CB 24421 L_ EILIGE GEEST IN HET LEVEN DER GELOOVIGEN VERSLAG VAN DE VIER TOESPRAKEN, GEHOUDEN DOOR RUTH PAXSON, IN ENKELE SAMENKOMSTEN TE AMERONGEN Uitgave: SUP RA-NATIONALE GEBEDSBOND — ZEIST Acacialaan 18 ONZE PERSOONLIJKE VERHOUDING TOT DEN HEILIGEN GEEST. Ditmaal ben ik met groot verlangen naar hier gekomen. Ik heb den diepen indruk gekregen, dat net Gods bedoeling is geweest, ons dieper hl te leiden in Zijn Waarheden, dan dit op de vorige Conferenties het geval was. Daarom berust er bij u allen nu ook een grootere verantwoordelijkheid. Wij willen nagaan: Het doel waartoe de Heilige Geest ons gegeven is, de arbeid van den Heiligen Geest, en de wijze waarop Hij Zich openbaart. Vanmiddag willen wij in het bijzonder stil staan bij: Onze persoonlijke verhouding tot den Heiligen Geest. De eerste vraag is: „Heeft de Heilige Geest dié plaats in 0115 leven, die Hem rechtmatig toekomt? En de tweede: „Heeft de Heilige Geest die plaats die Hem toekomt, in de kerk waartoe ik behoor ?" — Welke is Zijn rechtmatige plaats, zoowel in de Gemeente, als in iederen Christen persoonlijk? En welk doel beoogt de Heilige Geest? Wij willen ome studie vandaag baseeren op het Évangelie van Johannes, en ons in de eerste plaats bepalen bij het werk van den Heiligen Geest in Christus, tijdens Zijn omwandeling op aarde. Johannes toont ons Jezus allereerst als de open- baring van den Vader. We willen dit van stap tot stap nagaan; tracht daarom ieder punt in uw gedachte vast te leggen. De Zoon is geopenbaarde Godheid, een Godheid zichtbaar voor de menschen. „Niemand heeft ooit Qod gezien; de eeniggeboren Zoon Die in den schoot des Vaders is, Die heeft Hem ons verklaard" (loh. 1:18). Joh. 14:8 en 9. „Filippus zeide tot Hem: Heere, toon ons den Vader, en het is ons genoeg. Jezus zeide tot hem: Ben Ik zoolangen tijd met ulieden, en hebt gij Mij niet gekend, Filippus ? Die Mij gezien heeft, die heeft den Vader gezien: en hoe zegt gij: Toon ons den Vader?" Maar op welke wijze openbaarde Zich de Vader in den Zoon ? Dat leert ons vers 10. „Gelooft gij niet dat Ik in den Vader ben, en de Vader in Mij is? De woorden die Ik tot ulieden spreek, spreek Ik van Mijzelven niet, maar de Vader Die in Mij blijft, Die doet de werken". Jezus openbaarde den Vader dus door de eenheid van leven; en hoe Hij die eenheid tot uitdrukking brengt, kunnen wij ook opmaken uit vers 10. En hoe kon Jezus den Vader in Zijn leven en werken openbaren ? Door den doop met den Heiligen Geest, door de inwoning van den Heiligen Geest; door vervuld-tezijn met den Heiligen Geest. In Joh. 1 :32 getuigt Johannes: „Ik heb den Geest zien nederdalen uit den hemel gelijk een duif, en Hij bleef op Hem". En Hij b 1 e e f op Hem, laat ons letten op de woorden, die hier gebruikt worden. — Dit is de doop van Jezus Christus in den Heiligen Geest. God geeft Hem den Geest niet bij mate. Jezus is hier vervuld met den Heiligen Geest. En doordat de Heilige Geest in Hem was, kon Jezus den Vader openbaren door eenheid in levensopenbaring, in woorden en werken. In Joh. 3 : 36 lezen wij: „Die in den Zoon gelooft, die heeft het eeuwige leven, maar die den Zoon ongehoorzaam is, die zal het leven niet zien, maar de toorn Gods blijft op hem". De Zoon was ook de Redder der menschen. Daarom was er nog een tweede doel bij ieder werk dat Hij deed en ieder woord dat Hij sprak n.1.: dat zondaren in Hem zouden gelooven en het heil aanvaarden. De wonderen die ons in het Evangelie van Johannes medegedeeld zijn, hadden ten doel: „opdat gij gelooft dat Jezus is de Christus, de Zone Gods, en opdat gij geloovende het leven hebt in Zijnen Naam" (Joh. 20:31). Dit vers toont ons duidelijk het doel van alles wat in net Johannes-Evangelie geschreven staat. In de eerste twaalf hoofdstukken van het Johannes-Evangelie geeft Jezus een openbaar getuigenis betreffende Zichzelf aan de wereld. Voortdurend zegt Hij hierin : „Ik ben". „Ik ben het Brood des levens" (Joh. 6:35, 48). „Ik ben het Licht der wereld" (Joh. 8:12). „Ik ben de Goede Herder" (Joh. 10:11, 14). „Ik ben de Deur" (Joh. 10:9). „Ik ben de Opstanamgen het Leven"(Joh. 11:25). „Ik ben de Weg, de Waarheid en het Leven" (Joh. 14:6). „Ik ben de Zone Gods" (Joh. 10:36). Dit is hetgeen Hij voortdurend getuigt in de eerste hoofdstukken ; en het gevolg hiervan was, dat sommige zondaren aan Hem voorbij gingen en niets van Hem zeiden, terwijl anderen Hem beschouwden als de Zoon van Jozef en een goed man ; weer anderen gingen nog verder, en weigerden te gelooven hetgeen Hij van Zichzelf getuigde en noemden Hem een „bedrieger", een „duivel" of een „Godslasteraar". Zij hoorden Zijn woorden, maar verwierpen Hem. Doch andere zondaren zeiden: „Zie het Lam Gods, Dat de zonde der wereld wegneemt". „Wij hebben den Messias, den Christus, gevonden. Wij hebben gevonden den Zoon van God . „Wij hebben Hem gehoord, en weten dat Deze waarlijk is de Christus, de Zaligmaker der wereld" (Joh. 4:42). „En wij hebben geloofd en bekend, dat Gij zijt de C h r i s t u s, de Zoon des levenden Gods" (Joh. 6:69). Deze menschen geloofden de waarheid omtrent Christus' getuigenis en hetgeen Hij omtrent Zichzelven zeide, en aanvaardden Hem als hun persoonlijken Verlosser. Hoe bestudeert gij uw Bijbel? Redeneert gij zoo: Sommigen geloofden en anderen niet ? Hebt gij u al eens de moeite gegeven te onderzoeken waarom sommigen in Hem niét en anderen wèl geloofden ? Welke reden is er, dat de een Hem verwierp en de ander Hem aannam ? Wanneer gij het Evangelie van Johannes bestudeerde, hebt gij dan ook Iemand gezien Die op den achtergrond bleef ? Achter den zichtbaren Christus staat de onzichtbare Geest, Die in de zondaren werkt om hen te verlichten en Hem te openbaren. — O, begin weer eens opnieuw het Evangelie van Johannes te lezen, en let dan op waar gij telkens den onzichtbaren Geest vindt. Wat gebeurde er met de zondaren die werden overtuigd ? Hij gaf hun Zijn Geest (Joh. 3:5). Zij werden geboren uit den Geest — en een andere weg, waardoor een zondaar een geloovige kan worden, is er niet. Zijn er hier misschien onder ons, die wel op de ledenlijst van een of ander Kerkgenootschap voorkomen, maar niet de overtuiging bezitten dat zij wederom geboren zijn ? Op al mijn reizen door Europa heb ik telkens weer gevraagd : „Weet gij, dat gij door den Geest wederomgeboren zijt?" Ik vroeg eens een studente van de Universiteit; „Zijt gij wederom geboren ?" Op haar gelaat was duidelijk te zien dat zij er niet veel van begreep en zij vroeg mij: „Wat bedoelt u ? Ik weet niet eens wat dat woord beteekent, en ik wensch het ook niet te weten". Zij wist niet wat „wederom geboren" was, maar toch was zij lid van de kerk. En zij had geen anderen grond voor haar zaligheid, dan dat haar naam op de ledenlijst voorkwam. — Ik beef bij de gedachte aan die vele duizenden menschen in Europa, die er mee tevreden zijn dat hun naam op de ledenlijst der kerk voorkomt. — Joh. 3:5 zegt toch zoo duidelijk, dat zoo iemand niet geboren worat uit water en Geest, hij het Koninkrijk der hemelen niet kan ingaan. Tot driemaal toe gebruikt de Heiland in het korte gesprek met Nicodemus de uitdrukking „door den Geest geboren". Het is ook zoo hoogst belangrijk; de Heilige Geest is n.1. Degene, Die het leven van Christus overplant in ons. Het tweede, dat wij in het Johannes-Evangelie zien, is dat Christus niet alleen kwam om te redden, maar om te redden in alle volkomenheid; om niet alleen het leven te geven, maar overvloed van leven. Joh. 10:10: „Ik ben gekomen opdat zij het leven hebben" Hoevelen blijven hier bij stil staan! maar het is daarmede niet uit; er volgt nog op „en overvloed hebben". Heeft ieder onzer dat overvloedsleven ? O, vrienden, laten wij deze twee dagen toch niet bij elkaar zijn, om alleen maar te luisteren en in te stemmen met hetgeen hier gesproken wordt; maar laten wij alles in ons opnemen om het straks te kunnen doorgeven. Weet een ieder die hier is, dat hij het overvloeds- leven heeft ervaren ? Of hebben wij net genoeg om iederen dag zoo'n beetje door te komen ? Hebt gij Joh. 4: 14 reeds in uw hoofd geprent ? En is het alleen maar in uw hoofd, of is het geplant in het diepst van uw geest en leven ? Is hetgeen waarvan Joh. 4: 14 spreekt, reeds uw ervaring ? Want dit is toch het doel van dit oude Boek. Weet u wat zoo noodig is met betrekking tot dit oude Boek? (Spreekster houdt naar Bijbel omhoog). Deze Bijbel is wel prachtig ingebonden, maar dat is van weinig waarde ; de mooiste band is: beenderen met een huid er overheen, d.w.z. de Bijbel moet verhuizen vanuit de kaft naar ons hart. — Vrienden, ik bid van God dat Joh. 4:14 een levend iets voor u zal worden. Joh. 4! 14. „Maar zoo wie gedronken zal hebben van het water dat I k hem geven zal, dien zal in eeuwigheid niet dorsten, maar het water dat Ik hem zal geven, zal in hem worden een fontein van water, springende tot in het eeuwige leven". Als dit geen overvloedslevm is, wat is dan wel een leven van overvloed ? Wanneer dit niet de volheid van den Heiligen Geest is, wat is dan de volheid ? Jezus zegt hier niet: „Ik ben", maar: „Ikgeef het u". Den zondaren, die Hem als hun Heiland aanvaardden, werd een bron van levend water gegeven. Het is tevens een belofte, die we hier hebben. Het is de belofte van de inwoning en vervulling met den Heiligen Geest. Wanneer gij geboren zijt uit den Heiligen Geest, zal Hij u het leven geven; en wanneer gij vervuld zijt met den Heiligen Geest, zal Hij u overvloedsleven geven. Christus kwam niet alleen tot redding, maar ook om den mensch voor anderen te gebruiken, nadat hij in Hem had geloofd ; en daarom beloofde Hij hem een leven van overvloed. Joh. 7 : 38. „Die in Mij gelooft, gelijkerwijs de Schrift zegt, stroomen van levend water zullen uit zijn binnenste vloeien". Er is eerst een bron van levend water in hem, en dan gaat er een stroom uit hem. Er moet zijn een uitstroomen van den Geest. — Bewoond door den Geest j vervuld met den Geest; aangedaan met de kracht des Geestes — dit was de Boodschap van God tot de zondaren. Jezus gaf dit getuigenis, waarbij „sommigen geloofden en anderen niet". Joh. 12 : 36. „Deze dingen sprak Jezus, en weggaande, verborg Hij Zich van hen". Jezus vertrok nu van degenen die niet naar Hem wilden luisteren. De wereld was nu buitengesloten, en van af dien tijd gaf Hij Zijn Boodschap uitsluitend aan de geloovigen. De hoofdstukken 13 tot en met 16 bevatten deze Boodschap. Deze hoofdstukken zijn als het ware een testament dat de Heiland den Christenen individueel en der Gemeente in haar geheel gegeven heeft. Indien iemand een testament nalaat, zullen de nabestaanden alle moeite in het werk stellen om te voldoen aan de laatste wilsbeschikking. Ik was destijds op reis in China, toen een zeer geliefde zuster van mij heenging. In haar testament vroeg ze mij te zorgen voor haar persoonlijke aangelegenheden. Ik was toen in China, en Amerika was ver weg. Toch reisde ik naar Amerika terug om die bijzondere wensch uit te voeren en aan haar laatste verzoek te voldoen, omdat ik haar zoo lief had. O vrienden, Joh. 14—16 bevat Christus' laatste wilsbeschikking ; en wanneer wij Hem liefhebben, zal het ook ons innig verlangen zijn, dat Zijn wil in ons persoonlijk leven en dat der Gemeente uitgedragen wordt. Joh. 14 : 2 en 3. „In het huis Mijns Vaders zijn vele woningen ; anderszins zoo zoude Ik het u gezegd hebben ; Ik ga henen om u plaats te bereiden. En zoo wanneer Ik henen zal gegaan zijn en u plaats zal bereid hebben, zoo kom Ik weder en zal u tot Mij nemen, opdat gij ook zijn moogt waar Ik ben". Deze woorden hebben betrekking op Jezus' wederkomst. En wat zegt Hij van de periode, gelegen tusschen Zijn hemelvaart en Zijn wederkomst ? — Leest en bestudeert het geheele hoofdstuk. Dan zegt Jezus in Joh. 15:5: „Ik ben de Wijnstok, en gij de ranken: die in Mij blijft, en Ik in hem, die draagt veel vrucht, want zonder Mij kunt gij niets doen", en in Joh. 16 : 28 : „Ik ben van den Vader uitgegaan, en ben in de wereld gekomen; wederom verlaat ik de wereld, en ga henen tot den Vader". En het derde wat Hij zeide was: „Ik zal tot u komen en in u komen (Joh. 14:3). „Ik zal u geen weezen laten, Ik kom weder tot u" (: 18). Hij ziet als het ware de smart op hun gezicht en zegt dan: „Maar Ik zal weder tot u komen". En Hij maakt het heel duidelijk dat die terugkeer met inlichamelijken toestand zal zijn. Joh. 14:19. Nog een kleinen tijd en de wereld zal Mij niet meer zien; maar ,,g ij zult Mij z i e n, want Ik leef en gij zult leven". Hij zal dus niet meer in lichamelijken toestand op aarde zijn. De geloovigen zullen niet meer alleen zijn; Hij zal niet alleen met hen, maar in hen zijn. Joh. 14:20. „In dien dag zult gij bekennen dat Ik in Mijnen Vader ben, en gij in Mij, en Ik in u". Het betreft hier dus een geestelijk tegenwoordig zijn. Hoe komt die geestelijke tegenwoordigheid tot stand? Door de eenheid, die er is tusschen Christus in den hemel en den Christen op de aarde. Dit voert ons tot hetgeen Hij tot de heidenen en alle geloovigen gezegd heeft. In de hoofdstukken 13 tot en met 16 geeft Hij een nieuw en dieper getuigenis, dan hetgeen Hij aan de wereld gaf (Htdst. 1—12). 8 Het grootste „Ik ben" heeft Christus niet gesproken tot de wereld, maar tot de g e 1 o o v i g e n (Joh. 15:5). Hier wordt gesproken van een eenheid tusschen Christus en den Christen, die overeenkomt met de eenheid van Vader en Zoon. En die eenheid van leven heeft ten doel, dat de Christen Christus zal openbaren aan de wereld, zooals Christus ons den Vader heeft geopenbaard, Dit beteekent: te leven het leven dat Hij leeft; te doen de werken die Hij doet; te spreken dé woorden die Hij spreekt; Zijn beeltenis te dragen in karakter en werk. Hoe moet nu de Christen dit openbaren aan de wereld ? Precies op dezelfde wijze als Christus het gedaan heeft: door den doop met den Heiligen Geest, door de kracht des Geestes. Nu nog iets over hetgeen Christus over den Heiligen Geest tot Zijn discipelen zegt. We zullen dit behandelen door acht vragen te beantwoorden. Iedere vraag bestaat uit één woord. Deze acht vragen kunnen tevens dienen als handleiding bij het bestudeeren van een Bijbelboek; op deze wijze kan men den inhoud van ieder Bijbelboek gemakkelijk ontvouwen. Behalve deze vragen zal ik u ook de antwoorden geven, maar als gij genoeg geduld hadt, zoudt ge alle antwoorden zonder eenig commentaar zelf kunnen vinden. Deze vragen zijn: 1. Wie? — 2. Wat? 3. Waar? — 4. Wanneer? — 5. Vanwaar? — 6. Hoe ? — 7. Waarom ? — 8. Waartoe ? I. W1 e is de Heilige Geest ? Hoe wordt de Heilige Geest genoemd in de laatste hoofdstukken van Johannes ? — Hier vinden we één woord, dat vier maal gebruikt wordt; en hiermede heeft de Heiland zeker een bedoeling, anders zou Hij het maar éénmaal gezegd hebben. Ik bedoel het woord „Trooster", dat we vinden in : Joh. 14 :16 ; 14 :26; 15:26 en 16: 7. In dit woord „Trooster" openbaart zich heel Zijn zending. Dit woord is in den grondtekst een woord dat bijna niet te vertalen is, het beteekent zooveel als: advocaat, iemand die wij „ter hulp" roepen, iemand die geroepen wordt om „plaatsvervanger" te zijn. Het is hetzelfde woord dat voor Christus wordt gebruikt; Hij is onze Advocaat, onze Voorspraak, die bij den Vader is in onze plaats, om ons te vertegenwoordigen. En zoo is de Heilige Geest hier ten behoeve van den Christen in de plaats van Christus; de Heilige Geest vertegenwoordigt Christus tijdens Zijn afwezigheid. In de laatste hoofdstukken van Handelingen wordt de Heilige Geest ook aangeduid als „de Geest der Waarheid". II. Wat is Zijn werk ten opzichte van de wereld ? Hij komt tot de wereld om haar te overtuigen van zonde, gerechtigheid en oordeel (Joh. 16:8). Hoe is Zijn verhouding tot de geloovigen ? Het antwoord vinden wij in Joh. 14: 17 : „En Ik zal den Vader bidden, en Hij zal u een anderen Trooster geven, opdat Hij bij u blijve in der eeuwigheid, namelijk den Geest der waarheid, Welken de wereld niet kan ontvangen, want zij ziet Hem niet en kent Hem niet; maar gij kent Hem, want Hij blijft bij ulieden en zal in u zijn". Kennen wij Hem ? Kent de Kerk in onze dagen Hem ? Kent ieder Christen Hem persoonlijk ? „Maar gij kent Hem...." staat er in vers 17. Toen ik verleden jaar hier de Boodschap van den Heiligen Geest had gebracht, kwamen er vijf Christenen naar mij toe om mij te vertellen, dat zij nog nooit gehoord en geweten hadden, dat de Heilige Geest inwoont in den Christen Dit is toch eigenlijk precies hetzelfde, als wanneer onze beste vriend in ons huis zou wonen, zonder dat wij het weten. In heel Europa hooren wij dezelfde klacht en een groot deel van de verantwoordelijkheid van die onwetendheid rust op ons. Wanneer de Heere zegt: „Gij kent Hem" — is het onze taak om er voor te zorgen dat ook anderen Hem leeren kennen. Er is voor ons geen enkele verontschuldiging wanneer wij niet alles weten wat er in de Heilige Schrift staat; de Heilige Geest zal ons immers onderwijzen in alle dingen, Hij zal ons alles leeren (Joh. 14 :26). De Heilige Geest kan voor u ook doen wat Hij voor anderen deed. Zou Johannes zich al deze dingen herinnerd hebben, alléén omdat hij zoo'n goed geheugen had of omdat hij zoo logisch kon denken ? Vroeger was hij een visscher, en nu was hij instaat een Evangelie te schrijven. Het is misschien onze grootste zonde, dat wij de bekwaamheden, die God ons gaf, niet gebruiken. De Heilige Geest zal u in alle dingen onderwijzen, Hij zal u in alle waarheid leiden, Hij zal spreken over het heden en de toekomende dingen, maar bovenal — Hij zal van Christus getuigen (Joh. 15 :26; 16 :13). Hij gaat steeds dieper en verder. Hoe komt het toch dat een visscher dat kon schrijven ? Wie toonde hem dat aan ? Joh. 16:14. „Die zal Mij verheerlijken; want Hij zal het uit het Mijne nemen, en zal het u verkondigen". III. Waar moet de Heilige Geest zijn ? Hij moet bij u zijn en bij u blijven. Hij moet in u zijn (Joh. 16 :7, 14, 15 en 16). Als wij dit laatste hoofdstuk eens rustig lezen, zal het ons treffen dat men hierin zoo vaak het woordje u tegenkomt; en wanneer gij maar wilt gelooven in Jezus Christus, komt gij tot de ontdekking, dat Hij dit alles tot u persoonlijk zegt. IV. W a n n e e r zal de Heilige Geest komen ? Heel dat laatste gesprek van Jezus is gebaseerd op de toekomst (Joh. 15 :26; 16:7). V. V a n w a a r is de Heilige Geest ? Welke is zijn oorsprong ? Het is de Geest Die uitgaat van den Vader (Joh. 15:26). VI. Hoe verkrijgen wij den Heiligen Geest ? Als antwoord op het gebed van Jezus Christus (Joh. 14:16). VII. Waarom moet Hij komen ? Gelijk de Heilige Geest de verbindende schakel is — wat de tijd betreft — tusschen de eerste en tweede komst van Christus, zoo is Hij ook de schakel tusschen Christus en den Christen. De Heilige Geest kwam om Christus en de Christen één te maken : „Ik ben de Wijnstok, en gij de ranken : die in Mij blijft, en Ik in hem, die draagt veel vrucht, want zonder Mij kunt gij niets doen" (Joh. 15: 5). De Heilige Geest is Degene, Die het goddelijk, hemelsch leven van Christus aan den Christen mededeelt. VIII. Waartoe werd de Heilige Geest gegeven ? Het eerste doel van de komst van den Heiligen Geest is, dat zondaren overtuigd worden en genoodzaakt worden hun zonden te belijden, en Christus als hun Redder te aanvaarden (Joh. 16:8—11). Nog een ander doel heeft de Heilige Geest. De geloovigen zullen getrokken worden uit de wereld, en zij zullen worden gehaat en vervolgd (Joh. 16 :1 en 2). De Heilige Geest kwam dus: om te vervullen wat Christus voorzegd had, en scheiding te maken tusschen de zondaren in de wereld en de geloovigen in de Gemeente. * * * Het laatste onderhoud is geëindigd ; en in de laatste hoofdstukken van het Evangelie beschrijft Johannes ons de gebeurtenissen, die aan de komst van den Heiligen Geest vooraf gingen, n.1. de dood en opstanding van Jezus. — Dan volgt de laatste boodschap aan de geloovigen. Hebt gij de beschrijving van de laatste boodschap van Jezus wel eens vergeleken in de vier Evangeliën ? Daarin valt een zekere climax te bespeuren, die doorloopt tot in de Handelingen. Matth. 28:18—20. „En Jezus bij hen komende, sprak tot hen, zeggende: Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde. Gaat dan henen, onderwijst alle de volkeren, dezelve doopende in den Naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes, kerende hen onderhouden alles wat Ik u geboden heb". Hier zegt Jezus betreffende Zichzelf, dat Hem gegeven is alle macht in hemel en op aarde, en Hij begint die macht te gebruiken door opdracht te geven henen te gaan naar alle volkeren om hen te vertellen van het heil des Heeren. — Let wel, Hij zei dit tot de Joden, die nog steeds dachten aan een aardsch Koninkrijk van Jezus. Mark. 16:15—20. „En Hij zeide tot hen : Gaat henen in de geheele wereld, predikt het Evangelie allen creaturen. Die geloofd zal hebben, en gedoopt zal zijn, zal zalig worden; maar die niet zal geloofd hebben, zal verdoemd worden. En degenen die geloofd zullen hebben, zullen deze teekenen volgen : in Mijnen Naam zullen zij duivelen uitwerpen, met nieuwe tongen zullen zij spreken; slangen zullen zij opnemen en al is het dat zij iets doodelijks zullen drinken, dat zal hun niet schaden; op kranken zullen zij de handen leggen, en zij zullen gezond worden. De Heere dan nadat Hij tot hen gesproken had, is opgenomen in den hemel, en is gezeten aan de rechterhand Gods. En zij uitgegaan zijnde, predikt en overal, en de Heere wrocht mede, en bevestigde het woord door teekenen die daarop volgden". Eerst moest het Evangelie den Joden worden gebracht en daarna tot de geheele schepping. Is het niet verschrikkelijk, dat wij na 2000 jaren dat deze opdracht gegeven werd, deze visie nog niet hebben ! Hebt gij dezelfde belangstelling voor Indië, of andere landen, als voor Holland ? — Uw Heiland heeft die belangstelling. Wie is er verantwoordelijk voor dat die laatste opdracht nog niet vervuld is? Heeft deze opdracht niet iets voor u en mij te beteekenen ? — Ga in uw gebed toch meer in liefde tot de wereld, en geef uzelf, indien God u daartoe in de gelegenheid stelt. De Bijbelsche waarheden hebben weinig beteekenis voor mij, wanneer zij niet in mijn leven worden omgezet. Dat geldt ook u. De oorzaak van het verval der kerk is hierin gelegen, dat de Bijbelsche waarheden zoo weinig zijn omgezet in ons leven. Teekenen en wonderen zullen het Evangelie vergezellen staat er voorts; deze profetie wordt vervuld in het Boek der Handelingen. In Luk. 24:47 en 48 wordt bevel gegeven te getuigen nadat men het Evangelie gehoord heeft; het laatste bevel in Lukas 24 n.1. te getuigen ( : 48) is hetzelfde als het eerste bevel in Hand. 1:8. In Hand. 1 wordt daarbij tevens de belofte gedaan, dat Hij ons Zijnen Geest zal geven ( : 8), en ook waar de opdracht gegeven zal worden f:4). Hand. 1 :4 en 8. „En als Hij met hen vergaderd was, beval Hij hun dat zij van Jeruzalem niet scheiden zouden, maar verwachten de belofte des Vaders, die gij, zeide Hij, van Mij gehoord hebt. Maar gij zult ontvangen de kracht des Heiligen Geestes Die over u komen zal, en gij zult Mijne getuigen zijn, zoo te Jeruzalem als in geheel Judea en Samaria en tot aan het uiterste der aarde". De discipelen wachtten te Jeruzalem op de belofte des Vaders, en dit verklaart wat vers 5 inhoudt. Hand. 1:5. „Want Johannes doopte wel met water, maar gij zult met den Heiligen Geest gedoopt worden niet lang na deze dagen". Door de verklaring van den Heiland weten wij dus, wat er op het Pinksterfeest is geschied. Hand. I : 8 is het sleutelvers van net Boek der Handelingen, waarover wij vanavond zullen spreken. DE BEDIENING VAN DEN HEILIGEN GEEST NAAR DE HANDELINGEN DER APOSTELEN. I. Ik verzoek u, hetgeen ik ga zeggen omtrent de Gemeente van den eersten tijd, te vergelijken met de tegenwoordige Gemeente ; en wanneer wij zien, dat de Gemeente van onzen tijd niet overeenkomt met de eerste Christen-gemeente, laten wij onszelven dan deze twee vragen stellen, die wij persoonlijk hebben te beantwoorden: I. In hoeverre heb ik schuld aan den toestand die in de Gemeente van onzen tijd heerscht ? II. Ben ik bereid mijn aandeel te nemen in de verbetering daarvan en wil ik mede werken, om „opwekking" te brengen, opdat de gemeenten van onzen tijd meer en meer zullen overeen stemmen met het model dat wij in het Boek der Handelingen vinden ? Ik heb den diepen indruk gekregen, dat als wij onze schuld zullen erkennen, wij onze opdracht van God zullen krijgen. God is bezig Zijn werk te doen in Holland; de eerste keer waren hier bijna uitsluitend vrouwen, nu voor een groot deel mannen, die komen luisteren en den Bijbel bestudeeren. Laten wij daarom nu ons gansche wezen openstellen en Hij zal ons onderwijzen in wat wij noodig hebben. Het eerste hoofdstuk der Handelingen spreekt ons van de Hemelvaart van Christus, het tweede van de komst van den Heiligen Geest en de geboorte der Gemeente. Welnu, wij willen zoowel achteruit als vooruit zien. In Matth. 16 vraagt Christus aan Zijn jongeren: „Wie zegt gij dat Ik ben ?" (:15). En Petrus antwoordt: „Gij zijt de Christus, de Zoon des Levenden Gods" ( : 16). De eenige keer dat Jezus over de Gemeente spreekt (: 18, 19) doet Hij dit op de volgende wijze : „En op deze petra zal Ik mijn Gemeente bouwen, en de poorten der hel zullen haar niet overweldigen. En Ik zal u geven de sleutelen van het Koninkrijk der hemelen; en zoo wat gij zult binden op de aarde, zal in de hemelen gebonden zijn ; en zoo wat gij ontbinden zult op de aarde, zal in de hemelen ontbonden zijn'. „Op deze rots zal Ik Mijn Gemeente bouwen". — Was dat op Petrus ? O, neen! Petrus was alles behalve een rots ; hij had meer weg van drijfzand. Het was onmogelijk de Kerk op Petrus te bouwen. Jezus Zelf is de rots, Hij is het fundament der Gemeente, de onwankelbare rots. Daarom zegt de Heiland ook: „Ik zal Mijn Gemeente bouwen". Slaan wij nu een blik vooruit: Ef. 1 :22 en 23, waar wij Christus zien, opgestaan uit de dooden, en nu zittend aan de rechterhand des Vaders in den hemel. Hij is nu Hoofd van alle dingen en der Gemeente. Het Boek der Handelingen laat ons dus den Heere zien als het Hoofd der Gemeente, als Degene Die werkt door de Gemeente, door den Heiligen Geest Die de bedienaar daarvan is. Christus is nu de Heer, en als zoodanig wordt er in de Handelingen over Hem gesproken. Hebt gij wel eens geteld hoe vaak de Heiland „Jezus" zoo wordt genoemd in de Handelingen ? Hij is daarin als „H e e r" met gezag bekleed, en dit gezag oefent Hij uit. Hij zit in den hemel als Heer over alle dingen, inzonderheid als H e e r der Gemeente (Hebr.1). De Gemeente begon op den dag van het Pinksterfeest, en op denzelfden dag werd de Gemeente aangedaan met de volheid van den Heiligen Geest en bekwaam gemaakt voor de taak die haar wachtte. Hoe wordt nu de Gemeente genoemd ? Petrus-kerk ? Paulus-kerk ? Als er toch één naam op aarde waardig was om daarvoor te dienen, dan was het toch zeker de naam van Petrus of Paulus. — Maar heeft de Heiland dat ooit toegestaan ? Waar en wanneer heeft de Heiland toegestaan een Luthersche- of een Calvinistische kerk te stichten ? Wie heeft het recht de kerk den naam van een of ander man te geven ? Waarom een Staatskerk en een Hervormde kerk ? — In de Handelingen wordt de kerk eenvoudig genoemd: de Gemeente. En hoe worden de Christenen in de Schrift anders betiteld dan met geloovigen? Waarom noemen wij ze dan Methodisten, Hervormden, Lutheranen of Wesleyanen? In China heeft men een lange lijst van verschillende soorten Methodisten. In de Handelingen worden we „geloovigen" genoemd. Is dit woord niet mooi genoeg en niet voldoende ? En is de naam „broeders" voor de onderlinge verhouding niet genoeg? Een kleine groep heeft zich den naam „broeders" toegeëigend — doch dit woord is voor allen. Zóó zag de Gemeente, het zichtbare deel van den onzichtbaren Christus, er in de Handelingen uit. De Gemeente bestaat uit geloovigen in Jezus Christus, die zijn toegerust met gaven en aangedaan met kracht van den Heiligen Geest en uitgaan als getuigen van den opgestanen Heiland, om daardoor zondaren te winnen. En dit is, vrienden, het voorbeeld van wat de Gemeente behoort te zijn vanaf de Hemelvaart tot aan de Wederkomst des Heeren. In de Handelingen wordt Gods Geest de „Heilige Geest" genoemd. Met betrekking tot de Christenen zien wij Hem als de „Paracleet", de „Advocaat" voor Christus; en als de Plaatsvervanger van Christus, ten behoeve van de Gemeente. En gelijktijdig is de Heilige Geest den Christenen (als individuen) tot Gids en om hen te onderwijzen en te troosten. Op den dag van het Pinksterfeest werd de Heilige Geest als het ware „geïnstalleerd" als Degene Die de Gemeente te dienen had : Hand. 2:3. „En van hen werden gezien verdeelde tongen als van vuur, en het zat op een iegelijk van hen". Dit toont het gezag en de positie van den Heiligen Geest in de Gemeente dezer bedeeling aan. In de Handelingen zien we dat het doel van den Heiligen Geest is: de gemeenschap tusschen Christus en de Gemeente te openbaren, door de kracht des Geestes die de Gemeente vervult. Het Boek der Handelingen laat ons ook het werk der Gemeente zien, dat geleid wordt door den Heere, door de bediening en werkzaamheid van den Heiligen Geest. In de Evangeliën treedt Jezus op en blijft de Heilige Geest meer op den achtergrond; in de Handelingen is dit juist omgekeerd. Thans is de Heere Jezus in den hemel, zoodat nu de Heilige Geest op den voorgrond treedt. * * Wij willen nu eerst nagaan wat de Heere, als het Hoofd der Gemeente, deed. In de Evangeliën lezen we van het werk dat Jezus als Zoon des menschen op aarde deed. In de Handelingen echter zien we Hem als Degene, Die voortzet wat Hij tijdens Zijn omwandeling op aarde deed (Mark. 16:20). Het werk dat Hij na Zijn Hemelvaart op aarde deed, en nu voortgaat te doen, wordt aangeduid met deze simpele woorden: „De hand des Heeren was met hen" (Hand. 11:21). Laten wij nu zien hoe Hij dat deed. in de eerste plaats gaf Hij leiding aan het werk van den Heiligen Geest. De werkers ia de gemeenten werden gekozen, ea ieder was zich bewust te zijn geroepen (zie b.v. Hand. 15:7). Daarom was Jakobus er nooit jaloersch op dat Petrus en Paulus beter spraken dan hij. Ze waren immers allen overtuigd, ieder persoonlijk voor een speciale taak in de Gemeente geroepen te zijn. — Is dat ook zoo in uw gemeente, in uw kerk? Ik heb in 14 van de 18 provincies van China rondgereisd en ken dozijnen Zendelingen; en ik geloof dat jaloezie een van de verschrikkelijkste duigen in de gemeente is. Ik ben er benieuwd naar hoe het nier gesteld is onder hen, die in 's Heeren Wijngaard arbeiden. Als de Heere Zijn arbeiders kiest en roept tot hun taak, dan is er immers geen reden tot jaloezie! „Want deze is Mij een uitverkoren vat, om Mijn Naam te dragen voor de Heidenen en de koningen en de kinderen Israëls" (Hand. 9 :15). Petrus had de sleutel ontvangen, om de deur der gemeente te openen, en hij was niet tevreden met 't openen van de deur, maar hij ging er ook op uit om te spreken. — De werkers werden geroepen. Paulus had ook een Goddelijke roeping (Hand. 20:24) ; hij had de bediening in de Gemeente niet ontvangen van een kerkeraad of van een bisschop, maar van den Heere; Hij was het, Die Paulus een dienaar der Gemeente maakte. Heeft ieder, die hier in Holland een gemeente dient, een Goddelijke roeping? — Vrienden, ik vrees dat velen niet eens zouden weten wat ik bedoel, als ik het hen zou vragen. Men spreekt immers niet meer over een Goddelijke roeping! In de Vereenigde Staten doen we daar al lang niet meer aan; sommigen beschouwen het als een goede manier om aan den kost te komen. De werkers in de Gemeente kregen ook een speciale opdracht van den Heere. Paulus kreeg b.v. de volgende opdracht : Hand. 22:21. „Ga henen, want Ik zal u ver tot de H e i d e n e n afzenden". Deze belangrijke opdracht werd niet gesteld in handen der menschen ; er werd zelfs niet naar hun oordeel gevraagd. Zelfs de leek Ananias kreeg het bevel om naar Paulus te gaan, rechtstreeks van boven. Hij had naar Paulus te gaan, opdat Paulus het gezichtsvermogen terug zou krijgen en zou worden vervuld met den Heiligen Geest. — Ik denk als de tegenwoordige gemeenten iemand naar Paulus zouden moeten zenden, men zeker geen „leek" zou kiezen. Ik denk dat ze een „commissie" zouden zenden ; of de meest vooraanstaanden in de kerk dit werk lieten opknappen. Maar de Heere zond dien onbekenden leek en niet Petrus b.v. — In onzen tijd zijn vaak de leeken de grootste kracht. Petrus kreeg een opdracht van den Heere om naar Cornelius te gaan. Petrus moest zijn sleutel weer gebruiken; ditmaal om de deur voor de Heidenen te openen. En omdat dit voor Petrus een moeilijke taak was, gaf God ook Cornelius, den onbekeerden man, tot tweemaal toe de opdracht om naar Petrus te vragen om in zijn huis te komen, en naar geen ander. Het is zoo belangrijk om op te merken, dat het de Heere Zelf is, Die de opdracht geeft. De Heere gaf de opdrachten aan Petrus, Hij zeide hem wat hij doen moest. Daarom was het ook de Heere, Die de verantwoordelijkheid had om Petrus uit de gevangenis te verlossen, toen hij daar vanwege zijn getuigenis was terechtgekomen. Het volgende is, dat de Heere bepaalt w i e n Hij gaven geeft. Er waren twee soorten gaven in de eerste Christengemeenten : speciale gaven aan sommigen, en algemeene gaven die iedere geloovige ontving. Wat de speciale gaven betreft, lezen we in Ef. 4:11 dat de broeders der gemeente 5 speciale gaven ontvangen hadden : ... .en Dezelve heeft gegeven sommigen tot apostelen, en sommigen tot profeten, en sommigen tot evangelisten, en sommigen tot herders en leeraars Deze vijf ambten ontmoeten wij alle in het Boek der Handelingen: De apostelen, die het fundament legden in Christus ; de profeten, die zoowel over de toekomstige gebeurtenissen, als over de diepe waarheden van de verlossing spraken ; ook evangelisten, zooals Filippus er een was, die er op uit ging om zielen te winnen. — In Samaria werd een Evangelisatie-campagne gehouden, maar Filippus had zoo'n vurige liefde voor zielen, dat de Heere hem de woestijn in kon sturen om daar één Ethiopiër voor het Evangelie te winnen, — die straks het Evangelie verder zou uitdragen. Er staat geschreven van de Evangelisten, dat zij uitgingen, zielen winnende, predikende en getuigende. — Hebt gij in Holland ook van die Fihppussen, echte Evangelisten, mannen, wier hartstocht het is zielen voor Christus te winnen ? Herders blijven op hun plaats, en besteden een groot deel van hun tijd aan de bestudeering van Gods Woord. Herders hebben de kudde te voeden ; opzieners hebben de gemeente te leiden en te voeden. De leeraars waren degenen, die zich meer met de leerstellingen bezighielden, en ze de Gemeente brachten. Ze predikten en onderwezen den geheelen Christus, het geheele Evangelie aan de geheele wereld. Zij verkondigden geheel Gods Raadsbesluit en een volle verlossing. Hoe komt het toch, dat hier in Holland menschen moeten worden uitgenoodigd, die speciale studie hebben gemaakt van de Wederkomst van Christus ? Hoe komt het, dat andereu moeten spreken over de vervulling met den Heiligen Geest ? Hoe komt het, dat hier Conferenties en Bijbelklassen over speciale onderwerpen gehouden moeten worden? Hoe komt het, dat we toch zoo verdeeld zijn in kleine groepjes? — Het is omdat de Gemeente heeft opgehouden de volle Waarheid in alle opzichten naar voren te brengen. — Op die manier krijgen we een lappendeken, en geen volkomen kleed. In een van de meest vooraanstaande Protestantsche landen van Europa is een leeraar, die een schriftelijke Bijbelcursus leidt met 2000 leerlingen. Hij was eenigen tijd bezig met het begin van den Romeinen-brief, toen hij mij verklaarde dat overwinning over de zonde niet mogelijk was. — Ik zei hem: „Dan kunt gij de hoofdstukken die op Rom. 5 volgen niet onderwijzen". — Toch ging hij er mede door en verkondigde zijn dwaalleer aan 2000 leerlingen. Hoe kan Ik overwinning krijgen over de zonde ? Dit is de groote vraag waarmede velen zich bezighouden. — Waarom wordt die vraag in Europa niet beantwoord op de kansels? O, er is zoo'n schreeuwende behoefte aan leeraars, die de volle verlossing onderwijzen ! De speciale gaven die de Gemeente gegeven waren, zijn: Ef. 4:12. „De volmaking der heiligen tot het werk der bediening, tot opbouwing des lichaams van Christus". Deze gaven hebben dus ten doel dat het aantal arbeiders verveelvoudigd worde, en het Evangelie veld zal winnen. We hebben gezien, dat het de Heere was, Die de taak van ieder lid der Gemeente bestemde. Hij bestemde het, dat Petrus de sleutels gebruikte, die Hij hem had gegeven (Matth. 16:18); en zoo kon Petrus op den dag van het Pinksterfeest de deur voor de J o d e n openen ; in het achtste hoofdstuk van Handelingen voor de Samaritanen, en in het tiende — in het geval van Cornelius — voor de Heidenen. En daarmede stond de deur voor de Gemeente wijd open ; de sleutels waren nu niet meer noodig. De Heere bestemde Stefanus tot martelaar (Hand. 7:58). En doordat Stefanus werd bestemd tot martelaar, werd Saulus van Tarsen, die bij de steeniging aanwezig was (Hand. 22:20), voor den Heere gewonnen, zooals hij later zelf getuigde. Was Stefanus 70 jaar geworden en had hij dozijnen zielen tot God gebracht, dan had hij geen grooter werk kunnen doen, dan nu door zijn martelaarschap. Laten wij ons nu bepalen bij Het werk van den Heiligen Geest aan de Gemeente. De Heilige Geest was een dienaar der Gemeente. Zijn eerste werk was de Gemeente te s t i c h t e n. Dit had plaats door den doop met den Heiligen Geest. Let op de drie uitdrukkingen die hiervoor in de Handelingen gebruikt worden. In Hand. 2:3 lezen wij: „en het zat op een iegelijk van hen"; in Hand. 8:17: „zij ontvingen den Heiligen Geest"; en in Hand. 10:44: „de Heilige Geest viel op allen die het woord hoorden". Dit waren de drie uitstortingen van den Heiligen Geest, waardoor drie verschillende soorten van menschen den Heiligen Geest ontvingen. Het tweede werk van den Heiligen Geest was de Gemeente op te bouwen. In de eerste plaats was Hij gekomen om te overtuigen van zonde, zegt Jezus (Joh. 6). Zij die luisterden naar de prediking van Petrus, werden in het hart ge* grepen (Hand. 2 137) ; in Hand. 5:33 lezen wij zelfs, dat hun „het hart berstte". En als Paulus zijn persoonlijk getuigenis geeft, dan beeft de koning (Hand. 19). Zóó groot was de overtuiging die er uit sprak. Ervaren ook wij dit in het persoonlijk getuigenis ? Kunt ook gij midden in den nacht, in boden geketend, een getuigenis geven, waarin zooveel overtuiging leeft, dat de stokbewaarder uitroept: „Wat moet ik doen om zalig te worden?" Het getuigenis moet öf de menschen doen uitroepen : „Wat moet ik doen ?" óf hen de tanden doen knersen tegen de prediking van het Evangelie. — Dit is het wat we in onze dagen noodig hebben. De Gemeente werd opgebouwd door het ontvangen van den Heiligen Geest. Hand. 2:38. „En Petrus zeide tot hen: Bekeert u, en een iegelijk van n worde gedoopt in den Naam van Jezus Christus tot vergeving der zonden, en gij zult de gave des Heiligen Geestes ontvangen". Wat doen wij voor onze heiligmaking ? Achten wij het voldoende als we op de ledenlijst der kerk voorkomen ? Petrus zeide : „Bekeert n, en een iegelijk worde gedoopt in den Naam van Jezus Christus tot vergeving der zonden, en gij zult ontvangen de gave des Heiligen Geestes". Hoort u daar veel over in Holland ? Als Paulus wilde onderzoeken of hij met waarachtige Christenen te doen had, weet ge welken weg nij dan insloeg ? — Hij vroeg niet: „Hebt gij belijdenis afgelegd, of zijt ge gedoopt ?" maar — „Hebt gij den Heiligen Geest ontvangen als gij geloefd hebt?" (Hand. 19:2). Hebt gij dit mét ontvangen — dan gelooft gij ook niet. — Vrienden, bij de prediking tot aanneming van Christus als onzen persoonlijken Heiland, behoort ook de Boodschap over de vervulling met den Heiligen Geest. Op een dezen zomer in Beatenberg, Zwitserland, gehouden Conferentie was een predikant aanwezig, die vervuld werd met den Heiligen Geest. Hij ging terug naar zijn gemeente met geen ander verlangen, dan de ontvangen Boodschap door te geren. De kerkeraad wilde dit echter niet hebben, en ried hem aan zijn ontslag aan te vragen. De predikant deed dit niet, met het gevolg, dat de kerkeraad hem verleden week zijn ontslag gaf. Toen de predikant voor het laatst preekte, stond er een eenvoudige boer op, die degenen die de laatste maand door de prediking van den predikant gezegend waren, verzocht op te staan. Drie-kwart van de vergadering stond op. „En laten nu zij opstaan, die den laatsten tijd Christus als hun Heiland aanvaard hebben", was de tweede uitnood iging van den eenvoudigen broeder. — Verscheidenen stonden op — en tóch had de kerkeraad — met deze feiten voor oogen — den moed om te besluiten, dat deze dominee maar moest heengaan. Hebben wij ons niet diep voor God te verootmoedigen ? — Want dit is niet de eenige kerk waarin zulks gebeurt.... — Hoe groot is onze verantwoordelijkheid in onze dagen als leden van de Gemeente, het Lichaam van Christus! In Hand. 5 : 14 lezen we dat de g e I o o v i g en tot den Heere werden toegevoegd. Het waren dus alleen geloovigen die bij de Gemeente werden ingeschreven. Nu nog iets over den toestand waarin de Gemeente ten opzichte van den Heiligen Geest verkeerde. Ie. Zij waren allen vervuld met den Heiligen Geest. Wij moeten Conferenties houden om de Gemeente vervuld te krijgen met den Heiligen Geest, opdat althans eenige leden der Gemeente met den Heiligen Geest vervuld zullen worden. De eerste Christen-Gemeente begon daarmee. 2e. Er was eenheid van Geest (Hand. 2:1). Hand. 4:32. „En de menigte van degenen die geloofden, was één hart en één ziel, en niemand zeide dat iets van hetgeen hij had, zijn eigen ware, maar alle dingen waren hun gemeen". Zoudt ge niet graag zoo'n Gemeente willen zien ? De grootste zonde van de Gemeente in dezen tijd is de scheiding. De eenheid van Geest, die de natuurlijke openbaring van de vervulling van den Heiligen Geest is, ontbreekt helaas zoo vaak. 3e. Er is in de Gemeente kracht van den Heiligen Geest. Door de prediking van den visscher Petrus werden 3000 zielen tot de Gemeente toegedaan, en toch had Petrus zijn preek niet tevoren keurig kunnen opstellen en indeelen. — Zijn preek was niets anders dan het beantwoorden van gestelde vragen. Het was de Heilige Geest, Die zoo krachtig in hem kon werken. De wijze waarop de Heilige Geest werkt. De Heilige Geest begint met Zijn gezag uit te oefenen in de Heilige Schrift. Het probleem van de zonde moest eerst worden opgelost, vóórdat de Heilige Geest Zijn werk in de Gemeente kon doen. De kracht der Gemeente staat in nauw verband met haar zuiverheid; en ook hiervoor wil de Heilige Geest waken. Er komt zonde in het hart van Ananias en Saffira, zij liegen tegen den Heiligen Geest (Hand. 5:3), waarop oogenblikkelijk het oordeel volgt. — Hieruit zien wij hoezeer de Heilige Geest verontwaardigd is over de zonde. In Hand. 6 zien we wat de Heilige Geest over den arbeid zegt tot den voorganger der Gemeente. De Gemeente is grooter geworden en de arbeid heeft zich uitgebreid. De Apostelen waren overwerkt. De Heilige Geest regeerde over de Gemeente; dat blijkt ook uit het voorstel dat werd gedaan om met de diakenen het werk te deelen. Maar een eerste vereischte was, dat de diakenen vervuld moesten zijn met den Heiligen Geest. En er was eenheid in dat besluit (Hand. 6:5); de geheele Gemeente verheugde zich over bovengenoemd besluit. We zien hier, dat de Heilige Geest Heer is in lederen tak van arbeid in ae Gemeente en dat door den Heiligen Geest geen enkel ambt als van bijkomenden aard wordt beschouwd. Alleen met* den-Geest-vervulde-menschen konden meewerken in de Gemeente, zoowel in de zakelijke aangelegenheden als in de geestelijke. — Is dit in Holland ook zoo ? In hoofdstuk 15 zien wij dat de Heilige Geest ook zeggenschap over den kerkeraad heeft. De kerkeraad nam het besluit dat ze een zuivere Gemeente moesten hebben. De Heilige Geest was in dien kerkeraad, en Hij was daar als de Hoofdraadgever (Hand. 15:28). Hij gaf raad, die werd aangenomen. Op vele plaatsen zijn vaak vergaderingen, waarin veel gesproken en besluiten genomen worden en aan het eind wordt dan den Heere gevraagd „het eens te willen zijn" met de genomen besluiten. In de eerste Christen-Gemeenten aanvaardden ook de leeken den Heiligen Geest als hun Leidsman. En wat is het gevolg van bovengenoemd besluit ? — Dat met algemeene stemmen wordt besloten tot uitzending van Paulus en Barnabas (:25). — In onzen tijd wordt meer gewerkt met een meerderheid tegenover een minderheid. De meerderheid deelt meestal de lakens uit. Vergelijken we de gemeenten van den eersten tijd, die ingericht waren naar het model dat het Boek der Handelingen ons geeft, met de gemeenten van omen tijd — dan zien we helaas een enorm verschil. Stellen wij ons tenslotte deze drie vragen: „Hoe komt het, dat onze Gemeente niet staat op het peil van de eerste gemeenten ? „In hoeverre ben ik schuldig aan dezen toestand en welk aandeel in de verantwoordelijkheid voor de kerk waartoe ik behoor, ben ik bereid op mij te nemen ? „Wat ben ik van plan te doen, opdat mijn Gemeente verandere naar het voorbeeld der „Handelingen" ?" DE BEDIENING VAN DEN HEILIGEN GEEST NAAR DE HANDELINGEN DER APOSTELEN. II. Gisterenavond hebben wij stil gestaan bij het model van de Gemeente dat Christus ons in Zijn Woord heeft nagelaten. Dit model geldt zoowel voor de Gemeenten der 20ste eeuw als voor de Gemeenten der 1ste eeuw, en als leden van het Lichaam van Christus dragen we de verantwoordelijkheid er voor te zorgen, dat de Gemeenten worden ingericht naar het model dat ons in het Boek der Handelingen gegeven wordt. Nu zijn er nog twee punten te behandelen in verband met den dienst van den Heiligen Geest in de Gemeente. We willen dan eerst stilstaan bij De verhouding van den Heiligen Geest tot den individueelen Christen. Hand. 1 :8 kan hier als sleutel dienen: „Maar gij zult ontvangen de kracht des Heiligen Geestes Die over u komen zal, en gij zult Mijne getuigen zijn, zoo te Jeruzalem als in geheel Judéa en Samaria en tot aan het uiterste der aarde". Laten we nu in het Boek der Handelingen nagaan hoe de Gemeente zich uitbreidde; het was door de verkondiging van het Evangelie. Maar vooraf willen we even stilstaan bij het persoonlijk getuigenis. Die uitbreiding begon met het toebrengen van zielen. Aanvankelijk was er een toebrengen van personen, die leidde tot groote vermeerdering: „En het Woord Gods wies, en het getal der discipelen vermenigvuldigde te Jeruzalem zeer" (Hand. 6:7). Eerst werd het getal der discipelen vergroot met persoon na persoon ; daarna werden geheele gezinnen bekeerd tot den Heere (ga eens in de Handelingen na, hoeveel gezinnen werden toegedaan tot de Gemeente). Er was ook een geografische uitbreiding. De discipelen begonnen natuurlijk waar ze woonden n.1. in Jeruzalem te evangeliseeren. Let nu op de voorzetsels. Ze begonnen in Jeruzalem en daarna werd bevolen dat zij zouden gaan tot aan het uiterste der aarde. Sommige Christenen komen hun leven lang niet buiten dat „in" en daardoor blijft hun leven zoo om zichzelven geconcentreerd. Vrienden, wanneer gij uit dit „in" naar buiten treedt, dan wordt gij veel rijker. We kunnen zoo vaak niet over de nationale grenzen van ons hart heenkijken en bedenken niet, dat Jezus Zijn woord richt tot het meest afgescheiden volk, de Joden. Er was in alle opzichten vooruitgang. Het begon in de stad : „En Filippus kwam af in de stad van Samaria, en predikte hun Christus" (Hand. 8:5). In het 14e vers lezen wij dat de gansche provincie het Woord aanneemt: „Als nu de apostelen die te Jeruzalem waren, hoorden, dat Samaria het Woord Gods aangenomen had, zonden zij tot hen Petrus en Johannes" ( :14). In Hand. 13:44 lezen we : „En op den volgenden Sabbat kwam bijna de geheele stad tezamen om het Woord Gods te hooren". En in het 49e vers : „Het Woord Gods werd door het geheele land uitgebreid". In het 48e vers wordt gesproken van menigten, die het Woord Gods hoorden en aanvaardden ; en in Hand. 19:10 neemt geheel Azië het Woord van God aan. „ alzoo dat allen die in Azië woonden, het Woord des Heeren Jezus hoorden, beide Joden en Grieken". Het begon dus met de dorpen en eindigde met geheele provincies. Wanneer het uitdragen van het Evangelie in dezelfde mate was doorgegaan, waar zouden we nu dan wel zijn ? Nu, na 2000 jaren, zijn er nog groote groepen menschen, die nog nooit iets van het Evangelie hebben gehoord. De eerste Christen-Gemeente bestond uit heel gewone, eenvoudige menschen, maar zij namen het Evangelie aan en d r o e g e n het u i t. — En dat was de kracht dezer Gemeente. Deze snelle uitbreiding bracht echter ook vervolging met zich, en daardoor werden de geloovigen nog meer verspreid. „Zij dan nu die verstrooid waren, gingen het land door en verkondigden het Woord" (Hand. 8:4). Stefanus moest als martelaar vallen, met als gevolg: de verstrooiing der Apostelen. — Wij leven een veel te gemakkelijk leven. Een groote vervolging in Holland zou de uitbreiding der Gemeente zeker ten goede komen. Het is de vervolging, die de Christenen meer naar het Woord Gods doet vragen. De Christenen in Holland, Engeland en Amerika hebben het te gemakkelijk. Om hervormd te worden naar het model der eerste Christen-Gemeente is vervolging noodzakelijk. En als gij vervuld wordt met den Heiligen Geest, zult ook gij deze vervolging ervaren. Ais gij van hier gaat, en de Boodschap van de vervalling met den Heiligen Geest in uw kerk brengt, dan zal vervolging zeker uw deel zijn. Ten tweede is er in de Gemeente noodig een behoorlijke organisatie der Zending. —; In hoofdstuk 13 lezen wij van de organisatie der Gemeente, en onmiddellijk volgen hierop de eerste en tweede Zendingsreis van Paulus. De opbouw der Gemeente moei het gevolg zijn van heiliging en door goede onderwijzing van het Woord in de kracht des Heiligen Geestes. Het uitbreidingswerk werd dan ook spoedig gevolgd door huensieven arbeid aan de geloovigen. Het was niet alleen de Boodschap om zondaren voor Christus te winnen, maar ook dat de geloovigen geheiligd werden en aangegord met kracht tot den dienst des Heeren. Later zien wij de apostelen de plaatsen die eerst voor het Evangelie gewonnen zijn, weer bezoeken, om de Christenen te onderwijzen, instructies te geven, te bevestigen in het geloof; soms bleven zij daar een jaar of langer om de Gemeente te onderrichten. Daarom — er is maar één weg: breng de Christenen toch tot den Christus der Schriften, opdat de Heilige Geest gelegenheid krijge om het zoo te maken, dat zij Christus ten volle vinden in dat Boek. Wij kunnen de Handelingen niet bestudeeren, zonder getroffen te worden door het feit dat daar »oo'n groote plaats wordt gegeven aan het gebed. De Gemeente werd geboren uit een 10-daagschen bidstond en breidde zich ook uit, als gevolg van het gebed der kinderen Gods. En we zullen de Gemeenten van onzen tijd nooit naar het model der Handelingen krijgen, als we niet de eerste plaats geven aan het gebed. Laten wij bidden voor onze predikanten ; laten wij bidden dat onze Gemeente worde opgewekt, en Christus als Hoofd der Gemeente erkend zal worden, zoodat de Heilige Geest de leiding kan hebben in alle dingen die de Gemeente betreffen. En wat er gebeuren kan, wanneer de Heilige Geest in de Gemeente regeert, bewijst ons het volgende : Een jong geloovig predikant kwam bij een Gemeente, waar politiek en wereldsche dingen de overhand hadden. De Heere liet hem zien, dat hij de Gemeente had te leiden naar het model der „Handelingen". In zijn prediking bracht hij dit tot uiting, maar de kerkeraadsleden werden boos en verzochten hem heen te gaan. — Doch hij bleef het Woord verkondigen en in verband met het model der Handelingen wijzen op den bedenkelijken toestand der Gemeente. De kerk werd al leeger en leeger en op een Zondag waren er slechts drie menschen in de kerk. Tóen hield de predikant geen preek, maar een bidstond, met het gevolg, dat bidders en kerkeraadsleden werden bekeerd en andere leden weer langzamerhand in de kerk terug kwamen. Deze man begon nu zijn Gemeente in te richten op de basis van vrijwillige gaven, en er werd méér gegeven dan ergens elders. En toen de bisschop de Gemeente kwam inspecteeren» bevond hij dat er geen enkele kerk in zijn district was, waar zooveel gegeven werd als in deze; — het was een Gemeente, die gezegend en geleid werd door den Heiligen Geest. — We kunnen dus niet zeggen, dat de Heilige Geest alleen maar goed was voor de Gemeente van de eerste eeuw, we hebben Zijn leiding nu nog even zeer noodig. Nu iets over hetgeen de Heilige Geest in de harten der enkelingen deed. Christus heeft een goddelijke orde ten opzichte van de ervaringen. Evenals er een goddelijke orde is in de Waarheden en in den dienst — zoo is er ook een goddelijke orde in de ervaringen die we door kunnen maken. Waar Gód begint, moeten ook wij beginnen en daarvan uitgaan. De doop met den Heiligen Geest is de eerste ervaring voor Gods kinderen. Dit was het wat Christus in Zijn laatste opdracht beloofde. Hand. 1 :5. „ Gij zult met den Heiligen Geest gedoopt worden en dit was ook het eerste dat op den dag van het Pinksterfeest in vervulling ging. — Ook de Samaritanen die geloofden, ontvingen dien doop, terwijl hij Cornelius in Hand. 10 de doop met den Heiligen Geest de eerste ervaring voor de Heidenen was. Laten we nu eens zien welke uitdrukkingen er in den Bijbel gebruikt worden, als er over die ervaringen wordt gesproken. Er behoeft geen verwarring te zijn, als we goed zien wat God over deze dingen zegt. Er is een uitdrukking in den Bijbel, die alléén betrekking heeft op de ervaring van den doop met den Heiligen Geest; die uitdrukking wordt nooit ergens elders gebruikt. In de hoofdstukken 2, 8, 10 en 11 worden de eerste drie uitstortingen van den Heiligen' Geest beschreven. Deze drie uitstortingen worden genoemd: „de doop met den Heiligen Geest", en in dit verband treffen wij uitdrukkingen aan als: Hand. 1:8. — De Heilige Geest zal komen over u. Hand. 2:3. — De Geest zat op een ieder van hen en in vers 17 en 18, waar Petrus de woorden uit de oude profetie van Joël gebruikt, vinden wij het woord „uitstorten". In Hand. 2:38 waar we lezen hoe men gered kan worden, wordt aangetoond wat de allereerste ervaring daarbij is: „En Petrus zeide tot hen: Bekeert u, en een iegelijk van u worde gedoopt in den Naam van Jezus Christus tot vergeving der zonden, en gij zult de gave des Heiligen Geestes ontvangen". In Hfdst. 10 staat, dat de Heilige Geest op de Heidenen viel (:44) en werd uitgestort op allen die het Woord hoorden (: 44 en 45). Al deze uitdrukkingen worden hier gebruikt voor den doop met den Heiligen Geest, de eerste ervaring die iemand doormaakt, als hij een deel wordt van het Lichaam van Christus. De uitdrukkingen in de brieven, waar het woord „doop" wordt gebruikt, hebben alle betrekking op de e e n h e i d in het Lichaam van Christus; zij hebben betrekking op de positie waarin we gebracht worden, na te hebben geloofd. Deze gebeurtenis, deze doop, heeft plaats op hetzelfde oogenblik, waarop wij den Heiland als onzen persoonlijken Verlosser en Zaligmaker aannemen. Door den Heiligen Geest worden wij wedergeboren; en door den Heiland aan te nemen, wordt Zijn leven aan ons medegedeeld. Vrienden, bedenk wel, dat dit de groote Bijbelwaarheid is die zooveel verwarring en scheiding maakt in onze dagen. Wij als arbeiders in Gods Koninkrijk — en ook ieder Christen persoonlijk — moeten goed bekend zijn met deze waarheid en deze ervaring. * * * In de tweede plaats wil ik u wijzen op Hand. 2:4, waar staat, dat zij allen werden vervuld met den Heiligen Geest. In Hand. 4:31 wordt weer hetzelfde gezegd omtrent dezelfde menschen : „En als zij gebeden hadden, werd de plaats in welke zij vergaderd waren, bewogen, en zij werden allen vervuld met den Heiligen Geest, en spraken het Woord Gods met vrijmoedigheid". Kunnen wij nu het woord „gedoopt" in de plaats stellen van „vervuld" ? — Dat is onmogelijk. Het gaat hier om twee uitdrukkingen, die wij niét met elkander mogen verwisselen. In Ef. 4:5 en 6 wordt gesproken van één doop en één naam. — Wel kan men een aantal vervullingen beleven en we lezen dan ook wel in de Heilige Schrift van een 2e vervulling van dezelfde groep geloovigen. Dit bewijst duidelijk, dat de geloovige twee verschillende ervaringen kan doormaken na zijn bekeering. Velen zeggen, dat die tweede uitdrukking precies hetzelfde beteekent als de eerste, maar als dat waar was, dan zou God hetzelfde woord gebruikt hebben. Hij is geen God van verwarring, en is ook niet beperkt in Zijn woordenkeus. — Iedere ware geloovige is gedoopt met den Heiligen Geest, en moet daarna ook vervuld worden met den Heiligen Geest. We willen nu nagaan, wat de „vervulling met den Heiligen Geest beteekent. Het eerste dat ons in de Handelingen opvalt, is dat „een vervuld leven" beschouwd wordt als het normale leven van iederen Christen. Allen in de Gemeente — de apostelen zoowel als de meest eenvoudige mannen en vrouwen — werden vervuld met den Heiligen Geest, onmiddellijk na den doop met den Heiligen Geest. Zij werden vervuld op den dag van het Pinksterfeest; God bewijst daarmede, dat dit de normale weg voor iederen Christen behoort te zijn. Wat een verandering had er plaats in hun leven ! Voor hen, die eerst zulke egoïsten waren, werd Christus nu het centrum van hun leven en zij begonnen Hem te verheerlijken in hun getuigenis. Hij was nu het Hoofd en zij de leden. Het leven „vervuld met den Heiligen Geest" is een verheerlijken van den Zoon in ons leven, zooals Hij in Zijn leven den Vader heeft verheerlijkt. Hoe kunnen wij dat? Dit kunnen we alleen, als wij Hem toestaan over ons te heerschen, zoodat Hij in en door ons kan werken, zooals de Vader in den Zoon woonde en werkte. — Dit is het wat een leven „vervuld met den Heiligen Geest" beteekent. Wat is het gevolg van zoo'n leven ? Men was één met Hém, maar ook één met elkander. De menigte was „één hart, en één ziel", lezen wij van de eerste Christen-Gemeente. Zij waren als broeders tezamen om den lof Gods te bezingen en getuigden met vrijmoedigheid. Wat lezen wij over Paulus, die te middernacht in de gevangenis zat? Hooren wij hem murmureeren en klagen ? Zuchtte hij: „O, Heere, hoe kunt Gij het toelaten dat ik hier zit, terwijl ik zoo graag predik" ? — Neen, neen! We hooren hem een loflied zingen, hoewel hij de voeten in den stok had. Zijn hart was immers niet gevangen 1 En het gevolg was, dat de stokbewaarder en zijn heele gezin zich tot den Heere bekeerden. Als gij vervuld zijt met den Heiligen Geest, zult ook gij niet klagen, maar zingen. En wanneer gij in uw hart geen lied kunt zingen, dan vraag ik mij af, of de vervulling met den Heiligen Geest dan wel uw deel is. Vrienden, leeft gij in eenheid met ieder medeChristen ? Hebt gij liefde voor ieder ander en kunt gij een loflied zingen in den nacht, ook als gij met uw voeten in den stok zoudt zitten ? Heeft de Heilige Geest uw hart en mond geopend om te getuigen voor een ieder, dag aan dag? Bedenk wel, dat dit de bewijzen waren, dat de Gemeente was vervuld met den Heiligen Geest. — Of zoekt gij misschien naar zichtbare bewijzen voor uw vervulling met den Heiligen Geest ? In de derde plaats lezen we dat de geloovigen door den Geest werden geleid. In Hand. 8 : 29 lezen we dat de Geest Filippus bevel gaf op den wagen van den Moorman te klimmen, en in Hand. 11:12 dat de Geest Petrus opdracht gaf naar Cornelius te gaan. De Geest leidt dus met een zekeren drang. In Hand. 16:6 echter lezen wij dat de Heilige Geest Paulus en Timotheüs verhinderde het Woord in Azië te spreken. Hier verbiedt dus de Heilige Geest hen naar Azië te gaan. Hoe is het thans ? — Veelal heeft de Heilige Geest geen zeggenschap in kerkelijke zaken. Iemand vroeg mij onlangs, hoe ik dacht over het ontvangen van „leiding" in stille oogenblikken. Ik antwoordde daarop dat, als iemand handelt volgens de opdracht van den Heiligen Geest en dit bevel overeenstemt met de orders, die God ons in den Bijbel geeft — dit dan zeker niet is af te keuren. De eerste vraag is echter: „Weet degene, die zich laat leiden, dat hij wederom geboren is, en vervuld is met den Heiligen Geest? Want alleen als iemand aan deze eischen voldoet, is hij in een toestand geleid te worden. Heeft iemand het bovenstaande niet ervaren, dan acht ik iedere „leiding" zeer gevaarlijk; want het is onmogelijk, dat de Heilige Geest iemand kan leiden, die niet gedoopt is met en bewoond wordt door den Heiligen Geest. Het vierde dat we lezen, is dat de Heilige Geest deze menschen uitzendt: Hand. 13 : 2. „En als zij den Heere dienden, en vastten, zeide de Heilige Geest: Z o n d e r t m ij af beide Barnabas en Saulus tot het werk waartoe Ik ze geroepen heb". Het is dus de Heilige Geest Die Paulus en Barnabas afzondert voor hun taak, en het is daarna ook de Heilige Geest Die hen uitzendt: Hand. 13 :3 en 4. „Toen vastten en baden zij, en hun de handen opgelegd hebbende, lieten zij ze gaan. Deze dan, uitgezonden zijnde van den Heiligen Geest, kwamen af naar Seleucië, en van daar scheepten zij af naar Cyprus". Het vijfde is dat de vervulling van den Heiligen Geest ons brengt tot de openbaring van Christus. Er zijn twee Bewegingen in Europa, die beiden een andere boodschap brengen omtrent den Heiligen Geest. Sommige menschen kunnen noch met de ééne, noch met de andere beweging meegaan. Over het algemeen is er in Europa veel vrees om te spreken over of te luisteren naar hetgeen Gods Woord omtrent den Heiligen Geest geopenbaard heeft. In de eerste plaats is hiervan onwetendheid omtrent den Heiligen Geest oorzaak, anderzijds heeft men tegenzin om met één van deze beide bewegingen mede te gaan — en het gevolg is, dat deze Waarheid vrijwel geheel terzijde wordt gesteld. — Wij hebben echter te onderzoeken wat God zegt, niet wat deze of gene Beweging zegt. In de eerste plaats moeten we heel nauwkeurig weten, wat God zegt, daarna wat de bedoeling is met hetgeen Hij zegt, en tenslotte: het doel dat God daarmede beoogt voor ons ieder persoonlijk. Ik geloof wat de eerste Christen-Gemeente geloofde, en ik wensch dezelfde ervaringen te maken, als zij maakten. — Ik neem geen genoegen met een speciaal product der 20e eeuw. — We willen een oogenblik stilstaan bij eenige onschriftuurlijke aanhalingen en uithun-verband-gerukte teksten. Sommige Bewegingen willen de Schrift dwingen overeen te stemmen met hunne menschel ij ke leerstellingen. God spreekt Zich nooit in Zijn Woord tegen — laten we beginnen met dit goed m ons op te nemen. De eerste vraag is: „Is het spreken in vreemde talen werkelijk een b e w ij s, dat wij met den Heiligen Geest gedoopt zijn ?" Deze vraag staat in het centrum der belangstelling van een alom verspreide Beweging. En aangezien hierdoor een groot Zendingswerk in China werd vernietigd, is het van groot belang, dat we weten of deze Beweging waarheid of dwaling leert. Op grond van Gods Woord kan ik u verklaren, dat dit e e n dwaling is ; want als dit waarheid was, zou God Zich in Zijn Woord tegenspreken. Het is niet de vraag of er zoo iets bestaat als „de gave der talen", maar of dit een duidelijk bewijs is van de „vervulling met den Heiligen Geest". — En dat is niet waar. Nemen we 1 Kor. 12 voor ons, het hoofdstuk, dat zich bezig houdt met de gaven van den Heiligen Geest, waardoor wij worden aangedaan tot den dienst des Heeren. In 1 Kor. 12 wordt gevraagd welke voeten, welk oor, welk oog dit Lichaam heeft. Het gaat hier over het ééne Lichaam van Christus, dat eenheid uitdrukt; vele lichamen beteekenen verscheidenheid. 1 Kor. 12:4. „En daar is verscheidenheid der gaven, doch het is dezelfde Geest. vs 8. Want dezen wordt door den Geest gegeven het woord der wijsheid, en aan een ander het woord der kennis, door denzelfden Geest; •> vs 9. en aan een ander het geloof, door denzelfden Geest; en aan een ander de gaven der gezondmakingen, door denzelfden Geest". Let wel, er staat niet dat allen de gaven der gezondmaking werd gegeven. De ééne kreeg de gave der gezondmaking, de ander de gave der talen. „Doch deze dingen alle werkt één en dezelfde Geest, deelende aan een iegelijk in het bijzonder gelijkerwijs H ij w i I" (: 11). De Heilige Geest beschikte dus naar Zijn eigen goeddunken, wie de gave zou krijgen. In de verzen 28 en 29 wordt de vraag gesteld of zij allen die gaven bezaten ; en in het licht van het begin van het volgende hoofdstuk moeten wij antwoorden „Neen!" Op den dag van het Pinksterfeest werden allen vervuld met den Heiligen Geest. — Dat was Gods bedoeling. In Ef. 5: 18 wordt de Gemeente bevolen, dat allen vervuld moeten zijn met den Heiligen Geest, en 1 Kor. 12 zegt, dat niet allen de gave der talen, of der gezondmaking bezaten, maar deze slechts aan enkelen zijn toevertrouwd. En als we nu weer zien op Ef. 5, waarin allen bevolen wordt vervuld te zijn met den Heiligen Geest — dan zou God Zichzelf tegenspreken, wanneer iedere Christen b.v de gave der talen zou moeten bezitten. — God heeft mij bevolen vervuld te zijn met den Heiligen Geest, maar Hij gaf mij niet de gave der talen. En wanneer ik beslist die talen zou moeten spreken, dan zou Hij het anders gezegd hebben in Zijn Woord. Dan zouden allen de gave der talen moeten hebben, en dan zou deze gave (als zij een bewijs moest zijn van de vervulling met den Heiligen Geest) in dit hoofdstuk, waarin de gaven worden opgesomd, een Aoo/donderwerp uitmaken, en niet achteraan komen, zooals nu het geval is. De Heilige Geest zegt hier echter dat er nog gaven zijn, die van meer belang zijn en zegt dat men deze gaven alleen onder bepaalde omstandigheden kan hebben, en verklaart tevens, waarom de gave der talen op het Pinksterfeest werd gegeven. De gave der talen is op het Pinksterfeest een bewijs voor de vervulling met den Heiligen Geest; en in Hand. 10 is zij voor de ongeloovige Joden een bewijs dat de Heilige Geest óók op de Heidenen uitgestort was. Petrus zegt opzettelijk, dat dit hetzelfde is, als wat op den Pinksterdag plaats had, „welke den Heiligen Geest ontvangen hebben, gelijk als ook wij" ( :47). En het resultaat van deze gave op den Pinksterdag was, dat „zij geloofden". Welke is nu de openbaring van den Geest, en welke woorden moeten wij gebruiken om er met anderen over te spreken? Christus noemde het „een fontein van water, springende tot in het eeuwige leven" en „stroomen van levend water die uit ons binnenste zouden vloeien" (Joh. 4:14; 7:38). Het Boek der Handelingen noemt het „vervuld zijn met den Heiligen Geest" ; en ik zie geen kans om deze uitdrukkingen te verbeteren. Zegt „overvloedig leven" u niets? Spreken niet juist deze woorden tot uw ziel? — Een bron van levend water in uw binnenste, waaruit stroomen naar buiten vloeien.... — „Vervuld met den Heiligen Geest". — Vrienden, wanneer ik mij ledig gevoel, en terneergeslagen ben, dan hebben deze woorden mij heel wat te zeggen. In 1 Kor. 2:12 en 13 lezen wij het volgende: „Doch wij hebben niet ontvangen den geest der wereld, maar den Geest Die uit God i s, opdat wij zouden weten de dingen die ons van God geschonken zijn ; dewelke wij ook spreken, niet met woorden, die de menschelijke wijsheid leert, maar met woorden die de Heilige Geest leert, geestelijke dingen met geestelijke samenvoegende". De Heilige Geest spreekt niet van een „veranderd" leven, maar van „wederom geboren". „Veranderd" zegt mij niet wat het beteekent: het kan een „hervormd" leven zijn of een leven dat alleen maar uiterlijk is veranderd. De moderne mensch houdt niet van het woord „wederom geboren", omdat hij niet van de zaak aèlve houdt. Ik houd van dat woord „wederom geboren", en gij zult er ook van houden, als gij wederom geboren zijt. Laten wij dan ook geen ander woord gebruiken, als wij met menschen handelen om hen voor de eeuwigheid te redden. Gebruikt gij een ander woord, dan loopt gij gevaar dat gij menschen in den waan brentii dat zij gered zijn, en in waarheid laten wij hen in hun zonde. Er is nog een ander woord dat tegenwoordig veel gebruikt wordt. Ik bedoel het woord „d e e1 e n". Maar het „getuige n" in de „Handelingen" is toch wat anders dan „deelen" ? — „Deelen" is veel gemakkelijker, want dan deel ik zonden mede en spreek over mijzelf; maar „getuig" ik, dan spreek ik beslist over Christus. Hij heeft ons gezegd waarvan wij te getuigen hebben. Gij zijt getuigen van deze dingen, n.1. dat de Christus moest lijden en van de dooden opstaan ten derden dage (Luk. 24:46—48) en als we niet daarvan getuigen, dan „getuigen" we niet. „Volkomen heiliging" is eveneens misleiding; want op hetzelfde oogenblik, dat ik in Christus geloof, kom ik in de positie van volkomen heiliging. De volmaakte heiliging zelf zullen we niet bereiken, vóórdat Christus wederkomt. Vanaf het oogenblik, dat ik mijn hart aan Christus geef, tot aan Zijn Wederkomst, heb ik te streven naar een vervolmaking van mijn heiliging, speciaal door bestudeering van den Bijbel. Ik kan dagelijks veranderd worden in heerlijkheid, van heerlijkheid tót heerlijkheid, maar ik kan nooit gelijk worden aan Hem, vóórdat Hij komt. — Daarom stichten de woorden „volkomen heiliging" zoo licht verwarring. God spreekt van „rechtvaardigmaking", „wedergeboorte" en „heiliging", en bedoelt daarmede verschillende werken die Hij aan de ziel doet. En wij hebben die allen noodig, willen wij de volkomen heiliging die in Christus is, bezitten. De werken van den Heiligen Geest zijn : le. geboren door den Heiligen Geest; 2e. gedoopt door den Heiligen Geest; 3e. bewoond door den Heiligen Geest; 4e. vervuld door den Heiligen Geest. Verschillende dezer ervaringen komen veel met elkander overeen, en alle zijn even noodzakelijk, maar ieder laat weer van een anderen kant het werk van den Heiligen Geest zien. En ieder Christen dient te weten, wat er met deze uitdrukkingen wordt bedoeld en wat God ons ieder persoonlijk daarmee zeggen wil. Als wij de Waarheid ontvangen hebben, dan moeten wij deze aan anderen mededeelen en hen deze leeren verstaan. — Zijn wij bereid dat te doen ? Zijn wij bereid deze verantwoordelijkheid ten opzichte van de Gemeente op ons te nemen ? Hoe moet nu onze houding zijn om instaat te zijn deze kracht in de Gemeente uit te dragen? Door u en mij wil de Heere dit werk doen. De Heere werkte met hen mede (Mark. 16:20) door de kracht des Heiligen Geestes; en door de vervulling daarvan waren zij met kracht aangedaan en ontvingen gaven. — Dat zal de Heere ook ons geven. Denk aan die paar woorden die de Heiland in den laatsten nacht op aarde tot de Zijnen sprak: „Qij kent Hem" (Joh. 14:17). — Onze eerste verantwoordelijkheid is, dat wij Hem kennen. OP WELKE WIJZE OPENBAART ZICH DE VERVULLING MET DEN HEILIGEN GEEST? Ten opzichte van het overvloedige leven zegt de Heere Jezus in Joh. 4:14: „Maar het water dat Ik hem geven zal, zal in hem worden tot een fontein, voortspringende tot in het eeuwige leven". We moeten eerst verzadigd worden door het water des levens, dat Hij ons schenkt; eerst daarna kan het water naar buiten komen. In het boek der Handelingen zien wij de vervulling met den Heiligen Geest eerst als een „crisis" openbaar worden op den Pinksterdag. Maar daarna moest deze vervulling meermalen herhaald worden. In Hand. 2:4 lezen we dat allen vervuld werden met den Heiligen Geest, op het Pinksterfeest. Hierop volgt de toespraak van Petrus, en in Hf dst. 3 de genezing van den lammen man. En het was in den naam van Jezus, dat dit wonder geschiedde. Op die daad volgt groote tegenstand, welke tegenstand leidt tot een bidstond waarbij de muren bewogen werden (Hand. 4) en de discipelen zóó met den Geest vervuld worden dat zij met meer vrijmoedigheid het getuigenis van Christus in de wereld uitdragen (Hand. 4:13). Hij die vervuld is met den Heiligen Geest, zal met vrijmoedigheid gaan getuigen. Indien wij de vervulling wenschen als een soort geestelijke luxe, zullen we haar niet ontvangen; ook niet als wij ermede willen pronken en ons voordoen als „heilige" mannen en vrouwen; evenmin, als de vervulling met den Heiligen Geest door ons beschouwd wordt als een soort geestelijk reservoir in ons leven. Want de Schrift zegt, dat de Geest is als een stroom, en een stroom moet altijd vlieten. De stroom draagt het dagelijksch verkeer. Zoo dient ook de vervulling met den Heiligen Geest de practijk van ons dagelijksch leven. Petrus werd vervuld met den Heiligen Geest op den Pinksterdag, met het gevolg, dat hij die gezegende toespraak hield. Paulus werd drie dagen na zijn bekeering vervuld met den Heiligen Geest. Doch later, toen hij in aanraking werd gebracht met iemand die door den Duivel bezeten was, had hij weer een bijzondere vervulling met den Geest noodig. — Men zou kunnen spreken van een her-vervulling. Stefanus was ook vol van den Heiligen Geest. Zijn preek was gereed toen hij gesteenigd werd. Hij had er zich niet op kunnen voorbereiden, doch was doorloopend voorbereid, en hij stierf met een hemelschen glimlach op zijn gelaat. Neen, de vervulling met den Heiligen Geest is geen geestelijke luxe, doch een geestelijke noodzakelijkheid. Zij bestaat niet in gaven doch in genade. De Apostelen kregen wijsheid, geloof, kracht, en bij hen werden gezien de vruchten van den Heiligen Geest: vrede, blijdschap, enz. — Dit zijn de verschijnselen, die bij de vervulling behooren. Zijn die vruchten ook bij u te zien ? Wat is de vervulling met den Heiligen Geest ? Zij is niet iets dat we maar als een ervaring doormaken. Het is niet maar een zegen, dien we als een zegen ontvangen — het is leven. De vervulling met den Geest is het begin van een normaal leven, een leven dat voortdurend blijft en hoe langer hoe sterker wordt. Als den Heiligen Geest wordt toegestaan, Zijn werk in ons te doen, dan is dat niet om ons in een broeikast ten toon te stellen, waar we afgescheiden zijn van de wereld. Neen, ze is een bloem, die in het normale leven moet groeien en bloeien. De vervulling met den Geest maakt normale menschen. — Zijn werk is het om de Gemeente te sterken, ook in den strijd tegen Satan. Vervulde menschen zijn niet volmaakt in kennis, in wijsheid of wat ook. Petrus b.v. was wel vervuld, doch was niet volmaakt in wijsheid en kennis. Want voordat hij zijn opdracht om naar Cornelius te gaan kon uitvoeren (Hand. 10), kreeg hij eerst een speciaal gezicht ( : 10). Vervuld zijn met den Heiligen Geest wil ook niet zeggen, dat we nooit meer kunnen zondigen, doch wel dat we niet meer in de zonde leven en telkens weer tot oude dingen terugkeeren. We willen niet meer zondigen, en als we gezondigd hebben, dan belijden we het en worden gereinigd, en we nemen onze toevlucht tot het Woord om overwinning te leeren. De vervulling met den Geest maakt ons ook niet immuun, doch ze doet ons de zonde haten. Het beteekent dat wij ons oude „Ik" verloochenen. De Heilige Geest haat de zonde, de leugen e.d. en Hij veroordeelt de zonde zwaar; zoo zullen ook wij de zonde en het oude „Ik-leven" gaan haten, in onszelven en anderen. Wat is het bewijs nu dat ge vervuld zijt ? — Het is de hartstocht en het verlangen om heilig te zijn. Dit wil niet zeggen „onstraffelijk", doch „onberispelijk" ; niet zonder gebreken, doch zóó dat we niet te berispen zijn over onze woorden of werken, (Jud. :24). 1 Thess. 5:23 zegt ons, dat wij „onberispelijk" zullen zijn bij de komst van Christus; lichaam, ziel en geest moeten oprecht bewaard worden in Zijne toekomst. Paulus zegt in Hand. 20:18—31 dat het de practijk van zijn leven was, om zonder aanstoot te zijn voor God en menschen. — Dit wil niet zeggen dat hij nooit moeilijkheden had. Denk maar eens aan het verschil tusschen hem en Barnabas (Hand. 75:57—40). Ook heeft hij Petrus wederstaat! (Gal. 2:11), toen het betrof de zuiverheid van de leer en het verdedigen van een waarheid, die Paulus dieper inzag dan Petrus; daarom moest Paulus hem wederstaan; hij moest dat, omdat God hem een bijzondere boodschap had opgedragen. Doch dit alles wilde niet zeggen, dat Paulus daar fouten maakte. Er kan wel gebrek aan eenheid zijn tusschen ons en anderen; maar de vraag daarbij is of we zelf onberispelijk zijn. Onberispelijk wil ook nog niet zeggen onfeilbaar. — Verder maakt de vervulling met den Heiligen Geest ons tot zachtmoedige menschen; doch dit wil ook weer niet zeggen, dat men dan geen critiek meer moet uitoefenen op verkeerde dingen; alleen moet die critiek gedaan worden in vriendelijkheid, in den geest van Jezus. * * * De vervulling met den Geest bestaat ook daarin dat we door den Heiligen Geest geleid worden; maar vervulde menschen zijn ook daarin niet onfeilbaar. We oefenen het onderscheidingsvermogen door het lezen van het Woord Gods. Daardoor leeren we onderscheiden wat in leer en practijk verkeerd of niet verkeerd is. De duivel openbaart zich vooral in onzen tijd als een Engel des lichts, hoewel hij een leeuw is. We kunnen hem beter herkennen als hij zich als een brullende leeuw openbaart dan dat hij zich als een Engel des lichts voordoet. Hoe meer we het einde van onze bedeeling naderen, des te meer zal Satan zich openbaren als een Engel des lichts in den Antichrist en zijn voorloopers, zoodat ten slotte de geheele wereld hem zal aanbidden door zijn wonderen en teekenen. Satan zal ook zorgen voor namaak van ware opwekkingen, maar de gave der onderscheiding zal de namaak van het ware weten te onderscheiden. Met den Geest vervulde menschen moeten ook niet denken dat zij heiliger zijn dan anderen. Wel nemen zij een hoogere plaats in; maar naar- mate ze hooger stijgen, worden ze ootmoediger. Met den Geest vervulde menschen zijn ook niet vrij van aanvallen van Satan en verzoekingen des vleesches, maar de vervulling met den Geest beteekent voor hen, dat ze instaat zijn dwars door de aanvallen heen te komen. — De Heilige Geest openbaart ons ook het verfoeilijke ik-leven. Men zal door de vervulling met den Heiligen Geest steeds meer dingen gaan zien van het oude leven, dingen die anderen al lang in ons hebben gezien, doch die wij pas zien als we met den Geest vervuld zijn. In een huis kan de vloer vol stof liggen, waarvan we niets bemerken zoolang de blinden gesloten zijn; doch zoodra die open gaan, zien we het en we ruimen het vuil op. De Heilige Geest, Die in ons woont, moet tevreden kunnen zijn met het huis, dat Hij bewoont. Ten slotte is het vervuld zijn met den Heiligen Geest niet het wonen op den top van een berg in het dagelijksch leven. Het is alleen een hoogtepunt, van waaruit wij in de vallei gaan. Daar hebben wij het juist noodig. Het „op-en-neer-gaan" bestaat wel in de omstandigheden, doch in onze geestelijke ervaringen behoort dit niet voor te komen. In 2 Kor. 11 b.v. vinden we Paulus' ervaringen. Het waren bovenmate woestijn-ervaringen : allerlei gevaren en wat al niet meer. En toch bezat Paulus de vervulling met den Heiligen Geest; en daaraan had hij genoeg bij het op en neer gaan van de omstandigheden. Een leven vervuld met den Heiligen Geest wordt door den Heiligen Geest bestuurd tot in elk onderdeel van ons leven. Hij houdt contróle over ons gedachtenleven, ons hart en onze zinnen ; controle over ons kiezen en beslissen, over al onze gedragingen, gewoonten en practijken. De Heilige Geest heeft de absolute alleenheerschappij over den met den Geest vervulden mensch, en Rom. 8 laat ons zien hoe zulk een vervuld leven zich openbaart in wandel, bidden en werken. Hoe krijgt ge dezen Geest ? Langs een positieven en een negatieven weg. Ons leven moet geheiligd worden en gereinigd van alles wat ons schaden zou. Zijn we daartoe bereid ? Als er zonde is tusschen God en ons — misschien wel geheime zonden — zijn we dan bereid, ons daarvan te laten reinigen tot in het meest innerlijke van ons wezen ? Zijn we bereid alles te belijden en het tot Hem te brengen en weg te doen ? — Zij die hun zonden opgeven — ook al hebben ze jaren lang den Geest wederstaan — zullen de vervulling ontvangen; doch indien zij aan deze voorwaarde niet voldoen, zullen ze de vervulling niet verkrijgen. Een vervuld leven is een toegewijd leven. Geen kamer van ons leven blijft er dan gesloten voor den Heiligen Geest. En welke zijn de voorwaarden om Hem te ontvangen? Jezus Zelf heeft het antwoord gegeven: „Indien iemand dorst, laat hem tot Mij komen". Iemand die wérkelijk dorst heeft, zal niet rusten totdat hij water heeft. Gelijk een hert schreeuwt naar de waterstroomen, zoo verlangt zijn ziel naar den levenden God. Als we zoo dorstende komen, zullen we drinken. En drinken wil zeggen „den zegen aanvaarden", onze dorst lesschen. En hoe kunnen we nu weten, dat wij den Heiligen Geest bezitten ? De eerste vraag daarbij is: zijt ge gered ? Niet omdat ge het gevoelt; want het gevoelen is een armzalige grond; maar omdat wij gelooven in Jezus Christus onzen Redder. Op het oogenblik dat wij Hem aannemen door het geloof, geeft Hij ons macht, een kind van God te worden (Joh. 1 :12). Welnu, op dezelfde wijze kunnen we ook den Heiligen Geest ontvangen. Op grond van Zijn Woord kunnen we het weten. En hoe kan ik bewaard blijven voor het bedroeven van den Heiligen Geest? Het met den Geest vervulde leven toch moet worden bewaard, want er kunnen nog allerlei zondige gedachten, gevoelens, woorden of daden in ons opkomen. Als dit geschiedt, hebben we dan de volheid verloren, en moeten we het dan maar opgeven ? — Neen, op hetzelfde oogenblik dat er een zonde in ons leven insluipt, moeten we haar belijden en de reiniging van het bloed van Christus ook daarvoor aanvaarden. En op hetzelfde oogenblik — waar ook — spreken we in ons hart tot God en Hij reinigt en vergeeft. Dit bezorgt ons een doorgaande ervaring. Wat doen wij echter in den regel ? We gaan er over denken en dan raken we steeds verder van het belijden af. Belijdt daarom direct als ge een ander kwaad hebt berokkend. Belijdt uwe misdaden aan elkander en verwijt niet. Op die wijze kunnen we in heerlijke harmonie met God en met anderen leven. Wacht niet met de dingen uit uw leven te verbannen die den Geest bedroeven. Ervaart Gods tegenwoordigheid door de gemeenschap met Hem en Zijn Woord en zoekt daarin Zijn aangezicht te ontmoeten. En dan ook is een van de voorwaarden om met den Geest vervuld te blijven: het gebed. Dit is een eenvoudige, maar niet minder noodzakelijke weg Die dorst heeft die drinke 1 Dit boekje is een uitgave van den SUPRANATIONALEN GEBEDSBOND, Acacialaan 18, ZEIST, welks beginsel-verklaring de volgende is : „Wij gelooven aan de autoriteit en onvoorwaardelijke inspiratie der Heilige Schrift. Wij gelooven aan de waarheid der Drieëenheid — Vader, Zoon en Heiligen Geest — één in Wezen en eeuwig. Wij gelooven in den Heere Jezus Christus als onzen Heiland en in Zijn plaatsvervangend offer voor de zonde. Wij gelooven in den Heiligen Geest en Zijn werk der wedergeboorte en heiligmaking; wij gelooven, dat Hij het hart der geloovigen vervult en hen steeds meer verandert naar het beeld van Christus (2 Kor. 3:18). Wij gelooven aan den zondeval van den mensch en de eeuwige verdoemenis door de zonde, aan het eeuwige leven alléén door Christus, en aan de eindelijke verlossing en opstanding des lichaams, volgens Rom. 8 :23, en verwachten de verschijning in heerlijkheid van onzen Heere Jezus Christus". — Op aanvrage wordt gaarne gratis en franco meerdere lectuur toegezonden, waarin doet en streven van den Supra-Nationalen Gebedsbond nader worden uiteengezet. De Supra-Nationale Oebedsbond zendt aan allen, die In zijn arbeid belangstellen, gaarne geregeld: a. een MAANDELIJKSCHE GEBEDSCIRCULAIRE, waarin de onderwerpen worden opgenomen, die door de verschillende landen worden ingezonden; b. het blaadje „DE WACHT", welks doel is: „De Christenen te vereenigen en aan te moedigen, om den Bijbel te onderzoeken en te bidden voor een Opwekking". De Supra-Nationale Gebedsbond kent geen leden en heeft zoodoende ook geen vaste bronnen van inkomsten. De kosten van drukken en verzenden van de Gebedscirculaire en „De Wacht" worden bestreden uit vrijwillige bijdragen, die gaarne ontvangen worden, hetzij In postzegels, hetzij door storting of overschrijving op postrekening No. 241997 van den Supra-Nationalen Gebedsbond. — Wij vertrouwen, dat God en Zijn getrouwe rentmeesters ons zullen helpen om deze kosten te dekken. Van de hand van RUTH PAXSON verscheen voorts : HOE KUNNEN WIJ CHRISTUS UITLEVEN ? Verslag van de vijf toespraken, gehouden te Utrecht, Den Haag en Amsterdam. 64 pagina's. Prijs f 0.25. „Het leven van den natuurlijken mensen". „De kloof tusschen God en den zondaar overbrugd". „De verlossing, een brug met vier spanningen". Prijs per deeltje f 0.25. Bovengenoemde werkjes, keurig gebonden, (240 pag.) onder den titel: „Gods Plan ter verlossing". Hollandsche vertaling van „Life on the Highest Plane", deel I (zie Hieronder). Prijs f 0.90 „Stroomen van Levend Water", 2e druk. Een kostelijk boekje over het met-den-Geestvervulde leven. Prijs f 0.45 * * * „LIFE ON THE HIGHEST PLANE". An exposition of God's Plan of Redemption. Vol. I. Christ Jesus. Vol. II. The Bellever In Christ and Christ In the Believen Vol. III. The Holy Spirit Elk deel bevat 250 a 300 pags., terwijl het geheel 14 diagrammen in 3-kleurendruk heeft. Deze 3 gebonden deelen kosten tezamen f 9.— plus f 0.50 verzendkosten. * • Een Duitsche vertaling van dit Engelsche werk verscheen onder den titel: „DAS LEBEN IM GEIST". Deel I. Christus Jesus. Deel II. Christus und der Glaubige. Deel III. Der Heilige Geist In dem Glaubigen. Prijs per deel (gebonden): f 2.— plus f 0.25 verzendkosten; de 3 deelen ineens: f 5.25 plus f 0.50 verzendkosten. Verkrijgbaar bij den SUPRA-NATIONALEN GEBEDSBOND — ZEIST Acacialaan 18 — Postrekening No. 241997 Franco toezending na ontvangst van n*t k^~-