CB J 24049 WIJ HEBBEN EEN KONING DOOR Dr. J. KOOPMANS Bij de Uitgevers is mede verschenen: Dr. K. H. Miskotte DE VREEMDE VRIJSPRAAK Inhoud: Het Heilig brandmerk; Scepsis en Godsvrucht; Het groene en het dorre hout; De armen; Ontijdig geboren; Geluk en zegen; Pinkster-Kerstmis; Onze handen; De Godelijke staatsgreep; Ontwortelden of voortvluchtigen; De Kennis de onwetenden; Levensliefde. Dr. Miskotte heeft een geheel eigen preekwijze, en eigen woordkeuze, frisch en origineel, en zijn preeken bevatten geen afgesleten cliché's; zij brengen de „oude waarheid" in nieuwe, aantrekkelijke en bij onzen tijd zich aanpassende vormen. Ds. P. J. Molenaar. Ze bieden een rijkdom van nieuwe gedachten; ze graven diep in de goudmijn des Woords; ze stellen voor nieuwe vragen (b.v. of de exegeze van het Kainsteeken dogmatisch beinvloed is of niet) ze breken den mensch in zijn eigengerechtigheid en eigendunkelijkheid radikaal, tot op den laatsten steen af; ze geven Gode alleen de eer met Zijn „vreemde", d.i. overwachte, onbegrijpelijke vrijspraak. Ds. H. Bakker. Voor hen, die van vroegere werken van Dr. Miskotte genoten, of voor wie zijn preeken, hier te lande gehouden, (Ned. Indie) een openbaring waren, is hier een bron van hoog geestelijk genot. Alg. Prot. Kerkbl. Zie achterzijde inslag WIJ HEBBEN EEN KONING Van dezelfde auteur verschijnt: DE NEDERLANDSCHE GELOOFSBELIJDENIS WIJ HEBBEN EEN KONING DOOR Dr. J. KOOPMANS U. M. HOLLAND AMSTERDAM MXMXXXIX DE TWEEDE PSALM I WAAROM WOEDEN DE HEIDENEN EN BEDENKEN DE VOLKEN IJDELHEID? Waarom? Dat vragen op het oogenblik ontelbare vrouwen over de geheele wereld, die haar zonen of mannen afstaan, niet wetende hoe en zelfs of zij hen terug zullen zien. Waarom? Dat vragen deze mannen zelf, die weggeroepen werden uit het werk, dat zin aan hun leven gaf en dat tot den zin der samenleving bijdroeg, weggeroepen tot een bedrijf, dat misschien, misschien niet van allen zin ontbloot is, maar dat toch het vreeslijkste bedrijf blijft, waartoe een mensen geroepen worden kan. Waarom? Dat vraagt bijna ieder op deze arme aarde, en de angst verduistert onze harten. Waarom? Dat vraagt ook Psalnn. Maar als ik Psalm 2 goed begrijp en als ik onszelf goed begrijp, dan is het „waarom?" in den Psalm toch eenigszins anders geintoneerd dan in ons vragen. De mensch, die dezen Psalm gezongen heeft, wie hij ook geweest moge zijn, stond midden in het woeden der heidenen. Hij was een mensen, dus waarom zou hij ook niet angstig zijn geweest? Niettemin is reeds het eerste, wat hij zegt, vol van de oordeelen Gods. Hij spreekt van heidenen, en van ijdelheid. Had hij niet meer gekend dan onze zeer begrijpelijke menschelijke gevoelens in dagen van groote spanning — zijn lied zou misschien bewaard gebleven zijn, maar zeker niet in het Psalmboek. Wie zoo spreekt en vraagt, terwijl hij zelf midden in den nood des tijds en den nood der kerk staat, die moet een laatste, onverwoestbare zekerheid kennen, die sterker is dan de vrijwel allesbeheerschende angst, waarop de satan speculeert als hij zegt: alwat iemand heeft, zal hij geven voor zijn leven 0ob 2, 4). Daartoe worden wij geroepen in deze dagen van het woeden der heidenen: om midden in den angst die laatste zekerheid niet te vergeten, om niet te doen en te denken alsof wij ineens ergens verloren in deze verschrikkelijke wereld staan, maar om te gelooven, dat er een grond onder ons leven is, die niet splijten zal. Wie zijn wij? En wat is die grond? Wij — dat is de gemeente van den Heere Jezus Christus, die niet plotseling vergeten mag, dat zij dat is; dat is het volk, dat niet bij het feit maar bij het Woord leeft, en dat daarom nooit zonder licht is; dat zijn degenen, die door Gods onbegrijpelijke en vrije genade als eenigen op de geheele wereld weten waar wij aan toe zijn. En die grond, die laatste zekerheid — dat is de onze niet, maar dat is de zekerheid van Christus den Heer, gelijk Psalm 2 ons leeren zal. DE KONINGEN DER AARDE STELLEN ZICH OP, EN DE VORSTEN BERAADSLAGEN TEZAMEN TEGEN DEN HEERE EN TEGEN ZIJNEN GEZALFDE, ZEGGENDE: LAAT ONS HUNNE BANDEN VERSCHEUREN, EN HUNNE TOUWEN VAN ONS WERPEN. De koningen der aarde, die zich heden ten dage opstellen, zijn deels geen koningen meer in den ouden zin van het woord. De mystieke wijding van dit ambt is niet op hun hoofd. De „gratie Gods", die grond en die grens van het koninklijk gezag, is, zoo zij al hun deel geacht moet worden, niet langs den rechten weg tot hen gekomen. Maar wij moeten het onderscheid tusschen geboren en selfmade koningen niet grooter maken dan het is. Wij moeten ook dit in het licht van het Woord blijven zien. Ook de geboren koningen kunnen zich opstellen tegen den Heere en tegen Zijn Gezalfde; en dan helpt het hen niets, dat de mystiek van het ambt wèl op hun hoofd is, want daarvoor gaat het oordeel Gods niet opzij. David raakt niet aan Saul, maar de Heere had hem verworpen. En aan den anderen kant heeft alle overheid, die er eenmaal is, haar opdracht en dus haar gezag van God, ook al weet zij dit niet en zelfs al erkent zij het niet. Maar met dat zij haar gezag aan God ontleent, staat zij ook in Zijn oordeel. Nu zijn wij dezer dagen opgeschrikt door de beraadslaging van twee der machtigen op deze aarde, juist die twee van wie wij gedacht hadden, dat zij elkander nooit zouden vinden, die zichzelf voor de classieke tegenstanders in den modernen tijd hadden uitgegeven, en die hun volken met de meest tegengestelde ideologieën hadden doortrokken. Wat zullen wij daarvan zeggen? Vergeten wij niet, dat wij willen trachten de gebeurtenissen te verstaan in het licht van Psalm 2, in het licht van de Heilige Schrift. En dan moet al dadelijk gezegd worden, dat de moreele verantwoordelijkheid voor den toestand als zoodanig zeker niet zonder meer naar één kant geschoven worden mag. Immers moraliseeren kan men van beide kanten, en van beide kanten met een betrekkelijk recht. Het wederzijdsch moraliseeren leidt of tenminste moge leiden tot het besef, dat èn de democratische èn de dictatoriale overheden als zondaar voor God verschijnen. Wat zullen wij dan zeggen? Dat het non-agressiepact van Duitschland en Rusland een raadslag is tegen den Heere en Zijn Gezalfde? Met zulke profetische oordeelen moeten wij voorzichtig wezen, en ik geloof niet, dat wij nu al reden hebben om dit met zekerheid te stellen. Maar zéker is, dat het van de kerk uit, van het Evangelie uit gezien, niet zoo verwonderlijk is, dat juist déze beide ongekroonde koningen der aarde elkaar hebben gevonden. Eenige maanden geleden moet in een onzer bladen reeds op sociologische en politieke gronden zijn betoogd, dat een verbond als het nu geslotene in het geheel niet tot de onmogelijkheden behoorde. Maar ik heb mi] afgevraagd: waarom hebben wij als Christenen dit niet allang voor mogelijk en waarschijnlijk gehouden? Waarom hebben wij, die zien bij het licht van het Woord, en die het teeken van een tweevoudige kerkvervolging voor oogen hebben, niet van overlang geweten, dat een ideologie wel te koop is voor het leven, en dat Pilatus en Herodes wel vrienden kunnen worden, als zij samen staan tegen Gods heilig Kind Jezus? Want al gaat dan de momenteele opstelling niet zichtbaar en niet zonder meer tegen den Heere en tegen Zijn Gezalfde — het feit ligt er, dat er nog maar twee landen zijn, waar de kerk van Christus systematisch wordt vervolgd en waar de overheid principieel uit is op de vernietiging van de gemeente. Daar worden de banden der prediking verscheurd; de kudde der geloovigen wordt gedecimeerd, en er wordt nog slechts „een heel klein vaantje van tegenstand overeind gehouden". Als er iets is in de huidige situatie, dat ons als Christenen, als gemeente des levenden Gods, aangaat, dan is het toch wel dit! Intusschen, ook nu mogen wij niet eenzijdig zijn. Het woord van God betreft en treft allen, en niemand is aangewezen te vlieden van den toekomenden toorn. Er zijn zéker meer dan twee landen, die de touwen van Gods geboden hebben afgeworpen. Wij leven in een ontkerstende wereld, die, als zij de stem der kerk al niet onmiddellijk tot zwijgen brengen wil, toch daarnaar allang niet meer luistert. En wij leven in een kerk, die den weg van het Woord voor een groot deel heeft verlaten, en die zelf het gebod van God niet meer duidelijk verstaat. Hoe zal zij het dan prediken? De christelijke gemeente, voorzoover zij het toevertrouwde Evangelie heeft bewaard, heeft gedurende een eeuw minstens evenzeer geleefd bij de gratie van de traditie als bij de gratie Gods. Daarom staat zij nu zoo hulpeloos in de moderne wereld. De gemeente, die overblijft, zal voorbereid moeten zijn op bittere beproeving; en het zal een klein hoopje zijn, dat tenslotte de wacht bij het Woord betrekken zal. Boven het lijden, dat de geheele wereld wellicht te dragen krijgt, boven de smarten, die allen lijden moeten, wordt ons nog het kruis van Christus opgelegd. En het is maar al te begrijpelijk, dat wij in deze dagen als menschen angstig en als christenen kleinmoedig worden. n DIE IN DEN HEMEL WOONT, ZAL LACHEN, DE HEERE ZAL ZE BESPOTTEN. Begrijpelijk zijn onze angst en onze kleinmoedigheid. Maar mogen wij dan ineens vergeten, dat wij christenen zijn, dat wij een Heere hebben en een Gezalfde? Waarom zijt gij zoo vreesachtig, zegt Jezus, waarom hebt gij geen geloof? Is God niet God meer, omdat Hitier Hitier is? Is Jezus niet meer Gods Gezalfde en onze vrede? Geen van de allermachtigsten op deze wereld wordt zoo machtig, dat hij geen mensch meer wezen zou, en dat op hem niet meer van toepassing zou zijn het woord van den Prediker: Wat ook iemand zij, alreeds is zijn naam genoemd, en het is bekend, dat hij een mensch is, en dat hij niet kan rechten met Dien die sterker is dan hij. Niemand kan voorzeggen of voorvoelen, welk lijden er wflhcht over Europa en de wereld komen zal. Terwijl ik dit schreef, was het nog vrede; terwijl u dit leest, niet meer. Was God dan niet machtig de rampen van ons te wenden en ons in den vrede te bewaren ? Wij hopen en bidden, dat Hij ons land «paren zal. En toch is niet deze almacht Gods de laatste troost, dien de Schrift ons te geven heeft. Wij zouden dan troosteloos moeten zijn, als het wèl oorlog werd. Het zou een voorwaardelijke, een halve, het zou heelemaal geen troost wezen. Maar de zekerheid, die God geeft, is niet af- hankelijk van de omstandigheden, waarin wij kunnen komen te verkeeren. Zijn vertroosting, recht geloofd en recht beleden, is opgewassen zelfs tegen de matelooze verschrikkingen van een oorlog. Dit is onze troost: dat er een God in den hemel is, die lacht om allen, die zich tegen Hem stellen, om de goden en godjes, die zich op deze aarde laten aanbidden en aan wie de arme menschenkinderen offers brengen. Dit is onze troost: dat er een God is, wiens spot de vernietiging beteekent van al hetgeen menschen, van wie het bekend is dat zij menschen zijn en niets meer, kunnen ondernemen en beraadslagen. Wie zal zeggen, of niet hun opstand hun val zal zijn? Maar voor Gods kinderen is er opstanding uit hun val. Dit is onze troost alleen. DAN ZAL HIJ TOT HEN SPREKEN IN ZIJNEN TOORN, EN IN ZIJNE GRIMMIGHEID ZAL HIJ ZE VERSCHRIKKEN. Over deze aarde gaat het vreeslijke spreken Gods. Wij zijn niet gewend in de gemeente het spreken Gods vreeslijk te noemen. Integendeel, dag in dag uit dankt de gemeente van Christus haren God daarvoor, dat Hij gespbken heeft en spreekt, dat Hij een belofte gegeven heeft, die niet teruggenomen wordt, een belofte, waarop Hij ons beroep gegeven heeft tegen mensch en duivel en tegen ons eigen geweten. Het is het eenige, wat wij hebben in den nood van leven en lijden en sterven: dat God gesproken heeft en spreekt. Het is steeds ons eenig houvast; het wordt dat niet ineens, als er oorlog uitbreken moest. Maar dit is zeker, dat het ook dan onze eenige hoop en hulp zal wezen, dat God Zijn Woord gegeven heeft. Wij leven van en sterven op het genadige Woord van God. Maar tegelijk moeten wij bedenken en blijven bedenken, dat er gerechtigheid heerscht ook in Gods beloften. Het is vaak gezegd, maar het komt er nu op aan het te laten gelden, dat Gods liefde niet beteekent, dat Hij het een en ander door de vingers ziet; en dat Zijn genade niet wil zeggen, dat het niet zoo nauw luistert. Wij moeten bedenken en blijven bedenken, hoe en waar Gods beloften worden vernomen. Namelijk alleen in het geloof en door het oordeel heen. Zonder geloof is het onmogelijk Gode te behagen (Hebr. 11, 6), en het is alleen de zondaar, die het woord der verzoening verstaat. Gerechtigheid heeft geheerscht in het werk, dat Jezus op deze aarde heeft volbracht. En wie het recht Gods niet gelden kat, heeft voor de belofte geen oor. Wanneer de banden van het geloof worden verbroken en de touwen van de gerechtigheid Gods worden afgeworpen, houden wij van het spreken Gods alleen het oordeel over. Dan wordt het spreken Gods vreeslijk op deze aarde, een teeken van Zijn toorn en van Zijn grimmigheid. Dan worden aller ongerechtigheden aan allen bezocht, de ongerechtigheid van Versailles, en de ongerechtigheid van München, de ongerechtigheid van Berlijn en de ongerechtigheid van Moskou. Dan wordt Europa gestraft voor wat het heeft gedaan en voor wat het heeft laten gebeuren — ook en juist als wij dit niet als een oordeel zouden laten gelden. Want op hetzelfde oogenblik, dat wij ons onder het oordeel buigen en Gods recht aannemen, begint de belofte te lichten en te stralen, de ster der hoop in deze verloren wereld. Dat is, wat de kerk in dit tijdsgewricht te gelooven en te prediken heeft. Maar zij is zelf mee wereld geworden; zij heeft zelf van Gods gerechtigheid geen weet meer gehad. En zoo zal zij mèt de wereld lijden. Nog is het tijd voor het geloof, dat haar lijden heiligt tot het dragen van het kruis. IK TOCH HEB MIJNEN KONING GEZALFD OVER SION, DEN BERG MIJNER HEILIGHEID. Door het geloof is ons hetzelfde woord van Gods grimmigheid de eenige troost, die laatste onverwoestbare zekerheid, van waaruit vers i vraagt: waarom dit woeden en deze ijdelheid? Want wat zegt God? Ik toch heb Mijn Koning gezalfd! Regent habemus, wij hebben een Koning! Dat is het oordeel over allen, die koning willen zijn zonder dezen Koning over zich te belijden, het oordeel over allen, die die koningen volgen of vreezen en den éénen gezalfden Koning los- laten. Wij hebben een Koning, dat wil zeggen: wij hebben één Koning. Wie ook de machthebbers op deze aarde mogen zijn en wat zij ook mogen doen, wij hebben een Koning. Hem is gegeven alle macht in hemel en op aarde, en voor Hem zal alle knie z>ch buigen. Het zijn er maar weinigen, die dit woord laten gelden. Hun getal slinkt snel en sterk. Het kost ook hunzelf de uiterste inspanning aan dit woord vast te houden tegen de feiten in. Hun belijdenis lijkt wel het meest onwerkelijke, dat men in dezen tijd zou kunnen zeggen. En dikwijls schijnt het, alsof hun getuigenis in de groote wrijvingen van het oogenblik zal worden fijngewreven. Ons rest niets dan terug te vallen op het spreken Gods, op Zijn eigen woord, dat Hij Zijn Koning heeft gezalfd. Deze belofte is alwat wij hebben, alwat de christelijke kerk ooit wezenlijk gehad heeft en hebben zal in deze eeuw, in deze bedeeling. Zij heeft slechts het vertrouwen, dat geen macht ter aarde die zalving ongedaan maken kan en dat God Zijn woord zal houden. Onze Koning draagt een doornenkroon; Hij regeert Zijn volk door de kruiswoorden. Is die belofte ons genoeg? De Heere en Zijn Gezalfde hebben haar voor ons genoeg geacht. Jezus zelf heeft dat tot Paulus gezegd, toen Paulus zijn lot niet meer dragen kon en meende, dat hij eraan bezwijken zou. Mijn genade is u genoeg. Het is genoeg, dat God de zonden wil vergeven en dat Zijn Koninkrijk verwacht mag worden. Dat is genoeg om rechtvaardig en heilig te leven. Het is ook genoeg om te dragen en te lijden wat over ons komen kan. Het is genoeg om er den dood mee in te gaan, ook al is het de gasdood. Ik weet, dat ik sterke en groote woorden gebruik. En ik weet ook, dat niemand onzer zulke sterke en groote woorden waar maken kan. Maar u en ik weten toch niet minder, dat bij God alle dingen mogelijk zijn, en dat geen woord te groot en te sterk geacht moet worden om Zijn goedheid en macht te beschrijven. De genade van Christus is genoeg. En wij moeten haar genoeg laten zijn. Wij staan niet zoo maar ergens verloren in een verschrikkehjke wereld. Regen habemus\ Wij verwachten Zijn Koninkrijk, en wij roepen ieder die het hooren wil en allen die het niet willen hooren tot de verwachting van het Koninkrijk en tot het leven in de tucht en de heiliging van die verwachting. Zoo wil het onze Koning. IK ZAL VAN HET BESLUIT VERHALEN: DE HEERE HEEFT TOT MIJ GEZEGD: GIJ ZIJT MIJN ZOON, HEDEN HEB IK U GEGENEREERD. Nu neemt de Koning zelf het woord. Hij bevestigt de belofte, die de Vader aan Hem heeft gedaan, en door Hem aan ons. Christus kwam op de wereld in den naam van God. Hij kwam om Gods oude recht op die wereld te laten gelden. In Hem zijn genade en waarheid één, gerechtigheid en barmhartigheid, oordeel en belofte, gericht en vrijspraak. Daarom is nergens dan alleen bij Christus troost in het lijden en hoop op verlossing. Want alleen door het geloof in Hem wordt de belofte op gerechtvaardigde en dus rechtmatige wijze ontvangen. Niet meer het enkele lijfsbehoud is dan onze eerste en grootste zorg, maar de gehoorzaamheid aan onzen Koning, aan den Gezalfde, den Zoon van den levenden God. Daarom staat, als wij gehoorzaam zijn, onze hoop niet op Roosevelt of op Adolf Hitier en op de mogelijkheid, dat er nog iets tusschen ons en ons lot kan komen. Onze hoop staat alleen op Hem, die de zalving heeft. En de inhoud van onze hoop is, dat het Koninkrijk zal komen. Wie gelooft in vredestijd, wordt geroepen tot hetzelfde geloof in oorlogstijd. Wij hebben niet het eene soort vertrouwen in voorspoed en het andere in druk. Er is maar één geloof, want er is maar één Zoon. In vredige dagen kunnen wij niet toe met minder geloof of een ander geloof dan wij noodig hebben wanneer de wereld in brand staat. En als het zoover komen moet, behoeven wij geen ander geloof dan ons in vredestijd gepredikt is (als het ons tenminste gepredikt is!), namelijk dat de Vader ons Zijn Zoon gegeven heeft en dat wij het Koninkrijk verwachten mogen. EISCH VAN MIJ, EN IK ZAL DE HEIDENEN GEVEN TOT UW ERFDEEL, EN DE EINDEN DER AARDE TOT UWE BEZITTING. GIJ ZULT ZE VERPLETTEREN MET EENEN IJZEREN SCHEPTER, GIJ ZULT ZE IN STUKKEN SLAAN ALS EEN POTTENBAKKERSVAT. Alle dingen heeft de Vader gesteld in de hand van den Zoon. Jezus staat bij ons namens God, gelijk Hij staat bij God namens ons. Daarom is in deze dagen, waarin niemand weet, wat hij hopen mag of verwachten moet, niets ter zake dan alleen het geloof in den Zoon. Er is geen vermoeden, dat niet terstond kan worden tegengesproken. Er is geen hoop, die niet door de vrees wordt aangevreten. Het eenige, dat het houdt en waarvoor wij moeten staan, is het geloof in de vergeving der zonden en het komende Koninkrijk. Het koningschap van Christus lijdt niet onder de gebeurtenissen op deze aarde, want het is niet van deze wereld. Maar tegelijk betreft het wel degelijk deze wereld, gelijk de volgende verzen van Psalm 2 met groote duidelijkheid leeren! Dit geloof houdt het, ook als het wordt tegengesproken. Ën deze prediking heeft de waarheid, ook als er niemand is om haar te gelooven. Alles is van Christus, want de Vader heeft het Hem gegeven. Christus Victor! Onder dit opschrift kwam nu ruim een maand geleden het wereldcongres van de christelijke jeugd bijeen in Amsterdam. Dat is toch geen ijdele leus, dat Christus overwinnaar is. Daarvoor hebben wij nu het Woord, en daarvoor hebben wij Psalm 2, opdat wij leeren zullen, dat het woeden der heidenen, dat op zoo verontrustende wijze werkelijk en doodelijk schijnt, ijdel is; en dat de belijdenis van Christus als overwinnaar juist precies het eenige op deze aarde is, dat niet ijdel is! Zelfs al zouden (wat God verhoede! dat bidden wij van ganscher harte) degenen, die in Amsterdam vereenigd waren rondom de fundamenteele belijdenis van Christus' kerk, straks tegenover elkander komen te liggen in de loopgraven, dan nog is het waar, dat Christus overwinnaar is. Want God heeft Hem alles gegeven en het bestuur der wereld is in Zijn hand. Wie zou Hem verbieden of weerhouden gerechtigheid te oefenen en gerichten te zenden over de aarde? Maar tegelijk zijn wij geroepen en roepen wij verder: Hem te verwachten in den weg Zijner gerichten (Jes. 26,8). m Met spanning volgen wij en volgt de geheele wereld de laatste berichten. Wij grijpen gretig naar de couranten en draaien nerveus aan ons radiotoestel. Twijfel en hoop, veel twijfel en weinig hoop wisselen elkander af. En toch weten wij, dat er één uitkomst is, waaraan echter niemand recht durft gelooven, waar niemand crediet op geeft, en die toch reëel is, als wij durven leven bij het Woord inplaats van bij het feit. Die ééne uitkomst is in het woord van Christus, dat niet moraliseert, maar gebiedt, en dat allen zonder onderscheid betreft. Het is een uitkomst, die blijft al schijnt alles verloren en ook al is menschelijkerwijs alles verloren. Het is een echte uitkomst, en geen uitstel van executie, geen halve reparatie. Omdat het 't woord van Christus is, draagt het de verzoening in zich — en dat is beter dan het plechtigst gesloten verdrag ooit wezen kan. NU DAN, Gif KONINGEN, HANDELT VERSTANDIGLIJK, LAAT U TUCHTIGEN, GIJ RIDDERS DER AARDE Dat is geen goede raad, gegeven op een critiek moment in de wereldgeschiedenis; het is een gebod met een belofte. Het is niet zoo, dat de koningen worden aangemaand hun gezond verstand te gebruiken, voordat zij nameloos lijden brengen over millioenen menschenkinderen. Het is het woord van Hem, die het gezond verstand gegeven heeft en die gebieden kan, dat ook de koningen als schepselen van Zijn hand zich daaraan niet onttrekken; of, wat meer is, het is het gebod van Hem, die het ongezond verstand door Zijn woord genezen wil en wiens tucht alleen maar heilzaam is. Waarlijk verstandig wordt er slechts gehandeld, als koningen en richters de tucht en het recht van het komende Koninkrijk willen aannemen. Dat is een mogelijkheid, waarmee in de practijk niemand durft te rekenen. Maar wij, juist wij die van Christus weten, mogen niet nalaten daarvoor te bidden. Het is goed en juist, dat wij bidden voor het behoud van den vrede. Maar wij moeten toch ook weten, wat wij doen en hoe wij het doen. München heeft een geweldige opluchting gebracht — was echter mèt die van den vrede ook de zaak van de gerechtigheid gediend? Zou aan den anderen kant waarlijk de gerechtigheid gediend zijn geworden, wanneer er reeds in September 1038 oorlog was gekomen? Wij weten, als wij werkelijk gehoorzaam willen zijn, niet wat wij bidden zullen gelijk het behoort. Maar dit mag en moet altijd gebeden worden: dat het gebod van Christus gehoorzaamd moge worden. Want daarin is het heil, niet alleen voor het toekomende, maar ook voor het tegenwoordige leven. Het is de echte uitkomst, omdat de verzoening erin begrepen is. En als dan niemand er ook maar op durft hopen, dat deze mogelijkheid ooit werkelijk worden zal, dan moet toch niet nagelaten worden op dezen eenigen echten uitweg te wijzen. En dan moet ook gezegd worden, dat de wereld er zwaar voor gestraft zal worden, wanneer de koningen weigeren de de tucht Christi aan te nemen en dus van het spreken van Christus alleen het oordeel overhouden. Het is Jezus' goedheid, dat er ook in dit uur van angst en zorg en dat er ook voor ons ongehoorzamen nog een gebod is, dat een belofte inhoudt. Maar waar is in onzen dag de kerk, die vrijmoedig en ernstig dit gebod en deze belofte aan haar overheid voorhoudt, krachtens de opdracht die zij van haar Heer ontvangen heeft? Zij is er. Maar waar zij wezenlijk haar roeping vervult, daar wordt zij vervolgd, omdat zij haar roeping vervult. Kom, Heere Jezus! DIENT DEN HEERE MET VREEZE, EN VERHEUGT U MET BEVING. Wij worden geroepen tot den dienst des Heeren met vreeze. Dat wil zeggen: Eén is onze Koning, en Hij wil gevreesd zijn. Wij zijn bang voor degenen, die het lichaam kunnen verderven. Maar wij moeten, naar het woord van den Heiland, veelmeer Hem vreezen, die ziel en lichaam aan het oordeel overgeven kan. Dat beteekent niet: dient den Heer uit angst; er staat: met vreeze. „Met" is iets anders dan „uit", en „vreeze" is iets anders dan „angst". Aan de vreeze des Heeren in den bijbelschen zin is een belofte verbonden. Daarom staat er; verheugt u met beving. Wie zou niet beven, als Gods gerichten door de wereld gaan? De gemeente van Christus verheugt zich al bevende; want zij gelooft, dat zij door het gericht heen behouden worden zal. KUST DEN ZOON, OP DAT HIJ NIET TOORNE EN GIJ OP DEN WEG VERGAAT, WANNEER ZIJN TOORN MAAR EEN WEINIG ZOUDE ONTBRANDEN. WELGELUKZALIG ZIJN ALLEN DIE OP HEM VERTROUWEN. Kust den Zoon. Onderwerpt u met liefde en gehoorzaamheid, met beving en vreugde. Hem heeft de Vader alle volmacht gegeven. Hij is onze Rechter en de Rechter der geheele wereld. Aan Hem en door Hem worden wij geoordeeld. Een weinig van Zijn toorn reikt toe tot vernietiging van Zijn vijanden. Want dit hebben wij in onzen tijd weer leeren verstaan: dat er zooiets als echte vijandschap tegen Christus wel degelijk bestaat. Maar dit mogen wij prediken: dat Christus de Vriend van Zijn vijanden wezen wil. En dit moeten wij altijd bedenken: ook al zouden Christus' vijanden tegelijk onze vijanden zijn, dan wil dat nog niet zeggen, dat wij vanzelf Christus' vrienden zijn. Zonder geloof wordt Christus niet ontmoet. Tot dat geloof, dat wij in vrede en in oorlog gelijkelijk belijden, roepen wij allen, die door onze stem worden bereikt. Laat ons Zijn heilzaam gebod prediken, en, wie ook daarnaar hoort of niet hoort, het allereerst ook zelf houden! Dan zijn wij ook in den weg van Zijn gerichten toch in den weg van Zijn woord. Zoo besluit dan ook de tweede Psalm met een belofte: welgelukzalig zijn allen, die op Hem vertrouwen. Dat is een van de zaligsprekingen van het Oude Testament. Maar het is daarmee niet anders gesteld dan met die van het Nieuwe Testament, waar de armen, de treurenden en de hongerigen worden zalig gesproken. Hun zaligheid is alleen gelegen in de zaligspreking. Men kan het van Jezus hooren, dat zij zalig zijn, maar men kan het aan henzelf niet zien. Hun zaligheid is uit de omstandigheden van hun leven niet af te leiden; integendeel, meestal contrasteert hun zaligspreking scherp en fel met de feitelijke werkelijkheid van hun bestaan. Maar dit is het, waarom Jezus zich niet schaamt om hun Heer genaamd te worden (vgl. Hebr. l i, 16): dat zij al hun zaligheid stellen in Zijn zaligspreking, en dat zij Zijn woord genoeg laten zijn tot hun heil. Ik weet niet, hoe van u, die dit leest, de omstandigheden zullen zijn of zullen worden tengevolge van hetgeen ons allen op dit oogenblik verontrust. Niemand kan zeggen, hoeveel er door hoevelen zal moeten worden geleden in de komende maanden en jaren. Maar in het licht der Heilige Schrift mogen wij dit van elkander vragen, omdat de Heere en Zijn Gezalfde het zoo wil hebben: laat ons Zijn zaligspreking genoeg zijn. Het is een getrouw woord en alle aanneming waardig. Er is echte hulp en waarachtige vertroosting in. Het is het woord van den getrouwen Getuige, van den Eerstgeborene uit de dooden, van den Overste van de Koningen der aarde (Openb. i, 5). Misschien moeten wij op een bitter lijden en een groot sterven zijn voorbereid. Maar dat ontneemt de waarheid niet aan Christus' zaligspreking. Regent habemusl Welzalig zij, die naar Zijn reine leer in Hem hun heil, hun hoogst geluk beschouwen, die Sions Vorst erkennen voor hun Heer; welzalig zij, die vast op Hem betrouwen! Preek, gehouden te Vlaardm^en en te Hilversum op 2y Augustus 1939. Het is wel heel bijzonder knap, werk, dat hier geleverd wordt, en - wat méér zegt - het is, bij alle verscheidenheid van de behandelde onderwerpen, één doorloopende prediking van een God die goddeloozen rechtvaardigt om niet, een Heiland, die „zoekt naar de plaatsen, waar een arm en ellendig volk woont". Rott. K. Bode. Wat is het een voorrecht, dat er nog zoo gepreekt wordt op onze kansels, met zulk een beslistheid, zulk een inzicht in Gods waarheid, zulk een actualiteit. Gron. K. bode. Telkens weer verrast hij U met z'n uitlegging en rake toepassing. Hij haalt u uit de sleur van uw leven uit en plaatst u dan voor God en Jezus Christus. .. men leest zulke preeken niet om ze dogmatisch uit elkaar te rafelen, maar om er door gesticht te worden. En die stichting is er in bijzondere mate in. :'M\ Ds. T. J. Hagen. Wij wisten bijna niet meer, dat dit dynamiet toch van Hollandse kansels nog gelegd wordt onder alles wat door ons toedoen vastheid scheen verkregen te hebben. Is nu de „vastheid" op losse schroeven gekomen? Gevaarlijke prediking? Ja! Reusachtig gevaarlijk. Maar, daar gaat het niet om. Het gaat er slechts om, of de Kerk uitzendt als schapen te midden der wolven, of dat zij onder de schapen blijft, met de gevaarlijke zekerheid, dat de schapen wolven worden. De Stuwina.