijke leven, het gezinsleven, het politieke en sociale leven, het nationale en internationale leven, is geen noodlot maar schuld. En niet de schuld van enkele menschen, maar de schuld van een ieder, die op de aarde leeft, de schuld van de inwoners der wereld, uw schuld en mijn schuld. Natuurlijk heeft de een meer schuld en de ander minder schuld, maar voor God gaat geen mensch vrij uit. Wij weten immers, dat al wat de Wet zegt — en de Wet is de wil van den heiligen God — zij dat zegt tot degenen die onder de Wet zijn, opdat alle mond gestopt worde en alle inwoners der wereld voor God verdoemelijk zouden ziin. Wij zijn allen verantwoordelijk voor den socialen en geestelijken nood, voor de nationale en internationale ellende. Het is alles bezoldiging van uw en mijn zonde. God wil ons in crisistijd goddelijke gerechtigheid leeren. Dat de aarde van Hem is, omdat Hij haar geschapen heeft. Maar dat het door Hem geschapen leven van Hem vervreemd is geraakt, omdat het in plaats van Hem, den eenigen en waarachtigen God, de afgoden gediend heeft. Wij hebben in onze dagen een prediking noodig als die van Jesaja, die de crisis van zijn dagen in ernst nam. Want dit is misschien de grootste nood van de kerk, dat zij de crisis niet in ernst neemt, dat zij wel oproept tot gebed en verootmoediging, maar niet verstaat dat onze tijd een eschatologisch karakter draagt en dus vol is van de laatste dingen. In ernst wordt de crisis eerst genomen, wanneer de kerk verstaat dat de gerichten des Heeren op de aarde zijn, Zijn oordeelen over de zonde der wereld, die ook de zonde der kerk is. Wij willen nog al te weinig in Gods leerschool. Toch is dit de eenige mogelijkheid voor de kerk als kerk van Jezus Christus, dat zij bereid is gerechtigheid te leeren. Geen liturgische diensten, geen nieuwe gezangboeken, geen jeugddiensten, geen eenheidsbeweging, van hoe groote beteekenis zij ook mogen zijn, kunnen haar helpen. Al zegt de kerk honderdmaal: Jezus Christus, zoo kan zij toch nog zeer wel aan den werkelijken nood van de wereld voorbijgaan. Zij kan alleen worden geholpen, wanneer de gerichten van God haar leeren, wie God is, de Schepper van hemel en aarde, de driemaal heilige. Marzinkowsky, de verbannen Russische evangelist, schrijft in zijn boek over „Het werk Gods in Sovjet-Rusland": „Wij Russén zijn uit een brandend huis naar het Westen gekomen. Alles wordt in het vuur der revolutie beproefd. Behouden blijft slechts, wat op het eeuwige fundament van God gebouwd is. In Rusland overwint alleen een absoluut christendom, of beter gezegd: alleen Christus zelf. Elk ander christendom verbrandt als stroo in de tegenwoordige vuurproef. Wij komen uit een brandend huis en gij, onze Westersche broeders, woont in hetzelfde huis, slechts een verdieping lager. Bespeurt gij dan met, dat men in uw huis de brandlucht reeds ruikt? Wij wandelen op de straten van Parijs, Londen en Berlijn. Wij roepen: Luistert naar de Russische revolutie, luistert met geheel uw hart naar haar en verstaat het vlammende schrift, dat God op de muur van het moderne Babel geschreven heeft: gewogen en te licht bevonden. Het is ontstellend, hoe weinig er in kerkelijke kringen naar de roepstem van God, die uit Oost-Europa tot ons komt, geluisterd wordt, hoe weinig wij nog uit de gerichten des Heeren, die in Rusland zijn, gerechtigheid leeren Uod is de heilige, die alle leven voor Zich opeischt. JNu. In dezen tijd. . . , .. Jesaja moet gij hooren, hoe hij heel het leven in al zijn openbaringen, nationaal en internationaal, politiek, sociaal, cultureel, kerkelijk en vooral geestelijk, op God betrekt, hoe hij getuigt tegen de afgoden en protesteert tegen de verwereldlijking. , , Wat wij noodig hebben is een prediking als die van Jesaja, nu, in dezen tijd, dezen crisistijd. ,in,A Want niet alleen in Jesaja's dagen vervloekt God den dienst van Mammon en Mars en Venus, maar ook in onze dagen Niet alleen in de eeuw van koning Uzzia vervloekt God de verwereldlijking, maar ook in de dagen van de koningen, de presidenten en de dictatoren van onze eeuw. Wij luisteren graag, wanneer Jesaja tot Israël zegt: „Wee, zondige natie, volk beladen met schuld, nusdadigersras, verdorven geslacht, dat Jehova verlaat, Israels Heilige versmaadt". Wij spitsen onze ooren, wanneer de profeet de politieke, sociale, cultureele en kerkelijke zonden van zijn tijd in het licht stelt en getuigt dat het land vol is van af J°a,ewij mogen Jesaja wel....in den verleden tijd. Wij zijn voor Jesaja. Natuurlijk. Jesaja is al lang dood en zijn naam is goed. Maar indien Jesaja eens in onzen tijd door God tot profeet geroepen was en indien Jesaja eens tot ons, tot u en tot mij, tot onze kerk, onzen staat, onze maatschappij, onze cultuur, onze volkenwereld zijn woord richtte? „Wanneer Uw gerichten op de aarde zijn, zoo leeren de inwoners der wereld gerechtigheid." Maar er zijn ook tijden dat de harten verhard zijn en God tevergeefs roept. Laten wij God vragen, of het woord van Jesaja waarheid voor ons mag zijn en wij zien mogen, dat het leven van nu Gods vijand is. En zoo hebben wij den overgang reeds gemaakt van de goddelijke tot de menschelijke gerechtigheid. Ja, wat vraagt God in deze crisidagen anders van ons, dan dat wij gerechtigheid zullen leeren en gerechtigheid zullen beoefenen, dat wij ons zullen wasschen en reinigen en de boosheid van onze handelingen van voor Zijne oogen zullen wegdoen, dat wij ons zullen bekeeren? Voor enkele jaren is het gebeurd, dat de heilige stilte van een Kerstfeestviering in een kerk van Duitschland plotseling verbroken werd door de harde stemmen van een paar werkloozen, die schreeuwden: geef ons brood! Zij werden de kerk uitgezet, Maar wij voelen het zoo, dat hun kreet een aanklacht tegen de kerk en de christenheid was. Dat hun kreet huns ondanks een roepstem van God was. Heel het leven van dezen tijd is vol van deze roepstem van God tot bekeering. De kerk kan het vraagstuk der werkloosheid niet oplossen. Maar wel wordt de kerk van Godswege geroepen om in den nood van de werkloosheid te beseffen en te getuigen, dat er hier bezoldiging der zonde is, dat het zoo niet mag, dat het anders moet. En dit geldt van allen nood in crisistijd. De kerk moet getuigen tegen alle afgodendienst en alle verwereldlijking: „De aarde is des Heeren, mitsgaders hare volheid, de wereld en die daarin wonen". De kerk mag niet marchandeeren en toegeven. Zij moet alle leven oproepen tot bekeering van den dienst der afgoden tot den dienst van den eenigen en waarachtigen God. Zij mag met de vreemde religies: Bolsjewisme, Fascisme, Amerikanisme, niet onderhandelen, maar alleen een feilen .trijd voeren oo leven en dood. Zij moet alle verwereldlijking, ook de 2Jn^23k* onvoorwaardelijk ^ Maar ook met deze menschehjke gerechtigheid is de goddelijke leerstof in crisistijd niet uitgeput. Goddank niet! ««Id^r-ood en ntonund weet "taS in *Wn tijd alleen ^SfZStJSt heiligen God, die tot ons, zondaren, zegt: Zat heilig, want ""^f in God» leersehool aan het einde wee* tol zicht dat wij vergaan. De eene groote dag die komt, üe ^g van he? laatste oordeel, beteekent ons aller veroordeeling. . , En toch, wij komen met om! Waarom niet? men noemt Zijn naam Wonderlijk, Raad, Merke uoa, Vader der eeuwigheid, Vredevorst. ,Ziet, een maagd zal zwanger worden en zij zal een zoon baren en Zijn naam Immanuël heeten. Jesaja komt niet om m het oordeel, want de Heere zegt tot hem: uw zonde is verzoend! SurStlrJ Immannêl: God tnetons! sfefd«^^ ook een goddelijke gerechtigheid, die voor eeuwig behoudt: de gerechtigheid van God in Jezus Christus. De crisis als zoodanig leert ons ook deze gerechtigheid niet. Maar wel de crisis in het licht van het Woord, wel het Woord in en over de crisis, wel Jezus Christus in Wien God Zijn verlossende gerechtigheid openbaart. Ook deze gerechtigheid mogen wij in dagen van crisis leeren, ja deze bovenal, Gods gerechtigheid in de zending van Zijn Zoon. Wij kennen dan nu het leven der wereld. Het volkenleven: zie naar Genève en Lausanne en lees Remarque. Het politieke en maatschappelijke leven: lees de bladen van politici, werkgevers en werknemers, kom in de huizen der allerrijksten en der allerarmsten, denk aan Iwan Kreuger en de millioenen werkloozen en den feilen socialen strijd. Het sexueele leven en het huwelijksleven: lees de moderne literatuur, adem de lucht van onzen tijd in en vraag een dokter en een psychiater om inlichtingen. Het kerkelijke leven: lees de kerkelijke bladen. Het persoonlijke leven: sla een enkele bladzijde op in uw levensboek. Dat alles is nu het resultaat van onze beschaving. Daartoe zijn wij in staat. Zoo zijn wij menschen. Wat moet er van ons worden? Wanneer er één vraag is, waarop het evangelie van Gods gerechtigheid in Jezus Christus, het evangelie van Gods r«chtvaardigmaking, antwoord geeft, dan is het deze vraag, die ons uit onzen crisistijd tegenschreeuwt. Dit is het antwoord: „Alzoo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eeniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder die in hem gelooft niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe." Hoort gij het: Alzoo lief heeft God de wereld gehad, onze wereld, die in de crisis van het oogenblik haar nood en haar schuld openbaart. Zoo ooit, dan kunnen wij in deze tijden van verschrikking en ontzetting leeren, neen niet hoe sterk de wereld en hoe vroom de kerk is, maar wie Jezus CJ™*«£ f* Zaligmaker van zondaren, wie God m Jezus Christus is. een God die goddeloozen rechtvaardigt. Daarom mogen wij in onze dagen geen ander evangelie prediken d^n het evangelie der rechtvaardigmaking, geen andere^ gehoorzaamheiddan die, welke uit deze rechtvaardigmaking voortvloeit. , Ao Daarom moeten wij in onze dagen getuigen van de verlossende tegenwoordigheid van God m de hopelooze diepten van menschelijkeh nood en schuld. De A.J.C.ërs zingen: „Wij strijden, want ons hart gelooft: de mensch is goed". Dit lied is uit den tijd. .1 ..l. Maar midden in den tijd staan deze woorden uit een Duitsch ieugdlied: „De moeders, die ons hebben voortgebracnt vonden rust m een veilige wereld, maar wij hebben den vasteï grond verloren, God heeft ons midden in den ^fdeTeugd'van onzen tijd, die alle houvast verloren heeft en zichzelf dreigt te verliezen is die boodschap alleen een blijde boodschap, welke getuigt van een vastgehouden worden, waar alle houvast verloren ging. God geve, dat wij in deze dagen gerechtheid_ mogen leeren, wij allen, de inwoners der wereld, wij, de kerk en de wereld, maar toch vooral de kerk. ( , Niet dit is het voornaamste, dat wij de crisis wegbidden. Waarom zouden wij het doen? Indien God de crisis nu eens noodig vmdt voor de wereld en voor de kerk, voor u en voor mij? Maar dit, dat wij bidden: laat de crisis ons worden tot een Sricht van U, o God, en laten wi uit Uw gericht gerechügherd lïïren, leeren wie Gij zijt: de Heilige en de Barmhartige en wie wij, menschen, zijn: zondaren en goddeloozen en in Jezus Christus Uw kinderen! Maar dl?, dat wij tot God gaan en tot God zeggen: Heere, hier zijn wij, met ons geld en ons goed en onze kinderen, met onze stad en ons land en ons volk, doe Gij met ons naar Uw welbehagen! En dan zeg ik tot U allen en tot mij zelf nu aan het einde, dat de tijd voorts kort is, opdat wij soberheid zullen leeren, soberheid in het stoffelijke en soberheid in het geestelijke, opdat wij zullen leeren leven sola fide, door het ieloof alleen. Ja, de tijd is voorts kort, Daarom moeten voor den tijd, die nog rest, zij die getrouwd zijn, zijn alsof zij niet getrouwd waren en die weenen, alsof zij niet weenen en die blij zijn, alsof zij niet blij zijn en die koopen, alsof zij niets bezitten, kortom, die deze wereld gebruiken, alsof zi er\w geheel geen gebruik van maken. Want de gedaante dezer wereld gaat voorbij en God wil °tnSxr ,®ïen* , wij niet kunnen leven van ons bezit, noch stoffelijk, noch geestelijk, maar alleen van Zijn genade in Jezus Christus. Laat de crisis dan nog feller worden, wij leeren gerechtigheid en wij weten, dat wij toch niet enkel den chaos tegemoet gaan. Wij gaan God tegemoet en Zijn Koninkrijk, £ijn eeuwig onbewegelijk Koninkrijk. Gij staat mij toe, nu aan het einde, een enkel persoonlijk woord te zeggen, een persoonlijk woord, omdat mijn preek van dezen avond een intreepreek is, een enkel woord omdat mijn intreepreek voor de radio wordt uitgesproken. Broeders en Zusters van Amsterdam-Zuid, het is de tweede maal, dat ik tot U kom. Wij zijn dus geen vreemden voor elkaar. Gij kent mij en ik ken U. Van harte hoop ik, dat wij beiden — mijn vrouw en ik — onder U de plaats mogen ontvangen, die Gij ons een vorig maal met zooveel heide gegeven hebt. Een program van actie heb ik niet Laten wij samen werken, om onze kerk te bouwen en God m?^ l , tot een bouwen aan Zijn koninkrijk. Met blijdschap komen wij naar Amsterdam