CB 24146 ,H, -: WÊÈÈÊÊBM DER ID01L1EAM¥191E TE 5 MAART 1887. UITGAVE, VAN B, IJLSTRAte ELECTR. BOEK- EN •HAND E LSPftUKKERitetr-ji UIJEWpQST TE LE f-OO N 9, DER DOLEANTIE TE AUGÜSTINÜSGA, *>or R, K. ZIJLSTRA. Da. W. Maan. VOORWOORD. Gaarne voldoe ik aan het verzoek van den schrijver der geschiedenis van de Doleantie te Augustinusga, om een enkel woord vooraf te laten gaan. Ik kan en mag dit doen, omdat het mij gebleken is, dat hij uit goede bronnen geput heeft. Tevens was het zijne bedoeling, evenals de mijne, bij de 25' jarige herdenking, dat het nageslacht Gods daden niet zou vergeten, ook niet na een halve eeuw. Maar bovenal, dat de eere Gods er door zou bevorderd worden. Moge de Heilige Geest daartoe werken in de harten van hen, die dit boekje zullen lezen. W. MAAN, Em. Pred. Alphen ajd Rijn, 21 December 1936. INLEIDING. Er is een strijd, die op aarde wel niet eindigen zal, een strijd, die even goed In de kerk als daarbuiten gestreden wordt, die €en gevolg is, zoowel van den val als van den adel der menschelijke natuur. Het is de strijd voor de waarheid. In dien strijd heeft geen menschelijke macht te beslissen, doch moet ieder, al of niet geleid door het oordeel van anderen, weten aan welke zijde hij zich te scharen heeft. Wie dien strijd minacht, of uit de hoogte er op neerziet, toont slechts de ware beteekenis er van niet te begrijpen. Er is nog een andere strijd, die op genen wel gelijkt, maar er eigenlijk toch slechts een caricatuur van is. Het is de strijd om de goederen. Dit geschrift, dat dienstbaar wil zijn om voor het nageslacht eenigszins geordend vast te leggen, wat voor een halve eeuw terug heeft plaats gehad in den strijd voor de waarheid, rondom en in de Kerk van Augustinusga, wil objectief zijn. Welnu, taak der Kerkgeschiedenis is, om wat zich, ook op Jt eind der 19e eeuw als Kerk aandiende, te toetsen aan de kenmerken in Gods Woord. Men moet dus als geschiedschrijver over de Kerk zelf een vaste overtuiging bezitten. En die is bij den auteur van dit geschrift gegrond op het vaste fundament, dat Jezus Christus is de Koning der Kerk. De beoordeeling der kerkelijke strijd moet onpartijdig zijn. Dit kan zeer wel met partijkiezen gepaard gaan. Groen van Prinsterer, één van onze beste historieschrijvers, schreef immers: „onpartijdig is alleen hij, die partij kiest". Een woord van dank aan Ds. W. Maan, Em. Pred. te Alphen a/d Rijn, die mij tijdelijk zijn persoonlijk archief afstond; aan Ds. J. Wiersma, Ned. Herv. Pred. te Augustinusga, die mij welwillend in de pastorie ontving en toestond dat ik uit het archief der kerk van voor 1887 enkele aanteekeningen kon maken; aan Dr. Ruys, Geref. Pred. te Lisse, die als archivaris der Geref. Kerken het mij mogelijk maakte, dat ik het archief, betrekking hebbende op het tijdvak vóór en tijdens de doleantie te Augustinusga, in mijn huis kon hebben; en aan den heer Ed. R. Kuiper, scriba van den Kerkeraad der Gereformeerde Kerk te Augustinusga, die met raad en daad mij heeft bijgestaan. R. K. ZIJLSTRA. Amersfoort, December 1935. Ds. W. MAAN. Christen te worden is moeilijk, maar Christen te blijven is aiiet minder zwaar. Er is zooveel trouw, die in den brand der beproeving verbleekt en blijkt geen echte trouw te zijn. Ds. Maan heeft de bitterheid van deze pijnigende teleurstelling ondervonden. Wanneer hij voor de tweede maal, indirect door de Hoogere Kerkbesturen en direct door het Classicaal Bestuur van Dokkum, en nu niet met boete, maar met strafbedreiging achtervolgd wordt, verlaten hem niet alleen Ds. Eijk van Heslinga, die op de ringvergadering naast hem gestaan had, maar ook Ds. Hoekstra van Burum en Ds. Snethlage van Surhuizum, die voor de hitte der vervolging wijken en de geestelijke roeping prijsgeven voor het stoffelijke — behoud van tractement en pastorie. En niet alleen dezen. Ds. Maan kon in 't begin van Lentemaand 1887 bijna zeggen gelijk Paulus, die te Rome gevangen zat en in zijn woorden klaagde zijn fel geslagen ziel: „gij weet dit, dat allen die in Azië zijn, zich van mij afgewend hebben". Zeker, er waren ook vrienden, bovenal zijn geliefde echtgenoote, mevrouw Maan—Kropff. Brieven, gezonden door Ds. Mr. Dr. van den Bergh uit Voorthuizen en zijn leermeester Ds. F. P. L. C. van Lingen te Zetten, zijn hem tot groote verkwikking geweest. En de ouderling J. M. Veenhuizen en Diaken C. W. Folkersma bleven hem trouw. Hier blinkt de lach door de tranen; Hier trilt een jubel door de klacht, Door al dit menschelijke heen, Had ons de Heer, aan Hem zij d' eer, Alzoo niet bijgestaan, Wij waren lang, ons was zoo bang, Al in den druk vergaan. Willem Maan werd 11 December 1848 op de boerderij „Landlust" te Maasland geboren, waar zijn ouders Jacob Maan en Maria Pool vanaf 1833 het veehoudersbedrijf uitoefenden. Hij was de jongste van de drie zonen uit dit gezin van acht kinderen. Hoewel hij nooit een Christelijke school bezocht heeft, is het Catechetisch onderwijs, dat hij van zijn 13e tot 19e jaar ontving, niet zonder vrucht gebleven. Naast zijn werkzaamheden in het boerenbedrijf, vond de jongeling tijd om een jongelingsvereeniging op te richten. Hij was niet sterk en werd in zijn jeugd veel met koortsen» geplaagd. In het jaar 1868 kwam in het leven van den 20-jarigen boerenzoon een keerpunt. In dit jaar was naar Maasland komen wonen dokter Kropff, die het middel in Gods hand is geweest om den jongen man van de telkens terugkeerende koorts te bevrijden en dien hij later zijn geliefden schoonvader kon noemen. En hij mocht in die jaren gelooven, dat door het bloed van Christus ook zijne zonden vergeven waren. Hij kreeg toestemming van zijn ouders om voor predikant te worden opgeleid. De studie werd volbracht te Zetten en Utrecht. Zijn eerste gemeente was Zuilichim en Nieuwaal in den Bommelerwaard, waar hij 3 Maart 1878 in het heilig ambt kon worden bevestigd. De tweede gemeente was Bleskensgraaf en Hofwegen in de Alblasserwaard, waar de intrede den eersten Zondag in 1881 plaats had. Hier werden vijf jaren doorgebracht. En nu ging de reis naar het hooge noorden. De tekst bij het afscheid was II Cor. 2 : 13—17, aldus beginnende: „Maar afscheid genomen hebbende, vertrok ik naar Macedonië". Dat was voor hem toen Friesland en in 't bijzonder de Herv. Gemeente te Augustinusga, in de burgerlijke gemeente Achtkarspelen. 4 Juli 1886 had hier de bevestiging plaats. En hier zou de zwaarste beproeving voor den Dienaar des Woords doorgemaakt worden. Waarover nu verder gehandeld. BEROEPINGSWERK. In de volgende bladzijden willen we trachten te teekenen den strijd, die in één onzer kerken, gelegen in het centrum van de burgerlijke gemeente Achtkarspelen, is gevoerd. Het is de reformatie der kerk van Augustinusga, die aldaar voor een halve eeuw terug heeft plaats gehad en die wij dankend willen gedenken. Wie meer van de kerkelijke strijd en de reformatie in dien tijd door geheel Nederland wil weten, leze: De Doleantie in de Ned. Herv. Kerk der 19e eeuw door Dr. J. C. Rullman (1. H. Kok te Kampen, 1929). Helaas is er bij onze jeugd over het algemeen weinig kennis van- en belangstelling voor de kerkreformatie onzer vaderen. En velen veroordeelen door hun houding de offers, door onze vaderen gebracht in dezen strijd. Men schijnt in sommige kringen niet meer te weten, waarvoor er zoo groote offers gebracht zijn, de beginselen worden niet meer gekend. En welk een geweldig offer is't geweest toen ook te Augustinusga het kerkgebouw aan trouwe zonen der kerk ontnomen is. Maar Gode zij dank — hoe zwaar het offer viel, hoe teere banden ook bonden — onze vaderen hebben de kerk, het geestelijk gebouw, liever gehad dan de kerk, het oude bouwwerk. In 1884 was de gemeente van Augustinusga vacant. De notulen althans vermelden dat Ds. Janse van Heemse na niet geringen strijd voor een beroep bedankt had. 15 Januari 1885 werd Kerkeraad gehouden bij ouderling Rindert Zijlstra en een commissie van vijf hoorders benoemd, die bij meerderheid van stemmen een zes-tal voor predikant aan de gemeente zou aanbieden. Uit het eerste zes-tal, w.o. Ds. Maan te Bleskensgraaf, werd beroepen Ds. K. Havinga te Daarle. Deze bedankte. Het 2e zes-tal gevormd, w.o. weer Ds. Maan, had tot resultaat dat Ds. IJ. Bootsma te Lunteren het beroep kreeg, die ook bedankte. De Kerkvoogden kwamen nu met een voorstel om een nieuwe pastorie te bouwen. Aan stoffelijke middelen ontbrak het niet. Nadat dit voorstel aangenomen was, werd weer een zes-tal gevormd en beroepen Ds. J. Hoekstra te Nijega (Hem. Oldeph. en Noordw.), die bedankte. Een nieuw zes-tal, w.o. weer Ds. Maan, werd gevormd, Ds. P. Eringa te Wouterswoude kreeg het beroep. Drie dagen later bedankte hij reeds. Hij had het beroep naar Birdaard aangenomen. Weer een zestal gevormd en Ds. J. Oosterhuis te Warns kreeg het beroep, maar de gemeente werd weer teleurgesteld. Bij een vernieuwd zestal, w.o. nu niet Ds. W. Maan maar Ds. K. Fernhout te Buitenpost, was de uitslag dat Ds. P. Koster van Breedevoort het beroep kreeg, maar op den len Kerstdag kreeg de gemeente kennis dat voor het beroep was bedankt. In 1885 was nu tot zesmaal toe beroepen en steeds was de gemeente teleurgesteld. Wat zou het nieuwe jaar brengen? Bij het le zestal was weer Ds. K. Fernhout, maar Ds. J. ten Oever uit Roden kreeg het beroep. Maar hij bedankte. De kerkeraad kwam nu met een voorstel bij de gemeente om de beroepingscommissie te laten bestaan, maar het gebonden zijn aan een zestal te laten vervallen. Dit werd aangenomen en op Maandagavond 22 Maart 1886 werd beroepen Ds. W. Maan predikant te Bleskensgraaf en Hofwegen met 23 van de 25 Stemmen. Er waren 2 stemmén blanco. Ds. Maan had in zijn gemeente een maand te voren een bidstond gehouden voor de nood der Kerk. Want op 4 Januari waren er een aantal kerkeraadsleden te Amsterdam geschorst in hun ambtelijk werk. En het bleek dat Ds. Maan zich ook wel eenigszins schaarde aan de zijde der geschorste broeders. Het was in de lijdensweken (6 April) dat de beroepen Herder en Leeraar naar Augustinusga kwam, zooals men het veelal noemde, te „plaats bezien". Z. Eerw. kreeg gelegenheid met kerkeraad en kerkvoogden kennis te maken en in een namiddagure te preeken over den lijdenden Heiland. Acht dagen later, den Hen April, kwam de blijde tijding dat Ds. W. Maan het beroep naar Augustinusga had aangenomen. Ds. K. Fernhout. DE KOMST VAN Ds. W. MAAN. (INTREE-PREEK). Ds. Maan kwam 4 Juli 1886 naar Augustinusga als Gereformeerd Predikant. Evenals Mr. Dr. W. van den Bergh uit Schaarsbergen naar Voorthuizen was gekomen kon ook Ds. Maan tot zijn gemeente neggen dat hij bij de beslissing niet met vleesch en bloed was te rade gegaan door elders den herderstaf neer te leggen en hem te Augustinusga weer op te nemen, o. m. hooren wij het hem vertolken bij zijn intrêepreek: „Gij gelooft immers met mij, dat de Heere der gemeente, die alles bestuurt naar Zijnen wonderlijken Raad en Wil, ook tijd en wijze heeft bepaald om mij tot deze, nu mijne gemeente te brengen?" In zijn tekstwoord Lucas 24 : 47a: „En in Zijnen naam gepredikt worden bekeering en vergeving der zonden", laat de pas overgekomen Dienaar des Woords de gemeente van Augustinusga duidelijk verstaan dat wat allereerst tot de Apostelen gezegd werd, ook geldt voor hen, die zich van Godswege tot het predikambt geroepen gevoelen. De Apostelen zijn gestorven, zulke buitengewone gezanten heeft de Heere daarna niet meer aangesteld, maar wel is deze gezant zich van Christus wege bewust dat Gods Woord in Efeze 4 : 11 en 12 zijn lastbrief is. Wat gepredikt moet worden, is: Bekeering en vergeving der zonden. Beleden wordt, in overeenstemming met de Belijdenis der Gereformeerde Kerken in Nederland, het geloof, dat God den mensch geschapen heeft uit het stof der aarde en heeft hem gemaakt en geformeerd naar zijn beeld en gelijkenis, goed, rechtvaardig en heilig. Voorts, dat deze zondelooze mensch de eerste Adam door moedwillige ongehoorzaamheid het gebod, dat ten leven was, overtreden heeft „de ooren biedende den woorde des duivels". Zóó heeft hij zich schuldig gemaakt aan den lichamelijken en geestelijken dood. Aldus geloof ik — zoo komt deze Evangelieprediker naar Augustinusga — gelijk Paulus ons in den brief aan de Rom. (5 : 12) leert en wij belijden met David in zijn boetspalm (51 : 7) „Het gansche hoofd is krank en het gansche hart is mat". (Jesaja 1 : 5b en 6a) „En de bezoldiging, het loon, der zonde is de dood". Diep wordt gebogen voor het recht Gods. Maar om de heerlijkheid van Gods ontferming in Jezus Christus te duidelijker te toonen. Bekeert u en gelooft het Evangelie. Alleen door de zoenverdiensten van Christus, die God tot zonde gemaakt heeft, opdat wij zouden worden rechtvaardigheid Gods in Hem, is er voor den schuldigen zondaar vergiffenis mogelijk geworden. „Wilt gij dan", zoo is deze eerste bediening te Augustinusga, „waarlijk vergeving uwer zonden verkrijgen, zoekt haar dan niet in uw, maar in Gods weg". En als dan de vraag komt met welk recht zulk een prediking komt, die den zondaar bestraft, de boosheid des harten aantoont en tot bekeering vermaant, is het antwoord: Mijn lastbrief is: „En in Zijnen naam". Het Evangelie in den naam van Christus te prediken verleent een groot, ja een goddelijk gezag. Trouw is deze Ambtsdrager in het brengen van de boodschap van den Koning der Kerk. Zal hij het straks ook zijn in het stuk der Regeering dier Kerk? Want op verre na waren niet alle broederen in de Classis Dokkum w.o. Augustinusga behoorde, gekomen tot een rekenen ook met Christus Koninklijke majesteit als Regeerder Zijner Kerken; durfden daarvoor geen ernstige stappen doen. Ds. Fernhout in het naburige Buitenpost stond pal. Maar zijn kerkeraad was toen nog zoover niet. En nu was juist twee weken voor de komst van Ds. Maan naar Augustinusga, deze trouwe Ambtsbroeder uit de Classis vertrokken naar Tzum. Beide trouwe Dienaars des Woords vinden we thans in het jaarboek ten dienst van de Gereformeerde Kerken in Nederland vermeld als Emeritus predikanten van de Kerk van Vreeland. Strijd voor het geloof hebben ze beiden doorgemaakt, al is de weg van beide niet gelijk geweest. Beiden zullen ze echter moeten erkennen dat Gods trouw groot is. KERKERAAD EN CLASSISWERK. Zoo had Ds. W. Maan met geen onzeker geluid intrede gedaan in de Ned. Herv. Kerk te Augustinusga, nadat zijn vriend Ds. J. G. Moorrees te Uithuizermeeden hem 's morgens had bevestigd. (Tekst 1 Petrus 5 : 1—4). Ie. Weidt het erfdeel des Heeren. 2e. Heb opzicht niet uit bedwang, of vuil gewin of heerschappij. 3e. Doe het gewillig met volvaardig gemoed als voorbeeld der kudde en de overste Herder zal u de onverwelkelijke kroon doen behalèn. Straks zal blijken dat deze gezant des Heeren alleen zal moeten staan, als zijn ambtsbroeders in den Ring Kollum met hem door het vuur moeten. Maar God had hem aan den vooravond van de beproeving een kerkeraad geschonken die voor het meerendeel hem trouw bleef. Nadat op 27 Mei onder leiding van den 2en consulent Ds. De Jong van Surhuisterveen (de le, Ds. Bolkestein van Gerkesklooster was intusschen ook vertrokken uit den Ring), de ouderling R. S. Zijlstra was afgevaardigd naar de Classis Dokkum, kon de nieuwe dominee 5 Juli voor 't eerst Kerkeraadsvergadering houden. „Op het orgel" staat in de notulen, maar de Weleerw. en Eerw. broeders zullen er wel naast een plaatsje gevonden hebben. Het archief moest worden overgenomen. Dit was blijkens de aanteekening iets verstrooid, maar daar kon, na belofte van de Kerkvoogden dat een nieuwe kast zou worden aangeschaft, door den nieuwen praeses in worden berust. Opmerkelijk is dat deze eerste kerkeraadsnotulen besluiten met de bede dat de Koning der Kerk Zijnen zegen wil verleenen en Zijn eer alleen worde betracht. 12 Augustus is weer Kerkeraad gehouden, waarbij nu ook diaken K. A. Dijksterhuis, hoofd der openbare school, aanwezig was. Dit dient nader vermeld omdat in het vorig jaar, ja tot op den tijd van het eind der vacature, deze diaken telkens wegbleef uit de Kerkeraadsvergadering. En wanneer straks zal blijken dat de Kerkeraad een eenstemmig besluit neemt om te breken met het Synodaal verband en deze diaken daarbij niet tegenwoordig is, hier geen verdere beteekenis aan kan worden toegeschreven. Het vorig jaar was men dit zoowat van hem gewoon geweest en dat de gemeente deze diaken weer opnieuw koos, bewijst welke toestand toen bestond in de Kerk. Men heeft in die dagen zich bezondigd door meer naar de notabelen op te zien dan naar trouwe ambtsdragers te vragen.- Een voorstel van deze diaken om via de Kerk landpacht te betalen voor een lid der Kerk, moest natuurlijk worden afgewezen. Wel spreekt dit feit ons van de moeilijke economische omstandigheden van de landbouw in die dagen. Het Heilig Avondmaal kon worden gehouden, hoewel in 't vervolg vooraf huisbezoek zou plaats hebben. In de September-Kerkeraadsvergadering kon de jaarlijksche verplichte lijst van stemgerechtigde leden (in overleg met de Kerkvoogden) worden opgemaakt. Er bleken 29 mans-lidmaten te zijn. In October kreeg de Kerkeraad te behandelen een brief van Ds. A. E. Kingma te Rinsumageest, voorzitter van het Classicaal Bestuur te Dokkum, van den volgenden inhoud: „Ingevolge aanschrijving van het Provinciaal Kerkbestuur vanFriesland, no. 370, dd. 22 October 1886, roepen de ondergeteekenden, daartoe volgens Art. 38 van het Algemeen Reglement, bevoegde leden van Uw College op tot bijwoning eener buitengewone Classisvergadering in de Classis Dokkum, op Woensdag: 3 November 1886, voorm. 10 uur, om te voorzien in de vacatures, in het Classisbestuur van Dokkum ontstaan". Dokkum, 25 October 1886. De agenda was er niet bij. Uit Rinsumageest kwam 29 October bericht, en, hoewel buiten de daarvoor geldende reglementen omgaande, kon de Kerkeraad van Augustinusga eerst Zaterdag 30 October aan de weet komen dat men van plan. was het Classicaal Bestuur aan te vullen. Maandag 1 November besloot de Kerkeraad om geen afgevaardigde te zenden. 20 Juli had Ds. Maan reeds bericht gehad om in Kollum te gaan preeken, waar feitelijk geen vacature was. En waar èn de consulent Ds. Hoekstra te Burum èn het Classisbestuur te Dokkum niet vermochten in te grijpen, zou het nu van hooger hand geprobeerd worden. De Kerk van Augustinusga heeft blijkbaar aan zulk onwettig werk niet willen meedoen, benoemde althans geen afgevaardigde. INSTEMMING MET EEN ADRES AAN DE SYNODE. Ander werk is er te doen voor deze thans volijverige en getrouwe kerkeraad. Een collecte zal in de kerk worden gehouden voor de ver-eeniging voor hooger onderwijs op Gereformeerden grondslag. Dat diaken Dijksterhuis, hoofd der openbare lagere school, daar niet veel mee op gehad zal hebben is te begrijpen. Mr. Dr. Willem van der Bergh te Voorthuizen schreef dan ook aan zijn collega Ds. W. Maan, dat het ook juist daaruit bleek hoe gedeformeerd de Ned. Hervormde Kerk was, dat zulke kerkeraadsleden gekozen werden. 28 November komt de kerkeraad weer bijeen en betuigt instemming met een adres van den volgenden inhoud: Aan de Alg. Synode der Ned. Herv. Kerk Hoogeerwaarde Heeren! Wij gevoelen ons in het diepst onzer concientie voor God gebonden, om nog een laatste poging te wagen, ter voorkoming van die ontzettende scheuring *) der ons zoo dierbare kerk, die helaas 1 reeds van zoo nabij dreigt. Welke pen is in staat al de ellende en velerlei nooden af te malen, die gewisselijk komen zullen over ons volk en over onze kerk, indien deze schrikkelijke ramp der dreigende scheuring niet verhoed kan worden. Wat al verdeeldheid, wat bitterheid der twistingen, wat onderling en wederkeerig vereten en verbijten zal daaruit geboren worden en als een zee van wee en jammer over familieleden en gezinnen worden uitgegoten! Wal al teedere banden dreigen verscheurd, wat al koorden der liefde stukgereten, wat al heilige betrekkingen gehoond en gesmaad, wat al verwantschap van bloed en ziel miskend en vertreden te worden! . . God de Heere zij ons arm volk en onze arme kerk om Jezus Christus wille genadig nabij en doe dit groote kwaad over ons en onze kinderen niet komen. Hij is almachtig; Zijn arm is niet verkort; Zijn hand vermag te doen, wat reeds op aarde een afgesnedene zaak schijnt. *) Dr. A. Kuyper had juist gezegd tot de Synode „maakt uiteengaan mogelijk; uitéénscheuren doet zoozeer pijn en breekt zooveel af". Mocht Hij naar Zijne ondoorgrondelijke wijsheid en den onnaspeurlijken rijkdom Zijner barmhartigheid, U, o HoogEerwaarde vergadering, daartoe nog willen gebruiken, als het middel in Zijne Almachtige hand. Gewis, wij hebben het allen verbeurdWij hebben gezondigd, wij en onze vaderen en hebben ons, door onze gezamenlijke schuld, die zegen onwaardig gemaakt. Maar, wie weet! Onze God is een barmhartig en genadig God,, die dit groote kwaad misschien nog van ons zal willen afwenden. Och, of gij mocht kunnen besluiten, eer Uwe eind-beslissing wordt genomen, in dezen zoo grooten nood onzer kerk een algemeene boete- en bededag uit te schrijven, waarop het volk. des Heeren alomme in dezen lande het aangezicht zijns Gods in de heiligdommen mocht zoeken met verootmoediging en gebeden, om, kon het naar Zijnen eeuwigen Raad, de afwending van dat groote onheil der scheuring onzer Kerke van Hem af te smeeken. Ten tweede vragen wij eerbiedig en met aandrang, dat er vooraf van de synode zelve nog een poging uitga, ter voorkoming der breuke Sions. Zij benoeme een kerkelijke commissie van drie leden, die geheel buiten het geding staan, om zich met de hoofden der kerkelijke bewegingen, die zich tot het treffen van een vergelijk niet ongeneigd betoonen, in aanraking te stellen. Men trachte aldus tot gezamenlijk overleg te geraken, waaruit straks een voorloopig vergelijk zou kunnen geboren worden, dat misschien tot bevredigende uitkomst zou leiden. Er zoude kans van welslagen zijn voor een dergelijk pogen. En indien dit welslagen ook niet de uitkomst ware, zoude het pogen zelf op den drang van eigen concientie wijzen en ter bevrediging van die van vele anderen kunnen strekken. De Heere onze God geve U ook in deze door den Heiligen Geest de noodige wijsheid en doe het alles strekken tot verheerlijking van Zijnen nooit volprezen Naam, tot heil der Kerke Christi en tot zegen voor ons arme volk. (w.g.) PHIL. S. v. RONKEL, v. d. m. (w.g.) J. J. GROEN, ouderling. Leiden, 24 November 1886. Terwijl de opzieners in de Classis Dokkum, volgens een bericht uit Kollum in De Standaard, dd. 30 Nov. 1886, reeds een begin hadden gemaakt om in Kollum te doen wat „des Kerkeraads" was - alsof er geen geschikte personen in Kollum waren lag dit smeekschrift, door de Kerk van Augustinusga overgenomen, aan de voeten der Haagsche Synode. :- HET JAAR 1886 -: TE AUGUSTINUSGA. Het kerkelijk jaar 1886 van de gemeente van Augustinusga Icon worden afgesloten met vermelding van blijdschap en droefheid. Blijdschap, omdat men een eigen Herder en Leeraar had gekregen, die bij de bevestiging met het „ja ik, van ganscher harte!" had geantwoord op het aloude en nooit afgeschafte, maar dikwijls misbruikte Formulier voor bevestiging van Dienaren des Woords. Ja zeker, echter meer dan vroeger, was hij overtuigd dat het moeilijker dan ooit te voren zou worden. Immers, de dreiging van de Haagsche Synode en daarbij het brandpunt van den strijd in de Ring Kollum van de Classis Dokkum, was verontrustend. Maar Z.Eerw. was niet overgekomen om, doch ook niet weggebleven wegens dit brandpunt. En de gemeente had nu een Herder, die zou waken over de kudde. En de wolven, die de schapen bedreigden, naderden. Zoo had de kerkeraad van het naburige Gerkesklooster, waar Ds. Maan consulent was, op 19 October geschreven aan de ringpredikanten dat het niet meer prijs stelde op hun overkomst in de voorziening van de Bediening des Woords. En dit nu was een der donkere wolken, die dreigde voor de Kerk van Augustinusga. Kollum's dreiging was voorloopig afgewend, doordat èn consulent, èn Ring- èn Classisbestuur Ds. van Kasteel in het oude kerkgebouw ongemoeid lieten. Ds. Maan, de consulent van Gerkesklooster, liet de getrouwe kerkeraad aldaar ook met rust, al had hij „reglementair" moeten ingrijpen. Toch heeft de Heere ook deze gebeurtenis gebruikt als een middel om het hart van Ds. Maan voorde vrijmaking der kerken te buigen. De eerste Zondag nadat het nieuwe Classisbestuur van Dokknm was samengesteld en nu wel tegen de gemeenten Kollum en Gerkesklooster zou moeten optreden, preekte Augustinusga's pastor voor zijn gemeente over „de Voorzienigheid Gods". Op diezelfde ure had Ds. Maan reglementair in Gerkesklooster moeten zijn, maar omdat hij nog onder de Synode verkeerde en Gerkesklooster op 19 October zich van de Synode vrijge- maakt had, werd hij als „Synodaal predikant" geweerd, zonder medewerking van hun consulent. Over de voorzienigheid Gods preeken, ach hoevelen die dit doen zonder dat het in hun ziel doordringt wat het beteekent als het gaat nijpen gelijk bij Elia aan de beek als deze uitdroogt, of wanneer gelijk bij de weduwe uit Sarfath de olie in de flesch en het meel in de kruik te overzien is. Maar de gemeente was bij 't einde des jaars '86 verkwikt met de zuivere bediening des Woords, had kennis gemaakt met een trouwen Herder en Leeraar, in wiens hart wel bange vrees was voor de al meer dreigende synodalen, maar ook vreeze des Heeren. Bij de verkiezing van Kerkvoogden was door invloed van enkele moderne lidmaten het Bestuur veranderd van orthodox naar vrijzinnig. En een rechtzinnige Kerkeraad met een vrijzinnige Kerkvoogdij, Ds. Fernhout had zulks ook in Buitenpost al ondervonden, gaf ook weer moeilijkheden. In de Kerkeraad kwam verandering doordat ouderling R. S. Zijlstra (aftr.) vervangen werd door Hedzer Melles Veenhuizen, nadat Jan Hinnes Schriemer staande de vergadering daarvoor bedankt had. Diaken K. R. Dijksterhuis werd weer herkozen. De benoemden werden door den praeses toegewenscht het ambt in Gods kracht en tot Zijn eer te vervullen. Met dank aan den Heere, den Koning der Kerk, werd deze laatste lidmatenvergadering op 21 December 1886 door den voorzitter van den Kerkeraad gesloten. Uit de rekening bleek dat het jaarlijks tractement uit 's Rijks kas was f 650,— en vergoeding Kerkvoogdij f 850,—, samen f 1500,—, benevens vrije woning en vrijdom van de drie eerste grondslagen personeele belasting. De begrooting was een inkomste uit kerkegoederen en graven f 1577,75, zitplaatsen en diversen f 162,20, samen f 1719,95, en de uitgaven: tractement f 850,—, onderhoud kerk en tuin f 335,—, voorzinger en koster f 100,—, organist f 100,—, diversen f 420,—, samen f 1805,—, zoodat er ook toen, evenals in onze dagen, wel eens een tekort was. Hoeveel de gemeente zelf bijdroeg of kon bijdragen, is niet bekend. HET CONFLICT TE KOLLUM. In normalen toestand brengt een kerkverband o.a. mede, dat de leden eener plaatselijke kerk, bij verhuizing, attestatie ontvangen omtrent leer en leven en dat zulke attestatie volkomen voldoende is om hen ook door andere kerken als haar leden te doen aannemen; uit eigen beweging zijn de kerken overeengekomen, elkanders getuigenis te erkennen. Samen in verband getreden op den grondslag van éénzelfde belijdenis, zijn ze ook juist daardoor geroepen tot wederkeerig vertrouwen. Maar indien nu de grond van dat vertrouwen, door afwijking van de belijdenis, geschokt wordt, of indien die grond zelfs gansche lijk wegvalt, wat dan? Dan moet er gekozen worden tusschen vorm en wezen; en dan moet een getrouwe kerkeraad, niet het eerste, maar het laatste in eere houden. Dan moet zulk een kerkeraad eigen verantwoordelijkheid beseffen, uit eigen oogen gaan zien en desgevorderd aan de attestatie alle waarde ontzeggen. Welnu, in Mei 1883 had de kerkeraad van Kollum reeds een besluit genomen om in twijfelachtige gevallen naar dit kerkrecht te handelen. Ongetwijfeld is de kerkeraad goed op de hoogte geweest met de rede, gehouden bij het overdragen van het Rectoraat der Vrije Universiteit den 20sten October 1882 door Prof. Dr. F. L. Rutgers, den kerkrecht-kenner bij uitnemendheid. Deze kerkhistoricus had geconstateerd dat: „In den bloeitijd der orthodoxie was de vrijheid het grootste, en naarmate de kerk in naam liberaal werd, kwam er des te grooter dwang." En zoo zou het ook met Kollum's kerk gebeuren. Ds. van Kasteel, Kollum's Dienaar des Woords, heeft schrijver dezes in zijn laatste woonplaats te Ermelo, medegedeeld dat in de 80er jaren het zoo eenzaam was voor de Calvinistische intellectueelen. Een burgemeester, een notaris en arts, wie men ook ontmoette, ze waren allen liberaal. Dezen waren onder het Synodaal Bestuur ook in de kerk ingedrongen en de Burgemeester van Kollum, wiens dochter met een attestatie uit een andere gemeente bij de kerkeraad van Kollum kwam, met verzoek tot inschrijving in het lidmatenboek der Ned. Herv. Kerk aldaar en op grond van het kerkeraadsbesluit de vraag voorgelegd werd of ze van harte instemde met de 12 Art. als hoofdsom van wat een Christen noodig is te gelooven, is de man geweest die bij de Hoogere Kerkbesturen een uitspraak heeft uitgelokt, wie nu gelijk zou hebben: óf de kerk van Kollum óf de Hoogere Besturen. Het Provinciaal Kerkbestuur stelde Kollum's kerkeraad in het ongelijk en daarmee was het conflict in Kollum een feit geworden. De Ambtsdrager van den Haagschen koning wilde zich ook de rechten des Hemelschen Konings toeëigenen, hoewel hij daarvan geen Ambtsdrager was. In tegenstelling met sommige Burgemeesters dient gezegd te worden dat Burgemeester Witteveen hoegenaamd geen geweld heeft gebruikt maar legaal is gebleven. Het was echter precies zooals de heeren — die van kerkrecht weinig afwisten — gelegen kwam. In Tzum was de Classis Franeker van plan Ds. Fernhout te schorsen. Maar de verstandige notaris aldaar voorkwam dit door het Classicaal Bestuur vroegtijdig te adviseeren: Doe het niet, anders gaat het grootste deel van Tzum's kerk met haar Herder en Leeraar mee. Wacht liever rustig af, want een concientieus man als Ds. Fernhout raakt ge vanzelf kwijt. En zoo was het. In Tzum is toen het conflict met de Synode voorkomen, anders was daar precies gebeurd met Ds. Fernhout, wat nu te Kollum met Ds. van Kasteel en straks ook met Ds. Maan te Augustinusga zou gebeuren: schorsing en afzetting. Het Kerkbestuur der Synodalen zette door, maar te Kollum waren kerkeraad en dominee eensgezind en handhaafden haar genomen kerkeraadsbesluit, daarbij voor eigen verantwoordelijkheid nemende de taak, ten opzichte van opzicht en tucht hun van Godswege opgelegd. Dat was ook verreweg het beste. Dat getuigt thans ook Kollum's Kerk. Al moesten ook de goederen worden losgelaten. Vanaf de reformatie heeft de gemeente het vruchtgebruik der kerkelijke goederen moeten missen, omdat de Nederlandsche rechter de rechtsbevoegdheid der plaatselijke kerk niet kon erkennen in elk geval niet zag vanwege het reglement van 1816. Dit is onrecht. Het heeft echter de getrouwen in Kollum's Kerk nooit aan iets ontbroken. Maar het conflict met de Synodalen, in Kollum begonnen, moest nu wel noodwendig aanleiding worden tot „erkennen" of „niet erkennen" van de straks te Kollum gekozen nieuwe kerkeraad. Veel zou afhangen van de Ringpredikanten die voor het eerst dienst moesten doen. :-: DE STRIJD :-: IN DEN „RING KOLLUM". Met het begin van het nieuwe jaar 1887 werd de strijd naar buiten heviger. Het gerommel van den Kerkdijken strijd kwam nader. Ds. van Kasteel van Kollum had het Herv. kerkgebouw moeten verlaten en de ring-predikanten werden gelast voor het overblijfsel — meestal heel- en half modernen — te preeken. En, was dit nu nog een Evangelisatie-samenkomst geweest, dan was het Ambtelijke niet in gedrang gekomen, maar te Kollum moest tegen een wettigen Kerkeraad worden opgetreden. En dit nu kon onmogelijk. Mr. Dr. Willem van den Bergh adviseerde (Ds. van Kasteel en de andere Broeders), om in geen geval, dan in tegenwoordigheid van den wettigen Kerkeraad, op te treden. Dezen zou men dan ook in het Ambtelijke de hand kunnen geven, welks diakenen ook zouden moeten collecteeren en de ouderlingen in hun bank zitten. Eerst echter nog eens geprobeerd de Kerk van Augustinusga buiten den Kerkdijken strijd te houden. 30 Januari 1887 was op de Ringvergadering te Buitenpost, door den praetor der ring Ds. Politiek te Oudwoude, geweigerd een voorstel van eenige ringbroeders in behandeling te nemen, om geen vacature-beurten in Kollum te vervullen. In verband daarmede nemen dan ook, bij schrijven van 9 Februari d.a.v. de predikanten J. Hoekstra te Burum, W. Maan te Augustinusga en W. H. Snethlage te Surhuizum, emeritaat als leden van den ring. „Waarom", zoo schrijven deze broeders aan den praetor Ds. Politiek te Oudwoude, waarom niet op de ringvergadering geholpen? Art. 23 van het reglement liet zulks toe. Ten slotte laten deze ringpredikanten den praetor tevens weten dat door waarneming van werkzaamheden te Kollum de orde in eigen gemeente zal worden verstoord en het dus beter is zich tijdelijk te onttrekken. Tien dagen later liet Ds. F. B. Nusselder te Kooten, Scriba van den ring, de heeren weten dat: a. Emeritaatneming' nevens art. 19 van het Ring-reglement niet kan, wel kan dit worden aangevraagd; b. Dat besloten was dit niet te verleenen; c. Strafbedreiging, indien men de voorgeschreven opdracht niet nakwam. Ds. Maan schreef nog dienzelfden dag naar de Kerkvoogden te Kollum, dat ze voor hem althans het kerkgebouw niet behoefden te ontsluiten, blijkbaar in de meening dat hij reeds de e.k. Zondag 27 Febr. de ringbeurt moest vervullen. Later bleek echter dat de praetor van de ring, om moeilijkheden te voorkomen, zelve op 20 Febr. naar Kollum was gegaan, dat door eenige verschuiving Ds. Hoekstra van Burum op 27 Februari was aangeschreven en dat Ds. Maan dientengevolge een week later, dus 6 Maart, in Kollum moest preeken. Woensdag hebben de drie bezwaarden voornoemd nog een schrijven aan het Classicaal bestuur gericht, om het Ringbesluit (een besluit was het eigenlijk niet, want men had geen vergadering gehouden, alleen een rondschrijven gericht aan de ringpredikanten) buiten werking te stellen. Maar het ging de Hoogere Besturen blijkbaar best naar den zin. Althans, nu de orthodoxe leden van het Classisbestuur voor het meerendeel geweigerd hadden de trouwe Ambtsbroeders lastig te vallen, maar niettemin door het Provinciaal Kerkbestuur achtervolgd werden en dientengevolge wel moesten bedanken, traden nu de secundusleden in de plaats en schreef de secundus van de scriba Ds. Prins (modern) namens het moderamen van het Classisbestuur reeds op 25 Februari aan' Ds. J. Hoekstra te Burum, een der bezwaarden die 27 Februari naar Kollum moest en dus het eerst op de proef gesteld zou worden, dat het Classisbestuur zoo spoedig mogelijk zou vergaderen, waar dan een beslissing kon genomen worden, maar dat het moderamen ernstig waarschuwde tegen ingebreke te blijven omtrent de Ringopdracht en dat bij niet vervulling zeker de gevolgen der nalatigheid en plichtsverzuim door hem later zou worden betreurd. Welnu, Ds. W. Maan die voor dit voorloopig schrijven niet uit den weg ging, heeft na 50 jaar dit verzuim nog niet betreurd. Maar Ds. Hoekstra ging er voor uit den weg en 27 Februari zien we hem als een met handen en voeten door de Synode gebondene te Kollum. Preeken mocht hij, ja, maar de Koning der Kerk werd niet geëerd en wettigheid en gehoorzaamheid waren ten eenenmale zoek. REFORMATIE IS GEEN REVOLUTIE. Door Classisbestuur van Dokkum wel gedwongen tot verbreking met het verband der kerken. De Gereformeerde Kerken kennen: a. de Classicale vergaderingen; b. de Particuliere Synodes, nl. de meerdere vergaderingen van een provinciaal (of gedeeltelijk provinciaal) ressort; en c. de Generale Synode, die gevormd wordt door de afgevaardigden der particuliere synodes, weifee uit de deputaten der classis zijn samengesteld. Wat deze meerdere vergaderingen beslissen is niet een advies, dat elke plaatselijke Kerk ook naast zich neer kan leggen, maar waaraan, indien het niet in strijd is met Gods Woord, gehoorzaamd moet worden. De Kerken verklaren dan ook in hun credentiebrieven de besluiten der meerdere vergaderingen bindend. Appèl is mogelijk, maar na de laatste beslissing moet alle verzet uit zijn. Het Classisbestuur van Dokkum was echter een onschriftuurlijk instituut, afwijkende van de in Handelingen 15 aangegeven lijn. Omstreeks 1880 waren alle leden van dit bestuur liberaal of modern, althans anti-confessioneel. De Orthodoxen meenden, dat, had men eenmaal het classicaal bestuur omgezet, alles in orde zou komen. Men zag nog niet in, dat het systeem niet deugde, dat het kwaad niet school in de personen alleen, maar vooral in de organisatie. Door feilen strijd waren na eenige jaren de Vrijzinnigen uit het Classicaal bestuur van Dokkum verdwenen. Van rechts juichte men, maar — te vroeg. Want, wilde men zitting houden in de Besturen, dan moest men buigen voor de reglementen en zelf meé Gods Woord ter zijde schuiven, men moest b.v. aan naar elders vertrekkende predikanten een getuigenis meegeven, dat zij onberispelijk waren in leer en leven. De reglementen gaven de Hoogere Besturen macht tot leervrijheid, of - beter gezegd - leer-losbandigheid. Het wettige kind door den indringer in een hoek gezet, 't Mocht zich stil houden. Het tegenwoordig geslacht, geboren en opgevoed in de Gereformeerde Kerk, kan zich moeilijk indenken, met welke groote moeilijkheden onze vaderen toen te worstelen hadden. Maar onbegrijpelijk is ook, hoe zoovele Hervormde Christenen thans nog wegsterven, zonder zich ook maar een oogenblik aangegord te hebben om voor de eer van hun Koning, als Regeerder Zijner Kerk, op te komen, en zoo weinig begrip hebben gehad, van wat tot een goede kerkregeling behoort. Bij de komst van Ds. Maan te Augustinusga, was het Classisbestuur van Dokkum orthodox. Maar het Provinciaal Bestuur deed volgens „reglement" en het Classisbestuur was genoodzaakt hen te gehoorzamen. Om gehoorzame Ambtsbroeders in tuchtrechtzaken te hinderen, durfden de meesten niet aan — en zoo verdween bijna het geheele Classisbestuur van Dokkum. Maar, het Provinciaal Bestuur deed weer volgens „reglement", hoewel het te betwijfelen is, of de nieuw gekozen bestuurders „wettig" zijn gekozen; althans Ds. Rijnenberg en Ds. Zoete bedankten. Maar de Modernen, waaronder Burgemeester De Vries van Dokkum en de gemeente-ontvanger Kornelis Jansma van Metslawier, namen zitting. Bovendien waren voor de Orthodoxen als secundi benoemd De Visser en Ds. Prins (modern) en kon het Classisbestuur beginnen de maatregelen te nemen, die in de eene plaats meer, in de andere plaats minder, aanleiding zijn geworden tot breking met het bestaande Kerkverband. Voor de kerk van Augustinusga was de eisch dat de predikant der gemeente tegen zijn Ambtsbroeder Ds. van Kasteel moest optreden. In de Ned. Herv. Kerk bestaan „ringen" uit de dienstdoende predikanten der ring-gemeenten, die uit hun midden een praetor, vice-praetor, scriba en questor benoemen en o. m. de vacature-beurten regelen. Volgens Gereformeerd beginsel zijn zulke samenkomsten van predikanten slechts particuliere conferenties en geen kerkelijke vergaderingen. Het Classisbestuur van Dokkum echter gelastte Ds. W. Maan in Ambtelijken dienst naar Kollum te gaan. Daardoor kwam nu echter zijn gansche positie op het spel te staan. Maar hij heeft getoond een held des geloofs te zijn. Er werd Kerkeraadsvergadering gehouden 5 Maart 1887. En de kerkeraad besloot met algemeene stemmen de banden met de Synodale organisatie te verbreken en de Kerkenordening van 1619 weder te aanvaarden. 't Was een historische ure Bij het naar huis gaan zullen ze ook gedacht hebben aan het oude kerkgebouw, hun Kerk, waar eeuw na eeuw hun kinderen samenkwamen. Zouden zij verdreven worden . . . . ? Maar, ze konden niet anders — alles opgeven willen, ze, als God het vraagt Getrouw zijn. Zie hiernaast het Kerkeraadsbesluit: KERKERAADSBESLUIT van 5 Maart 1887. De Kerkeraad der Hervormde Gemeente te Augustinusga, heden den 5den Maart 1887 wettig vergaderd, overwegende dat de Synodale organisatie die in 1816 aan de Nederlandsche Gereformeerde Kerken is opgelegd, gebleken is onbestaanbaar te zijn, met de erkenning van Jezus Christus als haar Hoofd en haar Koning en door haar inwonend beginsel er met onweerstaanbare kracht toe drijft, dat voor de vergadering der geloovigen met haar zaad, gelijk de Kerke Christi zijn moet, in de plaats komt een gansch wilde vermenging; dat 't gezag. van Gods Woord vervangen wordt door de willekeur en autoriteit van menschelijke inzettingen en — dat het Koninklijk Regiment van den Zone Gods wordt teruggedrongen door een hiermede onbestaanbare bestuurstirannie; besluit onder biddend opzien tot den Heere: le. Krachtens hetzelfde recht, waarmede in de 16e eeuw de Pauselijke hiërarchie alhier werd afgeworpen en de Kerkeraad in 1816 geacht werd de Synodale organisatie van 1816 te aanvaarden, thans de Synodale hiërarchie af te werpen; 2e. Diensvolgens van de geheele gemeente van Augustinusga aan de Kerkorde, ingevoerd bij K. B. van 7 Januari 1816 van dit oogenblik af, alle kracht en geldigheid te ontzeggen en mitsdien ook alle daarop gegronde bepalingen en besluiten te vervallen en van nu af kracht en geldigheid te verleenen aan de Dordsche Kerken-ordening 1618/'19, die door gemeen accoord der Kerken te Dordrecht was vastgesteld, behoudens zulke wijzingen, als door den veranderden staatkundigen toestand vanzelf ontstaan zijn; 3e. Van dit besluit onverwijld kennis te geven aan Z. M. den Koning ter voldoening aan art. 1 der wet van 10 Sept. 1853 Staatsblad no. 102; 4e. Van deze kennisgeving afschrift te zenden, met begeleidend schrijven aan den Burgemeester; 5e. gelijk bericht te zenden aan de Kerkeraden der Kerken te Kootwijk, Voorthuizen, Reitsum, Kollum, Leiderdorp, Anjum, Gerkesklooster, Amsterdam, Rotterdam, Klundert, Hijlaard, Bunschoten, Wons, Garijp, Heeg, Dieren, Oude Wetering, Wetsinge Sauwerd, Zuidwolde (Gr.), Barendrecht, Leimuiden, Zwartsluis, Aarlanderveen, Zevenhoven, Zuidland, Bennekom, Aalten, Lemmer, Buitenpost, Randwijk, Hemenoord, Nw. Vennep, Oudewater, Maassluis, Nijkerk (Veluwe); 6e. bericht hiervan te zenden aan H.H. Kerkvoogden opdat de dienst geregeld blijve doorgaan. En dit alles den Heere God biddende, dat Hij Zijne Kerk genadig zij en het werk der reformatie wil doen gelukken. Aldus gedaan in onze vergadering van heden den 5en Maart 1887. De Kerkeraad voornoemd: W. MAAN, praeses. J. VEENHUIZEN, ouderling. HEDZER VEENHUIZEN, ouderling. C. W. FOLKERSMA, diaken. Had men met dit besiuit een nieuwe Kerk gesticht? Was men uit de Kerk geloopen, zooals nu nog wel door vele Synodalen wordt beweerd? Wel neen! Alles was gelijk gebleven. Te Augustinusga is geen gemeentevergadering gehouden. De Kerkeraad, de wettige ambtsdragers, door wien het Christus behaagt Zijn Kerk te regeeren, hadden niets anders gedaan dan verklaard, dat zij voortaan alleen Christus wilden gehoorzamen en terzijde stellen alle menschelijke instellingen, reglementen en bepalingen, die in strijd waren met Gods Woord; die onwettig waren opgelegd en die niet mochten worden geduld. Bij schrijven van 31 Maart 1887 zijn aan de gemeente de gronden bekend gemaakt waarop het besluit rustte, waarin o.m. ook belijdenis van schuld is gedaan over het feit dat men niet eerder met dit besluit was gekomen. De reformatie der Kerk te Augustinusga berustte op schriftuurlijke gronden. Zie voor nadere toelichting van genoemd besluit hiernaast. Aan de leden der Ned. Herv. (Gereformeerde) Kerk te Augustinusga. Genade, barmhartigheid, vrede, zij U van God den Vader, in Christus Jezus, onzen Heere, door den Heiligen Geest. Gelijk U bekend is, werd door den Kerkeraad op 5 Maart 1.1. besloten in de regeering der Kerk tot Gods Woord terug te keeren door in plaats van de Synodale Reglementen, de Kerkenorde van 1618/19 te gaan volgen. Gedoopten in den naam des Drieëenigen Gods! gij zijt tot gehoorzaamheid aan Hem geroepen, krachtens het Verbond der Synode (zie het Form. van den Kinderdoop). In dubbele mate rust die verplichting op Uwe Opzieners, die bij de bevestiging van het Ambt voor Christus en Zijne gemeente alhier hebben gezworen: alle leeringen te verwerpen, die tegen het eenige Woord van God strijden en volgens dit Woord in de regeering der Kerk het Ambt, naar vermogen, getrouw te bedienen (Form. bev. D. d. W., Ouderl., Diakenen). Het is den Kerkeraad een innige smart en oorzaak van diepe verootmoediging dat hij niet eerder zijne roeping inzag om overeenkomstig die belofte te handelen. Ja, wij moeten het met schaamte voor God en menschen belijden, dat wij wel naar Zijn Woord wilden leeren, maar niet naar dien regel Christus Kerk regeeren. Ach! wij hebben toegelaten, dat Christus, het Hoofd der Gemeente (Ef. 5 : 23) verloochend werd in de regeering der kerk. Het algemeen Reglement van de Ned. Herv. Kerk schrijft voor: „Bij de Synode berust de hoogste wetgevende, rechtsprekende en besturende macht" en bij Jesaja 33 : 22 daarentegen lezen we: „De Heere is onze Rechter, de Heere is onze Wetgever, de Heere is onze Koning". Kerkelijke besturen, die naar Gods Woord geen reden van bestaan hebben, vragen nier.- „Wat wil de Heere?" maar: „wat zeggen de reglementen?" Zijn ze niet den Farizeën gelijk tot wien de Heere Jezus zeide (Mark. 7 : 9) Gij doet zeker Gods gebod wel teniet opdat gij Uwe inzettingen zoudt onderhouden?" De bondszegelen: de H. Doop en het H. Avondmaal worden ontheiligd. Al verklaart een vader, de tweede vraag van het Doopsformulier niet bevestigend te zullen beantwoorden, hij kan toch den doop voor zijn kind eischen, of een schriftelijk bewijs van zedelijk gedrag, waardoor de doop in een andere gemeente kan geschieden. In zulk een geval moet toch de inschrijving in het doopboek der eigen gemeente plaats hebben. Het H. Avondmaal kan niet naar de instelling van Christus zuiver worden gevierd, dewijl een Kerkeraad niet van de lidmaten mag eischen, instemming met de 12 Art. of het geschiedkundig geloof omtrent Christus, welke overgeleverd is om onze zonden en opgewekt om onze rechtvaardigmaking (Rom. 4 : 25) getuige het gebeurde te Kollum, Amsterdam en andere plaatsen. Ook Uwe eigen Herder en Leeraar heeft den gewetensdwang van de Kerkelijke besturen leeren kennen. Door het Class. Bestuur van Dokkum werd hij met Kerkelijke straf bedreigd, indien hij niet in de zoogenaamde vacante gemeente Kollum Ambtelijk het Woord ging prediken. Dat was hem niet mogelijk, dat kon hij, na ernstig gebed en onderzoek van Gods Woord niet anders beschouwen als zonde tegen God den Heere en heulen met de vijanden der waarheid. Hier moest gekozen worden tusschen het gehoorzamen aan God of menschen. Uw Kerkeraad achtte daarom nu het tijdstip gekomen, om de in 1816 onwettig opgelegde organisatie, met de daaruit voortvloeiende Synodale Reglementen, af te schaffen, als in strijd met Gods Heilig Woord. Krachtens die organisatie (verbinding) welke liever desorganisatie (ontbinding) moest heeten, kan de Kerkelijke tucht naar Gods Woord ook hier niet uitgeoefend worden. In de Gereformeerde Kerk moeten de beide sleutelen des Koninkrijks gebruikt kunnen worden (Zondag 31). Daarentegen wordt door de Synodale Kerkbesturen de uitoefening der tucht misbruikt ter vervolging, schorsing en afzetting van hen, die begeeren Christus naar de H. Schriften in de regeering der Kerk te dienen, terwijl moderne en andere leeraars, die de voornaamste hoofdstukken der waarheid verwerpen, ongemoeid gelaten worden, ja zelfs in de Synode zitten. „Wie den goddelooze rechtvaardigt en den rechtvaardige verdoemt, zijn den Heere een gruwel, ja die beiden" (Spreuken 17 : 15). Ziedaar de beteekenis, oorzaak en aanleiding van genoemd Kerkeraadsbesluit. Duidelijk blijkt dat dit: nier is breken van geoorloofde belofte, maar integendeel een zwakke poging om overeenkomstig onzen Ambtseed door des Heeren genade te handelen; niet is willekeur of eigen gezag, maar juist erkenning van het gezag des Heeren Jezus Christus, als eenig Hoofd der Gemeente om daarbij ook gaarne naar elke stem te luisteren die op grond van Gods Woord ons eenig feil in belijden of regeeren zou aanwijzen; niet is breking van elk Kerkverband, maar juist aanvaarding van het Gereformeerde, gezond Kerkverband, hetwelk wij ruim 70 jaren misten, en nu, door vereeniging met andere, vrijgemaakte Kerken, herstellen; niet is afscheiding van de plaatselijke Kerk, maar een begin van herstelling der innerlijk gescheurde Kerk op den grondslag van Gods getuigenis; niet is opstand, oproer of omwenteling (revolutie), maar juist een niet langer meedoen aan den ontzettenden opstand, waaraan ook wij jaren lang ons hebben schuldig gemaakt tegen onzen Heere Jezus Christus, als den Koning der Kerk; nier is Kerkroof, maar omgekeerd de belijdenis, dat wij tot nu toe wederrechtelijk onze plaats als opzieners in de Kerk innamen, zoodat juist nu eerst de Kerkvoogden, indien zij recht zagen, vrijmoedigheid zouden hebben om tractement en kerkgebouw enz. voor Kerkeraad en Leeraar beschikbaar te stellen. Wij vertrouwen, dat U dit alles duidelijk zal zijn, dat ons kerkeraadsbesluit is overeenkomstig Gods onfeilbaar Woord, wat er ook buiten dat Woord ons op louter menschelijke gronden tegen ingebracht wordt. Gemeente van Augustinusga, voor zoover gij nog voor God en Zijn Woord beeft, laat U niet verleiden om door menschenvrees en andere zondige drijfveeren de hervorming (reformatie) der ook door onze en onzer vaderen schuld, misvormde Kerk, tegen te werken. Help ons haar uit het slijk op te beuren. Niets liever wenschen wij dan reformatie in huis en hart door middel der kerk. Bewerke de Heere Heere daartoe zelf onze harten door Zijnen Heiligen Geest om Christus wil. De Kerkeraad der N. H. (Geref.) Kerk te Augustinusga, W. MAAN, Pred. J. M. VEENHUIZEN, Ouderl. C. W. FOLKERSMA, Diaken. Augustinusga, 31 Maart 1887. LAATSTE BEDIENING IN 'T OUDE GEBOUW. (Doleantiepreek). Ifllll Zondag 6 Maart 1887 is het besluit van den kerkeraad in de gewone voormiddagdienst aan de gemeente bekend gemaakt. Ds. Maan had als tekst Judas vers 3b: „Strijdt voor het geloof, dat eenmaal den heiligen is overgeleverd". De Dienaar des Woords verklaarde de zin en de beteekenis van dien geloofsstrijd. „Welk geloof wordt hier bedoeld?" Nief het zaligmakende, want dat kan niet overgeleverd worden. Het geloof hier bedoeld is klaarblijkelijk: de geloofsinhoud, de leer des geloofs, de belijdenis. In denzelfden zin als in Hand. 6:7: „Een groote schare werd den geloove gehoorzaam" en in Gal. 1 : 22 en 23 waar sprake is van geloofsverkondiging, terwijl in 1 Tim. 4 : 1 sprake is van geloofsa/i;a/, Waar de Heere niet laat varen de werken Zijner handen moer hier dus in den zin van geloofsèe/i/denis gedacht worden. Dit geloof is overgeleverd aan degenen die de leer der waarheid van harte omhelzen en aannemen en door belijdenis huns geloofs zich openlijk van de god-looze wereld afzonderen en inwendig door de wederbarende genade des Heiligen Geestes geheiligd zijn. Aan deze zichtbare kerk op aarde is de leer des geloofs overgegeven. De Apostelen en Profeten hebben deze leer onmiddellijk van God ontvangen en daarna voor eens en altijd aan de geloovigen overgegeven. Trouweloos zou het zijn dit ons te laten ontfutselen. Opzieners moeten vrij mogen handelen door toepassing der kerkelijke tucht naar den eisch van Gods Woord. Vrij spreken doet alleen denken aan iemand die in moordenaarshanden gevallen is en het verwijt hoort: „gij moogt vrij spreken, ook u vrij beklagen, allerlei redenen aanbrengen tegen U aangedaan onrecht, maar wij voeren u aan handen en voeten gebonden met ons!" En, loochent in het Hervormd Genootschap een prediker de Godheid des Heeren Jezus en de verzoening door Zijn bloed, dan kan een opziener, die onder de Synode staat, daar iets op grond van Gods Woord tegen zeggen, doch de prediker behoeft zich daarvan niets aan te trekken. Hem wordt niet de mond gesnoerd en zijn tractement hem niet ontnomen. En daartegenover: De kerkeraad van Kollum die in Gods kracht ondernam om ontheiliging van 's Heeren Nachtmaal tegen te gaan en aan inkomende belijders instemming met de 12 Art. des geloofs vroeg, is door de overheerschende macht van het kerkbestuur het kerkgebouw uitgezet. Nieuwe kerkeraadsleden zijn op bevel van het Classisbestuur van Dokkum gekozen, maar deze vertegenwoordigen in Kollum niet de gemeente van Jezus Christus. Waar zooiets niet wettelijk fungeert, kan geen Ambtelijk werk verricht worden. Weigering om zulks te doen komt niet door drijving van anderen of is nagelaten uit eigenzinnigheid, maar uit heilighouding van het Ambt van Dienaar des Woords. Geen Evangelisatie-samenkomst riep — indien dit — of ik was bereid, maar als in het Ambt staande Herder en Leeraar te gaan en den zegen uitspreken over het gemengde deel, dat zich van de belijdende gemeente gescheiden heeft, al heeft zij in den ouden vorm het kerkgebouw, ik kan het niet; zou ik ook voor de belijdende gemeente van Augustinusga niet mijn vrijmoedigheid verliezen om, als Gezant van Christus, Woord en Sacrament bedienen? Zoo werd zin en beteekenis van den geloofsstrijd geteekend om daarna bij de wapenen van dien strijd stil te staan. Allereerst het gebed uit de diepte, dat wil God hooren. Meen niet dat het gemakkelijk gaat een behoorlijk jaarlijks inkomen en andere voordeden als predikant in de Ned. Herv. Kerk te verliezen, zoo de Heere het eischt. Daartoe komt het niet zonder gebedsstrijd, maar de vaderen streden 80 jaar lang voor vrijheid van Godsdienst, vrijheid van geweten, vrijheid van volksbestaan. Daarvoor moesten zij soms uit hun land vluchten, hun goed opofferen — ja duizenden zelfs hun bloed! Dat eerste en laatste wordt nog niet eens geëischt van ons, die gelooven in dezen strijd met den Heere te gaan. Het geroep des tegenstanders zal ook nu wel zijn: Wat zullen deze amechtigen? maar het biddend geloof spreekt met het woord van Nehemia: „Die daaraan willen medewerken dienen te hebben een onberispelijken wandel als wapen in den strijd". De leer van vrije genade maakt geen zorgelooze menschen. Voorts, „alle ziel zij de machten over haar gesteld onderworpen, want er is geen macht dan van God". Dit geldt voor ons als Staatsburgers. Als leden eener Geref. Kerk kennen wij geen overheid en durven wij op grond van Gods Woord gebruik maken van het recht tot handhaving en verdediging van de door ons op dit geloof verkregen rechten. Wij zijn het ten duurste aan onze medemenschen, onze kinderen en nageslacht verplicht. God de Heere heeft na veel strijd voor ruim drie eeuwen hier Zijn Kerk geplant en de staat heeft zijn ontstaan te danken aan den geloofsstrijd onzer vaderen. Ten slotte Gereformeerd te heeten en niet gezuiverd van zonden te zijn en gewasschen in het alreinigend bloed van onzen Heere Jezus Christus is niet genoeg voor de eeuwigheid. Met doode rechtzinnigheid zult gij evenzeer ter helle varen als met het schrikkelijkste modernisme. Niemand kan in den strijd hinken op twee gedachten. Hoe beklaag ik die leeraars en die leden welke willen blijven dobberen, de koers moet gericht in het spoor ons door den Heere gewezen! Christus Koning der Kerk. Dan na strijd — vrede. Door wettigheid en gehoorzaamheid — uit vrije genade alleen. De gemeente was nu met het besluit des kerkeraads bekend gemaakt en dringend werd verzocht bezwaren op grond van Gods Woord daartegen spoedig schriftelijk en onderteekend in te dienen. Geen enkel bezwaar kwam echter in. De laatste prediking van Ds. Maan in het Hervormde kerkgebouw was over het lijden van Christus in Gethsémané. Toen bleek alreeds dat vooral de notabele gemeenteleden niet de kerkeraad zouden volgen en hoewel de eerste dagen der week betrekkelijk rustig voorbij gingen, brak — voor het einde er was — de storm los. Voor we nu verder het verloop der Reformatie der kerk te Augustinusga en straks ook te Surhuizum (11 April 1887) beschouwen, welke kerk spoedig daarna de eerediensten samen hebben gehouden, willen we in 't kort nagaan of 't besluit van Augustinusga op 5 Maart 1887 wettig en gehoorzaam is geweest van historisch standpunt bezien. DE RECHTSBEVOEGDHEID DER PLAATSELIJKE KERK. Reeds in de eerste eeuwen onzer jaartelling maakten de Christelijke Kerken op zichzelf staande rechtspersonen uit. Tijdens de Reformatie bestonden de Kerken uit afzonderlijke, van elkander onafhankelijke groepen. Die der Westersche Kerken waren verbonden door erkenning van de pauselijke hiërarchie, mede door de wereldlijke overheid tot stand gekomen. Bij verwerping dezer hiërarchie, traden de Kerken in een ander verband. In ons land is tijdens vervolging der Kerken, zonder medewerking der overheid, alleen gedreven door goddelijk recht, een verband aanvaard, overeenkomstig de Heilige Schrift, dat zijn zuivere uitdrukking gevonden heeft in de Kerkenordening, gelijk die door opeenvolgende nationale Synoden is samengesteld en gewijzigd. In dat verband is de kerkeraad een college, dat, samengesteld: uit predikant, ouderlingen en diakenen, de gemeente vertegenwoordigt. Hoewel deze ambtsdragers gekozen worden door menschen, is naar de Gereformeerde belijdenis hun ambt zelf van Goddelijke inzetting. Daardoor van nature geheel verschillend van het bestuur van een vereeniging, dat nooit anders vertegenwoordigt dan de wil der leden. Een ambtsdrager kan verplicht zijn zich te plaatsen tegenover al de leden der gemeente. Elke kerk is, als instituut, een volkomen geheel en van alle andere Kerken onafhankelijk. Naar den eisch der Heilige Schrift onderhouden de Kerken verband en komen in classis en synoden bijeen. De omvang van dit verband is in beginsel universeel. De aard is, uit juridisch oogpunt beschouwd, contractueel. Gods Woord, waaronder verstaan wordt de Heilige Schrift, is de eenige wet. Wie deze willens en wetens ter zijde stelt, is de facto vervallen van zijn ambt en in dat geval is kerkelijk verband niet meer geoorloofd. Indien een kerkeraad zich aan het gezag van Gods Woord niet onderwerpt, zijn de leden verplicht zich tegenover haar te stellen. Dit kan onttrekking aan het Kerkverband tengevolge hebben, op normale en logisch-juridische gronden. Dit kerkrecht ontstond en gold onafhankelijk van elke overheidsbemoeiing. Overheidsbemoeiing is gedurende de Republiek alleen voortgevloeid uit de erkenning van de Gereformeerde Kerken als publieke Kerken en om te zorgen dat de kerkelijke goederen niet aan hunne bestemming onttrokken worden. De overheid heeft het zelfstandig bestaansrecht der plaatselijke kerken erkend en gehandhaafd de rechten, die deze kerken, toen zij nog onder de pauselijke hiërarchie stonden, bezaten. De overheid was verplicht, om wanneer er verschil van gevoelen was, wie zich al of niet aan de belijdenis hield, zich te houden aan de uitspraken der meerdere vergaderingen, hoewel zij meermalen het tegendeel heeft gedaan. Een kerkenordening door de kerken zelve goedgekeurd, kon door de overheid als rechtsgeldig worden beschouwd. De bepalingen der oude kerkenordening, laatstelijk gewijzigd in 1618/'19 gold dus na 1795 overal en was nog geldig in 1816. De zelfstandigheid onzer Gereformeerde Kerken kan met name in dat tijdperk op geen enkelen goeden grond worden ontkend. Het bestuur der kerk vanaf 1816 was geheel iets nieuws. Zonder medewerking, ja zonder medeweten der kerken tot stand gebracht. Wel geënt op de bestaande, in functie blijvende kerkeraden, maar samenkomen der kerken in classis en synoden werd verboden en van het al of niet voortbestaan der geldende kerkenordening niet gerept. Er kwam een hybridische toestand. Eenerzijds verplichting een bepaalde belijdenis te handhaven» anderzijds de bevoegdheid om een van die belijdenis onafhankelijk bestuur te kiezen. Samensnoering van belijders en bestrijders der Waarheid. De Koning des lands kende zich deze bevoegdheid toe als betaalsheer. Met geen verzet er tegen, hoe aanhoudend en ernstig ook (Afscheiding), werd gerekend. Alleen wanneer men dit .opgelegd bestuur erkent, wordt men nog als lid der Kerk beschouwd, anders niet meer. Het feit, dat dit Bestuur nu gedurende 121 jaren over de kerken heeft uitgeoefend, kan niet worden terzijde gesteld. Doch daaruit volgt geenszins, dat de kerken hare oorspronkelijke, nooit afgestane en onvervreemde rechten zouden hebben prijs gegeven, of dat, wanneer men ten derden male tot Reformatie wilde overgaan, het vermogen daartoe zou ontbreken. Elke Kerk is naar Gereformeerde beginselen verplicht en daarom bevoegd naar de kerken-ordening te leven en de gemeenschap af te breken met hen die zulks weigeren te doen. De kerkeraad oordeelt, gelijk ook in 1887 te Augustinusga gebeurde, onverschillig o/ hij al of niet deel uitmaakt van het sinds 1816 geschapen kerkbestuur, daar de opzieners krachtens de natuur van hun ambt, juist daartoe geroepen zijn. Het zijn ook de kerkeraden die in 1816 de bestuursreglementen hebben aangenomen, althans indien er van aanneming sprake mag zijn. Een kerkverband als geheel bestaat toch uit kerken, niet uit individuën. Wanneer de kerkeraad zelf weigert zijn ambt zoo op te vatten als dit in de Schrift, naar Gereformeerde Belijdenis staat omschreven, hebben de geloovige leden der kerk zelf te beoordeelen wat hun te doen staat. In wettelijken zin echter kan alleen de kerkeraad optreden. Door afgelegde beloften wordt echter niemand ontslagen van de verplichting tot kerkreformatie. Met onttrekking aan het algemeen bestuur, dat van Koningswege over alle kerken gesteld is, heeft niet in rechtskundigen zin tengevolge, dat daardoor de rechtspositie der plaatselijke kerk wordt opgeheven. Een vraag blijft nog altijd: zijn de goederen afzonderlijk aan de kerken toegekend, zij het dan ook met het oog op een bestaand contractueel, in zekere gevallen verbreekbaar verband, dan wel aan de kerken als genootschap-afdeelingen, of aan een kerkgenootschap, staande onder een algemeen bestuur? Ging de rechtspraak uit van het Koninklijk Besluit van 7 Januari 1816, dan moest wel volgen verlies van goederen van degenen die tot de kerkenordening van 1618/'19 wenschten terug te keeren, gelijk dan ook te Augustinusga gebeurd is. Maar, en daar komt het nu op aan, wordt, zooals thans al meer ingezien, dat het besluit van 7 Januari 1816 niet in overeenstemming is geweest met de rechtsbevoegdheid der plaatselijke kerk, dan moet er nu of later revisie plaats hebben in het vonnis over de goederen der kerken uitgesproken. DE STRIJD OM HET OUDE KERKGEBOUW. Het Classicaal Bestuur van Dokkum kwam het eerst de rechtsbevoegdheid der plaatselijke Kerk te Augustinusga betwisten en werden reeds 12 Maart officieel Ds. Maan, de ouderlingen J. Veenhuizen en H. Veenhuizen en diaken C. Folkersma geschorst op grond van Art. 5, 47 en 48 Reglement van Kerkelijk Opzicht en Tucht. Het vernietigde de op 5 Maart 1887 door den Kerkeraad genomen besluiten, daarvan kennis gevende aan de geschorsten, het Provinciaal Kerkbestuur en de Kerkvoogden. De schorsingsbul was onderteekend door A. E. Kingma als praeses en J. A. Prins als scriba. De Kerkvoogden bleven Synodaal en sloten nog voor den Zondag het kerkgebouw en deden dit Zaterdagavond aan Ds. Maan weten, met verzoek dit door te geven aan de geschorsten. Het bevel van sluiting van het kerkgebouw was onderteekend door de Kerkvoogden J. H. Sickler, P. J. Tjoelker en J. A. Hoeksma, welke heeren vooraf nog een circulaire aan de kerkgangers lieten zenden, waarin zij dezen lieten weten dat: a. zonderoverleg met Kerkvoogden was gehandeld; b. dat de leer niet in gevaar was; c. dat men eerst de gemeente had moeten hooren; d. dat de Kerkeraad dwaas genoeg is te meenen alleen de waarheid te hebben en aan Jozef en zijne broederen had moeten denken; e. dat de Godsdienst te heilig is om met teksten te beginnen; f. dat anderen, als Dr. Vos (vroeger te Oostermeer, thans te Amsterdam) en Ds. Malcomesius (vroeger te Kollumerzwaag, thans te Rotterdam) betere opvattingen hadden dan Dr. A. Kuyper en nu gewacht wordt op den rechter. De Gereformeerden protesteerden tegen sluiting van 't kerkgebouw bij monde van de leden J. A. Kloosterman, J. G. v. d. Veen en IJ. Veenhuizen, echter zonder resultaat, en toen kon laat in den avond door de Jongelingsvereeniging nog worden bekend gemaakt dat bediening des Woords zou plaats hebben in de catechisatiekamer bij de pastorie, waartoe de Kerkeraad in laatste instantie moest besluiten. De Synodalen riepen Zondagsmorgens de burgerlijke overheid te hulp, hetwelk ten gevolge had dat een 13-tal politie-agenten het kerkgebouw omsingelden, waarbij de burgemeester, de secretaris en de Kerkvoogden aanwezig waren. De Gereformeerden bleven kalm, en er had bediening des Woords plaats (tekst Matth. 26 : 46, „Staat op, laat ons van hier gaan, ziet hij is nabij die Mij verraadt"). Van 14 tot 19 Maart konden de doleerenden (klagenden) voorloopig een boerenschuur als vergaderplaats inrichten, daartoe welwillend afgestaan door den heer Warmolts en bewoond door Wobbe Bouma. Volgens Art. 7 der Wet op Kerkgenootschappen van 1853 moest hiervoor toestemming verkregen worden van den burgemeester. Z.Ed.achtbare zorgde dat de toestemming er voor den Zondag was. Zaterdag 19 Maart is nog een gecombineerde vergadering gehouden van de gemeente van Augustinusga, waar Gereformeerden en Synodalen samenkwamen, maar deze vergadering is mislukt doordat de President-Kerkvoogd Sickler er niet toe wenschte over te gaan eenig voorstel in behandeling te nemen. Hetgeen in 1816 kunstmatig bijeen gehouden zou worden, maar nooit één is geweest, begon nu weer wezenlijke inhoud te krijgen. Het afzettingsvonnis van de geschorsten, dat moest volgen, kwam reeds 25 Maart af, onderteekend door het Provinciaal Kerkbestuur J. Altingh Prins, president, Dr. M. van Staveren, secretaris. Alleen de ouderling Hedzer Veenhuizen deelde dit vonnis niet. Deze had na bezoek van het Provinciaal bestuur te kennen gegeven zich weer onder de Synodalen te willen stellen. En dan waren de heeren al meer dan tevreden en kon er weer sprake zijn van een ouderling en een diaken, terwijl de tweede consulent Ds. A. de Jong te Surhuisterveen met de gecommitteerden van het Classicaal Bestuur Ds. Politiek te Oudwoude en Ds. Nusselder te Kooten verder deed wat des kerkeraads was. Den lOden Mei bekrachtigde de Synodale Commissie uit de Ned. Herv. Kerk het afzettingsvonnis van de Gereformeerden te Augustinusga en is geteekend door J. K. Koch, president der Synode en L. Overman, secretaris. De Synodalen hebben later ook de processen gewonnen, die de Gereformeerde Kerk hen aandeed inzake de goederen der Kerk. Een bekend jurist schreef in die dagen: „De rechter stapt eenvoudig over alle informaliteiten heen en de klagenden als oproermakers beschouwende, keurt hij alles goed wat de Synodalen doen". Hoe zou het ook anders kunnen, waar de ongeloovigen zelfs geen flauw begrip hebben van een belijdende Kerk? De Bijbel leggen ze op zij om te knielen voor reglementen. Maar God laat het toe en dus moet er in berust worden. DE KERK NU WEER GEREFORMEERD. Zondag 6 Maart 1887 in Ambtelijken dienst vereenigd, kwam de boodschap tot de gemeente van Augustinusga dat de reformatie der Kerk aldaar begonnen was. Het zou nu eerst worden een strijd. De beteekenis van dien strijd voor de reformatie, de wapenen daarbij te gebruiken en het belang van dien strijd voor nu en later, was de gemeente door hun Herder en Leeraar voorgehouden. — Het volharden in dien strijd zou wel het moeilijkst blijken te zijn. Nu wij achter dien strijd staan, kunnen we niet anders dan met groote verbazing en verwondering aanschouwen dat God de Heere der heirscharen dit reformatorische werk heeft gewerkt en in stand gehouden. Eerst de moeilijkheden. Nu de Synodalen letterlijk alles voor zich opeischten, was er niets, in stoffelijk opzicht, van het oude overgebleven. Maar er moesten ook Kerkrechterlijke ordeningen plaats hebben. Allereerst met den diaken Dijksterhuis. Hem moest door den Kerkeraad en is namens dien, bij besluit der vergadering van 18 Maart, de vraag gesteld of hij overeenkomstig de thans Gereformeerde Kerk in zijn ambt wenschte te blijven. Het antwoord daarop was ontkennend en moest er dus wel tot schorsing van deze diaken worden besloten en verder het advies van de Classis (die toen bestond uit de Kerken Gerkesklooster, Buitenpost, Kollum, Reitsum en Anjum) worden ingewonnen. Tot correspondentie met andere Ned. Geref. Kerken werd besloten. Diaken Folkersma zou in de eeredienst voorlezen en voorzingen, terwijl ouderling J. Veenhuizen mede zou collecteeren. Het kosterschap zou gratis gedaan worden. Onder deze omstandigheden vergaderde nu voor het eerst de gemeente van Augustinusga, op- en in anderer eigendom dan die hen door de vaderen waren nagelaten. De burgerlijke overheid liet nu, anders dan in de jaren 1835— 1840, toe, dat er meer dan 19 personen samenkwamen (in de schuur naast het oude kerkgebouw kwamen de eerste Zondag meer dan 200 samen). Zij koos voor de Synodalen, daar deze bij monde van de Kerkvoogden politie-maatregelen vroegen om de goederen der vaderen voor de reformatoren te beschermen. Dit nu was heelemaal niet noodig geweest, le omdat de Gereformeerden geen verstoorders van orde en rust waren, maar dit alleen door een onwettigen in meerderheid modern Classisbestuur verondersteld was, en 2e omdat volgens het Reglement de overheid kon weten dat Kerkvoogden ten allen tijde verplicht waren de gebouwen voor den wettigen Kerkeraad open te stellen. In het Ned. Herv. kerkgebouw kwamen dienzelfden Zondag tegelijkertijd pl.m. 100 protestantschen, meest inwoners uit de gemeente Achtkarspelen, samen, waarbij door Prof. Kruyf uit Groningen een stichtelijk woord gesproken is uit het Woord, maar waar onmogelijk meer van Ambtelijke dienst kon worden gesproken. Kerkrechterlijk maar ook in wettigheid en gehoorzaamheid had die op dat oogenblik plaats intra muros (binnen de muren) van de schuur, eigendom van Warmolts, met toestemming van dien en van den huurder Wobbe Bouma daartoe afgestaan en waarvoor, bij besluit van B. en W., door de gemeentelijke overheid schriftelijk toestemming was verleend. 25 Maart waren er moeilijkheden in den Kerkeraad ten opzichte van ouderling Hedzer Veenhuizen, die door de Synodalen zoodanig was bewerkt dat zijn schorsing weer was opgeheven en die daardoor in dezelfde positie kwam als de nu bij de Gereformeerden geschorste diaken Dijksterhuis. Besloten werd hem te bezoeken, teneinde hem Ambtelijk en in den weg der zachtmoedigheid te waarschuwen — te meer daar dit blijkbaar een persoonlijkheid was die ondergeschikt was aan niet Ambtelijken invloed. Ook hierover moest later, na advies van de andere Kerken ingewonnen te hebben, evenals met diaken Dijksterhuis, de laatste trap van Kerkelijke censuur worden toegepast. Men kwam nu tot zuivere begrenzing. 4 April werd in de Kerkeraadsvergadering besloten met de leden der gemeente de stoffelijke zaken te bespreken en daarbij ook de buurt „Rohel" uit te noodigen. 25 April kwam de Raad der Kerk bijeen en nu bleek bij de voorbereiding tot het Heilig Avondmaal welk zwaar werk de Kerkeraad stond te wachten. Gods Woord gaf de richting aan in Timotheüs 2 : 25 en 26, maar het zal de Ambtsbroeders wel zwaar zijn gevallen. De Kerken van Utrecht, Makkum en Bedum vroegen correspondentie, terwijl die van Hijlaard, Leimuiden en Bedum die van Augustinusga aanvaardden. Daar Ds. Maan naar Wons en Makkum zou gaan preeken, besloot men om broeder Heukels, hoofd der Chr. school te Surhuizum, te laten lezen, hoewel dit het werk der ouderlingen was. STOFFELIJK GERUÏNEERD. In den loop der eeuwen hebben strijders voor de waarheid goederen bijéénvergaderd. Zoo zijn er allerlei kerkelijke en niet-kerkelijke stichtingen en vereenigingen ontstaan. Het is plicht voor de beheerders dier goederen, om ze te bewaren voor de bestemming waarvoor ze gegeven zijn. Moeten nu, bij wijziging van de gezindheid der gebruikers, de goederen in hun bezit blijven, of moeten deze het verband, waarvoor de goederen aanvankelijk bestemd waren, verlaten? Men denke bijv. aan de reformatie der Kerken in de 16e eeuw. Over deze vraag is in vorige eeuwen herhaaldelijk door de politieke machthebbers der wereld beslist. Deze oordeelden over de wijziging der gezindheid zelve en beslisten of deze iets nieuws, dan wel de voortzetting was van de oude, en naar deze uitspraak werden de goederen al of niet toegewezen. Aangaande de goederen der Kerk te Augustinusga lag de beslissing geheel in handen van de rechterlijke macht. Nu waren sinds 1816 door den loop der dingen bijna alle juristen bevooroordeeld geworden. Nooit had men iets anders voor oogen gehad dan een groot genootschap met een centraal geestelijk bestuur en ook tevens over haar heerschende. Vandaar dat velen een losmaking van de banden der Kerk met het genootschap een revolutionaire daad toescheen en het bestaande Kerkverband onverbreekbaar verklaarden, zoodat zij, wier geloofsovertuiging het samenwonen met allen verbiedt, alles moesten verlaten.' Beter ware het geweest dat men de beslissing der wereldlijke macht niet had ingeroepen maar tot een minnelijke deeling was overgegaan. Maar in Augustinusga heeft men den burgerlijken rechter laten beslissen. De Synodalen hebben direct het kerkgebouw voor zich opgeëischt, terwijl de Gereformeerden de pastorie vasthielden, aan wien ook het archief bleef. Voor de Synodalen is gepleit door Mr. Hettinga Tromp te Leeuwarden, terwijl Jhr. Mr. W. H. de Savornin Lohman te Groningen de Gereformeerden bijstond. Voor deze laatsten was de geldkwestie volstrekt geen hoofdzaak. De eere van Koning Jezus in Zijn Kerk was alles. Vandaar dat ze zich geroepen gevoelden ook hun recht, het recht der Gereformeerden, te handhaven. Al spoedig begonnen de rechtsgedingen, want Kerkvoogden weigerden het tractement van den predikant te betalen en dreigden met inhouding van gelden als restitutie verhuiskosten uit Bleskensgraaf naar Augustinusga, dit grondende op 't Reglement, dat toeliet dit te doen, als een predikant binnen twee jaar zijn ambt verliet. Maar de rechtbank gebruikt later het woord „afgezet" en dus was het ambt niet neergelegd. Met dat al bleef Ds. Maan zonder tractement en de Synodalen schenen wel door procedeeren de Gereformeerden te willen uitputten. Dezen hebben echter getoond geen independenten te zijn. De proceskosten werden door de gezamenlijke kerken gedragen. Direct echter, reeds op 28 Maart, waarschuwde de raadsman der Gereformeerden deze om vooral bij het bestaande vooroordeel, niet op den goeden uitslag zich te verlaten, maar liever zich maar in te richten alsof men alles kwijt was. Want de tegenpartij kon niet begrijpen, dat gehandeld was uit gehoorzaamheid. Acht maanden hebben de Gereformeerden in een oude schuur moeten vergaderen en op 18 November 1887 kon een noodkerk in gebruik worden genomen. De strijd om de pastorie heeft echter geduurd tot einde 1888 en is toen bij rechterlijk vonnis aan de Synodalen toegewezen. Deze hebben de Gereformeerden 18 maanden huurverlies laten betalen, met tevens vergoeding van verhuiskosten van Ds. Stegenga, de le predikant der Synodalen. Het eind was tenslotte, dat de Gereformeerden alles hebben moeten achterlaten en bovendien een bedrag van ruim ƒ 500, aan kosten hebben gehad. Ook is men, nu de rechter beslist had, niet in hooger beroep gegaan, maar is ten laatste het archief der kerk vrijwillig overgegeven. DOORGAANDE REFORMATIE. 28 April ontving Ds. Maan een briefje van de Synodalen, w.i. verzocht werd het archief der kerk af te geven. Of daarop ook schriftelijk is geantwoord is niet na te gaan; correspondentie had men alleen aangevraagd en verkregen met de naburige kerk van Gerkesklooster en andere doleerende kerken — maar het archief is gebleven in handen der wettige kerkeraad, totdat einde 1888 de burgerlijke rechter vonnis wees en toen is vrijwillig dit eigendom afgestaan. Overigens behoefde men met de Synodalen niet meer te handelen, daar alles nu verder over de burgerlijke rechter of diens ambtenaren liep. Alleen heeft Ds. Maan zich nog even in verbinding gesteld met den president-kerkvoogd, om te bevorderen dat de armen der gemeente geen gebrek zouden hebben, tengevolge der kerkelijke verwikkelingen. 17 Mei kon, ten huize van Ds. Maan, kerkeraad worden gehouden, waarbij Ds. van Kasteel, consulent van de kerk te Drogeham, de grensregeling wenschte te bespreken, tusschen deze kerken, die 20 juni d.a.v. door de classis geapprobeerd is geworden. Een smeekbede om bouwterrein voor een noodkerk te krijgen bij den grondeigenaar, Lycklama a Nijeholt te 's Gravenhage, die veel landerijen bij het dorp in bezit had, werd koel afgewezen, terwijl een eigendom van mede standers niet geaccepteerd kon worden, wegens minderjarige kinderen. 23 Mei besliste de kerkeraad dat de eischen aan de ouders voor den doop der kinderen ruim moeten zijn, maar, zoo noodig, met doopgetuigen. Bij toelating tot het H. Avondmaal, nauwkeurig toezien, wie en waarom dit heilig sacrament begeerd wordt. Blijkbaar was er ook gebrek aan leeraars of kan het ook geweest zijn dat er al te veel ijver is geweest? Hoe het zij, de kerkeraad constateerde dat de Gereformeerde Kerken geen godsdienstonderwijzers kennen en deze worden, met inachtneming van aanleg, leeftijd, enz. naar de Vrije Universiteit of volgens art. 8, Dordtsche Kerkenorde, den weg tot de bediening des Woords gewezen. Dat er met geringe middelen veel gebeuren kon, blijkt hieruit dat de tegenwoordige Kerken van Harkema-Opeinde in oefenaar N. Warmolts, en Kootstertille in H. K. Zijlstra, broeders hebben gehad, die met de gaven door God hun geschonken, het middel zijn geweest waardoor omstreeks dienzelfden tijd de ambten aldaar konden worden ingesteld. Te Surhuizum (dit kwam thans officieel op deze kerkeraadsvergadering) was door de meerderheid van den kerkeraad op 11 April de band met de Synodalen verbroken en kon Ds. Maan hier als consulent dienen, terwijl 15 Augustus de combinatie met deze kerk tot stand kwam, waarbij Ds. Maan van deze vrijgemaakte kerk nu leen-predikant werd. Door deze combinatie werden nieuwe mogelijkheden op stoffelijk gebied geopend. De Heere neigde een ouderpaar het hart door een stuk grond af te staan, waar een kerkgebouw verrijzen kon, juist ongeveer midden tusschen de beide dorpen in. En de menschen van Rohel getroostten het zich een eindje verder te loopen. Een „kerkelijke kas" werd gevormd. Als eerste bestuurders werden met algemeene stemmen benoemd: C. W. Folkersma, Klaas G. Luimstra, Jan G. v. d. Veen, Jan L. Hoekstra en Rindert S. Zijlstra. Besloten werd een extra collecte te houden voor 't ontbrekend tractement van Ds. Maan en voor de proceskosten, die de gezamenlijke kerken zouden dragen. Met blijdschap kon vermeld worden, dat er nu reeds meer dan honderd kerken vrijgemaakt waren. Eerst te Augustinusga en Surhuizum zelf, maar later ook van elders kwamen liefdegaven binnen voor kerk- en pastoriebouw. Hierbij waren ook geldelijke bijdragen geschonken door Herv. Predikanten. Dat ook het pastorieproces verloren zou worden, werd al duidelijker. Den 5den September werden dubbeltallen gesteld voor ambtsdragers en nadat in medewerking met de gemeente, een groslijst was opgemaakt, herinnerde de praeses bij de verkiezing op 12 September er aan dat, door verlies van het ambt, in de plaats van Hedzer Veenhuizen, ouderling en K. Dijksterhuis, diaken, nieuwe ambtdragers gekozen moesten worden. Aangewezen werden de broeders R. S. Zijlstra, ouderling en IJsbrand Veenhuizen, diaken, die daarna door den kerkeraad werden benoemd. 14 November kon de vereeniging de „kerkelijke kas" vermelden dat ontvangen was ƒ 181,885 en uitgegeven ƒ 148,095 saldo ƒ 33,79 welk bedrag Ds. Maan werd toevertrouwd. De reformatie der kerk is niet gebeurd in een tijd van economische fleur. Tot de negentiger jaren bleef het, vooral op 't platteland een moeielijke tijd. EBEN-HAËZER. 18 November 1887 kon het nieuwe kerkgebouw, „de Noodkerk", in gebruik worden genomen, nadat de broeders N. Warmolts (eigenaar) en W. Bouma (huurder) dank was gebracht voor het tijdelijk gebruik der schuur, en aan den heer Bekker, burgemeester der gemeente Achtkarspelen, dank betuigd voor de toelating der godsdienstoefeningen aldaar. Tevens kregen B. en W. een kennisgeving dat thans een eigen plaats van samenkomst was verkregen, waarbij de Kerkeraad, zoo noodig, bescherming door de overheid vroeg. 1 Samuel 7 : 12 was de tekst waarbij de beide gemeenten Augustinusga en Surhuizum, samengekomen in de hulpkerk als vrije Kerken, bepaald werden. Het was ook wel een dankend gedenken en deze plaats een Eben-Haëzer. Ja, de Heere had geholpen uit bangen nood en Hij zou verder helpen. Hier kon voor het eerst, den len Kerstdag, op een behoorlijke wijze weer het Sacrament des Avondmaals worden bediend. Wel kon niet een orgel de zang der gemeente begeleiden — daar was toen geen geld voor — maar broeder Fölkersma had, zooals de notulen vermelden, volgens de gemeente natuurlijke gaven van den Heere ontvangen als voorzinger. Een moeilijkheid was dat blijkbaar sommige, overigens trouwe kerkgangers bij de „doleerenden", nog niet gebroken hadden met de Synodalen. Hoewel ieder geval op zichzelf beschouwd moest worden, was de Kerkeraad van meening dat door hen die uit dwaling tegen Christus, het Hoofd der gemeente, zondigen, niet de Avondmaalsviering ontheiligd zou worden. Na advies van Dr. Rutgers — welk een voorrecht dat God toen zulke kenners van het Kerkrecht schonk — en advies van de Classis kwam de regeling tot stand, waarbij de Kerk van Surhuizum vroeg, en die van Augustinusga toestond, dat Ds. Maan voor beide Kerken dienst zou doen als Herder en Leeraar. Ook was reeds correspondentie verkregen met de Christelijk Gereformeerde Kerk te Surhuisterveen. Althans Ds. Reinink van die Kerk preekte in het kerkgebouw der „doleerenden"', bij afwezigheid van Ds. Maan. 12 Maart 1888, dus precies een jaar later dan de kerkeraad ten huize van Ds. Maan de bange uren doormaakte van het bericht dat alles voor de gemeente verloren was en dientengevolge ook het avondmaalstel en doopbekken, is besloten nieuw materiaal bij de eeredienst aan te schaffen. Maar 't moest zuinig gebeuren. Er waren zooveel stoffelijke nooden. Voor twee kleine bekers werd ƒ 3,60 besteed, voor 2 schotels ƒ 5,50, een schenkkan ƒ 2,70, alles van tin en een doopbekken voor ƒ 3,60. 30 April kwam in de kerkeraadsvergadering de houding ten opzichte van den doop ter sprake en besloot men wegens schuchterheid der ouders *) iederen Zondag gelegenheid te geven dit sacrament te ontvangen. Den len Mei kwamen „vader" Ploos van Reitsum en Ds. Langhout te Anjum namens de classis kerkvisitatie houden. De wenschelijkheid werd uitgesproken dat ook te Augustinusga een Christelijke School zou komen. Deze wensch is echter eerst bijna 20 jaar later in vervulling gegaan. Dat in die dagen veel gegeven is, blijke hieruit: Aan proceskosten en vergoeding Synodalen ƒ 1150,— Aan bouw en andere kosten noodkerk „ 2800,— Aan bouwkosten pastorie „ 3175,— Samen ƒ 7125,— Een gedeelte van deze eerstgenoemde kosten was voor rekening der gezamenlijke kerken. En Ds. Maan, die in de Herv. Kerk een tractement had van ƒ 125,— per maand, genoot de eerste 16 maanden in de vrijgemaakte kerken slechts ƒ 25,— per maand. Met misgewas had men echter niet te kampen, zoodat (evenals thans de gemeenten hun predikant, indien het beslist niet anders kan) het ontbrekende van het tractement kon gegeven in den vorm van natura. Hoewel het tijdelijk daarmee slecht ging, kwam het tractement in „guldens" in latere jaren ook wel weer in orde. *) Welke te verklaren is omdat er in voorafgaande jaren zoo telkens dit sacrament in de Ned. Herv. Kerk veronachtzaamd was. AFSCHEID VAN Ds. W. MAAN. Na een arbeid van bijna 6 jaren, 4 Juli 1886—1 Mei 1892, nam Ds. Maan afscheid van zijn gemeente wegens aanneming van een beroep naar de Gereformeerde Kerken te Loenen en Vreeland. De afscheidstekst was Handelingen 20 : 18—21. Het oordeel des Heeren zal ook eenmaal gaan over den tijd in de gemeente van Augustinusga doorgebracht. En zooals Paulus nog een laatste oogenblik vermanend en vertroostend aan het strand der havenstad Milete, een 40 K.M. van Efeze verwijderd, alleen met de opzieners dier gemeente verkeerde, waren hier twee dorpskerken samengekomen om een woord van afscheid te hooren van hun scheidende Herder en Leeraar, getoetst aan het Woord. En dan kan deze Evangeliebelijder zich beroepen, op het Woord zelf. Vanaf den eersten dag was hij begonnen de gemeente te verkondigen de hoofdinhoud van het Woord n.1. dat alleen door de zoenverdiensten van Christus, Dien God tot zonde gemaakt heeft, opdat wij zouden worden rechtvaardigheid Gods in Hem, er voor den schuldigen zondaar vergiffenis mogelijk geworden is. En allen, die dit met een waar geloof vertrouwend aannemen, is de zaligheid bereid. Maar dit Evangelie is niet naar den mensch en waar het zoo gebracht wordt, moet strijd komen en zal het veelal onder vele tranen verricht worden daar, waar de wereld de Kerk is ingedrongen. Welnu, de plaats en de „noodkerk" waarin dit afscheidswoord werd uitgesproken, herinnerde maar al te zeer aan dien strijd, ook in de gemeente waarvan nu afscheid werd genomen. Maar de Heere had bijgestaan. Geen stuk der waarheid was opzettelijk verzwegen. Tenslotte werd nogmaals de gemeente vermaand getrouw te blijven in de belijdenis en in de Regeering der Kerk. Slotsom en hoofdinhoud zij en blijve, vernieuwd door den Heiligen Geest, moet gij wezen of gij zult, reformator of niet, voor eeuwig verloren gaan. Zoo rechtvaardigde deze dienstknecht des Heeren zich tegenover zijn gemeente. Met de verkondiging van „geloof in onzen Heeren Jezus Christus en bekeert U" was begonnen. Met strijd van dat geloof in woord en daad voortgegaan en na beëindiging was „God alleen de Eere" de uitkomst. TEN BESLUITE. In hetzelfde jaar 1892, dat Ds. W. Maan afscheid nam van de Geref. Kerken Augustinusga en Surhuizum, hebben de Christelijk Gereformeerden en Ned. Herv. (Gereform.) of wil men Afgescheidenen en Doleerenden, elkaar gevonden op de eerste Generale Synode onzer Gereformeerde Kerken. Daardoor is de aloude naam herwonnen en staan de Kerken bij de Overheid bekend onder den naam van Gereformeerde Kerken in Nederland. Op deze Synode, waarnaar Ds. S. van Velzen van Drogeham zoo had verlangd en waarbij hij tegenwoordig is geweest, sprak Dr. A. Kuyper 't volgende: „Waarom tintelt blijdschap in onze zielen? Omdat wij beiden niet als nieuwe mannen in een vreemd land de banier van Christus planten, maar elkander wedervonden als zonen van dezelfde vaderen, die eerst tezamen tegenover Rome hebben geworsteld en van Rome geleden, die, toen in Armijn nogmaals de zuivere belijdenis werd aangerand, na bange worsteling opnieuw de victorie hebben weggedragen en die als vrucht van dezen hunnen arbeid, de volste en diepste belijdenis van Gods vrijmachtige genade in de wereld hebben uitgeroepen. Er is nog meer, dat ons samenbindt. De belijdenis der gemeenschappelijke schuld der andere vaderen, die daarna zijn gekomen, en van wat wij aan de schuld van déze vaderen hebben toegevoegd. Hoe spoedig is in de Kerk het rijkste pand uit het oog verloren, het fijne goud verdonkerd ! De hoogmoed der menschelijke geleerdheid, het Pelagianisme en het toegeven aan wereldzin, de Kerken onzer vaderen doen dalen in levenskracht en kracht des geloofs...! In rechtvaardige oordeelen kwam God toen over onze heilige erve, en Hij zond in toorne vreemde machten en vijandige autoriteiten, om Zijn eens zoo heerlijke Kerken te kastijden. En waar nu in onze kringen door Gods genade weer een opleven kwam, daar was dit niet uit ons, maar het was God, de Driemaal Heilige, die ons het bloed des Verbonds in het heilig zaad een steunsel liet. In Uwe kringen het eerst den Heiligen Geest laten ruischen; en toen wij dit hoorden en ook wel iets gevoelden van dit werk Gods in Uwe concientiën, doch zonder alsnog zelf op te waken, heeft Hij over ons uitgegoten een geest van nog dieperen slaap, totdat het Hem beliefde in het eind ook ons te wekken, wier schuld langer was doorgegaan, maar die Hij dan nu ook te plotselinger en te talrijker deed opstaan. Van dat oogenblik af keerde in ons gemoed het bewustzijn weder, dat wij stonden niet meer tegen u, maar naast u. Vroeger hadden wij wel waardeering voor uw kloekheid en sympathie van uw moed; doch wij betreurden uw uitgaan en meenden nog altijd, dat uw scheiden onze kracht had verminderd. Doch nu verstonden wij, dat breken met de besturen noodig was; dat gij door juister inzicht waart geleid dan wij, waar wij nog op hope tegen hope worstelden zonder te willen breken. Toen zagen wij het: Gods Geest had u in 1834 geprikkeld tot een daad, waartoe ook wij ten slotte moesten komen, toen ook voor ons het oogenblik van breken en van handelen aanbrak . . Aan Nederland schonk God een gave Zijner genade, en in die gave de hooge roeping, om van Nederland uit, ook bij andere natiën de zuivere banier van Zijn volle waarheid weer op te richten. En toen, met dat breede vergezicht vóór ons, werden de zaken, die ons gescheiden, zóó nietig, en wierd onze taak zóó machtig, dat wij dorsten naar uw gemeenschap". De Christelijk Gereformeerden, wonende te Augustinusga, behoefden dus toen niet meer naar Drogeham en die van Surhuizum naar Surhuisterveen. Of ze er dadelijk gebruik van hebben gemaakt? 20 Nov. 1892 is Ds. H. J. Schoolland als predikant bevestigd en vertrokken 20 April 1913. Ds. W. F. C. van Helsdingen is aan de kerken van Augustinusga en Surhuizum verbonden geweest van 24 Mei 1914—30Augustus 1925, terwijl de tegenwoordige Herder en Leeraar Ds. U. Buwalda, is bevestigd 6 Juni 1926. De Geref. Kerken in de voormalige ring Kollum tellen thans plm. 9000 zielen, doop- en belijdende leden samen, waarvan ruim 4000 belijdend lid zijn. De Kerk van Augustinusga staat bij de Regeering bekend onder no. 135. In 1917 was het kerkgebouw te klein geworden en is op dezelfde plaats een meer doelmatige kerk gebouwd. Zijn er nu 4 Kerken en drie kerkgebouwen in deze beide dorpen, behoorende onder de burgerlijke gemeente Achtkarspelen? Er zijn die het zoo opvatten. Maar dan is het een gevolg van de ongehoorzaamheid aan den wettigen kerkeraad, ongehoorzaam bovenal aan hun Koning Jezus Christus. Het is geen onverdraagzaamheid die mij dit uit de pen doet vloeien, maar wij hebben den plicht, waar we op politiek en sociaal terrein zooveel samen hebben gedaan en nog kunnen doen, onze broeders en zusters, die nog onder menschelijke inzettingen buigen, toe te roepen: Broeders en Zusters, gij zijt ongehoorzaam ! Ons eigenlijk kerkgebouw wordt nu door de Hervormden gebruikt. Wij blijven klagen over onrecht. Neen, niet om de goederen zelf, maar om het recht. De kinderen zijn verdreven, de vreemden hebben het ouderlijk huis betrokken. Het gezin echter vormen ze niet. Dit huis is, om met Prof. Schilder te spreken, (De Reform. 15-3-35 no. 24) inmiddels een hotel geworden, het behandeld „den man" en de „kinderen" op gelijken voet als „den vijand" en de „vreemden". De moeilijkheden zijn groot en vele. We zijn er aan gewend geraakt, het vraagstuk van de kerk speciaal te bezien als een kwestie van „meerdere of mindere zuiverheid". Moge dit in de kerk als organisme steeds onder de leiding des Heiligen Geestes drijven naar de kerk als instituut. INHOUD: Voorwoord . . . . , . . & * 3 'Inleiding'' < . . - v,. - . ;'' ..■ ; " '' .jA ',, '• 5, 0s. W. :Maan 'l',. ' . . ..' .'.•• ,. \ m g PwWNSl^^Irl-' ..; IQ Dé komst van Ds. Maan (entreépreek) . . i^: lï^l2 Kerkeraads- 'oa Clasjsiswérl/^^^;.'. •. ' 13,..f4 Ihsfeinniiflg -mèt een adrra ;aan de Synode ' ;',. . 15, 36 Het jaar' 1886 te Augustinusga ,. : , . . ."l^'tj, 18 Het Confliot te Kollum y$Hl.v.' . . . ■ . 19 , 2Q De strijd in dêfi' ;,Ring Koïlifni'V.'. jw|S|*> ■ ,v\. .. ■'. 21/2? Reformatie is .geaj»'; Revolutie ft !NV. ;. .. •.'/ r. ''%^^St> Kerk^raajdsbeisluit van -5 Maart 1887 viMv^Jj v P. ^25, 26 S£hrijvèn"; variVden^Kérkefaad aan de leden van 11 Hei-v; (Geref ormeetóe};. Kerk te-Aygustinusga .7 2fy 28,29 Laatste bediening, in het De rêehtsbeyoegdheid d,e?' plaatselijke 'JCe^k^Sy^^; 33,34,35 De.stnjd^ojrti hét oude kérkgpbtfüw . . 1 ,yM^ö,*^ pê/Kèrk nu weer Gereformeerd' . . a l .^;f38, 39 ' StoSélijkge^jatejerd . Ui-j'4\y • • ■ "."V^^W Dbbrgaandè Reformatie^Sfj ,. ' ï'iMl -- ^^#?^P*2» 43'Ebjéh Haëzer , • '\ ||f||flf}V. < mË'impf' ~> 44,i45 Af^h>eultVari/Ds^W. Maan-- • -^ffei! • ^^Mrw^Ö, 47' Ten' be^üjlïfêfej-:':':i^wM: v- >;j$H^t^i ■ ^MmM '''48.;'