4095 fl uE HEIDELBERGSCHE CATECHISMUS VEREENVOUDIGD en AANGEVULD MET HET OOG OP ONZEN TIJD door Ds J* H.XANDWEHR tweede druk \ UITGAVE VAN J. H. KOK n.v. TE KAMPEN 40 cent DE HEIDELBERGSCHE CATECHISMUS VEREENVOUDIGD EN AANGEVULD MET HET OOG OP ONZEN TIJD DOOR Ds J. H. LANDWEHR TWEEDE DRUK UITGAVE VAN J. H. KOK N.v. KAMPEN - 1934 EEN WOORD VOORAF. Om niet verkeerd begrepen te worden, laat ik aan deze uitgave een kort woord voorafgaan. Het is allerminst mijne bedoeling om onzen Heidelbergschen Catechismus te veranderen of te verbeteren. Dat recht komt mij niet toe. De Kerken aüeen hebben het recht over haar belijdenis te oordeelen. Wat ik hier aanbied, is een bescheiden poging, om wat in den Catechismus vervat is, meer bruikbaar te maken voor het onderwijs aan de jeugd. Ik heb daarbij getracht het catechetisch onderwijs eenigszins aan te vullen met het oog op de behoeften van onzen tijd. De indeeling in Zondagen is door mij, om den band met het verledene niet te verbreken, behouden. Alleen heb ik eene Zondagsafdeeling 8a ingevoegd over het Woord Gods, werd de Zondagsafdeeling SU in tweeën gesplitst, en de af deeling over den eed onder Zondag 86 behandeld. Zooveel mogelijk heb ik mij aangesloten aan het spraakgebruik van den Heidelbergschen Catechismus. Slechts waar ter verduidelijking een andere woordkeuze noodig was, heb ik beproefd die te gebruiken. De bewijsplaatsen onder den tekst zijn met zorg gekozen. Indien het in de 17e eeuw aan Herman Faukelius vrij stond, om een ,^Kort Begrip der Christelijke religie" uit te geven, hetwelk een uittreksel uit den Heidelbergschen Catechismus bevatte, dan zal teder, die onbevangen oordeelt, toegeven, dat het in de 20ste eeuw een dienaar des Woords niet euvel kan geduid worden, indien hij den Heidelbergschen Catechismus in eenvoudigen vorm voor de leerlingen bearbeid heeft. Voor opmerkingen over mijn werk, waarvan ik de onvolkomenheid gaarne erken, houd ik mij aanbevolen. J. H. LANDWEHR. Rotterdam, Juni 1920. CATECHISMUS OF ONDERWIJZING IN DE CHRISTELIJKE LEER ZONDAG 1. Vraag 1. Wat is uw eenige troost, beide in het leven en sterven? Antw. Dat ik met lichaam en ziel, beide in het leven en sterven, niet mijn, maar mijns getrouwen Zaligmakers Jezus Christus eigen ben. Rom. 14 : 8. Want hetzij dat vrij leven, vrij leven den Heere; hetzij dat wij sterven, wij sterven den Heere. Hetzij dan dat vrij leven, hetzij dat vrij sterven, wij zijn des Heer en. 1 Cor. 6 : 19. Of weet gij niet, dat ulieder lichaam een tempel is van den Heiligen Geest, die in u is, dien gij van God hebt en dat gij uws zelfs niet zijt? 1 Cor. 3 : 23. Doch gij zijt van Christus en Christus is Gods. Tit. 2 : 14. Die Zichzelven voor ons gegeven heeft, opdat Hu ons zou verlossen van alle ongerechtigheid en Zichzelven een eigen volk zou reinigen, ijverig in goede werken. Vraag 2. Zijt gq er zeker van, dat die troost ook u toekomt? Antw. Ja, want Jezus Christus heeft met Zijn dierbaar bloed voor al mijne zonden volkomen betaaldag. Hij heeft mij uit alle heerschappij des duivels verlost b). Hij bewaart mij zóó c), dat zonder den wil mijns hemelschen Vaders geen haar van mijn hoofd vallen kan dj, ja, dat ook alle dingen tot mjjne zaligheid dienen moeten e). Hg verzekert mij door Zjjn Heiligen Geest van het eeuwige leven/;, en maakt mij van harte gewillig, om voor Hem te leven g). a) 1 Petr. 1 : 18, 19. Wetende, dat gij niet door vergankelijke dingen, zilver of goud, verlost zijt uit uw ijdele wandeling, die u van de vaderen overgeleverd is, maar door het dierbaar bloed van Christus als van een onbestraffelijk en onbevlekt lam. b) 1 Joh. 3 : 8. Die de zonde doet is uit den duivel, want de duivel zondigt van den beginne. Hiertoe is de Zone Gods geopenbaard, opdat Hij de werken des duivels verbreken zou. Joh. 8 : 34—36. Jezus antwoordde hun: Voorwaar, voorwaar zeg Ik u, een iegelijk, die de zonde doet is een dienstknecht der zonde. En de dienstknecht bljjft niet eeuwiglijk in het huis; de Zoon bljjft er eeuwiglijk. Indien dan de Zoon u zal vrijgemaakt hebben, zoo zult gij waarlijk vrij zÜn- c) Joh. 10 : 28. En Ik geef hun het eeuwige leven en zjj zullen niet verloren gaan in der eeuwigheid en niemand zal ze uit Mijne hand rukken. d) Matth. 10 : 30. En ook de haren uws hoofds zijn alle geteld. Luc. 21 : 18. Doch niet één haar uit uw hoofd zal verloren gaan. e) Rom. 8 : 28. En wij weten, dat dengenen, die God liefhebben, alle dingen medewerken ten goede, namelijk dengenen, die naar Zijn voornemen geroepen zijn. f) 2 Cor. 1 : 22. Die ons ook verzegeld heeft en het onderpand des Geestes in onze harten gegeven heeft. Bom. 8 : 16. Dezelve Geest getuigt met onzen geest, dat wq kinderen Gods zijn. g) Bom. 8 : 14. Want zoovelen als er door den Geest van God geleid worden, die zijn kinderen Gods. 1 Johf«': 9.' ' En een iegelijk, die deze hope op Hem heeft, die reinigt zichzelven, gelijk Hij rein is. Vraag 3. Hoe kunt gij komen tot kennis van dezen eenigen troost? Antw. Alzoo, dat ik eerst leere kennen, hoe groot mijne zonden en ellende zijn a>. Ten tweede, dat ik we te, hoe ik van al mijne zonden en ellende verlost worde b). Ten derde, dat ik mij bewust zij, hoe ik Gode voor zulke verlossing zal dankbaar zijn c). a) Rom. 3 : 10. .Gelijk geschreven is: er ts niemand rechtvaardig, ook niet één. 1 Joh. 1 : 10. Indien wij zeggen, dat wij niet gezondigd hebben, zoo maken wij Hem tot een leugenaar en Zijn Woord is niet in ons. b) Joh. 17 : 3. En dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen, den eenigen waarachtigen God en Jezus Christus, dien Gij gezonden hebt. Hand. 4 : 12. En de zaligheid is in geen anderen, want er is ook onder den hemel geen andere naam, die onder de menschen gegeven is, door welken wij moeten zalig worden. c) Rom. 6 : 13. En stelt uwe leden niet der zonde tot wapenen der ongerechtigheid, maar stelt uzelven Gode als uit de dooden levend geworden zijnde en stelt uwe leden Gode tot wapenen der gerechtigheid. Matth. 5 : 16. Laat uw licht alzoo schijnen voor de menschen, dat zij uwe goede werken mogen zien en uw Vader, die in de hemelen is, verheerlijken. HET EERSTE DEEL. Van des menschen ellende. ZONDAG 2. Vraag 4. Waaruit kunt gij uwe ellende leeren kennen? Antw. Uit de Wet Gods, waarin God Zijn wil heeft geopenbaard voor ons leven a). a) Rom. 3 : 20. Daarom zal uit de werken der wet geen vleesch gerechtvaardigd worden voor Hem, want door de wet ia de kennis der zonde. Vraag 5. Wat eischt God in Zijne wet van ons? Antw. Dat heeft ons Christus in eene hoofdsom geleerd. Matth. 22 i 37—40. Gij zult liefhebben den Heere uwen God, met geheel uw hart, en met geheel uwe ziel, en met geheel uw verstand en met geheel uwe kracht. Dit is het eerste en het groote gebod. En het tweede, aan dit gelijk, is: Gij zult uwen naaste liefhebben als uzelven. Aan deze twee geboden hangt de gansche wet en de profeten a). a) Deut. 6 : 5. Zoo zult gij den Heere uwen God liefhebben met uw gansche hart en met uw gansche ziel en met al uw vermogen. Mare. 12 : 30, 31. En gij zult den Heere uwen God liefhebben uit geheel uw hart en uit geheel uw ziel en uit geheel uw verstand en uit geheel uwe kracht. Dit is het eerste gebod. En het tweede [daaraan] gelijk [is] dit: gij zult uwen naaste liefhebben als uzelven. Er is geen ander gebod, grooter dan deze. Vraag 6. En hoe leert gij nu uit die wet uwe ellende kennen ? Antw. Omdat ik aan haar heiligen eisch niet kan voldoen a), want er is van nature geen liefde in mijn hart, maar haat tegen God en mijn naaste b). a) Rom. 3 : 23. Want zij hebben allen gezondigd en derven de heerlijkheid Gods. 1 Joh. 1 : 8. Indien wij zeggen, dat wij geene zonde hebben, zoo verleiden wij ons zeiven en de waarheid is in ons niet. Rom. 8 : 7. Daarom dat het bedenken des vleesches vijandschap is tegen God, want het onderwerpt zich der wet Gods niet, want het kan ook niet. b) Tit. 3 : 3. Want ook wij waren eertijds onwijs, ongehoorzaam, dwalende, menigerlei begeerlijkheden en wellusten dienende, in boosheid en nijdigheid levende, hatelijk zijnde en malkanderen hatende. ZONDAG 3. Vraag 7. Ligt de schuld van die verdorvenheid in God, den Schepper? Antw. Neen, want God heeft den mensch goed aj en naar Zijn evenbeeld geschapen b), d. i. in heilige kennis en ware rechtvaardigheid en heiligheid c). a) Gen. 1 : 31a. En God zag al wat Hij gemaakt had en ziet het was zeer goed. b) Gen. 1 : 27a. En God schiep den mensch naar Zijn beeld, naar het beeld Gods schiep Hij hem. c) Coll. 3 : 10. En aangedaan hebt den nieuwen mensch, die vernieuwd wordt tot kennis naar het evenbeeld desgenen, die hem geschapen heeft. Ef. 4 : 24. En den nieuwen mensch aandoen, die naar God geschapen is in ware rechtvaardigheid en heiligheid. Vraag 8. Wat was de vrucht van dit beeld Gods? Antw. Dat de mensch een drievoudig ambt bekleedde. Hij was profeet om God te kennen. Hij was priester om God van harte lief te hebben. Hij was koning, om met God in de eeuwige zaligheid te leven en Hem te loven en te prijzen. Vraag 9. Maar, als de schuld der verdorvenheid niet ligt in God, bij wien ligt zij dan? Antw. Bij den mensch, want door den val en de ongehoorzaamheid onzer eerste voorouders Adam en Eva in het Paradijs a) is onze natuur alzoo verdorven, dat wij allen in zonden ontvangen en geboren worden b). a) Rom. 5 : 12. Daarom gelijk door éénen mensch de zonde in de wereld ingekomen is, en door de zonde de dood, en alzoo de dood tot alle menschen doorgegaan is, in wélken allen gezondigd hebben. b) Ps. 61 : 7. Ziet ik ben in ongerechtigheid geboren en in zonde heeft mij mijne moeder ontvangen. Vraag 10. Hoever strekt zich die verdorvenheid van onze natuur uit? Antw. Zoover, dat wij geheel en al onbekwaam zijn tot eenig geestelijk goed en geneigd tot alle kwaad a), indien wij niet door den Geest van God wedergeboren worden b). a) Gen. 8 : 216. ... want het gedichtsel van des menschen hart is boos van zijne jeugd aan... Job. 14 : 4. Wie zal een reine geven uit den onreine? b) Joh. 3 : 3. Jezus antwoordde en zeide tot hem: voorwaar, voorwaar zeg Ik u, tenzij dat iemand wederom geboren worde, hij kan het koninkrijk Gods niet zien. ZONDAG 4. Vraag 11. Maar is het niet onrechtvaardig van God, dat Hij van den mensch in Zijne wet eischt, wat de mensch niet doen kan? Antw. Neen, want de mensch is zóó geschapen, dat hij het doen konaj, maar hij heeft zichzelven en al zijne nakomelingen door het ingeven des duivels b) en door moedwillige ongehoorzaamheid van die gaven beroofd c). a) Ef. 4 : 24. En den nieuwen mensch aandoen, die naar God geschapen is in ware rechtvaardigheid en heiligheid.- b) 2 Cor. 11:3. Doch ik vreeze, dat niet eenigszins gelijk de slang Eva door haar arglistigheid bedrogen heeft, alzoo [ook] uwe zinnen bedorven worden. c) Gen. 3 : 66. En zij nam van zijne vrucht en at en zij gaf ook haren man met haar en hij at. vraag 12. In welke betrekking staan wij dan tot den eersten mensch? antw. Hij is niet alleen ons aller vader a), maar ook het hoofd des verbonds geweest, waarin hjj als onze vertegenwoordiger optrad b). a) Hand. 17 : 26. (God) heeft uit éénen bloede het gansche geslacht der menschen gemaakt. b) Rom. 5 : 'lz. Daarom gelijk door éénen mensch de zonde in de wereld gekomen is en door de zonde de dood en alzoo de dood tot alle menschen doorgegaan is, in weiken allen gezondigd hébben. Vraag 13. En wat is daarvan het gevolg? Antw. Dat de schuld, die de eerste mensch gemaakt heeft, aan ons allen wordt toegerekend a). a) Rom. 5 : 18. Zoo dan gelijk door ééne misdaad de schuld gekomen is over alle menschen tot verdoemenis, alzoo ook door ééne rechtvaardigheid komt de genade over alle menschen tot rechtvaardigmaking des levens. Vraag 14. Kan God de verdorvenheid en de ongehoorzaamheid van den mensch ongestraft laten? Antw. Neen, naar Zijn rechtvaardig oordeel a), moet Hij die tqdelijk b) en eeuwig c) straffen, gelijk geschreven staat. Vervloekt is een iegelijk, die niet blijft in al hetgeen geschreven is in het boek der wet, om dat te doen (Gal. 3 : 10). a) Hab. 1 : 13. Gij zijt te rein van oogen dan dat Gij het kwade zoudt zien. b) Jerem. 7 : 20a. Daarom zegt de Heere Heere alzoo: zie Mijn toorn en Mijn grimmigheid zal uitgestort worden over deze plaats, over de menschen en over de beesten en over het geboomte des velds en over de vrucht des aardryks. c) 2 Thess. 1 : 9. Dewelken zullen tot straf lijden het eeuwig verderf van het aangezicht des Heeren en van de heerlijkheid Zijner sterkte. Vraag 15. Is die straf niet te zwaar? Antw. Neen, want wie tegen de allerhoogste Majesteit Gods gezondigd heeft, heeft ook de zwaarste d. i. de eeuwige straf aan lichaam en ziel te wachten a). a) Nah. 1 : 2. Een ijverig God en een wreker is de Heere; een wreker is de Heere en zeer grimmig; een wreker is de Heere aan Zijne wederpartij der s en Hij behoudt den toom Zijnen vijanden. HET TWEEDE DEEL. Van des menschen verlossing. ZONDAG 5. Vraag 16. Als wij dan tijdelijke en eeuwige straffen verdiend hebben, is er ook een middel, om weder in de gunst van God te kunnen deelen? ANTW. God eischt volkomen voldoening aan Zijne gerechtigheid a), maar opent uit genade een weg, dat dit geschieden kan. a) Ezech. 18 : 46. ... de ziel, die gezondigd heeft, die zal sterven. Rom. 8 : 4. Opdat het recht der wet vervuld zou worden in ons, die niet naar het vleesch wandelen, maar naar den Geest. Vraag 17. Kunnen wü door onszelven voldoen? Antw. In geenen deele, want wij maken de schuld nog dageln'ks grooteraj. a) Ps. 130 : 3. Zoo gij, Heere, de ongerechtigheden gadeslaat, Heere! wie zal bestaan? Matth. 6 : 12. En vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onzen schuldenaren. Vraag 18. Kan dan soms een engel voor ons voldoen? Antw, Neen, want God wil aan geen schepsel van eene andere natuur a) de schuld straffen, welke de mensch gemaakt heeft. a) Ezech. 18 : 46. ...de ziel, die gezondigd heeft, die zal sterven. Vraag 19. Is dat de eenige reden, waarom een engel niet kan voldoen? Antw. Neen, een engel zou ook den last van Gods toorn niet hebben kunnen dragen en anderen daarvan verlossen a). a) Nah. 1 : 6. Wie zal voor Zijn gramschap staan en wie zal voor de hittigheid Zijns toorns bestaan? Zijne grimmigheid is uitgestort als vuur en de rotssteenen worden van Hem vermorzeld. Vraag 20. Wat hebben wü dan voor een Middelaar van noode? Antw. Zulk een, die waarachtig a), en rechtvaardig b) mensch is en tegelijk sterker dan alle schepselen, die ook waarachtig God i&e). a) 1 Cor. 15 : 21. Want dewijl de dood door eenen mensch is, zoo is ook de opstanding der dooden door eenen mensch. b) Hebr. 7 : 26. Want zoodanig een Hoogepriester betaamde ons, heilig, onnoozel, onbesmet, afgescheiden van de zondaren en hooger dan de hemelen geworden. c) 3es. 9 : 5. Want een kind is ons geboren, een zoon is ons gegeven en de heerschappij is op zijn schouder en men noemt zijn naam Wonderlijk, Baad, Sterke God, Vader der eeuwigheid, Vredevorst. ZONDAG 6. Vraag 21. Waarom moest Hij waarachtig, d. i. echt mensch zijn? Antw. Omdat de rechtvaardigheid Gods vorderde, dat de menschelijke natuur, die gezondigd had, voor de zonde betaalde a). a) Hebr. 2 :14—16. Overmits dan de kinderen des vleesches en bloeds deelachtig zijn, zoo is ook Hij desgelijks datzelfde deelachtig geworden, opdat Hij door den dood te niet zou doen dengene, die het geweld des doods had, d. i. den duivel. En verlossen zou al degenen, die met vreeze des doods, door al hun leven, der dienstbaarheid onderworpen waren. Want waarlijk, Hij neemt de Engelen niet aan, maar Hij neemt het zaad Abrahams aan. Vraag 22. Waarom moest Hij rechtvaardig mensch zijn? Antw. Omdat een mensch, die zelf een zondaar is, voor anderen niet betalen kanaj. a) Matth. 16 : 26b. Of wat zal een mensch geven tot lossing zijner ziel? Ps. 49 : 8. Niemand van hen zal zijn broeder immermeer kunnen verlossen, hij zal Gode zijn rantsoen niet kunnen geven. Vraag 23. Waarom moest Hij tegelijk waarachtig God zijn ? Antw. Opdat Hij den last des toorns Gods aan Zijne menschheid zou kunnen dragen a) en ons de gerechtigheid en het leven zou kunnen verwerven en wedergeven b). a) Jes. 53 : 56. De straf, die ons den vrede aanbrengt, was op Hem en door Zijne striemen is ons genezing geworden. b) Jes. 53 : 11. Om den arbeid Zijner ziel zal Hij het zien en verzadigd worden; door Zijne kennis zal Mijn knecht, de rechtvaardige, velen rechtvaardig maken, want Hij zal hunne ongerechtigheden dragen. Vraag 24. En wie is no die Middelaar, die aan deze eischen voldoet? Antw. Onze Heere Jezus Christus a), in wien wij terug ontvangen, wat wü door de zonde verloren n.m. wijsheid, rechtvaardigheid en heiligheid en die ons tot een volkomene verlossing geschonken is b). a) 1 Tim. 2 : 5. Want er is één God, er is ook één Middelaar Gods en der menschen, de mensch Christus Jezus. b) 1 Cor. 1 : 30. Maar uit Hem zijt gij in Christus Jezus, die ons geworden is wijsheid van God en rechtvaardigheid en heiligmaking en verlossing. Vraag 25. Waaruit weet gü dat? antw. Uit het heilig Evangelie, d. i. de blijde boodschap des heils, welke van God tot ons gekomen isa). a) Jes. 40 : 9. O Sion, gij verkondigster van goede boodschap, klim op een hoogen berg; o Jeruzalem, gü verkondigster van goede boodschap, hef uwe stem op met macht; hef ze op, vrees niet, zeg der steden van Juda: ziet, hier is uw God! Matth. 4 : 23a. En Jezus omging geheel Galilea leerende in hunne synagogen en predikende het Evangelie des Koninkrijks. Vraag 26. Hoe is dat Evangelie tot ons gekomen? Antw. God heeft het eerst in het Paradijs verkondigd a), daarna is het door patriarchen en profeten gepredikt b), in israels godsdienst is het aanschouwelyk voorgesteld c) en ten laatste is het in Gods eeniggeboren Zoon vervuld dj. a) Gen. 3 : 15. Ik zal vijandschap zetten tusschen u en tusschen deze vrouw, en tusschen uw zaad en tusschen haar zaad. Datzelve zal u den kop vermorzelen en gij zult het de verzenen vermorzelen. b) Hand. 10 : 43. Dezen geven getuigenis al de profeten, dat een iegelijk, die in Hem gelooft, vergeving der zonden ontvangen zal door Zijnen naam. c) Hebr. 10 : 1. Want de wet, hebbende eene schaduw der toekomende goederen, niet het beeld der zaken zelve, kan met dezelfde offeranden, die zij alle jaar geduriglijk opofferen, nimmermeer heiligen degenen, die daar toegaan. d) Hebr. 1 : 1. God, voortijds veelmaal en op velerlei wijze tot de vaderen gesproken hebbende door de profeten, heeft in deze laatste dagen tot ons gesproken door den Zoon. ZONDAG 7. Vraag 27. Worden dan alle menschen door Christus weder zalig, gelijk ze door Adam doemschuldig zij n geworden ? Antw. NeenaJ, maar alleen die Hem door een waar geloof worden ingelijfd en al Zijné weldaden aannemen b). a) Matth. 7 : 14. Want de poort is eng en de weg is nauw, die tot het leven leidt en weinigen zijn er, die denzelven vinden. b) Joh. 1 : 12. Maar zoo velen Hem aangenomen hebben, dien heeft Hij macht gegeven kinderen Gods te worden n.m. die in Zijnen naam gelooven. Vraag 28. Wat is een waar geloof? Antw. Het is niet alleen een stellig weten, waardoor ik alles voor waarachtig houd, wat God in Zijn Woord ons geopenbaard heeftop, maar ook een vast vertrouwen b), dat de Heilige Geest door het Evangelie in mijn hart werkt c), dat mij al mijne zonden om Christus' wil vergeven zijn dj. a) Ps. 119 : 93. Ik zal uwe bevelen in der eeuwigheid met vergeten, want door dezelve hebt Gij mij levend gemaakt. Ps. 119 : 86a. Al.dezelve uwe geboden zjjn waarheid. b) Rom. 4 : 20, 21. En hij heeft aan de heloftenis Gods niet getwijfeld door ongeloof, maar is gesterkt geweest in het geloof, gevende Gode de eer. En, ten volle verzekerd zijnde, dat hetgeen beloofd was, Hij ook machtig was te doen. e) Rom. 10 : 17. Zoo is dan het geloof uit het gehoor en het gehoor door het Woord Gods. d) Rom. 1 : 16. Want ik schaam mij het Evangelie van Christus niet, want het is eene kracht Gods tot zaligheid een iegelijk, die gelooft, eerst den Jood en ook den Griek. Ef. 1:7. In welken (Christus) wij hebben de verlossing door Zijn bloed n.m. de vergeving der zonden naar den rijkdom Zjjner genade. Vraag 29. Wat is een Christen dan noodig te gelooven? Antw. Alles, wat God in het Evangelie belooft, en dat is in het kort samengevat in de twaalf artikelen van ons algemeen en ongetwijfeld Christelijk geloof, welke aldus luiden: 1. Ik geloof in God den Vader, den Almachtige, Schepper des hemels en der aarde. 2. En in Jezus Christus, Zijn eeniggeboren Zoon, onzen Heere. 3. Die ontvangen is van den Heiligen Geest, geboren uit de maagd Maria; 4. die geleden heeft onder Pontius Pilatus, is gekruisigd, gestorven en begraven, nedergedaald ter helle; 5. ten derden dage wederom opgestaan van de dooden; 6. opgevaren ten hemel, zittende ter rechterhand Gods des almachtigen Vaders; 7. vanwaar Hij komen zal om te oordeelen de levenden en de dooden. 8. Ik geloof in den Heiligen Geest. 9. Ik geloof eene heilige, algemeene, Christelijke kerk, de gemeenschap der heiligen; 10. vergeving der zonden; 11. wederopstanding des vleesches; 12. en een eeuwig leven. ZONDAG 8. Veaag 30. Hoe kunt gij deze Artikelen verdeelen? Antw. In drie deelen, n.m.: één over God den Vader en onze Schepping; zes over God den Zoon en onze verlossing; en vijf over God, den Heiligen Geest en onze heiligmaking. Vraag 31. Als er maar één eenig God iaa), waarom spreekt gü dan van den Vader, den Zoon en den Heiligen Geest? Antw. Omdat God Zich alzoo in Zün Woord geopenbaard heeft b), dat deze drie onderscheidene personen de eenige. waarachtige en eeuwige God zijn. a) Deut. 6 : 4. Hoor, Israël! de Heere, onze God, is een eenig Heere. b) Jes. 63 : 9a, 10a. In al hunne benauwdheid was Hij (de Vader) benauwd, en de Engel Zijns aangezichts (de Zoon) heeft ze behouden... Maar zij zijn wederspannig geworden en zij hebben Zynèn Heiligen Geest smarten aangedaan. Matth. 28 : 19a. Gaat dan henen, onderwijst al de volken, dezelve doopende in den naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes. 2 Cor. 13 : 13. De genade van den Heere Jezus Christus en de liefde Gods en de gemeenschap des Heiligen Geestes zij met u allen. Vraag 32. Berust dat geloof in een drieêenig God alleen op Gods Woord? Antw. Neen, maar wü ervaren a) ook de werking dezer drie onderscheidene personen in onze harten. (Ned. Gel. Bel., art. 9). a) Joh. 14 : 23. Jezus antwoordde en zeide tot hem: zoo iemand Mij liefheeft, die zal Mijn woord bewaren en Mijn Vader zal hem liefhebben en Wy zullen tot hem komen en zullen woning bij hem maken. 1 Joh. 1 : 3. Hetgeen wij dan gezien en gehoord hebben, dat verkondigen wij u, opdat ook gij met ons gemeenschap zoudt hebben en deze onze gemeenschap ook zij met den Vader en met Zijn Zoon Jezus Christus. Vraag 33. Wat leert ons Gods Woord van den drieëenigen God? Antw. Dat Hij een eenvoudig a), eeuwig b), onveranderlijk c), alomtegenwoordig d) en onafhankelijk e) Wezen is, daarenboven volkomen wijs/), heilig g), rechtvaardig h), almachtig i) en een zeer overvloedige fontein van alle goeds j). a) 1 Joh. 4 : 86. ... want God is liefde. b) 2 Petr. 3 : 8. Doch deze ééne zaak zij u niet onbekend, geliefden, dat één dag bij den Heere is als duizend jaren en duizend jaren als één dag. e) Jac. 1 : 176. ... bij Hem is geene verandering of schaduw van omkeering. d) Hand. 17 : 28a. In Hem leven wij, en bewegen ons en zijn wij. e) Hand. 17 : 25. En wordt van menschenhanden niet gediend, als iets behoevende, alzoo Hij Zelf allen het leven, en den adem en alle dingen geeft. f) 1 Tim. 1 : 17. Den Koning nu der eeuwen, den onverderfelijken, den onzienlijken, den alleen wijzen God zij eer en heerlijkheid in alle eeuwigheid. Amen. g) Job 34 : 106. Verre zij God van goddeloosheid en de Almachtige van onrecht. h) Psalm 145 : 17. De Heere is rechtvaardig in al Zijne wegen en goedertieren in al Zijne werken. i) Luk. 1 : 37. Want geen ding zal bij God onmogelijk zijn. Gen. 17 : 16. Ik ben God de Almachtige. Jac. 1 : 17a. Alle goede gave en alle volmaakte gift is van boven, van den Vader der lichten afkomende. ZONDAG 8a. Vraag 34. Er is gesproken over het Woord Gods; wat verstaat gij daaronder? Antw. Het Woord Gods is de bijzondere openbaring Gods, welke Hij heeft laten beschrijven door heilige mannen, Profeten, Apostelen en Evangelisten a). a) 2 Petr. 1 : 21. Want de profetie is voortijds niet voortgebracht door den wil eens menschen, maar de heilige menschen Gods, van den Heiligen Geest gedreven zijnde, hebben ze gesproken. Vraag 35. Wat zegt Gods Woord zelf van die beschrijving ? Antw. Dat de Heilige Geest deze mannen op bijzondere wijze geleid heeft, zoodat het verledene hun herinnerd, het tegenwoordige hun verhelderd en het toekomende hun ontdekt werda). a) 2 Tim. 3 : 16. Al de Schrift is van God ingegeven, en is nuttig tot leering, tot wederlegging, tot verbetering, tot onderwijzing die in de rechtvaardigheid is. Vraag 36. Waren die schrijvers dan bloote instrumenten in de hand des Heiligen Geestes? antw. Neen de Heilige Geest heeft organisch zich bediend van deze mannen met de persoonlijke eigenschappen van hoofd en hart, welke zij bezaten, en met de taal en den stijl, welke zij bezigden. Vraag 37. Wat is het gevolg van deze ingeving des Heiligen Geestes? Antw. Dat de schrijvers niet hebben kunnen dwalen en dat wij daarom al de boeken des Bijbels voor heilig erkennen, om ons geloof daarnaar te regelen, daarop te gronden en daarmede te bevestigen. (Ned. Gel. Bel. art. 5). Vraag 38. Moet dat voor ons vaststaan? Antw. Ja, niet alleen omdat Gods Woord het zelf getuigt, maar ook omdat de Heilige Geest het getuigt in onze harten a). a) 1 Joh. 5 : 66. En de Geest is het, die getuigt, dat de Geest de waarheid is. ZONDAG 9. Vraag 39. Wat gelooft gij met de woorden: Ik geloof in God den Vader, den Almachtige, Schepper des hemels en der aarde? Antw. Dat God, de Almachtige, die niemand of niets buiten Zich behoeft a) in den beginne hemel en aarde met alles wat daarin is b) uit niet geschapen heeft c). a) Hand 17 : 25. En wordt van menschenhanden niet gediend als iets behoevende, alzoo Hij Zelf allen het leven, en den adem en alle dingen geeft. b) Ex. 20 : 11a. Want in zes dagen heeft de Heere den hemel en de aarde gemaakt, de zee en al wat daarin is en Hij rustte ten zevenden dage. c) Hebr. 11 : 3. Door het geloof verstaan wij dat de wereld door het Woord Gods is toebereid, alzoo dat de dingen, die men ziet, niet geworden zijn uit dingen, die gezien worden. Vraag 40. Zijn alle dingen dan niet vanzelve ontstaan door langzame ontwikkeling? Antw. Neen, God heeft ze in het aanzijn geroepen door eene almachtige daad van Zijn wil tot Zijne eeraj. a) Openb. 4 : 11. Gij, Heere, zijt waardig te ontvangen de heerlijkheid en de eer en de kracht, want Gij hebt alle dingen geschapen en door Uwen wil zijn zij en zijn zij geschapen. Vraag 41. Welke troost biedt u dat? Antw. Dat ik nu op dien God, Die in Christus mijn Vader geworden i&a), zóó mag vertrouwen, dat Hij mij met alle nooddruft des lichaams en der ziel zal verzorgen b) en alle kwaad, dat Hij mij in dit jammerdal toeschikt mij ten beste zal keeren c). a) Gal. 4 : 4, 5. Maar, wanneer de volheid des tijds gekomen is, heeft God Zijnen Zoon uitgezonden, geworden uit eene vrouw, geworden onder de wet. Opdat Hü degenen, die onder de wet waren verlossen zou, en opdat wij de aanneming tot kinderen verkrijgen zouden. Gal. 3 : 26. Want gü zijt allen kinderen Gods door het geloof in Christus Jezus. b) Matth. 6 : 25a. Daarom zeg ik u, zijt niet bezorgd voor uw leven, wat gü eten en wat gij drinken zult, noch voor uw lichaam, waarmede gü u kleeden zult. e) Rom. 8 : 28. En wü weten, dat dengenen, die God liefhebben, alle dingen medewerken ten goede, namelijk dengenen, die naar Zün voornemen geroepen zün. Vraag 42. En waarop berust nu die troost? Antw. Hierop, dat Hü een almachtig God a) is en tevens een goedertieren Vader b). a) Jes. 43 : 13. Ook, eer de dag was, ben Ik en er is niemand, die uit Mijne hand redden kan. Ik zal werken en wie zal'het keer en? l>) Matth. 6 : 326. Want uw hemelsche Vader weet, dat gÜ al deze dingen behoeft. ZONDAG 10. Vraag 43. Bemoeit God Zich nog altoos met het geschapene? Antw. Ja, er is nog een gedurig werk der goddelü'ke Voorzienigheid a). a) Joh. 5 :176. Mijn Vader werkt tot nu toe en Ik werk ook. Vraag 44. Wat verstaat gü door de Voorzienigheid Gods ? Antw. Het is die almachtige en alomtegenwoordige kracht GodsaJ, waardoor Hü hemel en aarde mitsgaders alle schepselen gelijk als met Zqne hand onderhoudt b) en regeert e). a) Hebr. 1 : 36. ... en alle dingen draagt door het woord Zijner kracht... b) Ps. 145 : 15, 16. Aller oogen wachten op U en Gij geeft hun hunne spijs te zijner tijd. Gij doet Uwe hand open en verzadigt al, wat er leeft, naar Uw welbehagen. e) Ps. 93 : la. De Heere regeert. Vraag 45. Is er ook eene medewerking Gods? Antw. Ja, God vloeit bij de levende schepselen in met Zijne almachtige kracht, zoodat deze zonder Zijn wil leven noch zich bewegen kunnen a). a) Hand. 17 : 28a. In Hem leven wij, bewegen vrij ons en zijn wij. Vraag 46. Is er geen toeval of noodlot? Antw. Toeval kan er voor God niet zijn, omdat Hij alle dingen naar Zijn eeuwigen raad bestuurt a) en noodlot kan er niet wezen, omdat er geene macht is, welke boven Gods almacht gaat b). a) Ef. 1 : 11b. ... die alle dingen werkt naar den rood van Zijnen wü. b) Openb. 11 : 17. Wij danken U, Heere God almachtig, Die is en Die was en Die komen zal, dat Gij uwe groote kracht hebt aangenomen en als Koning hebt geheerscht. Vraag 47. Maar zu'n er dan geen natuurwetten, waaraan alles onderworpen is? Antw. Ongetwijfeld, maar God staat boven die wetten aj, zoodat loof en gras, regen en droogte, vruchtbare en onvruchtbare jaren, spijs en drank, gezondheid en krankheid ons van Zijne vaderlijke hand toekomen b). a) Ps. 119 : 91. Naar uwe verordeningen blijven zij nog heden staan, want zij allen zijn uwe knechten. b) Matth. 10 : 29. Worden niet twee muschkens om een penningsken verkocht? En niet één van deze zal op de aarde vallen zonder uwen Vader. Vraag 48. Waartoe dient ons de leer der Voorzienigheid ? Antw. Dat wjj allen in tegenspoed geduldig a), in voorspoed dankbaar zijn mogen b) en in alles, wat ons nog toekomen kan een goed toevoorzicht op onzen getrouwen God en Vader hebben cj, dat niets ons van Zijne liefde scheiden zal dj, omdat Hij alle schepselen in Zijn hand heeft e). a) Rom. 5 : 3. En niet alleenlijk dit, maar wij roemen ook in de verdrukkingen; wetende dat de verdrukking lijdzaamheid werkt. b) 1 Thess. 5 : 18. Dankt God in allee, want dit is de wil van God in Christus Jezus over u. e) Ps. 55 : 23. Werp uwe zorg op den Heere en Hij zal u onderhouden; Hjj zal in eeuwigheid niet toelaten, dat de rechtvaardige wankele. d) Rom. 8 : 38, 39. Want ik ben verzekerd, dat noch dood noch leven, noch Engelen noch overheden, noch machten, noch tegenwoordige noch toekomende dingen; Noch hoogte, noch diepte, noch eenig ander schepsel ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jezus onzen Heere. e) Spr. 21 : 1. Des koning s hart is in de hand des Heer en als waterbeken; Hij neigt het tot al, wat Hü wil. ZONDAG 11. VRAAG 49. Waarom wordt de Zone Gods Jezus d. i. Zaligmaker genoemd? Antw. Omdat Hü ons verlost van het hoogste kwaad d. i. de zonde a) en ons brengt tot het hoogste goed, d. i. de zaligheid b). a) Matth. 1 : 21. En zij zal een zoon baren en gij zult Zijnen naam heeten Jezus; want Hü zal Zün volk zalig maken van hunne zonden. b) Hebr. 7 : 25a. Waarom Hü ook volkomenlijk kan zalig maken degenen, die door Hem tot God gaan. Vraag 50. Is er buiten Hem geen zaligheid? Antw. Neen, noch bij onszelven a) noch bij de heiligen b) noch ergens elders c) is zaligheid te zoeken of te vinden. a) Matth. 16 : 266. Of wat zal een mensch geven tot lossing zijner ziel? b) Ps. 49 : 8. Niemand van hen zal zijn broeder immermeer kunnen verlossen, hij zal Gode zijn rantsoen niet kunnen geven. Joh. 14 : 6. Jezus zeide tot hem: Ik ben de weg en de waarheid en het leven. Niemand komt tot den Vader dan door Mij. o) Hand. 4 : 12. En de zaligheid is in geen anderen, want er is ook onder den hemel geen andere naam, die onder de menschen gegeven is, door welken wij moeten zalig worden. Vraag 51. Waaruit leidt gij dat af? Antw. Een van beide, öf Jezus is geen volkomen Zaligmaker öf Hij is het wel; maar, indien Hij een volkomen Zaligmaker is, dan moeten, die in Hem gelooven, alles in Hem vinden, wat tot hunne zaligheid van noode i&a). a) 1 Joh. 1 : 76. En het bloed van Jezus Christus, Zijnen Zoon, reinigt ons van alle zonde. ZONDAG 12. Vraag 52. Waarom wordt Hü Christus, d. i. Gezalfde genoemd ? Antw. Omdat Hü van God, den Vader verordineerd a) en door den Heiligen Geest bekwaamd b) is, om onze Middelaar te kunnen zün. a) Spr. 8 : 23. Ik ben van eeuwigheid af gezalfd geweest van den aanvang, van de oudheden der aarde aan. b) Luk. 4 : 18. De Geest des Heeren is op nuj, daarom heeft Hij mij gezalfd, Hü heeft mij gezonden, om den armen het Evangelie te verkondigen, om te genezen, die gebroken zijn van harte. Vraag 53. Waartoe is Hij gezalfd? Antw. Hij is gezalfd tot drie ambten: tot onzen hoogsten Profeet a), tot onzen eenigen Hoogepriester b) en tot onzen eeuwigen Koning c). a) Hand. 3 : 22. Want Mozes heeft tot de vaderen gezegd: de Heere uw God zal u een Profeet verwekken uit uwe broederen, gelijk mij; dien zult gij hooren, in alles, wat Hij tot u spreken zal. b) Ps. 110 : 4. De Heere heeft gezworen en het zal Hem niet berouwen: gij zijt Priester in eeuwigheid, naar de ordening van Melchizedek. c) Ps. 2:6. Ik toch heb mijn Koning gezalfd over Sion, den berg mijner heiligheid. vraag 54. Wat doet Hij als Profeet? Antw. Hij openbaart ons volkomen den verborgen raad en wil Gods tot onze verlossing a). a) Joh. 1 : 18. Niemand heeft ooit God gezien, de eeniggeboren Zoon, die in den schoot des Vaders is, die heeft Hem ons verklaard. Joh. 15 : 156. Want al, wat ik van mijnen Vader gehoord heb, dat heb Ik u békend gemaakt. Vraag 55. Wat doet Hij als Priester? Antw. Hij heeft ons door de offerande van Zijne ziel en Zijn lichaam verlost aj en treedt voor ons nog steeds tusschen bij den Vader b). a) Hebr. 10 : 14. Want met ééne offerande heeft Hij in eeuwigheid volmaakt degenen, die geheiligd worden. b) 1 Joh. 2 : 16. En, indien iemand gezondigd heeft, wij hebben een Voorspraak bij den Vader Jezus Christus, den Rechtvaardige. Vraag 56. Wat doet Hij als Koning? Antw. Hij regeert ons door Zijn Woord en Geest, bewaart ons en behoudt ons bij de verworven verlossing a). a) Joh. 10 : 28. En ik geef hun het eeuwige leven en zij zullen niet verloren gaan in der eeuwigheid, en niemand zal ze uit Mijne hand rukken. Vraag 57. Maar waarom wordt gij een Christen genoemd? Antw. Omdat ik door het geloof een lidmaat van Christus bena) en daarom deel heb aan Zijne zalving b). a) 1 Cor. 3 : 23a. Doch gij zjjt van Christin. b) 1 Joh. 2 : 27a. En de zalving, die gijlieden van Hem ontvangen hebt, bljjft in u. Vraag 58. Waartoe zijt gij dan gezalfd? Antw. Tot profeet, opdat ik Zijn naam belijdeaj; tot priester, opdat ik mjjzelven tot een levend dankoffer Hem offere b), en tot koning, opdat ik met eene vrije en goede consciëntie tegen de zonde, de wereld en den duivel strijde c) en eens met Hem over alle schepselen regeere al). a) Matth. 10 : 32. Een iegelijk dan, die Mij belijden zal voor de menschen, dien zal Ik ook belijden voor Mijn Vader, die in de hemelen is. b) 1 Petr. 2 : 5. Zoo wordt gij ook zeiven als levende steenen gebouwd tot een geestelijk huis tot een heilig priesterdom, om geestelijke offeranden op te offeren, die Gode aangenaam zijn door Jezus Christus. c) Bom. 6 : 12, 13. Dat dan de zonde niet heersche in uw sterfelijk lichaam, om haar te gehoorzamen in de begeerlijkheden deszelven lichaams. En stelt uwe leden niet der zonde tot wapenen der ongerechtigheid, maar stelt uzelven Gode, als uit «6 dooden levend geworden zijnde, en stelt uwe leden Gode tot wapenen der gerechtigheid. Jac. 4 : 76. Wederstaat den duivel en hij zal van u vlieden. d) 2 Tim. 2 : 12a. Indien wy verdragen, wij zullen ook met Hem heerschen. ZONDAG 13. Vraag 59. Waarom is Hij Gods eeniggeboren Zoon genaamd, zoo wij toch ook Gods kinderen zijn? Antw. Daarom dat Christus alleen de eeuwige a) natuurlijke b) Zone Gods is en wij zijn om Zijnentwil tot kinderen Gods aangenomen c). a) Micha 5 : 16. Wiens uitgangen zijn van ouds van de dagen der eeuwigheid. b) Hebr. 1 : 5. Want tot wien van de Engelen heeft Hij ooit gezegd: gij zijt mijn Zoon, heden heb Ik u gegenereerd? En Ik zal hem tot een Vader zjjn en Hjj zal Mjj tot een Zoon zjjn? e) Gal. 4 : 56, 6. Opdat wjj de aanneming tot kinderen verkrijgen zouden. En, overmits gij kinderen zijt, zoo heeft God den Geest Zijns Zoons uitgezonden in uwe harten, die roept: Abba, Vader. Vraag 60. Waarom noemt gij Hem onzen Heere? Antw. Omdat Hij ons met ziel en lichaam niet met goud of zilver, maar met Zn'n dierbaar bloed gekocht a), van alle heerschappij des duivels' verlost b) en alzoo ons Zich tot een eigendom gemaakt heeft c). a) 1 Petr. 1 : 18, 19. Wetende dat gij niet door vergankelijke dingen, zilver of goud verlost zijt uit uwe ijdele wandeling, die u van de vaderen overgeleverd is. Maar door het dierbaar bloed van Christus als van een onbestraffelijk en onbevlekt Lam. 1 Cor. 6 : 20a. Want gij zijt duur gekocht. b) 1 Joh. 3 : 8. Die de zonde doet, is uit den duivel, want de duivel zondigt van den beginne. Hiertoe is de Zone Gods geopenbaard, opdat Hij de werken des duivels verbreken zou. c) Rom. 14 : 8. Want hetzij dat wjj leven, wjj leven den Heere; hetzij dat wjj sterven, wij sterven den Heere. Hetzij dan dat wij leven, hetzij dat wü sterven, wij zijn des Heeren. ZONDAG 14. Vraag 61. Wat beteekent: die ontvangen is van den Heiligen Geest? Antw. Dat de Zone Gods, die waarachtig en eeuwig God is a) en blijft b) door de wondervolle werking des Heiligen Geestes c) onze menschelijke natuur heeft aangenomen. a) 1 Joh. 5 : 206. Deze is de waarachtige God en het eeuwige leven. b) Rom. 9 : 56. Uit welke Christus is, zooveel het vleesch aangaat, dewelke is God boven alles te prijzen in der eeuwigheid. c) Luk. 1 : 35a. En de Engel, antwoordende, zeide tot haar: De Heilige Geest zal over u komen en de kracht des Allerhoogsten zal u overschaduwen. Vraag 62. Wat beteekenen de woorden: geboren uit de maagd Maria? antw. Dat de Zone Gods onze menschelijke natuur heeft aangenomen a) uit de maagd Maria b), zoodat Hij het ware zaad van David is c). a) Hebr. 2 : 14a. Overmits dan de kinderen des vleesches en des bloeds deelachtig zjjn, zoo is ook Hij desgelijks datzélfde deelachtig geworden. b) Luk. 1 : 30, 31. En de Engel zeide tot haar: Vrees niet, Maria, want gij hebt genade bij God gevonden. En zie, gij zult bevrucht worden en een zoon baren en zult Zijn naam heeten Jezus. c) Rom. 1 : 3. Van Zijnen zoon, die geworden is uit het zaad van David naar het vleesch. Vraag 63. Is Hij ons dan gelijk geworden? antw. Ja, Hü is Zijnen broederen in alles gelijk geworden a), uitgenomen de zonde b). a) Fil. 2 : 7. Maar heeft Zichzelven vernietigd, de gestaltenis eens dienstknechts aangenomen hebbende en is den menschen gelijk geworden. b) Hebr. 4 : 15. Want wü hebben geen Hoogepriester, die niet kan medelijden hebben met onze zwakheden, maar die in alle dingen, gelijk als wij, is verzocht geweest, doch zonder zonde. Vraag 64. Waartoe nam de Zoon Gods onze menscheUjke natuur aan? Antw. Om onze Middelaar te kunnen zijn a) en om met zijn volkomen heiligheid mijne zonde, waarin ik ontvangen en geboren ben voor Gods aangezicht te bedekken b). a) Hebr. 7 : 26. Want zoodanig een Hoogepriester betaamde ons. b) 1 Cor. 1 : 30. Maar uit Hem zijt gij in Christus Jezus, die ons geworden is wijsheid van God en rechtvaardigheid en heiligheid en verlossing. ZONDAG 15. Vraag 65. Wat verstaat gij door het woord: geleden? Antw. Dat onze Middelaar in lichaam a) en zielbj den ganschen tijd Zijns levens, maar inzonderheid aan het einde Zijns levens e) namelooze smarten heeft doorstaan. a) 1 Petr. 2 : 24a. Die Zelf onze zonden in Zijn lichaam gedragen heeft op het hout. b) Matth. 26 : 38a. Toen zeide Jezus tot hen: Mijne ziel is geheel bedroefd tot den dood toe. c) Matth. 27 : 46. En omtrent de negende ure riep Jezus met eene groote stem, zeggende: Eli, Eli, lama Sabachtani, d. i.: mijn God, mjjn God, waarom hebt Gij Mij verlaten? Vraag 66. Wat heeft Hij dan geleden? Antw. Den toorn Gods tegen het gansche menschelijke geslacht a). a) 1 Thess. 1 : 106. Jezus, die ons verlost van den toekomenden toorn. Jes. 53 : 8c. Om de overtreding mijns volks is de plage op Hem geweest. Vraag 67. En wat is de vrucht van dat lijden? Antw. Dat Hij door Zijn lijden als door een eenig zoenoffer a) ons lichaam en onze ziel van de eeuwige verdoemenis verlost heeft b) en ons Gods genade, gerechtigheid en het eeuwige leven verworven heeft e). a) Hebr. 10 : 14. Want met ééne offerande heeft Hij in eeuwigheid volmaakt degenen, die geheiligd worden. b) Hebr. 9 : 126. (Christus is) door Zijn eigen bloed eenmaal ingegaan in het heiligdom, eene eeuwige verlossing teweeggebracht hebbende. e) Rom. 3 : 25a. Welken God voorgesteld heeft tot eene verzoening door het geloof in Zjjn bloed. 2 Cor. 5 : 21. Want dien, die geene zonde gekend heeft, heeft Hij zonde voor ons gemaakt, opdat wij zouden worden rechtvaardigheid Gods in Hem. Vraag 68. Waarom heeft Hij onder Pontius Pilatus geleden? Antw. Omdat Hij onschuldig a) door den wereldlijken rechter die de drager is van Gods majesteit, veroordeeld moest worden b), om ons van het rechtvaardig oordeel Gods te bevrijden c). a) Joh. 18 : 386. En, als hij dat gezegd had, ging hij wederom uit tot de Joden en zeide tot hen: Ik vind geen schuld in Hem. b) Joh. 19 : 16a. Toen gaf hij Hem dan hun over, opdat Hij gekruisigd zou worden. c) Jes. 53 : 56. De straf, die ons den vrede aanbrengt, was op Hem en door Zijne striemen is ons genezing geworden. Vraag 69. Was het noodzakelijk, dat Hij gekruisigd werd? Antw. Ja, want de kruisdood was een vervloekte dood, en daardoor ben ik zeker, dat de vloek, welke op mij rustte, door Christus is weggenomen a). a) Gal. 3 : 13. Christus heeft ons verlost van den vloek der wet, een vloek geworden zijnde voor ons, want er is geschreven: vervloekt is een iegelijk, die aan het hout hangt. ZONDAG 16. Vraag 70. Waarom heeft Christus Zich tot in den dood moeten vernederen? Antw. Omdat de gerechtigheid a) en de waarheid b) Gods dat eischten. a) Rom. 3 : 25a. Welken God voorgesteld heeft tot eene verzoening door het geloof in Zijn bloed, tot eene betooning van Zijne rechtvaardigheid. b) Gen. 2 : 176. Want ten dage, als gij daarvan eet, zult gij den dood sterven. Vraag 71. Maar, als Christus voor ons gestorven is, waarom moeten wij dan nog sterven? Antw. Onze dood is geen betaling voor onze zonden a), maar eene afsterving van de zonden en een doorgang tot het eeuwige leven b). a) Mare 8 : 37. Of wat zal een mensch geven tot lossing zijner ziel? b) Fil. 1 : 21. Want het leven is mij Christus, en het sterven is mij gewin. Vraag 72. Heeft de dood van Christus ook nuttigheid voor ons geestelijk leven? Antw. Ja, want door Zijne kracht wordt onze oude mensch gekruisigd en gedood a), zoodat de zonde in ons niet meer heerscht b), maar wij ons tot eene offerande der dankbaarheid opofferen c). a) Rom. 6 : 6. Dit wetende, dat onze oude mensch met Hem gekruisigd is, opdat het lichaam der zonde teniet gedaan worde, opdat wij niet meer de zonde dienen. b) Rom. 6 : 12. Dat dan de zonde niet heersche in uw sterfelijk lichaam, om haar te gehoorzamen in de begeerlijkheden deszelven lichaams. c) Rom. 12 : 1. Ik bid u dan, broeders, door de ontfermingen Gods, dat gij uwe lichamen stelt tot eene levende, heilige en Gode welbehagelijke offerande, welke is uw redelijke godsdienst. Vraag 73. Waarom is Hij begraven geworden? Antw. Allereerst, omdat de begrafenis de diepste ver- H. Catech. (N.) 3-4 nedering is voor den mensch a), maar ten tweede, omdat daardoor de waarheid van Zijn dood moest blijken b). a) Ps. 116 : 17. De dooden zullen den Heere niet prijzen, noch die in de stilte nedergedaald zjjn. Ps. 22 : 166. En gij legt nnj in het stof des doods. Ps. 104 : 296. Neemt gij hunnen adem weg, zjj sterven en zij keeren weder tot hun stof. b) 1 Cor. 15 : 3 en 4a. Want ik heb ulieden ten eerste overgegeven, hetgeen ook ik ontvangen heb, dat Christus gestorven is voor onze zonden naar de Schriften; En dat Hij is begraven. Vraag 74. Waarom volgt er nedergedaald ter helle? Antw. Opdat ik in eiken strijd der ziel verzekerd zou zjjn, dat 'mijn Heere Jezus Christus door Zijn helsche smarten, welke Hij in Zijn gansche leven, maar inzonderheid aan het kruis doorstond a), mij van de helsche benauwdheid en pijn heeft verlost b). a) Matth. 27 : 46. En omtrent de negende ure riep Jezus met eene groote stem, zeggende: Eli, Eli, lama sabachtani; d. i.: Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mjj verlaten? b) 1 Thess. 1 : 106. Jezus, die ons verlost van den toekomenden toorn. ZONDAG 17. Vraag 75. Wat was de opstanding van onzen Heere Jezus Christus? Antw. Dat Zijn lichaam in het graf en Zijne ziel uit het Paradijs weder op wondervolle wijze vereenigd werden a). a) Luk. 24 : 346. De Heere is waarlyk opgestaan. Vraag 76. Is het zeker, dat Hij opgestaan is? Antw. Ja, allereerst omdat Gods Woord het ons zegtaj, maar ten tweede, omdat wij de kracht van Zijne opstanding ervaren in onze harten b). a) 1 Cor. 15 : 20. Maar nu, Christus is opgewekt uit de dooden, en is de eersteling geworden dergenen, die ontslapen zijn. b) Fil. 3 : 10a. Opdat ik Hem kenne en de kracht Zijner opstanding. Vraag 77. Wat is de vrucht van Zijne opstanding? Antw. Allereerst, dat Hij den dood heeft overwonnen a), opdat Hij ons Zijne verworvene gerechtigheid zou kunnen toepassen b). a) Rom. 1 : 4a. Die krachtiglijk bewezen is te zijn de Zone Gods, naar den Geest der heiligmaking, uit de opstanding der dooden. 2 Tim. 1 : 10. Doch nu geopenbaard is door de verschijning van onzen Zaligmaker Jezus Christus, die den dood heeft te niet gedaan, en het leven en de onverderfelijkheid aan het licht gebracht door het Evangelie. b) Rom. 4 : 25. Welke overgeleverd is om onze zonden, en opgewekt om onze rechtvaardigmaking. Vraag 78. Welke vrucht kent ge meer? Antw. Ten tweede, dat wij door Zijne kracht opgewekt worden tot een nieuw leven a). a) Joh. 14 : 196. Ik leef, en gij zult leven. Vraag 79. En welke vrucht noemt gij ten laatste? Antw. Ten derde, dat wij eens met verheerlijkte lichamen zullen opstaan a). a) 1 Cor. 15 : 49. En gelijkerwijs wjj het beeld des aardschen gedragen hebben, alzoo zullen wjj ook het beeld des hemelschen dragen. ZONDAG 18. Vraag 80. Wat beteekent: opgevaren ten hemel? Antw. Dat Christus voor de oogen Zijner jongeren van de aarde ten hemel is opgeheven a) en dat Hij ons ten goede daar is b), totdat Hij wederkomt, om te oordeelen de levenden en de dooden c). a) Hand. 1 : 9. En, als Hü dit gezegd had, werd Hü opgenomen, daar zij het zagen, en een wolk nam Hem weg van hunne oogen. b) Hebr. 9 : 24. Want Christus is niet ingegaan in het heiligdom, dat met handen gemaakt is, hetwelk is een tegenbeeld van het ware, maar in den hemel zelve, om nu te verschijnen voor het aangezicht van God voor ons. c) Hand. 1 : 116. Deze Jezus, die van u opgenomen is in den hemel, zal alzoo komen, gel ijker wijs gü Hem naar den hemel hebt zien henenvaren. Vraag 81. Is dan Christus niet bü ons tot aan het einde der wereld, gelijk hü ons beloofd heeft? a) Antw. Naar Zijne menschelijke natuur is Hü niet meer op de aarde b), maar naar Zijne godheid, majesteit, genade en Geest wükt Hü nimmermeer van ons e). a) Matth. 28 : 20. En ziet, ik ben met ulieden, al de dagen tot de voleinding der wereld. b) Matth. 26 : 11. Want de armen hebt gü altüd met u, maar Mij hebt gij niet altijd. e) Joh. 14 : 18. Ik zal u geene wezen laten, Ik kome weder tot u. Vraag 82. Welke vrucht vloeit uit die hemelvaart voor ons voort? Antw. Allereerst, dat Christus in den hemel onze Voorspraak is voor het aangezicht Zü'ns Vaders a). a) 1 Joh. 2 : 16. En, indien iemand gezondigd heeft, wü hebben een Voorspraak bü den Vader, Jezus Christus, den rechtvaardige. Vraag 83. Welke vrucht kent gij meer? Antw. Ten tweede, dat Hü met een verheerlijkt lichaam in den hemel is tot een zeker pand, dat wij als Zijne lidmaten daar ook eens zullen komen aj. a) Joh. 14 : 3. En, zoo wanneer Ik henen zal gegaan zijn en u plaats zal bereid hebben, zoo kom Ik weder, en zal u tot Mij nemen, opdat ook gij zjjn moogt, waar Ik ben. Vraag 84. En wat is de laatste vrucht? Antw. Ten derde, dat Hij Zijnen Geest tot een tegenpand zendt, door Wiens kracht wij zoeken de dingen, die boven zjjnaj. a) Coll. 3 : 1. Indien gij dan met Christus opgewekt zjjt, zoo zoekt de dingen, die boven zijn, waar Christus is, zittende ter rechterhand Gods. ZONDAG 19. Vraag 85. Waarom wordt daarbij gevoegd: zittende ter rechterhand Gods? Antw. Omdat Christus Zich in den hemel bewijst als het Hoofd Zijner Christelijke kerkoj, door Wien de Vader alle dingen regeert b). a) Ef. 1 : 22, 23. En heeft alle dingen zijner voeten onderworpen, en heeft Hem der gemeente gegeven tot een Hoofd boven alle dingen; welke Zijn lichaam is, en de vervulling desgenen, die alles in allen vervult. b) Matth. 28 : 18. En Jezus bij hen komende sprak tot hen, zeggende: Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde. Vraag 86. Welke nuttigheid brengt ons die heerlijkheid van ons Hoofd Christus? ANTW. Ten eerste dat Hij door Zijnen Geest in ons de hemelsche gaven uitgiet aj, en ten tweede dat Hg ons met Zijne macht tegen alle vijanden beschut en bewaart b). a) Ef. 4 : 8. Daarom zegt Hij: Als Hij opgevaren is in dë hoogte, heeft Hü de gevangenis gevangen genomen, en heeft den menschen gaven gegeven. b) Joh. 10 : 28. En Ik geef hun het eeuwige leven en zij zullen niet verloren gaan in der eeuwigheid en niemand zal ze uit Mijne hand rukken. Vraag 87. Wat beteekent het, dat Christus wederkomen zal om te oordeelen de levenden en de dooden? Antw. Dat aan het einde dezer bedeeling Christus in heerlijkheid verschijnen zal op de wolken des hemels a) om te oordeelen die dan nog leven b) en ook de dooden, die opgewekt zullen zün c). a) Matth. 25 : 31. En, wanneer de Zoon des Menschen komen zal in Zijne heerlijkheid, en al de heilige engelen met Hem, dan zal Hü zitten op den troon Zijner heerlijkheid. Openb. 1 : 7. Ziet, Hij komt met de wolken, en alle oog zal Hem zien, ook degenen, die Hem doorstoken hebben en alle geslachten der aarde zullen over Hem rouw bedrijven; ja Amen. b) Matth. 25 : 32. En voor Hem zullen al de volkeren vergaderd worden en Hij zal ze van elkander scheiden, gelijk de herder de schapen van de bokken scheidt. c) 1 Cor. 15 : 52a. In één punt des tijds, in een oogenblik, met de laatste bazuin, want de bazuin zal slaan en de dooden zullen onverderfelijk opgewekt worden. 2 Tim. 4:1. Ik betuig dan voor God en den Heere Jezus Christus, die de levenden en dooden oordeelen zal in Zijne verschijning en in Zijn Koninkrijk. Vraag 88. Welken troost biedt u die wederkomst van Jezus Christus? ANTW. Dat ik in dit leven, zoo vol van stryd en moeite, mün Heiland, die voor mü alle vloek heeft weggenomen, verwachte als een Rechter uit den hemel a), die al Zijne en mijne vijanden met een rechtvaardig oordeel straffen 6), maar mg met alle uitverkorenen in de hemelsche blijdschap en heerlijkheid opnemen za\c). a) Pil. 3 : 20. Maar onze wandel is in de hemelen, waaruit wri ook den Zaligmaker verwachten, n.m. den Heere Jezus Christus. b) 2 Thess. 1 : 8, 9. Met vlammend vuur wraak doende over degenen, die God niet kennen en over degenen, die het Evangelie van onzen Heere Jezus Christus niet gehoorzaam znn; dewelke zullen tot straf lijden het eeuwig verderf van het aangezicht des Heeren, en van de heerlijkheid Zijner sterkte. c) 2 Thess. 1 : 10a. Wanneer Hij zal gekomen zjjn, om verheerlijkt te worden in Zijne heiligen en wonderbaar te worden in allen, die gelooven. ZONDAG 20. Vraag 89. Wat gelooft gij van den Heiligen Geest? Antw. Dat Hij een persoon a) is met verstand b) en wilc; begaafd en dat Hij met den Vader en den Zoon waarachtig en eeuwig God is dj. t\ ?£A4 : 30°- En bedro0ft den Heiligen Geest Gods niet. o; 1 Cor. 2 : 106. Want de Geest onderzoekt alle dingen, ook de diepten Gods. c) 1 Cor. 12 : 116. Deelende aan een iegelijk in het bijzonder, gehjkerwijs Hij wil. d) 1 Joh. 5 : 7. Want drie zjjn er, die getuigen in den hemel, de Vader, het Woord en de Heilige Geest en deze drie zijn een. Hand. 5 : 3, 46. En Petrus zeide: Ananias, waarom heeft de Satan uw hart vervuld, dat gij den Heiligen Geest liegen zoudt... Gn hebt den menschen niet gelogen, waar Gode. Vraag 90. Wat gelooft gij van Zjjn werk? antw. Dat Hü mü gegeven is a), opdat Hij mij door een waar geloof Christus en al Zijne weldaden deelachtig make b), mü trooste c) en eeuwiglijk bij mij blijve d). a) Gal. 4 : 6. En, overmits gij kinderen zijt, zoo heeft God den Geest Zijns Zoons uitgezonden in uwe harten, die roept: Abba Vader! b) Gal. 3 : 14. Opdat de zegening van Abraham tot de Heidenen komen zou in Christus Jezus, en opdat wü de 6elofte des Geestes verkrijgen zouden door het geloof. o) Joh. 15 : 26. Maar, wanneer de Trooster zal gekomen zün, dien Ik u zenden zal van den Vader, namelij k den Geest der waarheid, die van den Vader uitgaat, die zal van Mg getuigen. d) Joh. 14 : 16. En Ik zal den Vader bidden en Hf zal u een anderen Trooster geven, opdat Hü bü riblijvemder eeuwigheid. ZONDAG 21. Vraag 91. Wat gelooft gü van de heilige, algemeene Christelijke kerk? antw. Dat de Zone Gods a) uit het gansche menschelük geslacht 6) eene gemeente, die tot eeuwig leven uitverkoren isc), vergadert, beschermt en onderhoudt dj. a) Joh. 12 : 32. En Ik, zoo wanneer Ik van de aarde zal verhoogd zün, zal ze allen tot Mij trekken. 6) Openb. 5 : 96. Gij hebt ons Gode gekocht met uw bloed, uit alle geslacht, en taal, en volk, en natie. c) Efeze 1 : 4a. Gebjk Hü ons uitverkoren heeft in Hem voor de grondlegging der wereld. d) Matth. 16 : 18. En Ik zeg u ook, dat gü züt Petrus, en op deze petra zal Ik Mü'ne gemeente bouwen, en de poorten der hel zullen haar niet overweldigen. Vraag 92. Hoe vergadert de Zone Gods die gemeente? Antw. Door Zün Geest en Woord a), in eenigheid des waren geloof s b). a) Hand. 16 : 14. En eene zekere vrouw, met name Lydia, eene purperverkoopster van de stad Thyatira, die God diende, hoorde ons, welker hart de Heere heeft geopend, dat zij acht nam op hetgeen van Paulus gesproken werd. b) Efeze 4 : 3—5. U benaarstigende te behouden de eenigheid des Geestes door den band des vredes. Een. lichaam is het, en één Geest, gelijkerwijs gij ook geroepen zijt tot eene hope uwer beroeping. Eén Heere, één geloof, één doop. Vraag 93. Hoe lang vergadert de Zone Gods die gemeente? Antw. Van het begin der wereld tot aan het einde a). a) Hand. 15 : 11. Maar wij gelooven, door de genade van den Heere Jezus Christus zalig te worden op zulke wijze als ook zij. 1 Cor. 11 : 26. Want zoo dikwijls als gü dit brood zult eten, en dezen drinkbeker zult drinken, zoo verkondigt den dood des Heeren totdat Hij komt. Vraag 94. Wat belijdt de geloovige van die kerk? Antw. Dat hij daarvan een levénd lidmaat is a) en eeuwig zal blqven bj. a) 1 Joh. 3 : 14a. Wij weten, dat wij overgegaan zjjn uit den dood in het leven, dewijl wjj de broeders liefhebben. b) Joh. 10 : 28. En Ik geef hun het eeuwige leven en zij zullen niet verloren gaan in der eeuwigheid, en niemand zal ze uit Mijne hand rukken. Vraag 95. Wat verstaat gij door de gemeenschap der heiligen? Antw. Dat alle geloovigen als lidmaten van den Heere Jezus Christus aan al Zijne schatten en gaven gemeenschap hebben a), maar daarom ook schuldig zjjn de ontvangen gaven gewillig en met vreugde tot zaligheid van andere lidmaten aan te wenden b). a) 1 Cor. 12 : 12. Want gelijk het lichaam één is en vele leden heeft, en alle de leden van dit ééne lichaam, vele zijnde, maar één lichaam zijn, alzoo ook Christus. b) Fil. 2 : 4. Een iegelijk zie niet op het zijne, maar een iegelijk zie ook op hetgeen der anderen is. Vraag 96. Wat gelooft gij van de vergeving der zonden? Antw. Dat God om de verdiensten van Christus al mijne zonden, ook mijn zondigen aardaJ, nimmermeer gedenkt, maar mij uit genade de gerechtigheid van Christus toerekent b), opdat ik nimmermeer in het gericht van God kome c). a) 1 Joh. 2 : 2. En Hij is eene verzoening voor onze zonden, en niet alleen voor onze, maar ook voor de zonden der geil eele wereld. Ef. 1:7. In welken (Christus) wij hebben de verlossing door Zjjn bloed, namelijk de vergeving der misdaden, naar den rijkdom Zijner genade. b) Rom. 5 : 19. Want gelijk door de ongehoorzaamheid van dien éénen mensch velen tot zondaars gesteld zijn geworden, alzoo zullen ook door de gehoorzaamheid van éénen, velen tot rechtvaardigen gesteld worden. c) Joh. 3 : 18a. Die in Hem gelooft, wordt niet veroordeeld; maar, die niet gelooft, is aireede veroordeeld. ZONDAG 22. Vraag 97. Wat troost u de opstanding des vleesches? Antw. Dat mijn lichaam, door de kracht van Christus opgewekt zijnde, aan het heerlijk lichaam van Christus gelijkvormig zal worden a). a) Fil. 3 : 21. Die ons vernederd lichaam veranderen zal, opdat het gelijkvormig worde aan Zijn heerlijk lichaam, naar de werking, waardoor Hij ook alle dingen zichzelven kan onderwerpen. vraag 98. Hebt gü dan geen troost voor uwe ziel? Antw. Zeker, want mijne ziel zal van stonden aan tot Christus haar Hoofd opgenomen worden a) en in zalig bewustzijn bij Christus blijven, totdat zij weder met mijn verheerlijkt lichaam zal vereenigd worden b). a) Fil. 1 : 23. Want ik word van deze twee gedrongen, hebbende begeerte, om ontbonden te worden en met Christus te zijn, want dat is zeer verre het beste. b) Job 19 : 25, 26. Want ik weet mijn Verlosser leeft en Hij zal de laatste over het stof opstaan. En als zij na mijn huid dit doorknaagd zullen hebben, zal ik uit mijn vleesch God aanschouwen. Vraag 99. Wat troost put gü uit het artikel van het eeuwige leven? Antw. Dat, nademaal ik nu het beginsel der eeuwige vreugde in mü'n hart gevoel aj, ik na dit leven volkomen zaligheid bezitten zal, om God eeuwig te prüzen b). a) Joh. 17 : 3. En dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen, den eenigen waarachtigen God, en Jezus Christus, dien Gij gezonden hebt. b) 1 Cor. 2 : 9. Maar, gelijk geschreven is: hetgeen het oog niet heeft gezien en het oor niet heeft gehoord en in het hart des menschen niet is opgeklommen, hetgeen God bereid heeft dien, die Hem liefhebben. ZONDAG 23. Vraag 100. Maar wat baat het u nu, dat gü dit alles gelooft? Antw. Dat ik in Christus voor God rechtvaardig en een erfgenaam des eeuwigen levens benaj. a) Joh. 3 : 36. Die in den Zoon gelooft, die heeft het eeuwige leven; maar, die den Zoon ongehoorzaam is, die zal het leven niet zien, maar de toorn Gods blijft op hem. Vraag 101. Hoe zijt gfl rechtvaardig voor Gëflr.w' Antw. Alleen door een waar geloof in Jezus Christus a), alzoo, dat al beklaagt mij mijn geweten, dat ik zwaarljjk gezondigd heb b) en nog altoos tot alle boosheid geneigd ben c), nochtans God uit genade mij de verdiensten van Christus toerekent d). a) Gal. 2 : 16a. Wetende, dat de mensch niet gerechtvaardigd wordt uit de werken der wet, maar door het geloof van Jezus Christus. b) Rom. 3 : 9. Wat dan? Zijn wij uitnemender? Ganschelijk niet, want wü hebben tevoren beschuldigd beiden Joden en Grieken, dat zij allen onder de zonde zijn. c) Rom. 7 : 23. Maar ik zie eene andere wet in mijne leden, welke strijdt tegen de wet mijns gemoeds en mü gevangen neemt onder de wet der zonde, die in mijne leden is. d) Rom. 4 : 5. Doch dengene, die niet werkt, maar gelooft in Hem, die den goddelooze rechtvaardigt, wordt zün geloof gerekend tot rechtvaardigheid. Vraag 102. Waarom zegt gü, dat gü alleen door het geloof gerechtvaardigd züt? Antw. Niet dat mün geloof eenige verdienste heeft, alleen de verdiensten van Christus zü'n mün gerechtigheid voor God dj, maar ik kan die niet anders dan door het geloof aannemen b). a) 1 Cor. 2 : 2. Want ik heb niet voorgenomen tets te weten onder u dan Jezus Christus en dien gekruisigd. b) Rom. 3 : 28. Wü besluiten dan, dat de mensch door het geloof gerechtvaardigd wordt zonder de werken der wet. ZONDAG 24. Vraag 103. Kunnen onze goede werken onze gerechtigheid voor God niet zün? Antw. Neen, want dje gerechtigheid, welke voor God geldt, moet gansch volkomen zijn a) en onze beste werken zijn onvolkomen b). a) Gal. 3 : 10. Want, zoovelen als er uit de werken der wet zjjn, die zijn onder den vloek, want er is geschreven: vervloekt is een iegelijk, die niet blijft in al hetgeen geschreven is in het boek der wet, om dat te doen. b) Jes. 64 : 6a. Doch wij allen zjjn als een onreine en al onze ongerechtigheden zijn als een wegwerpelijk kleed. Vraag 104. Kunnen onze goede werken dan soms een stuk van onze gerechtigheid voor God zijn? Antw. Neen, dat leert de Roomsche Kerk, maar Jezus' verdiensten mogen met onze werken niet vermengd worden a). a) Hebr. 7 : 25a. Hij kan volkomen zaligmaken allen, die door Hem tot God gaan. Vraag 105. Verdienen onze goede werken niet en God wil ze beloonen ? a) Antw. Deze belooning geschiedt niet uit verdienste, maar uit genade b). a) Matth. 6 : 186. Uw Vader, die in het verborgen ziet, zal het u in het openbaar vergelden. b) Luk. 17 : 10. Wanneer gij zult gedaan hebben hetgeen u bevolen is, zoo zegt: wij zijn onnutte dienstknechten, want wjj hebben maar gedaan, hetgeen wij schuldig waren te doen. Vraag 106. Maar maakt deze leer geen zorgelooze en goddelooze menschen? Antw. Neen, want, wie Christus toebehoort, zal ook vruchten der dankbaarheid voortbrengen a). a) Joh. 15 : 5. Ik ben de wijnstok en gij de ranken; die in Mij blijft, en Ik in hem, die draagt veel vrucht, want zonder Mij kunt gjj niets doen. ZONDAG 25. Vraag 107. Aangezien wij alleen door het geloof aan Christus en Zijne weldaden deel krijgen, vanwaar komt dat geloof? Antw. Van den Heiligen Geest a), die het geloof in onze harten werkt door de verkondiging van het heilig Evangelie b). a) 1 Cor. 12 : 36. En niemand kan zeggen Jezus den Heere te zijn, dan door den Heiligen Geest. b) Rom. 10 : 17. Zoo is dan het geloof uit het gehoor en het gehoor door het Woord Gods. 1 Cor. 1 : 216. Zoo heeft het Gode behaagd door de dwaasheid der prediking zalig te maken, die gelooven. Vraag 108. Hoe wordt dat geloof versterkt? Antw. Door hetzelfde gepredikte Woord a) en door het gebruik der Sacramenten b). a) 1 Petr. 2 : 2. Zijt zeer begeerig naar de redelijke onvervalschte melk, opdat gij door deze moogt opwassen. b) Rom. 4 : 11a. En hij heeft het teeken der besnijdenis ontvangen tot een zegel van de rechtvaardigheid des geloof s. Vraag 109. Wat zijn Sacramenten? Antw. Heilige teekenen en zegelen van God ingesteld, waardoor wij duidelijk gewezen worden op het eenig slachtoffer van Christus, aan het kruis volbracht a). a) Gen. 17 : 116. En dat zal tot een teeken zijn van het verbond tusschen Mij en tusschen u. b) Hand. 2 : 386. En een iegelijk van u worde gedoopt in den naam van Jezus Christus tot vergeving der zonden. Vraag 110. Welke overeenkomst is er tusschen het Woord en de Sacramenten? Antw. Dat de Heilige Geest door het Evangelie leert en door de Sacramenten zichtbaar verzekert, dat de offerande van Jezus Christus de eenige grond onzer zaligheid isaj. a) Gal. 3 : 27. Want zoovelen, als gij in Christus gedoopt zijt, hebt gü Christus aangedaan. Vraag 111. Hoeveel Sacramenten heeft Christus in het Nieuwe Verbond of Testament ingezet? Antw. Twee, namelijk den Heiligen Doop en het Heilige Avondmaal. ZONDAG 26. Vraag 112. Hoe wordt gü door den Doop verzekerd, dat Christus' offerande u ten goede komt? ANTW. Aldus, dat Christus toegezegd heeft, dat ik zóó zeker van al mp zonden gewasschen benaj, als ik uitwendig met water gereinigd ben. a) Hand. 2 : 38a. En Petrus zeide tot hen: bekeert u en een iegehjk van u worde gedoopt in den naam van Jezus Christus tot vergeving der zonden. Vraag 113. Wat beteekent het, met het bloed en den Geest van Christus gewasschen te zün? Antw. Het beteekent vergeving van zonden te hebben om het vergoten bloed van Christus a) en vernieuwd te worden door Zün verworven Geest tot een godzalig leven b). a) 1 Joh. 1 : 7. Het bloed van Jezus Christus reinigt ons van alle zonden. b) 1 Cor. 6 : 116. Maar gü züt af gewasschen, maar gij zijt geheiligd, maar gü zü't gerechtvaardigd in den naam van den Heere Jezus, en door den Geest onzes Gods. Vraag 114. Waar heeft Christus ons toegezegd, dat Hij ons door Zjjn bloed en geest wasschen wil? Antw. In de inzetting des Doops, welke aldus luidt: Gaat dan heen, onderwijst al de volkeren, hen doopende in den naam des Vaders, en des Zoons, en des Heiligen Geestes, Matth. 28 : 19. En: die geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn, zal zalig worden. ZONDAG 27. Vraag 115. Worden dan door den Doop de zonden af gewasschen, gelijk de Roomschen zeggen? Antw. In geenen deele, want alleen het bloed van Jezus Christus en de Heilige Geest reinigt ons van alle zonden a). a) Hebr. 12 : 22a, 24. Maar gij zijt gekomen tot den berg Sion en tot den Middelaar des nieuwen Testaments Jezus en het bloed der besprenging, dat betere dingen spreekt dan Abel. Vraag 116. Waarom noemt de Heilige Geest dan den Doop het bad der wedergeboorte en de afwassching der zonden? Antw. Omdat het water niet alleen een teeken is, maar ook een zegel, dat de beteekende zaak aan de uitverkorenen geschonken wordt a). a) Openb. 1 : 56. Die ons liefgehad heeft en ons van onze zonden gewasschen heeft in Zijn bloed. Vraag 117. Moet men ook jonge kinderen doopen? Antw. Ja, omdat zij evengoed als de volwassenen in het verbond van God en de gemeente begrepen zgnaj en omdat zü, evenals de kinderen onder het O. Testament de besnijdenis ontvingen, het teeken des Doops moeten ontvangen b). a) Gen. 17 : 7. Ik zal Mijn verbond oprichten tusschen Mij en tusschen u, en tusschen uwen zode na u, in hunne geslachten tot een eeuwig verbond, om u te zyn tot een God en uwen zade na u. Hand 2 : 39. Want u komt de belofte toe en uwen kinderen en allen, die daar verre zijn, zoovelen als er de Heere onze God toe roepen zal. b) Coll. 2 : 11, 12. In welken gij ook besneden zijt met eene besnijdenis, die zonder handen geschiedt, in de uittrekking van het lichaam der zonden des vleesches, door de besnijdenis van Christus. Zijnde met Hem begraven in den doop, in welken gij ook met Hem opgewekt zijt, door het geloof der werking Gods, die Hem uit de dooden opgewekt heeft. ZONDAG 28. Vraag 118. Hoe wordt gij in het Avondmaal verzekerd, dat de offerande van Christus u ten goede komt? Antw. Aldus, dat Christus beloofd heeft, ten eerste, dat Hij zoo zeker Zjjn lichaam voor mij heeft laten verbreken en Zijn bloed heeft laten vergieten, als ik zie, dat het brood voor mij gebroken en de drinkbeker mij medegedeeld wordt; en ten tweede, dat Hij ook mijne ziel met Zijn gekruisigd lichaam en vergoten bloed spijzen wil ten eeuwigen leven a). a) 1 Cor. 10 : 16, 17. De drinkbeker der dankzegging, dien wij dankzeggende zegenen, is die niet eene gemeenschap des bloeds van Christus? Het brood, dat wü breken, is dat niet eene gemeenschap des lichaams van Christus? Want één brood is het, zoo zün wü velen één lichaam, dewijl wq' allen ééns broods deelachtig zijn. Vraag 119. Wat beteekent dat: het gekruisigd lichaam van Christus eten en Zijn vergoten bloed drinken? Antw. Het is niet alleen met een geloovig hart de verdiensten van Christus aannemen a), maar ook door den Heili- gen Geest hoe langer zoo meer met Christus' lichaam vereenigd worden b), zoodat wij Zijne leden op aarde zijne). a) Joh. 6 : 35. En Jezus zeide tot hen: Ik ben het brood des levens; die tot Mij komt zal geenszins hongeren en die in Mij gelooft, zal nimmermeer dorsten, b) Joh. 6 : 55, 56. Want mijn vleesch is waarlijk spijs en mijn bloed is waarlijk drank. Die Mijn vleesch eet en Mijn bloed drinkt, die blijft in Mij en Ik in hem.1 c) Efeze 5 : 80. Want wij zijn leden Zijne lichaams, van Zijn vleesch en van Zjjn gebeente. Vraag 120. Waar heeft Christus dit alles beloofd? Antw. In de inzetting des Avondmaals, welke aldus luidt: De Heere Jezus, in den nacht, in welken Hij verraden werd, nam het brood, en, als Hij gedankt had, brak Hij het en zeide: Neemt, eet, dat is Mijn lichaam dat voor u gebroken wordt; doet dat tot Mijne gedachtenis. Desgelijks nam Hij ook den drinkbeker na het eten des Avondmaals en zeide: Deze drinkbeker is het Nieuwe Testament in Mijn bloed; doet dat, zoo dikwijls als gij dien zult drinken, tot Mijne gedachtenis. Want zoo dikwijls als gij dit brood zult eten en dezen drinkbeker zult drinken, zoo verkondigt den dood des Heeren, totdat Hij komt (1 Cor. 11 : 23—36). ZONDAG 29. Vraag 121. Worden brood en wijn dan veranderd in het lichaam en bloed van Christus? Antw. Neen, dat leeren de Roomschen, maar evenmin als het water in den Doop verandert in Christus' bloed, evenmin veranderen brood en wijnen het Avondmaal in het lichaam en bloed van Christus a). a) 1 Cor. 10 : 16. De drinkbeker der dankzegging, dien vrij dankzeggend zegenen, is die niet eene gemeenschap des bloeds van Christus? Het brood, dat wü breken, is dat niet eene gemeenschap des lichaams van Christus? Vraag 122. Maar waarom noemt dan Christus het brood Zijn lichaam en den drinkbeker Zijn bloed? Antw. Om dezelfde reden, waarom de Doop de afwassching der zonden genoemd wordt, n.m. omdat brood en wijn niet alleen teekenen zijn, maar ook zegelen, die ons verzekeren, dat de beteekende zaak aan de geloovigen geschonken wordt. Vraag 123. Welk onderscheid is er tusschen het Avondmaal en de Mis? Antw. Het Avondmaal betuigt ons, dat Christus eene volmaakte offerande gebracht heeft aan het kruis a), maar de Mis leert, dat Christus nog telkens op onbloedige wijze door den priester moet geofferd worden. a) Hebr. 10 : 10. In welken wil wij geheiligd zün, door de offerande des lichaams van Jezus Christus, eenmaal geschied. Hebr. 10 : 14. Want met ééne offerande heeft Hü in eeuwigheid volmaakt degenen, die geheiligd worden. Vraag 124. Is er nog meer verschil tusschen het Avondmaal en de Mis? Antw. Ja, het Avondmaal wijst ons op Christus, die in den hemel is en daar aangebeden wil worden aj, maar de Mis leert, dat Christus onder de teekenen van brood en wijn moet aangebeden worden en dat is in het wezen der zaak afgoderij b). a) Luk. 24 : 51, 52a. En het geschiedde, als Hij ze zegende, dat Hü van hen scheidde en werd opgenomen in den hemel. At zij aanbaden Hem. b) Matth. 4 : 106. Den Heere uwen God zult gij aanbidden en Hem alleen dienen. ZONDAG 30. Vraag 125. Voor wie is het Avondmaal des Heeren ingesteld? Antw. Voor hen, die een mishagen hebben aan zichzelven vanwege hun zonden a) en die nochtans vertrouwen, dat deze om Christus' wil vergeven zijn, hun overblijvende zwakheid door Zjjn verdiensten bedekt is b), en die ook begeeren hun geloof te versterken en hun leven te beteren; c) maar geveinsden en onbekeerden, die eten en drinken zichzelven een oordeel dj. a) Psalm 51 : 196. Een gebroken en verslagen hart zult gij, o God, niet verachten. b) 2 Cor. 13 : 5a. Onderzoekt u zeiven, of gij in het geloof zijt. c) Ps. 119 : 40a. Zie ik heb eene begeerte tot uwe bevélen. d) 1 Cor. 11 : 28, 29. Maar de mensch beproeve zichzelven en ete alzoo van het brood en drinke van den drinkbeker. Want die onwaardigUjk eet en drinkt, die eet en drinkt zichzelven een oordeel, niet onderscheidende het lichaam des Heeren. Vraag 126. Wie mag men niet tot het Avondmaal toelaten ? Antw. Die met hun belijdenis en leven zich als ongeloovige en goddelooze menschen aanstellen. Vraag 127. Waarom mag men zulken niet toelaten? Antw. Omdat anders het verbond Gods ontheiligd en de toorn Gods over de gansche gemeente verwekt wordt a). a) 1 Cor. 11 : 30. Daarom zjjn onder u vele zwakken en kranken en vele slapen. Vraag 128. Hoe moet de Kerk dan met zulken handelen? ANTW. Zulken moeten, totdat zü betering des levens bewijzen, door de sleutelen des hemelrjjks uitgesloten worden. ZONDAG 81. Vraag 129. Welke zü'n de sleutelen des hemelrijks? Antw. De verkondiging van het heilig Evangelie en de Christelijke ban. Vraag 130. Wat geschiedt door die sleutelen? Antw. Daardoor wordt het hemelrijk voor de geloovigen geopend en voor de ongeloovigen toegesloten. Vraag 131. Hoe wordt het hemelrijk door de prediking des Evangelies ontsloten en toegesloten? Antw. Alzoo, dat volgens Christus' bevel aan de geloovigen openljjk verkondigd wordt, dat hunne zonden hun om Christus' wil vergeven zijn, maar aan de ongeloovigen en onbekeerden openlijk betuigd wordt, dat de toorn Gods op hen rust, zoolang zij zich niet bekeeren a). a) Joh. 20 : 23. Zoo gij iemands zonden vergeeft, dien worden zij vergeven; zoo gij iemands zonden houdt, dien zijn zij gehouden. Matth. 16 : 19. En Ik zal u geven de sleutelen van het koninkrijk der hemelen; en zoo wat gij zult binden op de aarde, zal in de hemelen gebonden zijn, en, zoo wat gij ontbinden zult op de aarde, zal in de hemelen ontbonden zijn. Vraag 132. Hoe wordt het hemelrijk door den Christeljjken ban toegesloten? Antw. Alzoo, dat volgens Christus' bevel, degenen die een onchristelijke leer of leven voeren, eerst broederlijk vermaand worden, maar, indien zij daarop geen acht slaan, moeten zij aan den kerkeraad bekend gemaakt worden. En als zij zich noch aan de vermaning, noch aan het afhouden van de Sacramenten storen, moeten zij uit de Christelijke gemeente uitgesloten worden. Vraag 133. Kan dan het hemelrijk voor zulken niet weder ontsloten worden? Antw. Zeker, want zij worden weder als lidmaten van Christus en Zijne gemeente aangenomen, wanneer zij waarachtige betering beloven en bewijzen. HET DERDE DEEL. Van de dankbaarheid. ZONDAG 32. Vraag 134. Als wij alleen door de verdiensten van Christus zalig worden, waarom moeten wij dan nog goede werken doen? Antw. Allereerst om Gode dankbaarheid voor Zijne weldaden te bewijzen, opdat Hij door ons geprezen worde a). a) 1 Cor. 6 : 20. Want gij zjjt duur gekocht: zoo verheerlijkt dan God in uw lichaam en in uwen geest, welke Godes zijn. Vraag 135. Is er nog een reden, waarom wij goede werken moeten doen? Antw. Ja, ten tweede, opdat wij van ons geloof uit de vruchten verzekerd mogen worden a). a) 2 Petr. 1 : 10a. Daarom, broeders, benaarstigt u te meer, om uwe roeping en verkiezing vast te maken. Vraag 136. Weet gij nóg een reden? antw. Ja, ten derde kan door onzen godzaligen wandel onze naaste ook voor Christus gewonnen worden a). a) 1 Petr. 2 : 12. En houdt uwen wandel eerlijk onder de Heidenen, opdat, in hetgeen zij kwalijk van u spreken als van kwaaddoeners, zij uit de goede werken, die zij in u zien, God verheerlijken mogen in den dag der bezoeking. Matth. 5 : 16. Laat uw licht alzoo schijnen voor de menschen, dat zjj uwe goede werken mogen zien en uwen Vader, die in de hemelen is, verheerlijken. Vraag 137. Zullen die ook zalig worden, die geen goede werken doen? Antw. Neen a), want de Schrift zegt, dat geen onkuische, afgodendienaar, echtbreker, hoereerder, dief, geldgierige, dronkaard, lasteraar noch roover noch dergelijken het Koninkrijk Gods beërven zullen, of zij moeten zich bekeer en b). a) Matth. 3 : 106. Alle boom, die geen goede vrucht voortbrengt, wordt uitgehouwen en in het vuur geworpen. b) 1 Cor. 6 : 10. Dwaalt niet, noch hoereerders, noch afgodendienaars, noch overspelers, noch ontuchtigen, noch die hij mannen liggen, noch dieven, noch gierigaards, noch dronkaards, geen lasteraars, geen roovers zullen het koninkrijk Gods beërven. ZONDAG 33. Vraag 138. In hoeveel stukken bestaat de waarachtige bekeering des menschen? Antw. In twee stukken n.m. in de afsterving van den ouden en de opstanding van den nieuwen mensch a). a) Ef. 4 : 22—24. [Te weten] dat gij zoudt afleggen aangaande de vorige wandeling den ouden mensch, die verdorven wordt door de begeerlijkheden der verleiding; en dat gij zoudt vernieuwd worden in den geest uws gemoeds en den nieuwen mensch aandoen, die naar God geschapen is in ware rechtvaardigheid en heiligheid. Vraag 139. Wat is de afsterving van den ouden mensch? Antw. Het is een hartelijk leedwezen a) over en een haten en vlieden van de zonden b). a) Jer. 31 : 19a. Zekerlijk, nadat ik bekeerd ben, heb ik berouw gehad. Ps. 38 : 196. Ik ben bekommerd van wege mijne zonde. b) Rom. 8 : 13. Want indien gij naar het vleesch leeft, zoo zult gjj sterven; maar, indien gij door den Geest de werkingen des lichaams doodt, zoo zult gij leven. Vraag 140. Wat is de opstanding van den nieuwen mensch ? Antw. Het is een hartelijke vreugde in Goda) en een lust en liefde tot het doen van alle goede werken b). a) Hand. 8 : 396. Want hij reisde zjjn weg met blqdschap. b) 2 Tim. 2 : 21. Tndien dan iemand zichzelven van deze reinigt, die zal een vat zijn ter eere, geheiligd en bekwaam tot gebruik des Heeren, tot alle goed werk toebereid. Vraag 141. Maar wat zjjn goede werken? Antw. Daden, die uit waar geloof a) naar de wet Gods b) alleen Hem ter eere c) geschieden en niet, die op ons goeddunken of menschen-inzettingen gegrond zijn dj. a) Rom. 14 : 236. En al wat uit het geloof niet is, dat is zonde. b) Jes. 8 : 20. Tot de wet en tot de getuigenis. Zoo zij niet spreken naar dit Woord, het zal zijn, dat zij geen dageraad zullen hebben. c) 1 Cor. 10 : 31. Hetzij dan dat gijlieden eet, hetzij dat gij drinkt, hetzij dat gij iets anders doet, doet het al ter eere Gods. d) Matth. 15 : 9. Doch tevergeefs eeren zij Mij, leerende leeringen, die geboden van menschen zijn. ZONDAG 34. Vraag 142. Hoe luidt de Wet des Heeren? Antw. God sprak al deze woorden: Ex. 20 : 1—17, Deut. 5 : 6—21. Ik ben de HEERE, uw God, die u uit Egypteland, uit het diensthuis, uitgeleid heb. Het eerste gebod. Gy zult geene andere goden voor Mijn aangezicht hebben. Het tweede gebod. Gij zult u geen gesneden beeld, noch eenige gelijkenis maken, van hetgeen dat boven in den hemel is, noch van hetgeen dat onder op de aarde is, noch van hetgeen dat in de wateren onder de aarde is. Gij zult u voor die niet buigen noch hen dienen; want Ik, de HEERE, uw God, ben een ijverig God, die de misdaad der vaderen bezoek aan de kinderen, aan het derde en aan het vierde lid dergenen, die Mij haten; en doe barmhartigheid aan duizenden dergenen, die Mij liefhebben en Mijne geboden onderhouden. Het derde gebod. Gij zult den Naam des HEEREN uws Gods, niet ijdellijk gebruiken; want de HEERE zal niet onschuldig houden, die Zijnen Naam ijdellijk gebruikt. Het vierde gebod. Gedenkt den Sabbatdag, dat gij dien heiligt; zes dagen zult gjj arbeiden en al uw werk doen; maar de zevende dag is de Sabbat des HEEREN, uws Gods; dan zult gij geen werk doen, gü, noch uw zoon, noch uwe dochter, noch uw dienstknecht, noch uwe dienstmaagd, noch uw vee, noch uw vreemdeling, die in uwe poorten is; want in zes dagen heeft de HEERE den hemel en de aarde gemaakt, de zee en al wat daarin is, en Hü rustte ten zevenden dage; daarom zegende de HEERE den Sabbatdag en heiligde denzelven. Het vijfde gebod. Eert uwen vader en uwe moeder, opdat uwe dagen verlengd worden in het land, dat u de HEERE, uw God, geeft. Het zeade gebod. Gij zult niet doodslaan. Het zevende gebod. Gij zult niet echtbreken. Het achtste gebod. Gij zult niet stelen. Het negende gebod. Gij zult geene valsche getuigenis spreken tegen uwen naaste. Het tiende gebod. Gij zult niet begeeren uws naasten huis; gü zult niet begeeren uws naasten vrouw, noch zijnen dienstknecht, noch Zijne dienstmaagd, noch zijnen os, noch zijnen ezel, noch iets dat uws naasten is. Vraag 143. Werd deze wet gegeven, om door de onderhouding ervan zalig te worden? Antw. Neen, want de wet veronderstelde het verbond der genade. Ik ben de Heere uw God. (Ëx. 20 : 1). Vraag 144. Geldt die wet ook ons? Antw. Ja, zij werd wel in een eigenaardigen vorm aan Israël als volk gegeven, maar zij was in het wezen der zaak geen andere dan de oorspronkelijke wet, welke God ingeschapen had en die voor alle menschen gold. Vraag 145. Hoe worden de tien geboden verdeeld? Antw. In twee tafelen a), waarvan de eerste leert, hoe wij ons jegens God zullen houden; de andere, wat wij onzen naasten schuldig zijn b). a) Deut. 4 : 13. Toen verkondigde Hij u Zijn verbond, dat Hjj u gebood te doen, de tien woorden, en schreef ze op twee steenen tafelen.' b) Matth. 22 : 37—40. En Jezus zeide tot hem: Gü zult liefhebben den Heere, uwen God met geheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw verstand. Dit is het eerste en het groote gebod. En het tweede, aan dit gelijk, is: Gü zult uwen naaste liefhebben als uzelven. Aan deze twee geboden hangt de gansche wet en de profeten. ZONDAG 35. Vraag 146. Wat verbiedt God in het eerste gebod? Antw. Dat ik alle afgoderij zal mijden a), d. w. z. dat ik in plaats van den eenig waren God of benevens Hem, niets zal hebben, waarop ik mün vertrouwen stei b). a) 1 Joh. 5 : 21. Kinderkens, bewaart uzelven van de af goden. b) Matth. 4 : 106. Den Heere, uwen God, zult gij aanbidden en Hem alleen dienen. Vraag 147. Wordt in dit gebod niet meer verboden? Antw. Ja, alle tooverü, waarzeggerü en bijgeloof a), daarenboven alle aanroeping van heiligen of andere schepselen b). a) Lev. 19 : 31. Gü zult u niet keeren tot de waarzeggers en de duivelskunstenaars. Zoekt ze niet, u met hen verontreinigende. — Ik ben de Heere, uw God. Deut. 18 : 10. Onder u zal niet gevonden worden die zijn zoon of dochter door het vuur doet doorgaan, die met waarzeggerijen omgaat, een guiehelaar, of die op vogelgeschrei acht geeft, of toovenaar. b) Openb. 22 : 9. En Hij zeide tot mij: Zie dat gij het niet doet, want ik ben uw mededienstknecht en uwer broederen, der profeten en dergenen, die de woorden dezes boeks bewaren; aanbid God. Vraag 148. Wat gebiedt God in dit eerste gebod? Antw. Dat ik God recht leere kennen a), op Hem alleen vertrouweoj, in alle lijdzaamheid mij aan Hem onderwerpeed, van Hem alles goeds verwachte dj, Hem liefhebbe e), eeref), en vreeze g). a) Joh. 17 : 3a. En dit is het eeuwige leven, dat zü u kennen. b) Jer. 17 : 7.' Gezegend daarentegen is de man, die op den Heere vertrouwt, en wiens vertrouwen de Heere is. e) Hebr. 10 : 36. Want gij hebt lijdzaamheid van noode, opdat gij, den wille Gods gedaan hebbende, de beloftenis moogt wegdragen. d) Jac. 1 : 17. Alle goede gave en alle volmaakte gift is van boven, van den Vader der lichten afkomende, bij Wien geen verandering is of schaduw van omkeering. e) Matth. 22 : 37. Gü zult liefhebben den Heere, uwen God, met geheel uw hart, en met geheel uwe ziel, en met geheel uw verstand. f) Jer. 13 : 16a. Geeft eer den Heere uwen God. g) Matth. 10 : 28. En vreest niet voor degenen, die het lichaam dooden en de ziel niet kunnen dooden, maar vreest veel meer Hem, die beide ziel en lichaam kan verderven in de hel. ZONDAG 36. Vraag 149. Wat eischt God in het tweede gebod? Antw. Dat wü Hem op geen andere wüze vereeren, dan Hü in Zü'n Woord ons geboden heeft a). a) Matth. 15 : 6. En gü hebt alzoo Gods gebod krachteloos gemaakt door uwe inzetting. Vraag 150. Mag men een beeld of gelijkenis van God maken? Antw. God kanaj of magbj in geenerlei wijze afgebeeld worden. a) Jes. 40 : 18. Bij wien dan zult gij God vergelijken? Of wat gelijkenis zult gij Hem toepassen? b) Jes. 42 : 8. Ik ben de Heere, dat is Mijn naam; en Mijne eer zal Ik geen anderen geven, noch Mijnen lof den gesnedenen beelden. Vraag 151. Mag men de schepselen ook afbeelden? Antw. Zeker, al wat geschapen is, mag afgebeeld worden a), maar God verbiedt de beeltenissen te vereeren of Hem daardoor te dienen b). a) Ex. 31 : 3—5. En Ik heb hem vervuld met den Geest Gods, met wijsheid en met verstand en met wetenschap, non. in alle handwerk. Om te bedenken vernuftigen arbeid te werken in goud en in zilver en in koper. En in kunstige steensnijding, om in te zetten en in kunstige houtsnijding, om te werken in alle handwerk. b) Ex. 20 : 5a. Gij zult u voor die niet buigen, noeh hen dienen. ZONDAG 37. Vraag 152. Wat eischt het derde gebod? Antw. Dat ik den heiligen naam des Heeren niet lichtvaardig of valschelijk gebruikeaj. a) Ex. 20 : 7a. Gij zult den naam des Heeren uws Gods niet ijdellijk gebruiken. Vraag 153. Hoe kan dat geschieden? Antw. Door vloeken a), door valsche eedenoj, en ook door onnoodig zweren c), want daardoor wordt Gods naam gelasterd of misbruikt. a) Lev. 24 : 15, 16a. En tot de kinderen Israels zult gij spreken, zeggende: een ieder, als hü zijnen God gevloekt zal hebben, zoo zal hij zijne zonde dragen. En, wie den naam des Heeren gelasterd zal hebben, zal zekerlijk gedood worden. b) Lev. 19 : 12. En gij zult niet valschelijk bij Mijnen naam zweren, want gij zoudt den naam uws Gods ontheiligen. Ik ben de Heere. ■ ■ , c) Jac. 5 : 12. Doch vóór alle dingen, nnjne broeders, zweert niet, noch bij den hemel, noch bij de aarde, nog eenigen anderen eed, maar uw ja zij ja, en neen, neen, opdat gij in geen oordeel valt. Vraag 154. Kan men nog op een andere wijze tegen dit gebod zondigen? Antw. Ja, want, als wij toezien en stilzwijgen, wanneer het tijd en gelegenheid ware, om te getuigen, dan maken wij ons aan die zonde deelachtig a). a) Lev. 5:1. Als nu een mensch zal gezondigd hebben, dat hij gehoord heeft eene stem des vloeks, waarvan hij getuige is, hetzij dat 'inj het gezien of geweten heeft; indien hij het niet te kennen geeft, zoo zal hij zijne ongerechtigheid dragen. Vraag 155. Maar wat gebiedt God dan? Antw. Dat wij Zijn heiligen naam niet anders dan met vreeze en eerbied gebruiken a), opdat Hij door ons recht beleden b), aangeroepen c) en geprezen worde «V. a) Jes. 46 : 23. Ik heb gezworen bij Mij zeiven, er is een woord der gerechtigheid uit Mijnen mond gegaan, en het zal niet wederkeeren: dat Mij alle knie zal gebogen worden, alle tong Mij zal zweren. b) Matth. 10 : 32. Een iegelijk dan, die Mij belijden zal voor de menschen, dien zal ik ook belijden voor Mijnen Vader, die in de hemelen is. e) 1 Tim. 2:8. Ik wil dan, dat de mannen bidden in alle plaatsen, opheffende heilige handen, zonder toorn en twisting. d) Col. 3 : 17. En al wat gü doet met woorden of met werken, doet het alles in den naam van den Heere Jezus, dankende God, en den Vader door Hem. Vraag 156. Mogen vrij Gods naam ook aanroepen in den eed? Antw. Ja, als de overheid of de nood het vordert, mogen wü, om trouw en waarheid er door te bevestigen, God aanroepen tot een getuige over onze ziele, want dat is in Gods Woord gegrond a), en dat hebben ook de geloovigen onder het Oude en Nieuwe Testament gedaan b). a) Deut. 6 : 13. Gij zult den Heere, uwen God, vreezen en Hem dienen; en gij zult bij Zijnen naam zweren. b) Gen. 21 : 24. En Abraham zeide: Ik zal zweren. Rom. 1 : 9a. Want God is mijn getuige, welken ik diene in nnjnen geest. ZONDAG 38. Vraag 157. Wat gebiedt God in het vierde gebod? Antw. In het vierde gebod is allereerst iets, dat tijdelijk alleen voor Israël gold n.m. de strenge rust op den zevenden d&ga). a) Ex. 20 : 10. Maar de zevende dag is de sabbat des Heeren uws Gods; dan zult gij geen werk doen, gij, noch uw zoon, noch uwe dochter, noch uw dienstknecht, noch uwe dienstmaagd, noch uw vee, noch uw vreemdeling, die in uwe poorten is. Vraag 158. Wat ligt voor de gemeente onder de nieuwe bedeeling in dit gebod besloten? Antw. Omdat Christus de wet heeft volbracht en daarna opgestaan is uit de dooden, dienen wij Hem bijzonderlijk op den eersten dag der week, welken hij" tot Zijn dienst heeft geheiligd a). a) Ps. 118 : 22—24. De steen, dien de bouwlieden verworpen hadden, is tot een hoofd des hoeks geworden. Dit is van den Heere geschied en het is wonderlijk in onze oogen. Dit is de dag, dien de Heere gemaakt heeft, laat ons op denzelven ons verheugen en verblijd zijn. VRAAG 159. Waarin bestaat de heiliging van dien dag? ANTW. Zij is allereerst eene openbare heiliging, welke hierin bestaat, dat wij het predikambt a) en de scholen onderhouden en dat wij inzonderheid op den rustdag naarstiglijk als gemeente samenkomen b), om Gods Woord te hooren c) de sacramenten te gebruiken dj, den Heere openlijk aan te roepen e) en den armen Christelijke handreiking te doen/J. a) Tit. 1 : 5. Om die oorzaak heb ik u in Creta gelaten, opdat gij, hetgeen nog ontbrak, voorts zoudt terecht brengen en dat gü van stad tot stad zoudt ouderlingen stellen, gelijk ik u bevólen heb. 2 Tim. 2 : 2. En, hetgeen gü van nüj gehoord hebt onder vele getuigen, betrouw dat aan getrouwe mensehen, die bekwaam zullen zün om ook anderen te leeren. 6) Hand. 2 : 42. En zü waren volhardende in de leer der Apostelen en in de gemeenschap en in de breking des broods en in de gebeden. c) 1 Tim. 4 : 13. Houdt aan in het lezen, in het vermanen, in het leeren, totdat ik kome. d) 1 Cor. 11 : 33. Zoo dan, mijne broeders, als gij samenkomt om te eten, verwacht elkander. e) 1 Tim. 2:1. Ik vermaan dan Vóór alle dingen, dat gedaan worden smeekingen, gebeden, voorbiddingen, dankzeggingen voor alle menschen. f) 1 Cor. 16 : 2. Op eiken eersten dag der week legge een tegelijk van u iets bij zichzelven weg, vergaderende een schat, naardat hij welvaren verkregen heeft, opdat de verzamelingen alsdan niet eerst geschieden, wanneer ik gekomen zal zün. Vraag 160. En wat is de verborgen heiliging? ANTW. Dat wü niet alleen op den rustdag, maar alle dagen onzes levens van onze booze werken rusten, den Heere door Zyn Geest in ons werken laten en alzoo den eeuwigen Sabbat in dit leven aanvangen a). o>Jes. 66 : 23. En het zal geschieden, dat van de eene nieuwe maan tot de andere en van den eenen sabbat tot den anderen, alle vleesch komen zal, om aan te bidden voor Mijn aangezicht, zegt de Heere. ZONDAG 39. Vraag 161. Wat wil God in het vijfde gebod? antw. God wil, dat wij in de burgerlijke samenleving het wettig gezag erkennen, want alle gezag is van Go&a). a) Rom. 13 : 16. Want er is geene macht dan van God. Vraag 162. Wie oefenen op aarde dat gezag uit? Antw. Allen, die God over ons stelde, vader en moeder en de Overheid, want het behaagt God ons door hunne hand te regeerenaj. a) Rom. 13 : lc. En de machten, die er zijn, die zijn van Uoa geordineerd. Vraag 163. Wat eischt dit gebod dan van ons? antw. Dat wij aan allen, die over ons gesteld zijn, eer, liefde en trouw bewijzen, ons aan hun goede leer en straf met behoorlijke gehoorzaamheid onderwerpen a) en dat vrij met hunne gebreken en zwakheden geduld hebben b). ■ aj Ef;T6 : 1' 2' kkHfe1611 «ijt uwen ouders gehoorzaam m den Heere, want dat is recht. Eert uwen vader en uwe moeder (hetwelk het eerste gebod is met eene belofte). Rom. 13 : la. Alle ziel zij den machten, over haar gesteld onderworpen. b) 1 Petr. 2 : 18. Gij huisknechten zjjt met alle vreeze onderdanig den heeren, niet alleen den goeden en bescheidenen maar ook den harden. H. Catech. (N.) 5* ZONDAG 40. Vraag 164. Wat eischt God in het zesde gebod? Antw. Dat ik het leven van mijn naaste niet verhittere, noch hem door mij zeiven of door anderen kwetse of doode a), dat ik ook mijzelven niet kwetse, noch moedwillig in gevaar begeve b). a) Matth. 5 : 21, 22a. Gij hebt gehoord, dat tot de ouden gezegd is: Gij zult niet dooden; maar, zoo wie doodt, die zal strafbaar zjjn door het gericht. Doch ik zeg u, zoo wie ten onrechte op zijn broeder toornig is, die zal strafbaar zijn door het gericht. b) Matth. 4 : 7. Jezus zeide tot hem: Er is wederom geschreven: Gij zult den Heere, uwen God, niet verzoeken. Vraag 165. Wat zegt de Schrift ons van den opzettelijken doodslag? Antw. Dat de Overheid het zwaard draagt, om den doodslag te weren a). a) Gen. 9 : 6. Wie des menschen bloed vergiet, diens bloed zal door den mensch vergoten worden, want God heeft den mensch naar Zijn beeld gemaakt. Matth. 26 : 52. Toen zeide Jezus: Keer uw zwaard weder in zijn plaats; want allen, die het zwaard nemen, zullen door het zwaard vergaan. Vraag 166. Wordt hier niet meer verboden? Antw. Ja, God zegt ons, dat Hij den wortel van den doodslag, zooals nijd, haat, toorn en wraakgierigheid haat en dat alles ook voor een doodslag houdt a). a) 1 Joh. 3 : 15. Een iegelijk, die zjjn broeder haat, is een doodslager, en gij weet, dat geen doodslager het eeuwige leven heeft in zich blijvende. Vraag 167. Maar wat gebiedt God ons? Antw. God gebiedt, dat wij onzen naaste liefhebben als onszelven aj, jegens hem geduld, vrede, zachtmoedigheid, barmhartigheid en alle vriendelijkheid bewijzen 6), zijne schade zooveel mogelijk afkoeren, en ook onzen vijanden goed doen cj. a) Matth. 22 : 39. En het tweede, aan dit gelijk, is: Gij zult uwen naaste liefhebben als uzelven. b) Efeze 4 : 2. Met alle ootmoedigheid en zachtmoedigheid, met lankmoedigheid, verdragende elkander in liefde. Coll. 3 : 12, 13a. Zoo doet dan aan als uitverkorenen Gods heiligen en beminden de innerlijke bewegingen der barmhartigheid, goedertierenheid, ootmoedigheid, zachtmoedigheid, lankmoedigheid; Verdragende elkander en vergevende de een den ander, zoo iemand tegen iemand eenige klacht heeft. c) Matth. S : 44. Maar Ik zeg u: Hebt uwe vijanden lief, zegent ze, die u vervloeken; doet wel dengenen, die u haten; en bidt voor degenen, die u geweld doen en die u vervolgen. ZONDAG 41. Vraag 168. Wat leert God ons in het zevende gebod? antw. Dat wij de innigste betrekking op aarde, d. i. het huwelijk, niet mogen verbreken, indien geen hoererij a) of kwaadwillige verlating heeft plaats gehad ö). a) Matth. 5 : 32a. Maar Ik zeg u, dat, zoo wie zijne vrouw verlaten zal anders dan uit oorzaak van hoererij, die maakt dat zij overspel doet. b) 1 Cor. 7 : 15a. Maar, indien de ongeloovige scheidt, dat hij scheids: de broeder of zuster wordt in zoodanige gevallen niet dienstbaar gemaakt. Vraag 169. Wit God niet meer tot de gehuwden zeggen, dan wat wij noemden? Antw. Ongetwijfeld, want dewijl onze ziel en ons lichaam tempelen des Heiligen Geestes zn'n, zoo wil God dat wij in het huwelqk kuisch en ingetogen leven zullen aj. a) 1 Thess. 4 : 4, 5. Dat een iegelijk van u wete zjjn vat te bezitten in heiligmaking en eere. Niet in kwade beweging der begeerlijkheid, gelijk als de Heidenen, die God niet kennen. Vraag 170. Richt dat verbod zich alleen tot de gehuwden? Antw. Neen, wij moeten buiten den huwelijken staat ook heilig leven, want God verbiedt alle onkuische daden, gebaren, woorden a), gedachten, lusten b) en alles wat den mensch daartoe trekken kan c). a) Ef. 5 : 3, 4a. Maar hoererij en alle onreinheid of gierigheid laat ook onder u niet genoemd worden, gelijkerwijs het den heiligen betaamt. Noch oneerbaarheid, noch zotgeklap of gekkernij, welke niet betamen. b) Matth. 5 : 27, 28. Gij hebt gehoord, dat van de ouden gezegd is: Gij zult geen overspel doen. Maar Ik zeg u, dat zoo wie eene vrouw aanziet, om haar te begeeren, die heeft aireede overspel in zijn hart met haar gedaan. e) 1 Cor. 15 : 33. Dwaalt niet, kwade samensprekingen verderven goede zeden. ZONDAG 42. Vraag 171. Wat eischt God in het achtste gebod? Antw. Dat wn' het eigendom van onzen naaste zullen eerbiedigen a). a) Ex. 20 : 15. Gij zult niet stelen. Vraag 172. Mag de mensch van eigendom spreken? Antw. In volstrekten zin is God alleen de eigenaar van alles a), maar in betrekkelijken zin zijn menschen ook eigenaars, omdat God hun eigendom verleende, waarover zij als rentmeesters gesteld zijn b). a) Ps. 24 : 1. De aarde is des Heeren, mitsgaders hare volheid, de wereld, en die daarin wonen. b) Pred. 5 : 18. Ook een iegelijk mensch, aan wien God rijkdom en goederen gegeven heeft, en Hjj geeft hem de macht om daarvan te eten en om zn'n deel te nemen, en om zich te verheugen van zijn arbeid, dat zelve is een gave Gods. Vraag 173. Wat eischt God dan van ons met het oog op het eigendom van onzen naaste? Antw. Dat wij noch op grove wijze door stelen en rooven a) noch ook op bedekte wijze door oneerlijken handel 6) of woeker c), het goed van onzen naaste aan ons trachten te brengen dj. a) 1 Cor. 5 : 10. Doch niet geheellijk met de hoereerders dezer wereld, of met de gierigaards, of met de roevers, of met de afgodendienaars; want anders zoudt gij moeten uit de wereld gaan. b) Spr. 11 : 1. Eene bedriegeljjke weegschaal is den Heere een gruwel, maar een volkomen weegsteen is Zijn welgevallen. c) Ps. 15 : 5. Die zijn geld niet geeft op woeker, en geen geschenk neemt tegen den onschuldige. Die deze dingen doet, zal niet wankelen in eeuwigheid. d) Luk. 3 : 14&. Doet niemand overlast en ontvreemdt niemand het zijne met bedrog, en laat u vergenoegen met uwe bezoldigingen. Vraag 174. Wat verbiedt God meer in dit verbod? antw. God verbiedt ook alle gierigheid a), alle misbruik en verkwisting b) Zijner gaven. a) Luk. 12 : 15. En Hij zeide tot hen: Ziet toe en wacht u van de gierigheid, want het is niet in den overvloed gelegen, dat iemand leeft uit zijne goederen. b) Spreuk. 21 : 20. In des wijzen woning is een gewenschte schat, en olie; maar een zot mensch verslindt zulks. H. Catech. (N.) , Vraag 175. Wat gebiedt God ons? Antw. Dat ik mijns naasten nut, waar ik kan en mag bevordere, met hem alzoo handele, als ik wilde, dat men met mü handelde a), en daarenboven dat ik getrouw arbeidë, opdat ik den nooddruftigen helpen mogeoj. a) Matth. 7 : 12. Alle dingen dan, die gü wilt, dat u de menschen zouden doen, doet gij hun ook alzoo, want dat is de Wet en de Profeten. b) Ef. 4 : 28&. Opdat hü hebbe mede te deelen dengene, die nood heeft. ZONDAG 43. Vraag 176. Wat eischt God in het negende gebod? Antw. Dat ik den naam van mün naaste niet aanrande a). a) Pred. 7 : la. Beter is een goede naam dan goede olie. Vraag 177. Hoe kan dat geschieden? ANTW. Door het geven van valsch getuigenis a), door iemands woorden te verdraaien b), door achterklap of laster c), en door lichtvaardig en onverhoord te oordeelen of te veroordeelen d). a) Spr. 19 : 5. Een valsch getuige zal niet onschuldig zün; en die leugenen blaast zal .niet ontkomen. b) Ps. 50 : 19. Uwen mond slaat gij in het kwade en uwe tong koppelt bedrog. c) Ps. 15 : 3. Die met zijnen tong niet achterklapt, zijnen metgezellen geen kwaad doet en geene smaadrede opneemt tegen zijnen naaste. d) Matth. 7 : 1, 2. Oordeelt niet, opdat gü niet geoordeeld wordt. Want, met welk oordeel gij oordeelt, zult gü geoordeeld worden, en, met welke mate gü meet, zal u wedergemeten worden. Vraag 178. Wat verbiedt God nog meer? antw. God verbiedt allerlei liegen en bedriegen, omdat die eigen werken des duivels zijnaj, waarover de Heere zwaar toornt b). a) Joh. 8 : 44. Gij zijt uit den vader den duivel, en wilt de begeerten uws vaders doen. Die was een menschenmoorder van den beginne, en is in de waarheid niet staande gebleven, want geen waarheid is in hem. Wanneer hij de leugen spreekt, zoo spreekt hij uit zijn eigen; want hij is een leugenaar en de vader der leugenen. b) Spr. 12 : 22. Valsche lippen zijn den Heere een gruwel; maar die trouwehjk handelen zijn Zijn welgevallen. Vraag 179. Wat gebiedt God ons dan? Antw. Dat wij altoos de waarheid liefhebben en spreken, en de eer en het goed gerucht van onzen naaste, zooveel ons dat mogelijk is, voorstaan en bevorderen a). a) 1 Petr. 4 : 8. Maar vooral hebt vurige liefde tot elkander, want de liefde zal menigte van zonden bedekken. ZONDAG 44. Vraag 180. Wat eischt God in het tiende gebod? Antw. Dat de geringste lust of gedachte tegen eenig gebod Gods in ons hart nooit opkome, maar dat wij altijd met ons gansche hart aller zonden vijand zijn en lust tot alle gerechtigheid hebben a). a) Rom. 7 : 76. Want ook had ik de begeerlijkheid niet geweten zonde te zijn, indien de wet niet zeide: Gij zult niet begeeren. Vraag 181. Kunnen die tot God bekeerd zijn, de wet volkomen houden? Antw. Neen, want de allerheiligsten hebben slechts een klein beginsel van deze gehoorzaamheid a); maar er is wel een ernstig voornemen in hen, om niet naar sommige, doch naar alle geboden Gods te leven b). a) 1 Joh. 1 : 8. Indien wij zeggen, dat wij geene zonde hebben, zoo verleiden wij onszelven en de waarheid is in ons niet. b) Rom. 7 : 22. Want ik heb een vermaak in de wet Gods naar den inwendigen mensch. Vraag 182. Waarom laat God ons toch de wet prediken, indien niemand haar houden kan? Antw. Dat doet de Heere allereerst, opdat wü onzen zondigen aard hoe langer zoo meer zouden leeren kennen a) en des te begeeriger zouden zün, om de vergeving onzer zonden in Christus te zoeken b). a) Rom. 3 : 20. Daarom zal uit de werken der wet geen vleesch gerechtvaardigd worden voor Hem, want door de wet is de kennis der zonde. b) Fil. 3 : 8e, 9. Opdat ik Christus moge gewinnen, en in Hem gevonden worde, niet hebbende mijne rechtvaardigheid, die uit de wet is, maar die door het geloof van Christus is, n.m. de rechtvaardigheid, die uit God is door het geloof. Vraag 183. Is er nog een andere reden? Antw. Ja, opdat wü gedurig zouden bidden om de genade des Heiligen Geestes, opdat wij steeds meer naar het evenbeeld Gods vernieuwd worden, totdat wü eens na dit leven tot de volmaaktheid geraken a). a) Fil. 3 : 12. Niet dat ik het aireede gekregen heb of aireede volmaakt ben, maar ik jaag er naar, of ik het ook grijpen mocht, waartoe ik van Christus Jezus ook gegrepen ben. ZONDAG 45. Vraag 184. Waarom is het gebed den Christenen van noode? Antw. Omdat het gebed het voornaamste stuk der dankbaarheid is aj en God alleen aan hen geestelijke weldaden geven wil, die Hem zonder ophouden hartelijk er om bidden en ervoor danken b). a) Ps. 50 : 14. Offert Gode dank en betaalt den Allerhoogste uwe geloften. b) Matth. 7 : 7. Bidt en u zal gegeven worden; zoekt en gij zult vinden; klopt en u zal opengedaan worden. Ezech. 36 : 37a. Alzoo zegt de Heere Heere: Daarenboven zal Ik hierom van het huis Israels verzocht worden, dat Ik het hun doe. Jes. 45 : 196. Ik heb tot het zaad Jakobs niet gezegd: zoek Mij tevergeefs. Vraag 185. Wat behoort tot zulk een gebed, dat Gode aangenaam is en van Hem verhoord wordt? Antw. Drie dingen. Allereerst moeten wij verstaan tot Wien wjj bidden. Ten tweede moeten wij weten, hoe wij bidden moeten. Ten derde moeten wü kennen den grond der verhooring van ons gebed. Vraag 186. Tot Wien mogen wü alleen bidden? Antw. Tot den eenigen waren God, zooals Hü Zich geopenbaard heeft in Zün Woord a). a) Openb. 19 : 10a. En ik viel neder voor Zijne voeten, om Hem te aanbidden, en Hü zeide tot mü': Zie dat gij dat niet doet; ik ben uw mededienstknecht en uwer broederen, die de getuigenis van Jezus hebben; aanbid God. Vraag 187. Hoe moeten wü altoos bidden? Antw. Wü moeten onzen nood en onze ellendigheid recht en grondig kennen a), opdat wü ons voor het aangezicht Gods verootmoedigen b). a) Gen. 18 : 31. En hij zeide: zie toch, ik heb mij onderwonden te spreken tot den Heere. b) Ps. 34 : 19. De Heere is nabij de gebrokenen van harte, en Hij behoudt de verslagenen van geest. Ezra 9 : 6. Mijn God! ik ben beschaamd en schaamrood, om mijn aangezicht tot U op de heffen, mijn God, want onze ongerechtigheden zijn vermenigvuldigd tot boven ons hoofd, en onze schuld is groot geworden tot aan den hemel. Vraag 188. Wat is de grond voor de verhooring van ons gebed? Antw. Dat de Heere om Christus' wille, niettegenstaande wij het onwaardig zijn, ons zekerlijk wil verhoorenaj, gelijk Hij ons in Zijn Woord beloofd heeft b). a) Joh. 14 : 13. En, zoo wat gij begeeren zult in mijnen naam, dat zal Ik doen, opdat de Vader in den Zoon verheerlijkt worde. b) Matth. 7 : 8. Want een iegelijk, die bidt, die ontvangt; en die zoekt, die vindt; en die klopt, dien zal opengedaan worden. 1 Joh. 5 : 14. En dit is de vrijmoedigheid, die wjj tot Hem hebben, dat, zoo wij iets bidden naar Zijn wil, Hij ons verhoort. Vraag 189. Wat heeft ons God bevolen van Hem te bidden? Antw. Alle geestelijke en lichamelijke nooddruft a), welke de Heere ons begrepen heeft in het gebed, dat Hn' ons Zelf geleerd heeft. a) Fil. 4 : 6. Weest in geen ding bezorgd, maar laat al uwe begeerten in alles door bidden en smeeken met dankzegging bekend worden bij God. Vraag 190. Hoe luidt dat gebod? Antw. Onze Vader die in de hemelen zijt! Uw naam worde geheiligd; Uw koninkrijk kome; Uw wil geschiede, gelijk in den hemel, alzoo ook op de aarde; Geef ons heden ons dagelgksch brood; En vergeef ons onze schulden, gelijk ook wjj vergeven onzen schuldeharen; En leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van den booze. Want Uw is het koninkrijk, en de kracht, en de heerlijkheid in der eeuwigheid, AmenaJ. a) Matth. 6 : 9—13. Luk. 11 : 2—4. ZONDAG 46. Vraag 191. Waarom gebood Christus God aan te spreken als Onze Vader? Antw. Opdat in ons bij het begin van ons gebed al aanstonds de kinderlijke vreeze en het vertrouwen verwekt worde, dat God onze Vader in Christus is, en dat Hü ons niet zal afslaan, wat wü met een recht geloof van Hem bidden, veel minder dan onze aardsche vaders ons aardsche dingen ontzeggen a). a) Matth. 7 : 9—11. Of wat mensch is er onder u, zoo zün zoon hem zou bidden om brood, die hem een steen zal geven? Of zoo hü hem om een visch zou bidden, die hem eene slang zal geven? Indien dan gij, die boos zijt, weet uwen kinderen goede gaven te geven, hoeveel temeer zal Uw Vader, die tn de hemelen is, goede gaven geven dengenen, die ze 'van Hem bidden. Vraag 192. Waarom wordt er bügevoegd: Die in de hemelen zijt? Antw. Allereerst, opdat wü van de hemelsche majesteit Gods niet aardsch denken a), en ten tweede opdat wü van Zq'ne almachtigheid alle nooddruft des lichaams en der ziel verwachten b). a) Pred. 5 : 1. Wees niet te snel met uwen mond en uw hart naaste niet een woord voort te brengen voor Gods aangezicht, want God is in den hemel en gij zijt op de aarde; daarom laat uwe woorden weinig zijn. b) Rom. 10 : 126. Want eenzelfde is Heere van allen, rijk zijnde over allen, die Hem aanroepen. Fil. 4 : 19. Doch nujn God zal naar Zijnen rijkdom vervullen al uwe nooddruft in heerlijkheid door Christus Jezus. ZONDAG 47. Vraag 193. Welke is de eerste bede? Antw. Uw naam worde geheiligd. Dit is: geef ons eerst, dat wij U recht kennen a), en in al Uw werken, waarin Uw deugden duidelijk blijken, U heiligen, roemen en prijzen b). a) Joh. 17 : 3. En dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen den eenigen waarachtigen God en Jezus Christus, dien gn gezonden hebt. Jer. 31 : 34a. En zij zullen niet meer, een iegelijk zHn naaste en een iegelijk zijn broeder leeren, zeggende: Kent den Heere; want zij zullen Mij allen kennen, van hunnen kleinste af tot hunnen grootste toe, spreekt de Heere. 6; Ps. 119 : 175a. Laat mijne ziel leven en zij zal U loven. Vraag 194. Wat vragen de geloovigen nog meer in deze bede? Antw. Dat zij hun gansche leven, al hun gedachten, woorden en werken alzoo schikken en richten, dat Gods naam om hunnentwil niet gelasterd, maar geëerd en geprezen worde a). a) Ps. 71 : 8. Laat mijn mond vervuld worden met Uw lof, den ganschen dag met Uwe heerlijkMn:1-1'' ZONDAG 48. Vraag 195. Welke is de tweede bede ? Antw. Uw koninkrijk home. Dat is: wil ons alzoo door Uw Woord en Geest regeeren, dat vrij ons hoe langer zoo meer aan U onderwerpen a). m_a) Ps. 143 : 10. Leer mij uw welbehagen doen, want Gij zflt mijn God; uw goede Geest geleide mij in een effen land. Vraag 196. Wat begeert gij meer in deze bede? Antw. Dat Gods kerk moge bewaard en vermeerderd worden a). a) Ps. 122 : 6. Bidt om den vrede van Jeruzalem. Wel moeten zij varen, die n beminnen. Vraag 197. Wordt in deze bede nog niet meer gevraagd? Antw. Ja, dat God de werken des duivels en alle heerschappij, welke zich tegen den Heere verheft, alsmede alle raadslagen tegen Zijn heilig Woord, moge verstoren a), totdat Zq'n rijk in heerlijkheid komeoj. a) Rom. 16 : 20. En de God des vredes zal den Satan haast onder uwe voeten verpletteren. De genade van onzen Heere Jezus Christus zij met ulieden. Amen. b) Openb. 22 : 20. Die deze dingen getuigt, zegt: Ja, ik kom haastiglijk. Amen, ja kom Heere Jezus! 1 Cor. 15 : 28. En wanneer Hem alle dingen zullen onderworpen zijn, dan zal ook de Zoon zelf onderworpen worden Dien, Die Hem alle dingen onderworpen heeft, opdat God zij alles in allen. ZONDAG 49. Vraag 198. Welke is de derde bede? Antw. Uw wil geschiede gelijk in den hemel, alzoo ook op de aarde. Dat is: geef dat wü en alle menschen onzen eigen wil verzaken aj en Uw wil, die alleen goed is, zonder tegenspreken gehoorzaam zün b). a) Matth. 16 : 24. Toen zeide Jezus tot Zijne discipelen: Zoo iemand achter My wil komen, die verloochene zichzelven en neme zün kruis op en volge Mij. b) Ëf. 5 : 10. Beproevende, wat den Heere welbehagelijk zij. Rom. 12 : 2b. Opdat gü moogt beproeven, welke de goede en welbehagelijke en volmaakte wil Gods zij. Vraag 199. Wat beteekent de toevoeging: gelijk in den hemel alzoo ook op de aarde? Antw. Daarmede vragen wü, dat wü ons ambt en beroep zoo getrouw en gewillig mogen bedienen, als de engelen in den hemel doenaj. a) Ps. 103 : 20, 21. Looft den Heere, Zü'ne engelen, gü krachtige helden, die Zijn woord doet, gehoorzamende de stem Zijns Woords. Looft den Heere, al Züne heirscharen, gy Zü'ne dienaars, die Zijn welbehagen doet. ZONDAG 50. Vraag 200. Welke is de vierde bede? Antw. Geef ons heden ons dagelijksch brood. Dat is: wil ons met alle nooddruft des lichaams verzorgen a). a) Matth. 6 : 26. Aanziet de vogelen des hemels, dat zij niet zaaien, noch maaien, noch verzamelen in de schuren, en uw hemelsche Vader voedt nochtans dezelve: gaat gij dezelve niet zeer veel te boven? Vraag 201. Waarom bidden wij zoo om ons dagelijksch brood? Antw. Opdat wij erkennen zouden, dat God de eenige oorsprong alles goeds is a); dat noch onze zorg, noch onze arbeid, noch Gods gaven zonder Gods zegen gedijen b), dat wij dus op geen schepsel mogen vertrouwen, maar op God alleen c). a) Jac. 1 : 17. Alle goede gave en alle volmaakte gift is van boven, van den Vader der lichten afkomende, bij Wien geen verandering is of schaduw van omkeering. b) Deut. 8:3. En Hij verootmoedigde u, en liet u hongeren, en spijsde u met het man, dat gÜ niet kendet, noch uwe vaderen gekend hadden, opdat Hij u bekend maakte, dat de mensch niet alleen van het brood leeft, maar dat de mensch leeft van alles, wat uit des Heeren mond uitgaat. c) Ps. 55 : 23. Werp uwe zorg op den Heere, en Hij zal u onderhouden; Hü zal in eeuwigheid niet toelaten, dat de rechtvaardige wankele. ZONDAG 51. vraag 202. Welke is de vüfde bede? Antw. Vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onzen schuldenaren. Dat is: wil ons arme zondaren alle onze misdaden en ook de boosheid, die ons altü'd aanhangt om des bloeds Christus' wil niet toerekenen a). a) Ps. 51 : 3. Wees mij genadig, o God, naar Uwe goedertierenheid; delg mijne overtreding uit, naar de grootheid uwer barmhartigheden. 5l .6 Vraag 203. Wat beteekent de toevoeging: gelijk ook wij vergeven onzen schuldenaren? Antw. Dat, indien wij door de genade Gods in ons bevinden het voornemen om aan onze schuldenaren te vergeven, de Heere ons ook het meerdere zal schenken, n.m. de vergeving onzer zonden a). a) Matth. 6 : 14. Want, indien gij den menschen hunne misdaden vergeeft, zoo zal Uw hemelsche Vader ook u vergeven. ZONDAG 52. Vraag 204. Welke is de zesde bede? Antw. Leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van den booze. Breng ons niet in verzoeking van onze doodvijanden, den duivel a), de wereld b) en ons eigen vleesch c), die niet ophouden ons aan te vechten. a) 1 Petr. 5 : 8. Zijt nuchteren en waakt, want uwe tegenpartij, de duivel, gaat om als een brieschende leeuw, zoekende, wien hij zou mogen verslinden. b) Joh. 15 : 19. Indien gij van de wereld waart, zoo zou de wereld het hare liefhebben; doch, omdat gij van de wereld niet zijt, maar ik u uit de wereld héb uit verkoren, daarom haat u de wereld. c) Rom. 7 : 23. Maar ik zie eene andere wet in mijne leden, welke strijdt tegen de wet mijns gemoeds en mjj gevangen neemt onder de wet der zonde, die in mijne leden is. Vraag 205. Waarom wordt daaraan toegevoegd: maar verlos ons van den booze? Antw. Wij vragen daarmede, of, als de Heere het noodig keurt ons in verzoeking te leiden, Hij ons staande moge houden en sterken door de kracht des Heiligen Geestes, omdat vrij van onszelven geen kracht hebben tegen de vn'andenaj. a) Joh. 15 : 56. Zonder Mij kunt gij niets doen. Vraag 206. En wat is dan het doel van deze bede? Antw. Dat vrij in dien geestelijken strijd door Gods kracht altoos sterken tegenstand mogen bewijzen a), totdat wij eens na dit leven de volkomen overwinning mogen behalen b). a) Matth. 26 : 41. Waakt en bidt, opdat gij niet in verzoeking komt, de geest is wel gewillig, maar het vleesch is zwak. Mare. 13 : 33a. Ziet toe, waakt en bidt. b) 1 Thess. 3 : 13. Opdat Hij uwe harten versterke, om onberispelijk te zijn in heiligmaking voor onzen God en Vader, in de toekomst van onzen Heere Jezus Christus met al Zijne heiligen. vraag 207. Hoe besluit gij uw gebed? Antw. Want Uw is het koninkrijk en de kracht en de heerlijkheid in der eeuwigheid. D. w. z. Wij bidden dit alles van U, omdat Gij als onze almachtige Koning, den wil en het vermogen hebtaj om ons alles goeds te geven, opdat daardoor niet wij, maar Uw naam eeuwiglijk geprezen worde b). a) Rom. 10 : 12c. Want eenzelfde is Heere van allen, rijk 'zijnde over allen, die Hem aanroepen. b) Ps. 115 : 1. Niet ons, o Heere, niet ons, maar Uwen naam geef eere, om Uwer goedertierenheid, om Uwer waarheid wil. Vraag 208. Wat beduidt het woordeke Amen? Antw. Amen wil zeggen: het zal waar en zeker zijn. Want mijn gebed is veel zekerder van God verhoord, dan ik in mijn hart gevoel, dat ik zulks van Hem begeer a). a) 2 Cor. 1 : 20. Want zoovele beloften Gods als er zjjn, die zün in Hem ja, en zijn in Hem amen, Gode tot heerlijkheid door ons. AANHANGSEL. 1. Wat is de Heidelbergsche Catechismus? Het is een van de drie Formulieren van Eenigheid of de belijdenisgeschriften der Gereformeerde kerken. 2. Door wie is deze Catechismus opgesteld? Door Zacharius Ursinus en Caspar Olevianus, jeugdige godgeleerden, die op verzoek van Frederik III, keurvorst van den Paltz, hem in 1563 het licht deden zien. 3. Was deze Catechismus aanstonds een belijdenisgeschrift der kerken? Neen, hü is later door de kerken als hare belü'denis aanvaard. 4. Is het wel noodig zulk een belüdenisgeschrift te hebben, daar wü toch Gods Woord bezitten? Ja, het is noodig, dat de kerken uitspreken, wat zü op grond van Gods Woord gelooven. 5. Waarom is dat noodig ? Het kan noodig zün om meer dan één reden, maar voornamelijk om de leer der waarheid tegenover dwalingen te handhaven. 6. Wat is het doel van dit Aanhangsel? Om de kinderen der gemeente eenigszins te wijzen op de tegenwoordige dwalingen, opdat zü niet meegevoerd worden door allerlei wind van leer. 7. Moet men in die dwalingen geen onderscheid maken? Zeker, er zijn afwijkende gevoelens, die echter de grondwaarheden van de leer des heils niet aantasten; maar er zün ook zeer verderfelijke richtingen, die de grondslagen van het Christendom omver trachten te werpen. 8. Is het niet noodig hier nog een andere onderscheiding te maken? Ja, er zün dwalingen, waarmede slechts weinigen kennis maken, maar er zün ook verderfelijke dwalingen, waarmede velen in aanraking komen. 9. Gelooven wü dan, dat wjj een alleen-zaligmakende leer bezitten ? Neen, maar wij gelooven wel, dat wü de zuiverste uitdrukking bezitten van de waarheid, zooals die in Gods Woord is geopenbaard. Hier volgt nu eene zeer beknopte beschrijving van de voornaamste dwalingen. Wie er wat meer van weten wiL en wie de Schriftuurlijke gronden wenscht te kennen, en waarom wü' deze dwalingen verwerpen, verwü'zen wü naar onze „Toelichting van den Heidelbergschen Catechismus". Het doel van deze beknopte beschrü'ving is niet om van buiten geleerd te worden, maar wel om gelezen te worden. De onderwijzer of catecheet moet met leeftü'd en ontwikkeling rekening houden en alles toelichten. A. DARBISTEN. De Darbisten zijn volgelingen van John Nelson Darby, die eerst priester was in de Anglicaansche kerk, maar die in 1828 zjjn ambt neerlegde, omdat hij zoovele gebreken in de kerk zag, dat hij haar onherstelbaar achtte. Zij noemen zich „broeders" en meenen, dat er sinds den tijd der Apostelen geen zichtbare kerk meer bestaat. De ambten erkennen zij niet. Alle geloovigen mogen prediken en sacramenten bedienen. Den kinderdoop verwerpen zij. In hun samenkomsten op den rustdag spreekt ieder, die door den Geest doortoe aangevuurd wordt. Zij houden op iederen rustdag avondmaal. Van een belijdenis willen zij niet weten, en over de laatste dingen hebben zij gevoelens, die veel overeenkomen met die der Apostolischen. B. APOSTOLISCHEN OF IRVINGIANEN. De Apostolischen of Irvingianen zijn volgelingen van Edward Irving, die in het begin van de 19e eeuw predikant was bij een Schotsch-presbyteriaansche kerk. Hij werd in 1843 door de Synode der Schotsche kerk afgezet. De Apostolischen hebben weer ingesteld het apostelambt en volgens Efeze 4 : 11—13 ook de ambten van profeten, evangelisten, herders en leeraars. Met de herstelling van het apostelambt brak ook het tijdperk van nieuwe openbaringen weder aan, en door de handoplegging der apostelen werden de buitengewone gaven der eerste gemeente hernieuwd. In hun eeredienst naderen de Apostolischen tot de Roomschen. De doop werkt de wedergeboorte en het avondmaal is een offer. De heiligmaking gaat voor de rechtvaardigmaking. In de toekomst zal er een eerste opstanding zijn. Daarna zal er een duizendjarig rijk komen, en na dien tijd zal de tweede opstanding plaats hebben. Na die opstanding zal dan volgen de wederkomst ten oordeel. Na den dood der 12 Apostelen zou Jezus komen, maar, toen de laatste gestorven was, en Jezus niet kwam, zeide de Apostolische kerk, dat zij wachten wilde, wat de Heere zou doen. Daarmede waren velen niet tevreden. Deze kozen nieuwe Apostelen en noemden zich de Hersteld-Apostolische kerk. C. DE HERSTELD, APOSTOLISCHE ZENDINGS¬ GEMEENTE. Deze gemeente koestert grove dwalingen. Zij verschilt in menig opzicht van de Apostolische kerk en de Hersteld-Apostolischen. Zij leert, dat de vleeschwording des Woords zich voortzet in de Apostelen. Een Apostel is eigenlijk aan Christus gelijk. Zij laat .Gods Woord als verouderd los en luistert naar de stem der gekozen Apostelen. Zij verlangt ook niet bijzonder naar de wederkomst van Christus, omdat zü eigenlijk aan Jezus Christus geen behoefte meer heeft. De Apostelen zün het een en het al. Vandaar de naam: „Hersteld, Apostolische Zendingsgemeente, in eenigheid der Apostelen". D. BAPTISTEN. De Baptisten, wel te onderscheiden van de Wederdoopers en de Doopsgezinden, zün in de 17e eeuw bijna gelyktüdig ontstaan in Engeland en N. Amerika. Oorspronkelijk weken zij alleen van de Gereformeerden af in de leer van het verbond en den doop van kinderen. Zü geloofden, dat allen, die sterven, voor zü tot onderscheid van jaren gekomen zün, behouden worden. Later is er onderscheid onder de Baptisten gekomen. Reeds in 1691 kwam er eene scheiding tusschen Calvinistische Baptisten en Arminiaansche Baptisten. Tegenwoordig zün de Baptisten bijna algemeen Arminiaansch in de leer. Zü doen veel aan het werk der zending. E. ADVENTISTEN. De Adventisten zün ontstaan in N. Amerika. William Miller, een boer, die leefde van 1782—1849 behoorde bü de Baptisten. Hij had een bijzondere hef de voor de profetiën en door het gedurig lezen daarvan kwam hü tot de overtuiging, dat Jezus Spoedig weder zou komen. Hü waagde het zelfs een tü'd te bepalen. Het zou geschieden tusschen 21 Maart 1843 en 21 Maart 1844. Natuurhjk liep deze voorstelling op teleurstelling uit. Een andere Adventist S. S. Snow maakte nog eene nieuwe berekening, maar ook deze faalde. In 1845 werden Miller en de zijnen buiten de kerk der Baptisten gezet. Nu begon men overal gemeenten te stichten, doch er bleek onder deze groot verschil. In het verwerpen van den kinderdoop en het doopen door onderdompeling was men het eens, maar velen geloofden niet aan de onsterfelü'kheid der ziel. Alleen de geloovigen waren onsterfelijk en men dacht ook zeer verschillend over den sabbat. F. SABBATISTEN. Onder de zooeven genoemde Adventisten waren er zeer velen, die leerden, dat de rustdag niet op Zondag, maar volgens de wet der tien geboden, op Zaterdag moest gehouden worden. Zü hadden in hun midden een zekere Mevrouw White, die zelfs nieuwe openbaringen ten beste gaf. Zü werd als een profetes begroet. Men luisterde naar haar, alsof zü een stemme Gods vertolkte. Deze Sabbatisten of Zevende-dag-Adventisten hebben door duizenden tractaten in alle landen hun gevoelen trachten te verbreiden. Wie geen adventist is, is volgens hen een kind der hel. In ons land werken zü ook, maar zij moeten onderscheiden worden van de Zevende-dag-Baptisten, die in menig opzicht met de gereformeerde leer overeenstemmen (uitgenomen natuurlijk den doop der kinderen en enkele andere waarheden) en die heel weinig invloed uitoefenen. G. LEGER DES HEILS. Het Leger des Heus is eene gemeenschap, gesticht door William Booth. Deze gemeenschap is bijna over de geheele wereld verspreid. Men wil, buiten de kerken om, op militaire wijze de wereld voor Christus trachten te veroveren. De ambten, welke Christus ingesteld heeft, gaat men voorbij. Op eigen manier wil men werken door soldaten, korporaals, sergeanten, luitenants, kapiteins, oversten, tot men ten laatste tot den generaal komt. Men loochent de geheele verdorvenheid van den mensch, omdat men gelooft aan den vrijen wil des menschen. Men leert de algemeene verzoening. Men meent, dat de mensch door eigen kracht tot bekeering kan komen. En men zegt, dat die bekeerd is, weder kan afvallen. H. GELOOFSGENEZING. De geloof'sgenezing of Christian Science is eene richting, welke leert, dat alle ziekten niet door middelen, maar alleen door het geloovig gebed kunnen genezen worden. De stichtster van deze sec te was mevrouw M. B. Glover—Eddy. Volgens deze secte berusten zonde en ziekte alleen op dwaling, en daarvan moet de mensch genezen worden. Dit is een oude heidensche beschouwing. I. MORMONEN. De secte der Mormonen is gesticht door Joseph Smith. Zij noemen zich „de heiligen der laatste dagen van de kerk van Jezus Christus". Smith beweerde op wonderlijke wijze een boek van Mormon, een profeet uit de 4e eeuw, gevonden te hebben, waarin een geheel nieuwe godsdienst werd geopenbaard. De Mormonen leeren, dat er vele goden zijn, die een stoffelijk lichaam hebben, en die ook gehuwd zijn. Jezus Christus is de eerstgeboren Zoon van God. Jezus Christus is volgens hen gehuwd geweest met Maria Magdalena, Maria en Martha en andere vrouwen. Zij loochenen de erfzonde en tal van andere waarheden en zij staan de veelwijverij voor, wel niet openbaar, maar in het verborgene. Zij stellen het boek van Mormon boven den Bijbel en men kan gerust zeggen, dat deze secte onchristelijk is, waarom alle ware Christenen zeer tegen deze godonteerende secte gewaarschuwd moeten worden. Deze secte verwerpt de grondslagen van het Christendom. J. PANTHEÏSTEN. De Pantheïsten vormen geen secte. Het Pantheïsme is een geestelijke strooming. Het leert, dat er eene godheid is, maar geen persoonlijk God, die verstand en wil heeft en die boven de wereld verheven is. Integendeel, de Pantheïst leert, dat die godheid alleen t» de wereld is en dat zij in den mensch tot bewustzijn komt. De wereld is de zichtbare zn'de van de godheid en de godheid is de onzichtbare zijde van de wereld. Pantheïsten kennen geen zonde en schuld, en ook geen genade. Het gebed heeft voor hen geen zin, want wien moet men aanroepen? Van eene schepping willen zri niet weten. Alle dingen zijn door ontwikkeling (Evolutie) ontstaan. K. ETHISCHEN. De Ethischen vormen evenmin een secte. In ons land was hun geestelijke vader Prof. D. Chantepie de la Saussaye. Zij vertoonen een richting op godgeleerd en kerkelijk gebied. De Ethischen zijn Christenen, die de godsdienstige ervaring stellen boven Gods Woord. De Bijbel is niet Gods Woord, maar Gods Woord is in den Bnbel. De schrijvers zjjn niet op een bijzondere wijze door den Heiligen Geest geleid, zü hebben slechts hun godsdienstige ervaring en zienswüze opgeteekend. Vandaar dat men vrü critiek op de Heilige Schrift mag uitoefenen. Van een belijdenis wille de Ethischen niet weten. De waarheid, die door ervaring van den levenden Christus gekend wordt, laat zich niet in vaste vormen weergeven. Voor een voor allen geldende leer gevoelen de Ethischen niets' Daarom is er onder hen groot verschil van gevoelen. Sommigen zun zeer behoudend maar anderen naderen de moderne richting' L. MODERNEN. De geestelijke vader van de Modernen in ons land is Prof. J H. Scholten. De Modernen gaan geheel en al uit van de rede' en trachten uit de rede de waarheid af te leiden. Gods Woord heeft voor hen slechts inzooverre waarde, als het de godsdienstige voorstellingen inhoudt van de Joden uit vroegere dagen en van de Christenen uit de eerste eeuwen. Het heeft echter in het geheel geen bindende kracht of goddelijk gezag. Onder de Modernen is ook verschil tusschen hen, die meer van het verstand uitgaan en tusschen hen, die meer het godsdienstig gevoel tot uitgangspunt kiezen. M. THEOSOFIE. De Theosofie is een zeer verderfelijke dwaling, die in de 19e eeuw is opgekomen. Zjj is eene poging, om buiten het Woord Gods om, met behulp van de heidensehe wijsheid, langs natuurlijken weg de raadselen des levens op te lossen. De Theosofen gelooven aan reïncarnatie, d. i. de leer, dat de ziel van den mensch bij het sterven overgaat in een anderen mensch, en dat kan zeer dikwijls plaats vinden, totdat die ziel volmaakt geworden is. Zjj gelooven ook aan de wet van Karma, d.i. de wet van oorzaak en gevolg op het gebied van het zedelijke leven. Ieder mensch kan door goed te leven over zijn eigen lot voor de toekomst beschikken. Schuld en straf erkennen de Theosofen niet. Genade en verlossing is geheel en al aan dit stelsel vreemd. De Theosofie is niet anders dan eene herleving van oude heidensehe dwalingen. N. SPIRITISME. Het Spiritisme is die richting, die leert dat er omgang bestaat tusschen de levenden en de reeds ontslapenen. De geesten der overledenen kunnen opgeroepen worden en zij kunnen mededeelingen doen aan de nog levenden. Deze richting is ook zeer gevaarlijk. Allereerst is er veel bedrog in het Spiritisme. Ten tweede wordt in het Spiritisme gebruik gemaakt van zielkundige verschijnselen, die, als zjj misbruikt worden, de grootste ellende veroorzaken. Het Spiritisme behoort thuis in de Heidenwereld, maar niet in het Christendom, want wij behoeven geen uitspraak van geesten der ontslapenen. God spreekt tot ons door Zijn Woord. Bij den uitgever dezes verscheen van denzelfden Auteur mede: KOET BEGRIP DER CHRISTELIJKE RELIGIE ■ , ." Prjjs ƒ0.10 KORT BEGRIP DER CHRISTELIJKE RELIGIE voor eerstbeginnenden 10e DRÜK Prns ƒ 0.20 KORT BEGRIP DER CHRISTELIJKE RELIGIE voor meergevorderden. 8e DRUK GECARTÓNNEERD Prijs ƒ 0.45 KORT BEGRIP DER CHRISTELIJKE RELIGIE toegelicht. 4e DRUK GECARTÓNNEERD Prijs ƒ 0.60 DE HEIDELBERGSCHE CATECHISMUS 2e DRUIS Prijs ƒ 0.15 DE HEIDELBERGSCHE CATECHISMUS toegelicht 11e DRUK GECARTÓNNEERD Prijs ƒ 0.60 DE GEWIJDE GESCHIEDENIS voor kleine kinderen 2e DRUK , Prijs ƒ0.20 DE GEWIJDE GESCHIEDENIS voor eerstbeginnenden 4e DRUK Prijs ƒ 0.4Ö DE GEWIJDE GESCHIEDENIS * voor meergevorderden 5e DRUK GECARTÓNNEERD Prijs ƒ 0.50 HANDBOEKJE voor de kennis van Bijbel en Belijdenis 2e DRUK Prijs ƒ 0.40 KORT OVERZICHT VAN DE GESCHIEDENIS DER GEREP. KERKEN IN NEDERLAND van 1795 tot heden 7e DRUK Prijs ƒ0.70 KORT OVERZICHT VAN DE KERKGESCHIEDENIS 3e DRUK Prijs ƒ 0.60