THEOSQPHiSCHE GfSTHACTIES omtrent de . ONTMASKERING van Mevr. BLAVATSKY TE ADYAR. Antwoord aan den Heer. D. VAN HlNLOOPEN LABBERTON, Voorzitter der N. I. Theosophische Vereeniging door W. C. VAN DEN HEUVEL. FUHRI & Co. SOERABAIA. L. 5. De Bond voor Katholieken te Soerabaia bood mij aan de opstellen onder het opschrift „Theosophische distracties", als antwoord op den aanval van den Heer Labberton, in de JavaPost verschenen, afzonderlijk uit te geven. Gaarne gaf ik daartoe toestemming, ook omdat vele andere lezers van de Java-Post — Katholieke en niet Katholieke — er schriftelijk bij mij op hebben aangedrongen bedoelde artikelen in druk te doen verschijnen. De voorstelling der ontmaskering van de stichteres der Theosophie, Mevr. H. P. Blavatsky te Adyar, zooals zij nog altijd door de Theosofen wordt gegeven en verspreid, is zoo volstrekt met de waarheid in strijd, dat ook een uitgebreider lezerskring, naar mijn oordeel, recht heeft de waarheid daaromtrent te vernemen. Of ik er in geslaagd ben, dit door degelijke bewijzen te staven mogen de lezers uitmaken. Malang, Juni 1918. W. C van den Heuvel, Pastoor. De aanval op Hodgson. Ik begin met punt No. 3: den aanval op Hodgson, aan wien door de „Society of Psychical. Research" te Londen het onderzoek omtrent de zgn. wonderen van Mevr. Blavatsky .in Engelsch-Indië was opgedragen. ■tinW. In De Taak no. 13 bl. 149 schreef Labberton: „Het befaamde rapport van Hodgson (Proceedings van de Society for Psychical Research" deel III) dat op een „onderzoek in loco" in het jaar 1884 berust", en een weinig verder: „De Heer Hodgson heeft zich de vrijheid veroorloofd . . Blavatsky voor een „bedriegster" uit te maken, zonder ooit een enkel verschijnsel van baar te hebben bijgewoond. Gedurende al den tijd, dat de Heer Hodgson te Adyar verbleef, vertoefde H. P. Blavatsky in Europa." (Het laatste gedeelte is cursief, met vette letters gedrukt). En te voren in het Nieuws van den Dag: „De jeugdige Heer Hodgson had zelf H. P. B'ava'sky nooit gezien, toen hij zijne ontmaskering schreef." Nu houde de lezer in het oog, dat het aangehaalde ten bewijze moet dienen, dat Professor Speyer schuldig staat aan „oppervlakkige behandeling" en „critiekloos te rade gaat bij onbetrouwbare bronnen." Men mocht dus verwachten dat de Voorganger der Theosophie na zoo zware beschuldiging tegen een geleerde als Prof. Speyer, slechts volmaakt degelijke en vertrouwbare u'tspraken zal geven „voor het verwerken waarvan nog vele geslachten de tanden op elkaar zullen moeten zetten", om Labberloniaansche beeldspraak te gebruiken. Die degelijkheid en betrouwbaarheid dan, ga ik thans aan de waarheid toetsen. Het „onderzoek in loco" van Hodgson, aldus Labberton, had plaats in 1884. Vooral met het oog op wat volgt, is dn al vast een capitale „distractie", zal ik maar zeggen. De Proceedings (vol. III, part IX bladz. 201—400, Londen, Trübnèr 1885) geven allerduidelijkst aan, dat het ondeizock van Hodgson plaats vond in 1885. Trouwens dat kon ook niet anders. Zooals toch daar op. hladf. 201 te lezen staat, werd het Comité tot onderzoek der druk besproken „wonderen" van Mevr. Blavatsky in Indië, te Londen samengesteld ieu Mei 1884. De eerste ontmaskering van Mevr. BLayatsky in het Christian College Magazine te Madras had plaats den )0 September 1884, de tweede in Octobtr daarna, Hodgson kwam den 18 December 1884 te Madras, onderzocht daar „in loco" maandenlang, en vertrok in de tweede helft van Maart 1885 weer naar Londen. Zijn rapport, ra onderzoek en eenstenunige goedkeuring van het Comité, verscheen gedrukt in December* 18SS (Proceedings IX. 201-396), De tweede „distractie" des heeren Labberton, is nog vrij wat erger. „Toen Hodgson zijne „ontmaskering" schreef, had hij Mem Blavatsky nog nooit gezien"; dus, luidt de stilzwijgende conclusie, is zijn rapport onvertrouwbaar, waardeloos. Ik antwoordde hierop in hetzelfde dagblad, naar mijne meening afdoende: „Hodgson kwam den 18 December 1884 te Madras en twee dagen later arriveerde aldaar aan het hoofdkwartier der Theosophie uit Europa Madame Blav^sky en Kolonel Olcott. Hodgson nam zijn intrek in het Hoofdkwartier bij Mevr. Blavatsky en bleef daar ruim drie maand*»", enz. Doch ziet: In De Taak herhaalt thans Labberton zonder ' meer zijn verzinsel: „Hodgson heeft nooit gelegenheid gejwd, Mevr. Blavatsky te ontmaskeren" want — voegt hij er nu aan toe — „al den tijd dat Hodgson te Adyar was, verbleef M«t*r. Blavatsky in Europa." Laten we dit dus nader toelichten. Op het einde van 1878, toen de onthullingen van het medium Home een langer verblijf in Amerika en Europa voor Mevr. Blavatsky onmogelijk hadden gemaakt — eenige maagden te voren was haar huwelijk met Michael Bettalay, een Armeniër en Russisch onderdaan, ontbonden — vertrok zij- met Olcott uit New-York. In Januari 1879 kwamen „the Theosophicai T*wi8"(1) te (') „de theosophische tweelingen"; de uitdrukking is van Mevr. Blavatsky. Bombay, waar de Heet en Mevrouw Coulotnb, als vroege»? vrienden, zich een jaar later bij hen voegden. Samen w*o*> den ze daar in Crows Nesi, totdat in December 1882 het Hoofdkwartier werd overgebracht naar Adyar (Madras). Dim 21 Februari 1884 reizen Madame Blavatsky en Olcott naar Europa; Eenigen tijd later heeft te Adyae het schandaal plaats van de „shrine" en de Mahatmas-brieven. W. Quan Judge, mede-oprichter der Theosophische Vereen;ging in 1875 teNewr York, wordt door Olcott van uit Parijs naar Adyar gezonden, waar hij in Juli 1884 arriveert. Aan een verslaggever van Th e Pa 11 Mali verklaart Blavatsky, dat ze naar Iitdië gaat om de zendelingeireén proces aan te doen. In 't begin van October meldt ze aan Solovyoff: „Zeg maar aan iedereen te Parijs, dat . . . niet alleen mijn vijan» den maar mijn; eigen theosofen me wantrouwen en vendor dafcOJcott spoedig op reis gaar naar IndiêY" Biqkbaar gingen ze samen, waat den 20 December komen ze te Adjrat. Hodgson nu verklaart — Proceedings IX, 220 — dat reeds bij de eerste ondervraging? nog in December, omtrenÉ de „shrine" èn Blavatsky èn Olcott èn Hartmann èn Damodat geen goeden indruk maakten. „Madame Blavatsky betuigde ha*e onwetendheid en zeide dat zij niet had kunnen achter* halen w at er- met de „Shrine" gebeurd was." Later, vóór Hodgson 's vertrek bekende Mevr. Blavatsky, dat de „Shrine" drie verschuifbare paneelen bezat aan den achterkant. (Proc. IX 221). Door de Coulombs met een proces bedreigd, verlaat Madame Blavatsky in alle stilte Madras den 2 April 1885 met de Fransche stoomboot de „Tibre." Voor Miss Flynn en haar zelve had ze passage genomen onder de namen „Madame Helen and maid." Een vertegenwoordiger van „Barclay and Morgan" (de raadsmannen van de Coulombs) ging, toen hare vlucht bekend wasi per spoor naar Poudicherry, waar de boot aanlegde en * vond haar gezond en wel aan boord door een schaar van vereerders- omringd. Blijkbaar was vrees voor het proces, oorzaak van haar vertrek. Obk de Theosoof Dr. Hartmann ging met dezelfde boot. Hij was in 1883 door den Mahatma Moriya en Olcott uit Amerika naar Adyar geroepen, schreef daar in Februari 1885 0 een brochure ter verdediging van Mevr. Blavatsky en stichtte later in Leipzig de Internationale Theos. Broederschap. Den 22 April 1885 zond Mevr. Coulomb een brief aan the Madras Mail waarin zij, wegens het vertrek van Mevr. Blavatsky, hare aanklacht intrekt. Toch, niettegenstaande dit alles, zegt Labberton, dat Mevr, Blavatsky al dezen tijd in Europa verkeerde en Hodgson nooit ontmoet had. „And Labberton is an honourable man 1" Nauwelijks in Europa terug schrijft Mevr. Blavatsky uit Napels einde Mei 1885 aan Solovyoff: „Hartmann heeft mij door zijn verdediging veel kwaad gedaan .... hij heeft Hodgson van vriend die hij éérst was, tot een vijand van me gemaakt, . . hij is een cynicus, een leugenaar.... Gelukkig heb ik de society van hem weten te bevrijden, door hem mee te nemen onder het voorwendsel dat hij dokter is. En in het „Biographisches Gedenkblatt" over Hartmann door den theosoof H. Rudolph kan men lezen : „In Begleitung Blavatsky's reiste er (Hartmann) in 1885 nach Europa zurück, und wurde nun in Deutschland der Begründer der Theosophie im A ter von 47 Jahren" • Toch houdt Labberton in de Taak met cursief gedrukte vette letters als het Achilles-argument tegen Speyer vol „dat Hodgson Mevr. Blavatsky nooit gezien had, toen hij zijn Rapport schreef." „And Ltbbeiton is an honourable manl" Mij dunkt dat ik het hierbij kan laten. Ik heb dit eerste punt hier reeds uitvoerig behandeld, ten eind: in een frappant geval eens glashelder voor iedereen du'delijk te maken, hoe de heer Labberton zoo maar lukraak en klakkeloos wat neerschrijft, en zulks dan tegen alle evidentie in, koppig vo'houdt, — hiér nog wel in een gewichtig theosophisch vraagstuk. Mei mocht toch veronderstellen, dat hij, de vereerder van Mevr. Blavatsky, de bezoeker van Adyar, daarvan juist ingelicht moest zijn. Aanval op de Jezuieten. Hier toont Labberton zijne onwetendheid en „distractie" nog eenige graden sterker. Eerst schreef hij in H e t N i e u w s, dat de Coulombs, (die door de gepubliceerde brieven Mevr. Blavatsky als bedriegster op de kaak stelden) „ontmaskerd werden als weiktuigen der Britsen-Indische Jezuieten - Paters." Hierop nu luidde mijn antwoord in hetzelfde Nieuws, dat er in geheel het groote aartsbisdom van Madras, geen Jezuieten waren en dat, naast de Coulombs, de eer der ontmaskering uitbuitend toekwam aan de miss:onaries der Schotsche Kerk. In De Taak rectificeerde Labberton toen „dat de Coulombs in een (protestantsch) zendingblad z.g. brieven van Mevr. Blavatsky hadden gepubliceerd" ('), doch herhaalde dan, een halve bladzijde verder, de vroegere onwaarheid, wederom zonder een zweem van bewijs. Doch over deze tweede distractie wat uitvoeriger. * * * Bij al zijn redevoeringen — de omni re scibili et de quibusdam aliis — moties en „distracties" in den Volksraad, richtte de heer Labberton in deze laatste maanden herhaaldelijk aanvallen tegen de „Jezuieten-pafers." Wij zullen die hier één voor één aan critiek onderwerpen, ten einde den lezer duidelijk te maken, dat de Voorganger der Thiosophie op Java, uit kwalijk bedwongen hartstocht, in deze kwestie slechts dwaze verzinselen te berde brengt. Onze theosoof volgt trouw het voorbeeld zijner geestelijke moeders Mevr. Blavatsky en Mevr. Besant die, waar Jezuieten in het spel zijn, al evenmin rekening houden met de waarheid. Reeds wees ik er op hoe Labberton in De Taak gedwongen was toe te stemmen, dat hij, bij de ontmaskering van Mevr. Blavatsky (in zake de beruchte „shrine" en de valsche brieven) door Mevr, Coulomb, verkeerdelijk de Jezuieten in plaats van de protestantsche „missicnaries." verantwoordelijk stelde. Een flater zóó reusachtig, dat hierdoor alléén Labberton het recht verbeurt, nog ooit van de Adyarsche kwestie te (') Hieruit blijkt intusschen, dat Labberton wel degelijk notitie heeft genomen van mijn antwoord, al doet hij zijn best, daar niets van te laten merken. reppen. Immers die „misskmaries" spelen van het begin tot het eind de hoofdrol in de ontmaskering, zooals wij later zullen zien. E» zoe iemand durft dan te schrijven: „Prof. Sfxyèv's oordeel (©ver het bedrog van Mevr. Blavatsky te Adyrr) is een oordeel zonder kennis van zaken"!!! (De Taak No. 13 bl. 150). la'MsH^j^' Ook bttjft Labberton volhouden (1. c.) „dat Mevr. Coulomb een geloovig en bijgeloovig Rbomsch-Katholiek, een werktuig was in handen van de werkelijke tegenstanders van alle (n) menschelijke (n) vooraitgang en volmaking, de Jezuietén-paters;"" dit alles vet gedrukt. De vriendelijkheid in de laatste helft moet zeker voor bewijs dienen I ? ('). Is dat wel theosophisch ? En in overeenstemmirg met de 4de grondstelling der „Ster in het Oosten:" „zachtmoedigheid, inzonderheid jegens onze tegensprekers" ? Foei 1 -tant de fiel entre-t-il dans 1'ame des dévot-s? U verzekert dus, dat Mevr. Coulomb een geloovig en bijgeloovig katholiek was. Weer zoo'n leelijke distractie, Mijnh, Labberton. Mevr, Coulomb was een Engelsche met een Franschman gehuwd. Mevr. Blavatsky kende haar reeds twaalf jaren vroeger te Cairo en had daar als spiritiste, vriendschap met haar gesloten en geld van haar geleend. Mevr, Besant bekent dat ze medhim was geweest. Te Bombay en te Adyar woonden Mevr. Blavatsky en Mevr. Coulomb, juist in de bloeiperiode der theosephische „phenomena" vier jaren lang in goede' vriendschap samen. Gegeven den feilen haat der zeer loslippige dame Helena Petrovna tegen Rome, pleit dat alles niet bijster voor het „Roomsch" en nog wel, „geloovig en bijgeloovig Roomsch" zijn van de Engelsche Mevr. Coulomb. Bovendien Mevr. Besant schrijft, dat Mevr. Coulomb zich later „als berouwvol Christen tot de zendelingen richtte" (2); dus, besluit ik, was Mevr. Coulomb protestant. (') Annie Besant praatte in de Theosophist van „the most dangerous enemy that liberty of thought and speech have ever had — the Jesuite'*'. Labberte» doet zijn baboe alle eer aan, gelijk men ziet! (2) H, P. Blavatsky en de Meesters, bl. 53. waar deze te vinden is, valt licht te beantwoorden. Sla maar op Jg. 1914 p. 200 (insinuaties naar aanleiding van den Jezuiet Fussel (sic), die zich op Point Lorna heeft ingedrongen en een jaar lang maconnieke loges over de gehëele wereld van leugenpamfletten heeft voorzien)" enz. Op de gegeven bladzijde sprak de J a v a-P o s t de hoop uit, dat de veel besproken theosoof Leadbeater — hij was juist te Batavia aangekomen — zijn immoreelen raad, aan knapen gegeven, op Java voor zich zou houden. Labberton noemt dat laster. Doch hierover aanstonds. Hier eerst nog een enkel woord over dien „Fussel". Bedoeld wordt een bekende Amerikaansche Theosoof, Joseph H. Fussell (Labberton weet niet eens zijn naam behoorlijk te schrijven), dien ik het best aan de lezers voorstel met deze woorden van Annie Besant: „Mevrouw Katherine Tingley en haar voornaamste helper Mr. Fussell hebben nooit nagelaten, sedert 1907, (') alle landen met tegen mij gericht vuil, te overstroomen." (Theosophist. December 1912). Zooals bekend, is Katherine Tingley de rivale van Annie Besant in Amerika. Herhaaldelijk slingeren deze twee Pausinnen elkaar hare banbliksems naar het hoofd. Mevr. Tingley spreekt van de „ontrouw en het verraad dezer Judassen," waarmee dan de tegenstanders van Judge bedoeld zijn: Annie Besant en Olcott. En op zijn beurt geeft Fussell, de secretaris van Katherine Tingley, deze vriendelijkheid ten beste: „Deze leerstellingen, opgemaakt door den heer Leadbeater en gesteund door Mevr. Besant zijn des te sluwer en te meer satanisch, omdat dit tweetal — these people — zich aanhangers verklaart van de theosophie, die slechts waarheid en reinheid op,het oog heeft." Deze theosoof Fussell heeft een boek geschreven „Incidents in the History of the Theosophical Society," te Point Lorna gedrukt. Fel trekt hij daar los tegen Annie Besant en hare knoeierijen, om in plaats van Judge presidente der theosofen te wörden. (') Toen stierf Olcott en was Annie Besant presidente geworden der Theosoph. Vereeniging. Wij weten verder nog dat ze in 1858 een tijd lang naar Rusland kwam en haar overal spiritistische verschijnselen volgden. (Sinnett-Incidents III). Eerst sedert 1872 kan men haar uiterlijk leven goed volgen. In 1872 vinden we haar te Cairo bezig met spiritistische zittingen, die geen succes hadden. Ze leerde daar Mevr. Coulomb, eene Engelsche dame, kennen, die haar geld leende. In een blad, The Medium van 26 April 1872, doet ze een oproep aan Mediums „zich te wenden tot Mevr. Blavatsky te Cairo." In Juli 1873 kwam ze te New-York om daar te blijven, zooals ze schrijft aan Aksakoff. In Europa, speciaal in Rusland, kende men haar verleden te goed. Amerika had voor haar ook nog het voordeel, dat het Spiritisme daar toen juist grooten opgang maakte. Juist iets voor haar. Bij een geval te Chittenden, dat druk werd besproken, ontmoette ze in October 1874 voor het eerst Henry Steel Olcott, oud-militair, oud-medium, thans reporter van de New-York Graphic. Vriendschap was spoedig gesloten. Olcott geraakte geheel en al onder hare betoovering en liet zich dat gaarne welgevallen. Beiden waren toen vurige spiritisten. Voor Aksakoff schreef ze opstellen over spiritisme: ze beschrijft b. v. de phenomena te Chittenden als wonderbaar. „Ik ben sedert tien jaren spiritiste, meldt ze hem, en geheel mijn leven is nu aan die leer gewijd, . . . met vertalen en schrijven in de couranten moet ik den kost verdienen. . . . Voor het Spiritisme ben ik bereid dag en nacht te werken, zoo lang ik nog een stuk brood heb". Uit hare brieven blijkt dat Olcott alles deed om haar bekend te maken bij het publiek; hij verhaalde van hare relaties met prinsen, bojaren en denkbeeldige gouverneurs-generaal, en hemelde haar op als een tweeJe Livingstone van wege haar reizen in Afrika en Soedan. Zij deed trouwens hetzelfde voor hem. De geest John King bezocht haar voortdurend en was haar troost. (') In zijn boek, destijds geschreven „Menschen van de andere (') Solovyoff. p. 243. Mevr. Blavatsky leerde den Russischen wijsgeer M. V. S. Solovyoff te Parijs kennen in Mei 1884. Te vergeefs spande zij al hare krachten in om hem voor hare leer in Rusland te winnen. Hij eischte sterke bewijzen voor hare bovennatuurlijke zending en liet zich niet door praatjes overhalen. Zoo geraakten ze na 2 jaren van druk verkeer en correspondentie, uit elkaar. Wereld" vertelt Olcott dat ze John King reeds sedert 1860 kende, en hem ook in andere landen gesproken had. Een tijd lang ging alles voorspoedig. Maar in 1875 werd een bizonder hatelijk spiritistisch bedrog ontmaskerd, en de belangstelling van het publiek daalde sterk. „Een groot onheil heeft ons getroffen, schrijft ze aan Aksakoff; Dr. Child heeft, als de Judas van de zeven rechtskundigen, het spiritisme den doodsteek gegeven. . . Ik ben bereid voor de heilige waarheid mijn leven te geven. Olcott belpt mij uit al zijn macht. Hij is even vurig voorstander van het Spiritisme als ik. . . Hij zit nu op heele stapels van zijn „Menschen van de andere Wereld" als Marius op-de puinhoopen van Karthago. In 5 maanden zijn er geen 1000 exemplaren van zijn boek verkocht." En niet lang daarna, den 18den Juli schrijft ze weer: „Hier is mijn moeilijkheid, ziet ge: morgen is er niets meer te eten; iets extra nieuws — quite out of the way — moet gevonden worden. Ik twijfel of Olcott's „Miracle Club" wat uithaalt." Die twijfel werd spoe'dig zekerheid. Het was onder deze omstandigheden, dat het „extra nieuws" de Theosophische Vereeniging den 7 September d.a.v. besproken werd en definitief tot stand kwam den 17 November. Olcott werd President, de advocaat judge Vice-President en Mevr. Blavatsky Secretaresse. Over het doel der nieuwe vereeniging schrijft ze den 20 September aan Aksakoff: „We willen proefondervindelijk het spiritisme vergelijken met de magie der ouden, door letterlijk de voorschriften te volgen van de oude Kabbala's zoowel van de Joden als van de Egyptenaren.".... Zooals blijkt, is er hier gèèn sprake van Boedhisme of Hindoeïsme. Haar occulte omgang is niet met „Meesters" uit Tibet, maar nog steeds met de geesten der overledenen. „Mahatma Morya" is nog onbekend, John King is steeds haar man. Onvermoeid begon ze nu allerlei moderne boeken over occultisme te verslinden en schreef „de ontsluierde Isis" dat in druk verscheen in October 1877. Hare bedoeling is, den lezer den indruk te schenken dat de schrijfster iemand is van reusachtige geleerdheid, die alles wat vroeger ooit over Occultisme, Magie, Kabbala ook in de vóór-Christelijke tijden werd geschreven, Vandaar groote woede onder haar vroegere spiritistische vrienden. Te gelijk met de verschijning van Isis publiceerde het Medium Home „Lights and Shadows of Spiritualism," waarin hij Mevr. Blavatsky over haar vroeger privaat leven en frauduleuze spiritistische phenomena scherp aanviel. Dit boek maakte grooten opgang en deed haar besluiten Amerika voor altijd te verlaten en naar Indië te gaan. „. . . Om deze reden ga ik voor goed naar Indië, schrijft ze in December 1877, twee maanden na de publicatie van Isis, aan Aksakoff; uit loutere schaamte en ergernis wil ik me begeven naar een plaats waar niemand mijn naam kent. De boosaardigheid van Home heeft me in Europa voor altijd onmogelijk gemaakt, (ruined)." Home schijnt zijn zaak goed bewezen te hebben: want ofschoon Olcott verzocht werd te antwoorden, heeft hij dat nooit geprobeerd (Solovyoff p. 278). In December 1878 vertrekken Mevr. Blavatsky en Olcott naar Indië. Eenige maanden te voren had ze zich laten scheiden van haar Armeniër. In Indiê. Acht en veertig jaren oud kwam Mevr. Blavatsky dan met Olcott in Januari 1879 te Bombay aan. Een veelbewogen leven lag achter haar. Tot 1874 was ze een dweepzieke Spiritiste „elk oogenblik bereid voor die leer haar hoofd te laten afslaan." En 'ook bij de stichting der Theosophische Vereeniging in 1875, was er van Boedhisme of van Indië geen spraak. In Amerika gedurende die drie jaren bestond de T. V, volgens haar eigen woorden uit „geleerde occultisten en kabbalisten, uit Hermetische philosofen der 19de eeuw en Egyptologen". In dien tijd schreef Mevr- Blavatsky „Isis ontsluierd", een soort Encyclopedie van het occultisme, een hutspot van alles wat door ouden en nieuweren, uit de'geheele heidensche en de christelijke wereld ooit over toovenarij, demonologie en geheime kunsten werd verzameld. Wetenschappelijke waarde heeft het boek niet, daarvoor ontbreekt te zeer elke schijn van systematische behandeling der vragen. Kenschetsend in het geheele boek is de woeste haat der schrijfster tegen de nieuwere wetenschap en tegen het Christendom, speciaal de Katholieke Kerk. Wat dit boek aangaat, en niet minder zijn leer over reïncarnatie, is dit werk van Mevr. Blavatsky geheel in tegenspraak met het systeem later door de theosofen gevolgd. Tegenwoordig Immers wil men de geloovige Christenen niet afstooten. Intusschen vormden de „theosophical Twins" H. P. Blavatsky en Olcott wel een vreemde combinatie, toen ze daar te Bombay aan wal stapten. Hij schijnt een snullige goedzak geweest te zijn, die maar alles van haar voor goede munt aannam. Zelf vertelt Mevr. Blavatsky hieromtrent, „dat ze hem kon laten gelooven wat ze maar wou, alleen door hem aan te kijken." (') Olcott was trouwens niet de eenige dien ze aldus voor het leven aan zich wist te verbinden. Men denke slechts aan Sinnett en Annie Besant. Door hartelijkheid en talent van conversatie wist zij op haast wonderbare wijze de harten van wie ze wilde, tot zich te trekken, vertrouwen in te boezemen en er geheel meester van te worden. Dat heette ze: "to psychologize", wat ongeveer vertaald kan worden door hypnotiseeren. Zoo noemde ze Olcott in een brief „a psychologized baby", een gehypnotiseerd kind. (2) en over een ander (Bavaji) aan Solovyoff schrijvend, zegt ze: „Hij is een gehoorzame slimme knaap. Hij is een gewillig wapen in mijn handen 1 Je I'ai psychologisé" p. 184. Toch bekent Olcott, „dat zij hare vrienden niet trouw bleef and used them all as pawns" (pion). Ge wist nooit wanneer 't haar ernst was. Noch op haar mond, noch op haar pen, legde zij ooit den geringsten breidel. Bij hare uitvallen van ontembare woede werd haar groot gelaat loodkleurig en haast demonisch (Sinnett en Olcott) en de geringste tegenspraak deed haar in zenuwkrampen vallen. Dan schold ze iedereen uit in de vreeselijkste termen en ging zoo ver soms, dat zij klaar was het van de daken uit te schreeuwen, dat er geene mahatmas waren en geene psychische krachten en dat zij ons van het begin tot het einde had voor de gek gehouden (Olcott O. D. II bl. 136) (') Oude dagboek-bladen van Olcott, 3 p. 220. Aan Solovyoff zei ze: „Olcott helpt me wel, op zijn manier, maar hij is over 't algemeen zoo 'n ezel, zoo 'n stommerik. Hoe vaak heeft hij er me al niet in laten loopen door zijn ongeneselijke domheid" (incurable stupidity). (2) Proceedings IX. 311. dan hare wonderbaar fijne spits uitloopende vingers (taper fingers). Ze bezat een grootere macht over de zwakken en lichtgeloovigen, een grootere bekwaamheid om zwart wit te doen schijnen, een ruimer middel ('), een meer verslindenden eetlust, een dieper ingewortelde passie voor tabak, een meer • onverzadelijken, nimmer rustenden haat tegen hen, die ze voor hare vijanden aanzag, een grootere verachting voor les convenances, een vreeselijker humeur, een grooteren voorraad schunnige taal (bad language), en een grootere minachting voor het verstand van hare medemenschen, dan ik ooit voor mogelijk had gedacht dat in één persoon konden vereenigd zijn. Dit alles, veronderstel ik, moet gerekend worden onder hare ondeugden; maar of iemand, zoo totaal onverschillig voor alle gewone standaarden van goed en kwaad, nog •*; gerekend kan worden, deugden of ondeugden te bezitten worde in het midden gelaten." Een andere vrouw, de door H. P. Blavatsky „gepsychologizeerde" Annie Besant zegt van haar: „Zij had honderd schitterende deugden en een paar onbeduidende fouten." Tusschen deze twee uitspraken kan de lezer thans een keuze doen. Naar aller uitspraak echter bezat H. P. Blavatsky een ongewoon talent van vertellen en niet minder wist ze hare gesprekken met liefst sterk gepeperden humor te kruiden. „Her sense of humour was riotously developed." En dit laatste schijnt wel een éénig phenomeen in de Theosophie. Bij alle latere leiders toch der T. V. zal men dat te vergeefs zoeken. Iemand die veel theosophische boeken had doorgelezen, verklaart er nimmer ook maar de kleinste aanwijzing in gevonden te hebben, dat de schrijvers ooit lachten. „Bij hen nooit een flikkering der oogen of een jolige trek van den mond. Ten hoogste een mystieke melancholische glimlach of een zure krul om de lippen, die op het als regel plechtstatig, norsch of boos gelaat een kleine verandering brengen." (') Maskelyne zegt, dat ze over de 100 kilo woog. She turned the scale at seventeen stone, Stone = 6,3 kilo. heeten ze dan Meester* tn wegens hun grootheid Mahatmas, groote zielen. - De Theosoof Sinnett, die verklaart metde Mahatmas verkeerd en hun onderricht te hebben genoten, die ook het meest over hen beeft geschreven, bekent toch, „dat het voor den oningewijde moeilijk is om een goed denkbeeld van een Mahatma te krijgen.» Dit is een zeer wijs woord van den heer Sinnett. (') Mevr. Blavatsky nu werd van alle tegenwoordig bestaande menschen uitverkoren om van .deze Meesters de oude verborgen Wijsheid te ontvangen. In Thibet, op het Himalayagebergte, in eene aan niemand bekende schuilplaats heeft zij dan bij deze Meesters gedurende zeven jaren een cursus van geheime Wetenschap doorgemaakt. Haar persoonlijke Meester was Mahatma Moerya, maar nog andere Meesters b. v. Koot Hoemi hielpen Wj hare opleiding. Van hen leerde ze dan de Theosophie en alles wat hare latere boeken inhouden. Reeds lang te voren had ze dezen Mahatma Moerya gekend bi Üjne astrale gestalte, maar in 1851 aan de Serpentine in Hyde Paridbad zij hem voor 't eerst ontmoet - the Master of my dreams — en was toen door hem als leerlinge aangenomen. (») (') A. P. Sinnett was redacteur van de Pioneer, een 'EngelschIndisch dagblad en een bekwaam doch volstrekt on geloovig man toen hij te Bombay in 1880 door eenige handige goocheltoeren van Blavatsky „psychötogized", vurig theosoof iwerd. Hij schreef «Esoterisch Boedhisme" en de „Geheime Wtteld", beide volstrekt onbetrouwbaar. Hem, evenals Olcott, schijnt alles wat m maar wou, te hebben wijs gemaakt. Zoo hield hij door bemiddeling van Mevr. Blavatsky met het meest nafeve kinderlijk vertrouwen briefwisseling met een Mahatma, van wien hij naar ejgen getuigenis haast alles leerde wat in Esoterisch Boedhisme te lezen staat. Kardinaal Manning zeide wel te recht, dat juist degenen die het geloof in het Christendom verworpen hebben — mannen als Olcott, Sinnett, Hartmann enz. — de meest bijgetoovige menschen zijn. (*) Aldus vertelt Annie Besant (H. P. Btevatsky en dé Meesters) en zegt dan „zooals haar dagboek meldt" as her diary tells tos. Jke „diary" is echter absoluut geen dagboek maar eenvoudig e«s teêkenboek waarin niets anders staat dan de aangehaalde ontmaeting met Moerya aan de Serpentine. Niemand kan daarom zeggen wanneer dat geschreven werd. Is dus als bewijs volstrekt waardeloos. Maar 't was van A. Besant wel een brutale „distractie" hier van een „dagboek" te spreken. cb 24807 THEOSOPHfSSHE DISTRACTIES omtrent de ONTMASKERING van Mevr. BLAVATSKY TE ADYAR. Antwoord aan den Heer D. VAN HlNLOOPEN LABBERTON, Voorzitter dar N. I. Theosophischa Veraanlglng door W.C. VAN DEN HEUVEL. FUHRI & Co. SOERABAIA. THEOSOPHISCHE DISTRACTIES. Driedubbele aanval van den Heer Labberton. In het Weekblad „De Taak" (nrs. 23 en 24) waagde de Heer D. van Hinloopen Labberton nogmaals een verdediging van de stichteres der Theosoph e H. P. Blavatsky tegen de aanvallen van wijlen professor Speyer. De lezer gelieve zich te herinneren, dat eenige maanden geleden in het Nieuws van den Dag van Ned.-Indiëop gezag van dien Leidsch.-n Hoogleeraar de geestelijke zwendelarij van Mevrouw Blavatsky te Adya* werd blootgelegd. Daarop volgde in hetzelfde' blad een antwoord van den Heer Labberton met veel Sanskrietsche geleerdheid, maar niets steekhoudends bevattend ter ontzenuwing van het bedrog der veelbesproken Russin. Wel bracht de schrijver — als bliksemafleider van de vernietigende uitspraak des Hoogleeraars — zender de minste aanleiding en zonder éenfgen grond de ... . Jezuieten in het geding, wat voor schrijver dezes reden was, ook een woordje mee te spreken. Labberton schreef namelijk als volgt: Ik ben naar Adyar, het Theosofisch Hoofdkwartier bij Madras toegegaan ... Ik heb de plaats van „de valsche wand" in de Shrineroom opgezocht (daar aangebracht bij afwezigheid van H. P. Blavatsky, die reeds maanden lang in Engeland vertoefde, door den huisbewaarder Coulomb en diens echtgenoote, welke later ontmaskerd zijn als werktuigen der Britsch-Indische Jezuieten Paters en van wie de jeugdige Heer Hodgson, die H. P, Blavatsky zelf nooit gezien had toen bij zijn ontmaskering schreef, al zijn verhalen had.) Uit is alles wat Labberton aanvoerde om Mevr. Blavatsky van bedrog vrij te pleiten. (1) In een zuiver zakelijk, behoorlijk (1) De rest van zijn opstel bestaat uit dithyrambische ophemeling van. Mevr. Blavatsky's verdiensten voor de Westersche Indologie; maar Dr. Lulius van Goor bewees afdoende in de Taak (No. 16 bl. 186 vlg) dat ook die beweringen van Labberton kant noch wal raken. gedocumenteerd, kort (1) opstel in Het Nieuws bewees ik toen, dat van alles wat de heer Labberton in de aangehaalde regels neerschreef, zoo goed als geen woord waar was. En de Heer van Leeuwen merkte in het Theosophisch Maandschrift op, dat re schrijver goed op de hoogte was en zich slech s met één jaar al vergis'e. (2). Ik behandelde de drie pun'en: lo. „de valsche wand" daar aangebracht door de Coulombs. 2 i. de beschuldiging tegen de Jezuieten. 3o. de aanval op Hodgson. Van den Heer Labberton kwam geen antwoord. (3.) Tot nu op ééns een opstel van zijne hand in De Taak (no. 13 bl. 149) verscheen, met dezelfde, wederom door niets gestaafde beweringen en zonder van mijne weerlegging melding te maken. Indien Labberton deze methode ook in den Volksraad toepast, kunnen ze daar plezier van hem beleven. Ik wensch de „distracties" (zal ik maat zeggen) van Labberton in De Taak omtrent de Blavatsky-ontmaskering hier nog eens uitvoeriger dan vroeger in Het Nieuws, aan de waarheid te toetsen. En dat Labberton nu niet weer aankome met de opwerping, dat alleen mystici de mystieke litteratuur over Blavatsky kunntn benaderen. Hier is in 'i geheel geen sprake van mystiek, noch Yoga, noch Nirwana, noch Karma. Het is een zuiver historische vraag, voor iederen th< osoof van supretm belang. Immers, kan het bewijs worden geleverd dat Blavatsky bedrog pleegde, dan blijft er van geheel haar „Geheime Leer" ni.ts over, aangezien toch, zooals Dr. Lulius van Goor zeer juist opmerkt: „dj waarde, die men am zgn. occulte mededeelingen te hechten heeft, min of meer bepaald wordt door de betrouwbaarheid van den persoon in kwtstie." (1) Even twee kolommen : tóch praat Labberton in De Taak (l.c. bl. 149; van „een vele kolommen beslaand artikel van een Jezuïetenpater". Aan zulke „distracties* van onzen theosoof geraakt men langzamer hand gewoon. (2) Dat jaartal werd niet genoemd. Ik houd me nog steeds aanbevolen bij den Heer v. L. (3) Wel schreef hij in het Th. Maandschrift dat de Java-Post reeds in 1914 gelasterd heeft. Dit gold Leadbeater, en ondergeteekende zat toen in Europa. Maar ik zal toch óók over die kwestie Labberton gaarne te woord staan. Madras immers telde genoeg Katholieke -priesters, al waren het ook geen Jezuieten; en absoluut nergens word; ooit iets van -haar omgang met dezen vermeld. „S dert is uitgekomen, dat Mevr. Coulomb een werktuig was in handen der Jezuieten." Nieuwe distracties van den waarheidlievenden heer Labberton. Sedert wannéér? Waar is dat uitgekomen? Te Madras waren nooit Jezuieten geweest. Van de ontmaskering komt de eer uitsluitend toe aan de Prötestantsche zendelingen. In geheel dé Proceedings IX en XXIV, en het -gedrukte verslag der „missiortaries", wordt nergens van Jezuieten gesproken. Een kwart eeuw later in 1904, schreef Mevr. Besant een heel boek — honderd bladzijden — om Mevr. Blavatsky schoon te wasschen en het bedrog van Mevr. Coulomb aan te töonen iH. P, Blavatsky and the Masters); dito daarna Joseph H. Fussell, secretaris van Katherine Tmgiey, de theosophische evenknie van Mevr. Besant in Amerika; doch bij geen van beiden wordt ook maar het woord „Jezuiet" gevonden. Geef daarom een enkel bewijs dat de Jezuieten ooit het geringste met Mevr. Coulomb te doen hadden! Mevr. Blavatsky zelve, bij al haar razen tegen alles wat Christelijk, speciaal wat Katholiek is, die er maar op los borduurt, b. v. dat de Jezuieten zeggen „dat 2X2 niet dWjd vier is, maar dat het van God afnangt om 2X2 vijf te maken" (Glossary to Key „Origen"), dat de .missionaries" aan Mevr, Coulomb 10,000 rupies gaven om de Theosophische Vereeniging om hals te brengen, heeft nooit hare moeilijkheden te Adyar aan de Jezuieten geweten I Misschien kreeg Labberton zijn inlichtingen van een of anderen geheimen Mahatma??! Gaan we over tot een volgende „distractie", In het Nieuws van den Dag stond-een correspondentie, van 'n anoniemen theosoof, bevattend «en citaat van Frcimark (Occultismus und Spxualitat), waarin #*evr. Blavatsky beschuldigd wordt van sexueele misdrijveh. Aanstonds begint de fantasie fin ons heetgebakerd Volks»aadlid té weöcen: „'Dat boek -Raaskal i Iflj Sn zijn theósephisch Maandschrift — waaruit Het Nieuws in een van zijne correspondenties een allergemeenst(e), alieronwaarst(e) en alleronwaardigste verdachtmaking van het onbesproken sexueele leven van Mevr. Blavatsky opdiepte, dat boek staat in de bibliotheek der Paters, die er al in 1914 uit citeerden. Het werd aan H e t Nieuws geleend voor deze bijzondere gelegenheid." Vooreerst is Het Nieuws niet gewoon, zich tegenover Monsieur Labberton achter een anonieme correspondentie te verschuilen ; dergelijke veronderstelling kon alléén in het hoofd van onzen theosoof opkomen. Doch dit daargelaten, de rest is ook weer zuiver fantasie. Primo: Het boek waarop gewezen wordt, of welk ander van Freimark, staat niet in de bibliotheek der Paters, heeft er ook nooit in gestaan. Secundo: Dat boek is nooit aan Het Nieuws geleend. Tertio: Ook in 1914 hebben de Paters er niet uit geciteerd. Drie leelijke distracties, heer Labberton! Het citaat van Freimark in de J a v a-P o s t van 1914 op bl. 370, is genomen uit een studie van Dr. Wilhelm Oehl „Die moderne Theosophie" en werd door dezen ontleend aan: „Die okkultistische Bewegung" von Hans Freimark im Verlage Wilhelm Heims erschienen, Leipzig 1912. Freimark is ook nog de auteur van .Moderne Theosophen und ihre Theosophie." In Duitsche werken over Theosophie wordt hij steeds als een schrijver van gezag aangehaald. Wat nu dat „onbesproken sexueele leven" van bedoelde dame betreft ... hm! hm 1 Haar man, N. B. Blavatsky, dien ze in 1848 na drie maanden in den steek liet, leefde nog, toen ze 43 jaren oud, den 3 April 1875 te Philadelphia den Armeniër Michael Bettalay huwde. Drie jaren later had er scheiding plaats: de echtgenoot verkreeg die op grond van desertie, volgens Olcott. Bovendien heeft Mevr. Blavatsky in haar eigen brieven te veel medegedeeld, om nog van een onbesproken leven te kunnen gewagen. Weet Labberton daar allemaal niets van ? Ten slotte nog een prachtig staaltje van „distractie" bij den heer Labberton. „Uwe vraag, of de Jesuieten-Paters — schrijft bij in het Theos. Maandschrift — zich reeds eerder aan belastering van theosofen hebben schuldig gemaakt in de J a v a-P o s t en In den schoawburg van San D:ego in CaliforniC *teld hij «alrijke teaingen, waarin Annie Besant en de Indische theosofen vaak geweldig over den hekei worden gehaald. Volgens Annie Besant zijn —ge raadt het in geen honderd jaren — de Jeziüëten voor al die rtrzie onder de theosofen verantwoordelijk 1 (Theosophist Januari 1913) en ,.their chieftool has now joined the Roman Catholic Church" hun "voornaamste werktuig is nu R. K, geworden. Wordt hier Fussell bedoeld —let wel Annie Besant slaat ook vaak op vijandigen voet met de waarheid — dan heeft Labberton nóg geen recht om een Jezuiet van hem te maiken. In Amerika is geen Jezuiet van dien naam te vinden. Bovendien iemand met dergelijke theosophische antecedenten, dit kan ik den heer Labberton verzekeren, zou nergens bij de Jezuïeten worden aangenomen. Derhalve — om te besluiten — alles wat Labberton tegen de Jezuïeten aanhaalt, zijn lukraak, klakkeloos uit niet bedwongen hartstocht op het papier geworpen praatjes, zonder ook maar een schijn van waarheid. Labberton doet me denken aan den cynischen Ernest R:nan, die in zijn haat tegen de Jezuieten en aanstellerige adoratie-van 'Bdftsehhmd, schreef: Un élève des Jésuites ne sera jamais susceptible d'être opposé è un officier Prussien. Een leerling der Jezuieten zal nooit opgewassen zijn tegen een Pruisischen oWtfer. Niet vleiend voor Foch, Castelnau, Fayolle, allen leerlingen der Jezuieten. Is Leadbeater door de Java-Post belasterd ? „Sla maar op Jg. 1914 bl, 200", daar vindt ge het bewijs „dat de Jezuieten- Paters in de Java Post zich aan belastering van theosofen hebben schuldig gemaakt," aldus de Heer van Hinloopen Labberton in zijn theosophisch Maandschrift, Op bedoelde plaats in de Java Post nu, staat het volgende: „Te Priok is aangekomen de befaamde theosoof Leadbeater, die volgens Mevr. Besant „on the threshold of Divinity", op den drempel der Godheid staat, na in zijn vroeger leven een leerling van Pythagoras geweest te zijn. Te hopen dat deze veel besproken theosoof *ier zijn onnoembanen laad aan knapen gegeven, maar voor zich houdt. Dame Besant noemde dien raad gedurende het bekende proces „sensual and devilish," onzedelijk en duivelsch, terwijl het Hooggerechtshof van Madras verklaarde, dat de meénfngen van Leadbeater „hoogst onzedelijk zijn, zoodat ze hem ongeschikt maken als opvoeder van knapen .... en een hoogst gevaarlijk leermeester voor kinderen." Volgens Labberton is het uit de Java-Post aangehaalde „belastering van den theosoof Leadbeater, steunend op insinuaties van den Jezuiet Fussel, die zich indrong te Point Lorna". De lezers van de Java-Post weten uit mijn vorig opstel, dat deze Fussell secretaris was van Katherine Tingley, het vrouwelijke hoofd der theosophie in Amerika te Point Lorna. Om zijn getuigenis voor de theosofen hier te verzwakken maakte Labberton een Jezuiet van hem 1 Nu is 't waar dat de theosoof Fussell daar in Point Lorna, Californië, al evenmin als zijne presidente Katherine Tingley te spreken is, noch over Annie Besant, noch over Leadbeater, haar alter ego. In de vergadering van het Theosophisch genootschap te San Diego in den schouwburg, den 27 Maart 1910, las Fussell een mededetling voor, waarin o. a. voorkomt': „Het is aan velen bekend, dat zekere Charles W. Leadbeater, die in 1906 beschuldigd werd verderfelijke gewoonten bij jongens voor Ie staan en hun deze te onderwijzen en zulks tweemaal bekende, sedert door Mevr. Besant haar vriend en mede-ingewijde is genoemd, Deze Leadbeater is nu door Mevr. Besant als een groot geestelijk leeraar op den voorgrond geplaatst : Mevr. Besant heeft hem een hooge plaats toegewezen en hij is een vast medewerker aan haar officieel orgaan. En deze ongelukkige misleide vrouw duift verklaren, dat zij is de „Heraut van den komenden Christus", dat zij zich hare vroegere incarnaties tot 12.000 jaar terug herinnert, dat zij volgens den president van een harer afdeelingen, de reïncarnatie is vanHypatia enüioidano Bruno: dat zij zelfs een voorspeller van de toekomst is." Volgens Labberton zijn dit „insinuaties" — de hemel mag weten wat hij met dit woord bedoelt — maar bij E. Schuré, (') (') E. Schuré, Letter to Secretary of French Section of theosophical Society, resigning membership, dated March 1, 1913, E. Levy Mrs. Besant and the present crisis in the T. S. Heywood Smith, Londen, 1913, p. XIII. een Fransen theosoof van naam, vinden we precies hetzelfde over Leadbeater. Leadbeater, aldus Schuré, was iemand van verdachte moraliteit, werd veroordeeld en geroyeerd wegens onzedelijkheid door den Algemeenen Raad der Theosophische Vereeniging. Dit besluit, door Mevr. Besant zelve opgesteld, was in zeer strenge termen vervat. En toch werd hij niet zeer lang daarna in 1909 door haar weer opgenomen, omdat zij hem noodig had bij hare occulte onderzoekingen. Ten gevolge van dit besluit verlieten onder de leiding van den Heer Mead meer dan 700 Engelsche theosofen, en wel de meest ontwikkelde en invloedrijkste, de Vereeniging. „De Presidente (A. Besant) en de Algemeene Raad — aldus in een schrijven van 3 December 1909 uit Londen aan Mevr: Besant — hebben hun zegel en officieele goedkeuring gehecht aan een „theosophie* die de grofste onzedelijkheid begunstigt en practijken voorstaat die gijzelt eenmaal als „eaithly, sensual and devilish" als „beslist verwerpelijk" hebt gekenschetst," Laat ik even mededeelen, wanneer Mevr. Besant deze strenge veroordeeling uitsprak. De Heer C W. Leadbeater was vóór 1884, toen hij zich aansloot bij de Theosophische Vereeniging, Anglicaansch Geestelijke en werkte, als theosoof in Ceylon, Indië, Amerika en Engeland, Volgens Besant was hij in zijn vroeger leven een leerling van Pythagoras. Doch laten we dat rusten. De laatste tien, twaalf jaren is Leadbeater de meest gezochte helper en gids in al hare occultistische onderzoekingen geweest. Hij schreef een massa boeken over Theosophie, gaf te Madras, in 1913 met Mevr. Besant een werk uit van een vijf a zes honderd bladzijden, (•) waarin over een 35,000 jaren de geschiedenis van onze planeet en van bekende theosofen naar occultistische voorlichting wordt medegedeeld. (2) We lezen daar (men vergeve ons de aanhaling) b. v. dat „Jezus" in 13,500 vóór Chr. de vrouw was van een Zuid-Indischen Keizer, en in (') De mensch, Waar vandaan, Hoe en Waarheen? (?) Zoo was vele duizenden jaren geleden Mevr. Besant (Heracles) getrouwd met Leadbeater (Sirius) en waren onder hunne kinderen J. Krishnamurti (Alcyone) en C. Jinarajadasa (Celene). 2,800 v. Chr. de broeder van Mevr. Louise Kirby en de vader van Mevr. Maude Sharpe (theosofen), van Julius Cesar en van T. Subba Rao, terwijl de Teshu Lama toen ter tijd zijn dochter was. De lezer schenke mij de rest 1 Leadbeater was echter ondanks al zijn clairvoyance en occultisme in een leeiijk parket geraakt. In 1905 rezen in Amerika zeer zware beschuldigingen tegen hem op zedelijk gebied. Leadbeater vertoefde toen in Engeland als presidentieel afgevaardigde naar de Britsche afdeeling. De Amerikaansche Afdeeling der T. V. zond een vertegenwoordiger naar Engeland om de zaak aan den president Olcott bloot te leggen. Deze riep een speciaal comité samen van 12 leden (Engelsche, Amerikaansche en Fransche) die de zaak nauwkeurig onderzochten en Leadbeater voor zich deden verschijnen. Deze viel door de mand en bekende. Zes leden oordeelden dat Leadbeater er uitgezet moest worden, de zes andere met Olcott wat zachter. Ten slotte werd zijn verzoek om ontslag aangenomen en verliet hij de Vereeniging. Het was in den loop van dit proces dat Annie Besant zijn moraal als „earthly, sensual en devilish" veroordeelde. Toch werd Leadbeater, zooals we boven zagen, na een paar jaren weer als theosoof aangenomen door Mevr. Besant. Samen verkondigden ze daarna de komst van een nieuwen Christus (aldus voor Engeland), van den Bodhisattva of Maitreya (voor Indië). Deze was een jong Indiër J. Chrisnamurti, 13 jaar oud door Leadbeater ingewijd en door Mevr. Besant Aleyone gedoopt. Wijdloopig vertellen ze zijn 32 vorige incarnaties teruggaande tot den tijd van Atlantis. Schuré noemt alles een belachelijk kinderachtige feuilleton-roman. Mevr. Besant nu, die voor den nieuwen Messias en zijn broer zorgde, had hunne opvoeding toevertrouwd aan Leadbeater. Weldra echter verschenen in de couranten over diens zeden zoodanige berichten dat de vader, een Brahmaan uit Madras, G. Narayanatiyer, een persoon van Leadbeater's moraliteit niet meer bij zijn kinderen wenschte toe te laten. Na een lang proces, waarover wij uit eerbied voor onze lezers niet kunnen uitweiden, werden de kinderen, aan den vader toegewezen. Mr. JusticeBakewell zeide in de uitspraak o.a. het volgende: „De heer Leadbeater heeft toegegeven dat hij vroeger meeningen heeft gekoesterd en óók nu nog, die ik niet anders kan kenschetsen dan volstrekt onzedelijk en zoodanig dat ze hem ongeschikt maken jongens op te voeden en . . . hem een hoogst gevaarlijk gezel — associate — maken voor knapen." (Aldus in de uitspraak van het Hooggerechtshof van Madras op den 15 April 1913, afgedrukt in : Mrs. Besant and the Alcyone case, Madras Goodwin Co. 1913 3 sh.). Misschie i zal Labberton ook hier nog „insinuatie zien van den jezuiet Fussel", „laster van de Java Post" enz. Maar wat antwoordt hij dan op het volgende ? Ter verdedediging van den „half goddelijken" Leadbeater had de Presidente der T. V., Annie Besant, eené infaam lasterlijke belichting tegen de Katholieke Kerk voorgebracht. Deze werd in de Theosophische bladen afgedrukt en luidde: „Leadbeater bracht het idee (van zijn vieze leer) met zich mede van de celibataire geestelijken der Anglicaansche High Church en der Roomsen-Katholieke priesters, als een middel om zich te vrijwaren tegen . . . prostitutie." Heftig werd Mevr. Besant hierover aangevallen, ook door de niet-Katholieke bladen van Br.-Indië en uitgedaagd hare ernstige beschuldiging waar te maken of in te trekken. „Wij dagen, aldus b.v. in de „Madras Times" positief en formeel Airs. Besant en Mr. Leadbeater, of wie ook uit, het geringste bewijs naar voren te brengen, hetzij uit boeken, uitgegeven met goedkeuring der Katb. Kerk, öf wel een enkel feit te noemen, waar ter wereld ook geschied en met stilzwijgende of openlijke oogluiking der Kath. Kerk toegelaten. Dat Annie Besant haar ergerlijken handlanger tracht te verdedigen, kunnen we nog begrijpen; maar dat zij het doet door middel van zulken vuilen laster gaat boven ons begrip. En wat zal bij zulke leiding de „komende Wereldleeraar" zijn ? Theosofen in Indië, wordt ge nóg niet wijzer? Onze „occultiste" „clairvoyante" die zoo maar grif weg de vroegere incarnaties 'n tienduizend jaren geleden van hare vereerders-theosofen vaststelde, zag zich gedwongen aan de verontwaardigde publieke opinie voldoening te schenken. En ze deed zulks, dat dient gezegd, afdoende. In de Indian Patriot van 26 Juli '13 betuigt zij spijt „tegen haar bedoeling in pijn veroorzaakt te hebben". Verre was van haar de gedachte de Katholieke geestelijkheid te beschuldigen. „Ik ben een Iersche (') van geboorte: ik weet dat de kuischheid van het Iersche landvolk nergens in Europa wordt geëvenaard, en moet worden toegeschreven aan de leering en het voorbeeld der Katholieke Iersche geestelijkheid." Zij bewondert „de edelmoedigheid, toewijding en zelfverloochening" van die priesters. „De Katholiek van West-Europa alléén heeft de leiding en tucht behouden waardoor heiligen worden gekweekt. En om deze reden belichaamt hij den hoogsten vorm van het Christendom." Of Labberton den moed zal hebben, op even nobele wijze zijne „distracties" openlijk terug te trekken? Of ten minste trachten waar te maken ? Blijft voor ons nog de moeilijkheid, hoe Mevr. Besant dezen heer Leadbeater, die naar haar eigen bekentenis zulke adviezen gaf, voor „half goddelijk" en „op den drempel der godheid" kan verklaren ? L'Homme est dans ses écarts un étrange problème, zegt de onsterfelijke bonhomme la Fontaine. Deze zelfde Annie — toch óók maar eene arme E ra's dochter — liet zich te Madras als een godin vereeren: de eerste minister van den Rajah van Mysore wierp zich aan hare voeten plat ter aarde als voor de incarnatie van de godin Sarasvati, de vrouw van Brahma. Zij verschijnt met haar beschermeling den Wereldleeraar Krishnamurti, Alcyone, op een estrade als een afgod, en de inboorlingen bewijzen hem, zijne voeten kussend, goddelijke eer. Overigens spreekt het 13-jarig jongetje geen woord en maakt slechts een gebaar van zegening, als Annie hem zulks toefluistert. Leadbeater vergelijkt deze hansworsterij bij de nederdaling van den H, Geest op de Apostelen ! 11 Enough of this foolery, genoeg over deze dolheden, zeg ik met de Br. Indische couranten. (') 'n distractie! Ze was geboren te Londen en had een Engelschen vader, Mh. Wood. Haar moeder was van Iersche afkomst. Het laatste nieuws, dat ik over den Heer Leadbeater vernam, zet de kroon op al het voorafgaande. In occulte tijdschriften heeft deze fijne mijnheer namelijk de Theosophische litteratuur onlangs vermeerderd met allerlei heiligschennende, godslasterende onzinnigheden over ... het H. Sacrament des Altaars. In duistere, occultistische brabbeltaal beschrijft Leadbeater het H. Sacrament als een toovermiddel van ongewone sterkte, a magical agency. „Wie in zijn lichaam, — aldus Leadbeater — ook maar een stukje opneemt van dat verblindend middelpunt (dazzling centre) waaruit het licht en het vuur stroomen, wordt daardoor zelf een tijd lang een dergelijk middelpunt en straalt op zijn beurt krachten uit." Maar deze magische eigenschappen worden slechis gevonden, volgens Leadbeater, in de hostie, die door een geldig gewijd priester is geconsacreerd. Onze theosoof staat voor niets. In Australië heeft hij een paar jaren geleden het duivelsche schandaal uitgehaald, zich voor zijne occultistische doeleinden, door een half toerekenbaren avonturier en diens bentgenooten tot bisschop te laten wijden. In het aanhangsel (bl. 72) kom ik uitvoeriger hierop terug. Thans Wil ik eindigen met een kleine geschiedenis, die toont hoe hoog echte theosofen den heer Leadbeater houden. De hier bedoelde was nog wel een zeer bekende houwdegen. Hij deelde een reisgenoot (die 't mij later oververtelde en dien ik voor volstrekt geloofwaardig houd) heel ernstig mede, dat Leadbeater (deze zat toen in Sydney) zich eiken nacht met zijn astraal lichaam naar Oxford overplaatste. „Maar Kapitein, gelooft u dit nu werkelijk? En op welke gronden?" „Ja, zonder den minsten twijfel. Leadbeater heeft het zelf verzekerd." Ziedaar in a nutshell, in twee woorden, geheel de theosophie. Een laatste opwerping tegen de Jezuïeten. Alvorens mijn derde Punt „Blavatsky's ontmaskering te Adyar" te behandelen, moet ik antwoorden op een laatste grief van den Heer Labberton tegen de Jezuieten-Paters, dat zij namelijk „de tactiek volgen om bij voorkeur den persoon aan te vallen, te verguizen en te belasteren, wiens betoog moeilijk te weerleggen valt". Het ware mij gemakkelijk uit verschillende jaargangen van de Java-Post meerdere reeksen van opstellen aan te wijzen — b. v. in den 12den Jaargang „Theosophische zedenleer", waarin de leer der Theosofen wordt uiteengezet. De mij bekende Jezuieten, schijvers over Theosophie, P. Huil te Bombay, P. Zimmermann in Duitschland, P. de Grandmaison te Parijs, P. P. Clark en Martindale in Engeland, P. Busnelli te Rome behandelen op de eerste plaats de absurditeiten, de goddeloosheden van het Theosophisch systeem, waarvoor geen ander bewijs wordt aangevoerd dan zgn. bovennatuurlijke mededeelingen aan personen, die niet het minste vertrouwen verdienen. Dus alweer een nieuwe „distractie" van M. Labberton. Intusschen is en blijft het persoonlijk argument hier van de grootste waarde. Volgens den Heer Labberton immers en zijne, volgelingen is Mevr. Blavatsky als een bovennatuurlijke heilbode door de „Meesters" gezonden om aan de wereld op nieuw waarheid, licht en bevrijding te brengen. Deze dame durft de eeuwenoude, heiligste waarheden van den Christelijken godsdienst op de ruwste wijze beschimpen en verguizen, om in de plaats een duister mengsel van goddeloosheid en wartaal onder schijn van godsdienst, die zich als diepzinnige esoterische wijsheid aandient, den menschen op te dringen. En aan een dergelijk iemand zou men niet naar hare papieren mogen vragen ? Over vele andere minder subjectieve beroemdheden schrijvend, zal men zich in den regel niet veel om hunne persoonlijkheid bekommeren. Maar waar iemand als een apostel der waarheid, een baanbereidster van de toekomst, ja als een spreekbuis van de Godheid ons hare persoonlijkheid opdringt, daar hebben wij het volste recht, ja den duren plicht, die persoon te toetsen aan de eeuwige beginselen der zedeleer en der waarheid. De Heer Labberton sprak van ,een betoog dat moeilijk te, weerleggen valt". Nu beteekent het woord „betoog" grondig en duidelijk bewijs. En dan heb ik in geheel de theosophische boekenverzameling van af Blavatsky tot Labberton — si parva Heet componere magnis — nog nooit ergens ook maar een schijn van betoog aangetroffen. Of men Besant leest of Steiner of Tingley of Hartmann of andere leiders en ingewijden, 't is altijd hetzelfde: zij zelf heeft het gezegd. Een hoop aanhalingen uit Blavatsky leggen ze ons voor en dan volgt telkens: „zooals de geheime leer bericht." Voor Mevr. Blavatsky's uitspraken hebben wij ons te buigen als voor bovennatuurlijke openbaring van de hoogste orde. Nog om een andere reden echter achten wij elke redeneering, ieder betoog met theosofen moeite en tijd verloren, n. I. wegens de dubbelzinnigheden, waarmede zij de taal van alle godsdiensten spreken. Onder de woorden God, bidden, geboden, berouw, Christus, zonde, wilsvrijheid verstaan de theosofen dingen, die met de Christelijke denkbeelden daaromtrent niet de minste overeenkomst hebben, en dus is elke discussie met hen nutteloos, ja onmogelijk. Wat voor hen Latijn is, zou voor ons Chineesch wezen. Daarenboven is een echte theosoof tegen iedere redeneering, tegen elke wederlegging met een aes triplex, driedubbeld staal gepantserd. Als iemand zich kan wijs maken zelf een „reïncarnatie" te zijn, al neemt hij dit aan op goed geloof van een ander, die er nog minder van weten kan — dan is alle verdere discussie uitgesloten. Immers niets duidt op een mogelijke hernieuwing onzer levensbaan, noch de natuur der ziel, noch eene harer eigenschappen of verlangens, Niets ook herinnert aan een vroeger leven, een reeds verstreken proefiijd. Bij wien toch rees ooit eenig dergelijk vermoeden ? En den. mensch verantwoordelijk stellen zonder een schijn van bewijs, voor fouten en afdwalirgen uit een vroeger leven, waarvan hij zich absoluut niet bewust is, ware zonneklaar onrecht. Maar al achten wij zulke theosophische uitspraken noch voor het verstand, noch de geschiedenis aanneembaar, al is in ons oog de mystiek der theosophie een verfoeilijk namaaksel, en haar occultisme bedriegerij, dan willen wij daarmede toch niet sommige harer ethische voorschriften veroordeelen. De algemeene verbroedering der menschen, algemeene belangelooze menschenliefde, verbetering en volmaking van zich zelf, waarop in theosophische boeken voortdurend wordt aangedrongen, moeten natuurlijk de hoogste goedkeuring van iederen Christen wegdragen. Maar wat nieuws is erin dit alles? Heeft de theosophie ooit naastenliefde zoo verheven en schoon bevolen als het H. Evangelie in de woorden van den Goddelijken Verlosser: Bemint uw naaste als U zeiven en in de parabel van den barmhartigen Samaritaan ? En de zelfvolmaking, door de reinen van hart zalig te prijzen ? En de uitspraak: weest volmaakt gelijk uw hemelsche Vader volmaakt is? Daarom is wat er goed is in de theosophie, niet nieuw, en alles wat er nieuw in is, niet goed. Het bedrog te Adyar. Wie was Mevr. Blavatsky ? Om het gebeurde te Adyar, waar Mevr. Blavatsky voor geheel de wereld is ontmaskerd door de „Vereeniging van Zielkundig Onderzoek", toe te lichten en beter aannemelijk te maken, zullen wij eerst een en ander over haar persoon mededeelen. Helena Petrovna Hahn werd geboren den 12 Augustus 1831. Haar vader was Russisch Kolonel van Duitsche afkomst, haar moeder verwant met deftige Russische families. Van jongs af reeds was ze een sterk medium, aan spiritistische verschijnselen onderhevig: ze was somnambuliste, helderziend : zoodat de omgeving zelfs vermoedde, dat ze bezeten was en daarom werd ze met zooveel wijwater besproeid, dat er een schip op had kunnen drijven, ('). Buitengewoon eigenzinnig liet ze zich door niemand leiden en stoorde zich aan geen enkele conventie. „Zelfs de oude Blavatsky zou je niet willen," tergde haar gouvernante (l.c). Maar Helena, uit gekrenkten trots bewees het tegendeel en trouwde met den gewezen ondergouverneur van Erivan, N. V. Blavalsky, veel ouder dan zij, de zeventienjarige (*). Reeds na drie maanden liep ze van hem weg. Van af 1848 tot 1872 ontbreken aaneengeschakelde vertrouwbare gegevens. Zeker is 't, dat ze in die jaren veel heelt gereisd in verschillende landen, maar de rest, datums en plaatsen, is twijfelachtig. Al wat zij zelf en andere theosofen daar later van verteld hebben, is onbetrouwbaar. Want met de waarheid nam ze het weinig nauw. (') Aldus de getuigenis van haar zuster, Mevr. Vera de Jelihovsky, aangehaald in Sinnett's Incidents bl. 25. (2) Naar zij aan Sinnett (Incidents p. 33) vertelde, was Blavatsky dicht bij de zeventig in 1848. Daar echter de kolonel in 1892 nog leefde volgens Solovyoff, heeft ze zijn leeftijd sterk overdreven. Kolonel Olcott en andere leiders vertellen ons ronduit, dat Mevr. Blavatsky loog en dat voorldurend „at any time", dat zij zoowel vöor de grap als in ernst leugens verkocht. (') Mej. Anna Kingsford, die zich in Engeland van haar afscheidde en zelf een nieuwe theosophie oprichtte, verhaalt dat ze Mevr. Blavatsky twee maal op leugens betrapte. En toch tegenover haar toont ze in hare brieven geen biltere gevoelens. Wel trekt ze geweldig los tegen Mevr. Blavatsky's boezemvriendin en financieelen steun, de Gravin Wachtmeister als tegen een volleerde leugenaarster (*). Toen Mevr. Blavatsky met den Armeniër Bettalay trouwde in 1875 te Philadelphia, deed ze zich voor als weduwe, ofschoon ze van haar man niet gescheiden was en deze nog leefde. Op het huwelijksregister schreef ze haar leeftijd 36 jaar, terwijl ze toch 43 jaren telde. Even als die andere vrouwelijke prophetesse Eddy Baker van de Christian Science. Deze trouwde 56 jaar oud en gaf op 40. Frailty thy name is woman 1 Deze hebbelijkheid der veel bereisde dame kan ons het best de dubbele mythe, die ze in de wereld bracht, van de Mahatmas in Tibet en haar familiairen omgang met hen, en die van haar eigen maagdelijkheid, waarmee ze in 1885 hare volgers verblijdde, ophelderen. Verder is ook omtrent dit ander punt geen twijfel mogelijk. Vele jaren lang leidde Mevr. Blavatsky een zeer losbandig leven. Het afdoend bewijs hiervan leveren hare eigen brieven aan Aksakoff, redacteur der Psychische Studiën te Leipzig, tusschen 1874-1879, die te gelijk met hare talrijke brieven aan Solovyoff tusschen 1884-1886, na haar dood door den laatste, eerst in een Russisch TijdSÖfcrift, daarna in boekvorm met titel „Een moderne priesteres van Isis" werden uitgegeven. Het boek werd vertaald door Walter Leaf, Londen. 1895. Over de echtheid dezer brieven, aldus de geleerde Amerikaan Farquhar, (3) kan r.iet de geringste twijfel bestaan. Madame Jelihovsky, de zuster van Mevr. (') Hints on Esoterie Theosophy No. 1: Old diary leaves I, 264. (2) Maitland. Anna Kingsford II. p. 277. (3) Modern religious movements in India (Hartford — Lamson lectures on the Religions of the World) by J. N. Farquhar M. A„ 1915, New-York. Blavatsky, heeft wel sommige verzekeringen van Solovyoff zelf in zijn boek omtrent Mevr. Blavatsky ontkend, maar tegen de volkomen echtheid der door hem gepubliceerde documenten en brieven is ze nimmer opgekomen. Ik wensch hierover niet in verdere bijzonderheden te treden. Slechts één citaat uit een brief aan Aksakoff. Wie hij ook wezen mag, die u zulks van mij heeft verteld, in hoofdzaak, zoo al niet in de bijzonderheden, is het waar. God alleen weet, wat ik om mijn verleden al heb uitgestaan. Het schijnt wei mijn lot te zijn hier ep aarde geen vrijspraak te krijgen. Dat verleden, heeft me heel mijn leven vervolgd als de vloek van Cain, en vervolgt me nu ook hier nog in Amerika, waar ik heenging om verre te zijn van ben die mij in mijn jeugd hebben gekend Ik haatte steeds alle huichelarij onder welken vorm dan ook:dus raasde ik tegen de samenleving en hare gebruiken Mij bleef op de wereld nog maar één ding over: de vriendschap der spiritisten in Amerika en dezen haten niets zoo zeer als „free lover, vrije liefde. En kort hierop: Ik kan toch niet, alleen omdat de duivel mij in moeilijkheden bracht, toen ik nog jong was, thans mijn buik op japansche manier gaan openrijten orrt aan de mediums plezier te doen. Daar blijft mij niets over dan naar Australië te gaan en mijn naam voor altijd te laten verdwijnen. Let wel: dit werd geschreven in 1874, toen Mevr. Blavatsky nog op en top spiritiste was („Het spiritisme is een groote waarheid en ik ben ieder oogenblik gereed voor die waarheid mijn hoofd op het blok te leggen") en Aksakoff om plaatsing verzocht in zijn blad voor spiritistische stukken van haar hand. Toen had ze nog niet van Theosophie gedroomd. Dit begon eerst ruim een jaar later, toen het met het spiritisme niet meer wilde vlotten. Van af haar 17de tot haar 41e jaar (1848—1872) leidde dus de van haar man weggeloopen Mevr. Blavatsky een uiterst avontuurlijk en alles behalve stichtend leven. Volgens Solovyoff toonde haar zuster, Mevr. Jelihovsky, zoowel mondeling als schriftelijk daar geheel van op de hoogte te zijn. heeft doorworsteld. Nu is echter de waarheid, dat alles aan moderne boeken is ontleend of liever gestolen, daar ze in verreweg de mees!e gevallen geen bronnen opgeeft. De Amerikaansche oriëntalist Wm. Emmette Coleman uit San Francisco heeft die letterdieverij uitvoerig nagewezen. Hij vond in „Isis ontsluierd" omstreeks 2.100 aanhalingen of verwijzingen naar andere boeken. Daarvan zijn er bijna 2000 zóó aangehaald dat de lezer moet denken, dat Mevr. Blavatsky al die oorspronkelijke werken had gelezen en daar rechtstreeks uit citeerde. Coleman bevond dat ongeveer 100 boeken zijn noodig geweest voor de compilatie van Isis. En Olcott verklaart in de Theosophist 1893 p. 387, dat haar bibliotheek te New-York, waar ze de Isis schreef omstreeks lOOdeelen bevatte. Dat klopt dus goed. Later zal Sinnelt — de door haar „gepsychologizeerde" — komen vertellen, dat ze bij 't schrijven geheel en al van boeken verstoken was, dat ze vaak 's morgens wel dertig velletjes aan haar handschrift door de Meesters vond toegevoegd enz. (De geheime wereld bl. 80). Alles zonder ander bewijs dan het woord van Blavatsky zelve. Alsof dat alléén ook maar éénige waarde zou hebben 11 In Isis vinden we Mevr. Blavatsky, zooals ze dacht in 1877. Reïncarnatie wordt verworpen D. I. p. 350 „there is no reincarnation — bij verstandelijke wezens — on this earth." Ook Olcott verklaart dat haar de leer der reïncarnatie werd onderwezen vóór 1879 — in Indië.— In Isis leert ze dat de mensen een drieëenheid is van natuurlijk lichaam, het astrale lichaam en den Goddelijken geest. Later worden in de esoterische wetenschap zeven verschillende beginselen erkend (Zie Olcott O. D. 1. 280). Toch schrijft ze dat zij dit alles reeds lang wist: immers alles wat in Isis staat, werd haar door de „Meesters" geïnspireerd! 11 En van die „Meesters" uit Tibet wordt in de honderden bladzijden van Isis nog met geen woord gerept. Daarmee werd eerst in Indië begonnen, zooals we zullen zien. Intusschen was hare vroegere liefde voor de Spiritistische leer sterk verkoeld. Ze hield thans dat de phenomena, de wonderen, niet het werk waren van geesten maar van de „schillen", die, zooals Eliphas Levy leerde, na den dood leeg op aarde achterbleven (1??) „Wanneer ze boos was, aldus de theosoof Mead, flapte ze er alles uit wat haar maar voor den mond kwam, onverschillig wie er bij was, en 't kon haar dan niets schelen wat men daarover dacht. Dan beschuldigde ze zich vaak van allerlei verkeerdheden en leelijks" (Theosophia XIII). Ze was in één woord eene „Bohème", geneerde zich voor niets of niemand, en haar genoegen was te spotten met alle conventies, ja opzettelijk juist het tegenovergestelde te doen. „Sommige . zijden van-haar karakter, aldus Olcott, waren engelachtig, andere juist omgekeerd en hij twijfelt of er na Shakespeare ooit zulk een psychisch raadsel heeft bestaan"; steeds de onmisbare sigarette tusschen de lippen, kon ze van ordinairen praat plots overgaan naar een geleerd vraagstuk en dan eindigen met een voordracht van straatliedjes „nigger songs". Voeg bij dit alles een dolle, door niets getemde, alle grenzen te buiten gaande verbeelding, een wild dichterstalent, een verbazende werk- en wilskracht, een ziekelijken, hartstocht voor het onbekende en geheimzinnige, uitgebreide belezenheid met een groote verwarring van feiten en verbeelding, een roekeloos doorzettende werkzaamheid en voortvarendheid gepaard dikwijls met scherp verstand en men kan begrijpen, dat niet weinigen bij haar ook met demonische invloeden meenden te doen te hebben. Dit laatste zou dan ook verklaring geven van haar werkelijk duivelschen haat tegen het Christendom. Over hare leugenachtigheid werd reeds een en ander gezegd. (') Ze vertelt zelf, hóe ze Olcott en anderen wijs maakte, dat de persoon met bleek gezicht, zwarten baard en wit golvend gewaad, dien ze bij haar huis hadden gezien, niemand anders was dan de geest John King, die haar reeds jaren lang overal volgde. En hoe smakelijk ze had moeten lachen, zelfs nog 10 jareq daarna, dat ze zulks maar dadelijk geloofden. De volgende penteekening is van Miss Mabel Collins, die een tijd lang met Mevr. Blavatsky het theosophisch tijdschrift Lucifer redigeerde: „Een groote les leerde ze (H. P. Blavatsky) mij, namelijk hoe dom, hoe makkelijk beet te nemen (gullible) en happig op vleierij de menschen zijn, en masse genomen! Hare verachting voor het menschdom was even reusachtig als alles bij haar, behalve (') „Wil men menschen beheerschen, dan moet men 'ze bedriegen" zei ze aan Solovyoff. Wellicht kent de lezer in deze kolonie wel theosofen die vrij juist aan deze teekening beantwoorden! 11 Van Januari 1879—1882 bleef het hoofdkwartier der Theosophische Vereeniging te Bombay. Het echtpaar Coulomb kwam daar ook inwonen. Mevr. Blavatsky en Olcott sloten hunne vereeniging daar aan bij deArya Samaj.een tamelijk revolutionnaire Hindoesecte, wier leider Dayananda een groote populariteit bezat. Het verbond duurde echter niet lang. Het tweetal nam thans meer en meer Indische allures aan. Ze bezochten Ceylon en verklaarden zich daar openlijk Boedhist; ze reisden daarna naar Hindoestan, waar zij verbazing wekten door allerlei wondere kunstgrepen als mededeelingen van lieden uit verwijderde plaatsen door b. v. gehoorde stemmen, gezichten, geschriften, teekeningen; zoo ook het doen verdwijnen of ontdekken van materieele voorwerpen. Wie zich herinnert de meer dan gewone „psychische" krachten van Mevr. Blavatsky, in andere woorden haar zeer sterk Mediumschap, zal in deze „phenomena" niets anders zien dan de gewone spiritistische „wonderen", zooals men die in baast ieder boek over Spiritisme kan lezen. Men behoeft hunne waarachtigheid volstrekt niet a priori te ontkennen. Immers gelijke verschijnselen door bekende mediums voortgebracht zijn zeer gegrond bevonden en er is dus niets tegen, dat Hindoe-med;ums en hunne leerlingen tot hetzelfde zouden in staat zijn. Hier in dit geval zij men echter dubbel voorzichtig. Haar alter ego Olcott kon Mevr. Blavatsky wijs maken wat ze maar wou. Mevr. Coulomb was volgens Annie Besant ook al Medium geweest van slechte reputatie (Blavatsky en de Meesters bl. 70). Verder houde men goed in het oog — we kunnen er hier bij onze inlanders ook van meepraten — dat het land der Hindoes bij uitstek is het land van verbeeldingrijkheid, bijgeloof en allerlei „wonderdoeners." „In Indië, aldus J. Campbell Oman in zijn groot gezaghebbend boek „De mystieken enz. van Indië" 1908, is de lucht zwanger van wonderen en geheimzinnigheden .... in vele gevallen erkent de Hindoe een plaatsvervanger der godheid, een levenden goeroe, wien hij dan letterlijk vereering bewijst.... Maar de aanspraken dezer „yogins" op bovenmenschelijke macht zijn geheel ongerechtvaardigd en sedert eeuwen een bron geweest van winstgevend bedrog.... Bedenk dan daarbij dat 93 pewent der mannen en bijna alle vrouwen analphabeten en ook die feitelijke yogins domme menschen zijn, en men zal begrijpen, hoe eene „psychica" van Mevr. Blavatsky's kracht en durf weWra door hare „phenomena" gróote populariteit en vele aanhangers in de Hindoe-samenleving wist (e verwerven, vooral sedert zij begonnen was al hare occulte kennis en wonderen aan de „Mahatma's uit het geheimzinnige Tibet" toe te-schrijven. Een zeker percent harer .wonderen" „phenomena" kan best echt geweest zijn, al ontbreken daarvoor overtuigende bewijzen.-; zeker weten we echter dat een groot aantal op bedrog steunde. Voor het bestaan der Meesters (Mahatmas) werd nimmer een bewijs, dien naam waard, voorgebracht. Trouwens al de beroemdste „psychici" (mediums), Florence Cook, Slade, Home (Darriel Douglas), Eusapia Paladino* zijn van tijd tot' tijd betrapt op bedrog. Dit: schijnt zoo bij de professie te behooren. Mahatmas. Terwijl Mevc Blavatsky en Olcott, door hunne wondere toeren — phenomena — bij de lichtgeloovige Hindoes steeds grooteren aanhang vonden, werd door haar de mythe omtrent de Mahatma*, op het Himalayagebergte in Thibet levende verborgen wijzen, verzonnen en met» succes overal onder de domme menigte verspreid. Zoo'n Mahatma, leert zij, is een ingewijde van den hoogsten graad, een verheven wezen, dat het meesterschap heeft verkregen over zij»; lagere beginselen en leeft zonder door zijn lichaam belemmerd te worden. Deze Mahatmas zijn ingewijden in-de geheime leer en leden van de Groote Witte Broederschap in Thibet. Ze behooren tot een vroeger bestaan hebbend tas en de dood heeft geen vat op hen. Aan een vaste plaats zijn ze niet gebonden, maar hun hoofdkwartier is toch in een ontoegankelijke verblijfplaats van Thibet. Op het oog zien ze er uit net als andere menschen, loopen daar in hun eigen land ook vrij rond, maar hun astraal lichaam kunnen ze afscheiden en dan allerlei buitengewone dingen; deen. Enkelen onder hen nemen ook leerlingen, die zich aan het heil der menschheid willen wijden, aan. Daarom Dit zijn, kort samengevat, de zotheden, die men ons zou willen doen gelooven. Om een poespas te vinden,, die er eenigszins op lijkt, moet men terug naar de fabelachtige episodes van den beroemden toovenaar Merlijn in Karei en Elegast en de vier Haymans Kinderen. Toch zal iedereen, die Oosterlingen kent, de sluwheid moeten bewonderen, waarmede Blavatsky zich aan hunne mentaliteit wist aan te passen. Dat geheel deze Mahatmas-mythe haar ontstaan vond zuiver en alleen in het vruchtbare brein van H. P. Blavatsky, behoeft na het reeds omtrent haar medegedeelde, nog nauwelijks eenige verklaring of bewijs. Immers vóór hare aankomst in Indië was er nimmer sprake geweest van Tliibetaansche Meesters, maar slechts van afgestorven geesten als John King en Kabbala en philosophie van Hermes. Toen teekende ze krachtig verzet aan tegen de belachelijke leugens van Olcott in de couranten omtrent hare zwarte kunsten. „In een omslachtig verhaal — schreef ze aan Aksakoff — over de geschiedenis van Katie King, tracht hij (Olcott) mij als een geheimzinnig wezen af te schilderen en laat bij het publiek haast de veronderstelling ingang vinden, dat ik mijn ziel aan den duivel heb verkocht of dat ik de rechtstreeksche erfgename ben van den Graaf (de Saint) Germain en Cagliostro. Geloof er niets van. Alleen heb ik in Egypte en Afrika en Indië — in het Oosten in 't algemeen, van alles geleerd, wat nog aan velen onbekend is. Zoo tel ik vrienden onder de Derwischen, enz. maar daar volgt nog niet uit dat ik een Apollonius van Tyana in rokken ben geworden." Wanneer ze dus jaren later beweert door de „Meesters" te zijn voorgelicht en geholpen bij bet schrijven harer boeken, is dat zuiver fantasie en al haar gewrijf en geschrijf omtrent de adepten van de Himalaya en Thibet is slechts bedrog zonder eenigen schijn van waarheid. Aldus de Amerikaansche Oriëntalist Emmette Coleman. Zijn oordeel over Isis gaf ik reeds. „De Geheime Leer," een ander werk van Mevr. Blavatsky is vol van dezelfde letterdieverij. Het boek van Dzyan, een andere voorgewende vertaling van een zoogenaamd oud, geheel onbekend werk, „het oudste boek van de wereld, uit de ongenaakbare bibliotheek der Meesters in Thibet", is ook samengesteld uit allerlei niet vermelde bronnen, alle behoorend tot de 19e eeuw. Coleman wijst op honderden stukken, die gewoon uit allerlei moderne boeken zijn afgeschreven zonder vermelding van bron. En dan vaak uit geheel onbetrouwbare schrijvers over Hindoeïsme en Sanskrietsche letteren. De groote Engelsche Oriëntalist Max Muller schreef in de Nineteenth Century (Mei 1890): „Er is niets nieuws in hare boeken alleen met dit verschil, dat alles door elkaar gehaspeld of verkeerd begrepen is. Indien men mij vraagt wat Mad. Blavatsky's Esoterisch Boedhisme eigenlijk is, dan antwoord ik, het is een verminkt, vervalscht Boedhisme, een karikatuur. . Er is niets .in te vinden, dat niet algemeen bekend is uit nu reeds verouderde boeken. Daarenboven zijn zelfs de meest gewone termen verkeerd gespeld en verkeerd uitgelegd," En dit alles moet dan volgens Mevr. Blavatsky's telkens herhaalde verklaring, de leer zijn der alwetende Mahatmas, de eenige bewaarders der Goddelijke Wijsheid op deze planeet 1 Zoo ook is alles wat ze vertelt over de Meesters daar in Thibet en hunne reusachtige bibliotheken, uit haar grooten duim gezogen. Nimmer heeft ze daar nauwkeuriger topographische mededeelingen over willen geven. Destijds was Tibet nog zoo goed als geheel onbekend, maar daarna deed een Engelsche expeditie, door Lord Curzon gezonden, hare intrede in de hoofdstad Lhassa. Sedert bezochten meerdere geleerde Hindoes Thibet, onderzochten de bibliotheken aldaar en onderhielden zich niet de monniken. Zij brachten tal van Sanskrietsche en Thibetaansche handschriften mede naar Calcutta en in geen van alle is ooit ook maar de geringste toespeling gevonden op de mysterieuze praatjes der verbeeldingrijke Russin H. P. Blavatsky. Aller verklaring is eensluidend, dat daar in Thibet nooit iemand iets van Meesters, Broederschap, Loge of geheime boekverzamelingen heeft vernomen. Bovendien kan men uit Blavatsky's eigenhandig geschreven brieven, de allerduidelijkste bewijzen leveren, dat heel de Thibeten Mahatma-opzet niets anders is geweest dan reusachtige verlakkerij eener buitengewoon geslepen dochter Eva's: Vrouwenlist is mannicfoud Sind zie jonc, Sind zie oud, Het Is bepaald vermakelijk, hoe hare volgelingen al deze bedriegerijen, die ze onmogelijk 'kunnen* loochenen, trachten goed te praten. Zoo b. v. haar „psychologized baby." „Men heeft haar van opzettelijk en oneerlijk plagiaat beschuldigd, omdat zij de bron niet noemt van een groot aantal aanhalingen." Aldus Olcott (3 bl. 369). En hoe antwoordt hij 'hierop ? Zij placht andermans geschriften op te vatten en te gebruiken, alsof ze van haar zelve waren ... ze was, kortom, een genie in denzelfden zin als Shakespeare, die bouwstoffen opnam van anderen en ze dan verwerkte tot het mengsel, waarop hij dan den stempel drukte van eigene persoonlijkheid." Hij twijfelt «elfs „of ze zich wel ooit aan plagiaat schuldig maakte; immers, ze kan alles gehaald hebben uit het astrale 1 licht," Ais deJezer nu nóg niet van hare waarheidsliefde en oorspronkelijkheid overtuigd is ! I! Andere theosofen, vooral Duitsche ais b. v. HObbe-Schleiden, oveituigd dat er tegen hare letterdieverij en leugens'niéts vattin te brengen, trachten zich met de uitspraak te redden „dat'het een volmaakt nuttelooze vraag is wie H, p. Blavatsky's „Geheime Leer" heeft geschreven, zij zelve of een ander adept. Het werk zelf blijft van dezelfde onbetwistbare waarde. . Maar hoe moeten wij dit rijmen met de uitspraak van Annie Besant: ï „In geval er geen Mahatmas bestaan, is het Theosophisch Genootschap eene dwaasheid," En met de verklaring van Mevr. Blavatsky nog in het jaar van haar dood, 1891: „Ieder woord in mijne geschriften — every word of informatica— komt voort uit het onderricht van onze Oostersche Meesters". Prof. Bolland kwam dan ook in zijne studie „Mevr. Blavatsky en hare Theosophie" tot de conclusie: „H, P. Blavatsky was eene buitengewone vrouw maar gelogen en bedrogen heeft ze, èn met hare verschijnselen (phenomena), èn met haar gepraat over de Mahatmas èn met hare bewering, dat ze reeds in Amerika alles had geweten wat sinds 1883 in „Esoterisch Boedhisme* té lezen staalt Deze driedubbele conclusie kunnen wij geheel onderschrijven. Zoo vonden dan overal, waar Mevr. Blavatsky kwam, allerlei „verschijnselen" plaats, die werden toegeschreven aan de Mahatmas en aan de „geheime leer" waarin dezen haar hadden ingewijd. Wie bezwaren of moeilijkheden opperde tegen Theosophie, of, zooals in het geval van Sinnett, een bruikbaar instrument beloofde te worden, kon rekenen vandaag of morgen, thuis, of buiten ergens, een brief van den Mahatma Koot Hoemi te vinden. Onverwacht kwamen van een verre plaats telegrammen, die echter steeds den stempel der Britsche telegraprrie droegen. Hier en daar verschenen de Meesters ook in levenden' lijve aan sommige personen. Ze hielpen verloren voorwerpen terug vinden. Een halve sigarette of een haar van Mevr. Blavatsky werd op geheime wijze plotseling naar een verwijderd oord overgebracht enz. enz. Best mogelijk-- dat een deel dezer „verschijnselen", gegeven de groote psychische krachten onzer ^wonderdoenster", echt waren, of ook het werk van demonisetie machten. Bepaalde bewijzen hebben we niet. Maar geen twijfel bestaat, dat er ook vaak bedrog onder schuilde. Beroemd is, onder dit opzicht de geschiedenis van de broche van den Heer Allan O. Hume (<) Gouvernementssecretaris. Ondereen diner door Mevr. Hume gegeven te Simla, verzocht men Mevr. Blavatsky om een „phenomenon", een verschijnsel als bewijs van haar macht. Eenige minuten later vroeg deze aan Mevr. Hume, of ze niet een door haar verloren voorwerp gaarne terug zou hebben. Na een oogenblik weifelen herinnerde zich Mevr. Hume een broche die was zoek geraakt. Mevr. Blavatsky beloofde toen, nog dienzelfden avond de broche met de hulp der Mahatmas te zullen vinden. Werkelijk verklaarde ze later in de salon, dat ze de broche in een bloemenperk had zien vallen. Men ging zoeken en werkelijk vond Sinnètt het kleinood. Niemand twijfelde toen aan hare macht; zooals het door alle aanziltenden onderteekende stuk getuigt (2), en (') Collapse of Koot Hoemi, p. 46 vlg. waar het geval wordt verhaald met de artikelen uit de Englishman, Bombay Gazette, Times of India enz. (3) «Occult World" door Sinnett. bl. 56 vlg. S'nnett schreef een gloeiend artikel in zijn biad, de Pioneer. De andere bladen vertrouwden echter het zaakje niet. De Englishman wenschte nauwkeurige bijzonderheden, hoe of de broche was verloren geraakt, wie ze had zoek gemaakt. Misschien wel een kennis van Mevr. Blavatsky. Naai aanleiding der gedane vraag in de Englishman, kwam er een antwoord in de Bombay Gazette \in 13 October 1880, dat een zeker heer, die te voren had vertoefd te Simla en goed beksnd was met de familie Hume, in het begin des jaars een tijd lang de gast was geweest van Mevr. Blavatsky te Bombay in haar huis op Girgaum. De Times of India bevestigde dit b;richt en voegde er aan toe, dat Olcott voor den bewusten persoon passage naar Engeland Had genomen. Dus, werd door de bladen gesuggereerd, kan deze persoon even goed oorzaak zijn, dat de broche werd teruggevonden, als de „occulte" wetenschap van Mevr. Blavatsky. Eenige weken later kwam toen de Civil and Military Gazette de hooggespannen nieuwsgierigheid van het publiek verrassen met eene aardige, zeer doorschijnende idylle van dezen inhoud: Eens ontving zekere Daphnis van zijne Chloë een broche ten geschenke. Helaas, Daphnis bracht het liefdepand naar Oome jan, waar het de aandacht trok van een befaamd Medium, van een dame die werkte met psychische kracht en uitgebreid beheer voerde over de stoffelijke dingen. Zoo iemand behoeft daar echter niet altijd mede te koop te loopen, en zoo kocht zij, op gewone aardsche wijze, het kleinood voor geld. En nu gebeurde het in de volheid der tijden, dat het beroemde Medium en Chloë's moeder met elkaar in kennis geraakten en onder omstandigheden, waarover wellicht al te groote drukte is gemaakt, kwam de broche weer bij Cnloë terug. En kort nadat het bovenstaande gedrukt was, gebeurde nog het volgende. Di heer Hormusji Seervai, een Bombaysch juwelier, las het wonder in zijn courant en bemerkte uit de beschrijving der broche, dat hij deze voor Mevr. Blavatsky weer in orde had gemaakt. Ten slotte vernam de protestantsche geestelijke George Patterson bij een bezoek aan Bombay in 1884, dat Mevr. Blavatsky het lommerdbriefje van het bovengenoemd jongmensch had gekocht en daarna het kleinood gelost. De heer Hume heeft openlijk bekend, dat het veel besproken „verschijnsel" in zijn buis een goed voorbereid bedrog was, terwijl Hodgson uit den mond zelf van den juwelier bovenstaande bijzonderheid vernam (Proceedings IX. 267). Het listig geknoei is dus glashelder bewezen, en ook nooit tegengesproken. Toch gaan de Theosofen voort deze bedriegerij voor te stellen als een schitterend bewijs van occulte krachten. Zie Sinnett's Occult World bl. 66 (8e ed. 1906). Of Labberton's zegslieden ook critisch te werk gaan 1 Trouwens Mevr. Blavatsky en haar „gepsychologiseerde" heer Sinnett, zijn even onbetrouwbaar. De laatste gaf zijn „Geheime Wereld", waarin hij al de verzinselen van Mevr. Biavalsky over Mahatmas enz. meiedetlt, uit in 1881. In dit weik staat een brief van de hand van Koot Hoemi, naar het luidt, door dezen uit Thibet gericht aan Sinnett in 1880. Nu las zekere heer H. Kiddle uit New-York dat boek en vond daarin een lange passage zoo goed als letterlijk overgeschreven uit eene rede over Spiritisme, die hij, Kiddle, den 15 Augustus 1880 te Lake Pleasant had gehouden, en welke aanstonds medegedeeld was in the Banner of Light, twee maanden vóór de dagteekening van Koot Hoe.ni's brief. Het bedrog was zoo evident dat Sinnett in de latere uitgaven van zijn „Occult World" de geheele passage van Kiddle maar eenvoudig heelt weggelaten, zonder daarover den lezer in te lichten. En te voren had Sinnett nog nadrukkelijk gewaarschuwd, dat hij in de aangehaalde brieven geen letter zou veranderen. (') Men houda goed voor oogen, dat het geval met da broche plaats vond, lang vóór dat de Coulombs en Hodgson en de zendelingen ter sprake komen, en dat het door de journalisten werd ontdekt. Adyar. In December 1882 werd het hoofdkwartier der T. V. van uit Bombay overgebracht naar Adyar, Madras. De heer Coulomb en zijne vrouw gingen mee. Hij was bibliothecaris en had toezicht op de bouwerij en reparaties. Zij (') The reader must be careful to remember, however, as I now most unequlvocally affirm, that I shall in no case alter one syllabie of the passages actually quoted p. 100. Meer bijzonderheden bij Farquhar. Lectures. Was córrespondeerend Secretaris-assistent van de Vereeniging en zorgde voor de huishouding van Mevr. Blavatsky, die, zooals men weet, córrespondeerend Secretaris was der Vereeniging. De twee dames hadden dus zeer innige relafies. Mevr. Coulomb — aldus Annie Besant l.c. bl. 41 — „was eene Spiritiste van den meest geprononceerden aard; gaf zich over aan het beoefenen van zwarte Magie, zoodat men geloofde dat zij bezeten was." Gegeven nu de „kenmerkende zorgeloosheid" van Mevr. Blavatsky „die de zorg voor hare kamers geheel aan Mevr. Coulomb overliet" (aldus wederom Annie Besant l.c.) en de »jj$fepenheid en geldzucht" van deze laatste, kan men nagaan, dat er spaanders zullen vliegen, wanneer deze twee dames gaan bakkeleien. En dit laatste zou niet zoo heel lang op zich laten wachten. De Theosophische Vereeniging bloeide steeds meer, ten gevolge der „verschijnselen" der „Thibetaansche Meesters" en sedert de overplaatsing naar Adyar, vooral ook wegens de „shrine" de heilige kast. Mevr. Blavatsky had reeds spoedig na hare aankomst te Madras (Adyar) een nieuwe, kamer voor geheime kunsten aan de hare laten bouwen tegen den Westkant. Die westkant nu had twee ramen; het zuidelijke raam werd veranderd in een deur, welke Mevr. Blavatsky's slaap- en zitkamer verbond met de nieuwe, de „geheime kamer" (the occult room) geheeten. Het andere raam, het Noordelijke, werd dicht gemetseld aan de zijde der geheime kamer met een dun muurtje, aldus in Mevr. Blavatsky 's slaapkamer nog ongeveer een breedte van ruim 30 c.M. van het vroegere kozijn vrij latend. Een gedeelte der geheime kamer was door een gordijn afgesloten en vormde aldus een kleine kamer voor de „Shrine." Deze bestond uit een gewone houten kast, aan een paar dikke ijzerdraden tegen het muurtje, waar vroeger het Noordelijk raam geweest was, opgehangen. In deze kast hing een portret van den Mahatma Koot Hoemi. Van tijd tot tijd werden de deuren der kast voor theosofen geopend. De Hindoes bogen dan diep en offerden wierook. Ze legden hunne beden geschreven in de „heilige kast" Dan werden de deuren geiloten en bij heropening vonden ze het antwoord van den Meester. Eens vond kolonel Oleott in de kast zelfs een paar gelakte vazen „geschenk der Mahatmas". Zoo speelde van toen af de „heilige kast" een voorname rol bij de phenomena. Dit was voor de Hindoes niets nieuws; bij verschillende andere secten had juist hetzelfde plaats ('). Ook daar heilige kasten met portret van den goeroe en dezelfde bijgelooviae afgodische vereering en vrees van de Hindoes, zoodat niemand zoo'n .shrine" van zijn plaats mocht brengen of ook maar aanraken. In Indië waren aldus als gevolg der reclame voor de phenomena, reeds een honderdtal Theosophische afdeelingen opgericht, waar de geheime wijsheid der Thibetaansche Mahatmas, van wondertoeren vergezeld, aan de Hindoes werd voorgehouden, toen plots in 1884 een storm opstak „die een tijd lang deed vreezen," dat „de Vereeniging door zijn geweld zou neergeveld worden" (A. Besant). Eén vrouw is. honderd mannen te erg, dit vond ook in dit geval bevestiging. Da ontmaskering. We zijn thans gekomen aan de beruchte ontmaskering van Msvr. Blavatsky te Adyar, waardoor plotseling èn aan de „heilige kast" èn aan de Mahatmas èn aan de „phenomena" een zeer prozaïsch einde kwam. Dat was,.zooals dei leze*zich herinneren zal, het derde en laatste punt mijner polemiek met den Heer Labberton. Laat ik nog eens aanhalen; wat hij in Het Nieuws wist te venellen. „Ik ben naar Adyar, het theosofisch hoofdkwartier bij Madras toe gegaan Ik heb de plaats van de „valsche wand" in de shrineroom opgezocht daar aangebracht bij afwezigheid van H.P. Blavatsky, die reeds maanden lang in Engeland vertoefde, door den huisbewaarder Coulomb en diens echtgenoote . . . . en van wie de jeugdige Heer Hodgson, die zelf nooit H. P. Blavatsky gezien had toen hij zijn ontmaskering schreef, al zijn verhalen had. Enkele grove flaters hier door Labberton begaan, zijn reeds vroeger aangetoond. Hier volge nu de rest. (') Bij de Radha Soamis en de, Deva Samaj. ffarqaha* bl. 170. Laat ik eerst mededeelen, dat de beste, niet al te uitgebreide en glasheldere uiteenzetting der gebeurtenissen in 1884 en 1885 te Adyar is te vinden in de Hartford — Lamson lezingen door Professor Farquhar in 1915 gehouden. ('). De geleerde Hindoeïst — gedurende 21 jaren bestudeerde hij het Hindoeïsme en wat er mee samenhangt in Indië zelve — geeft ons in die lezingen kalm objectief de met zorg geanalyseerde en bondig samengevatte vruchten zijner langjarige studie en dit overal met nauwkeurige aanwijzing der bronnen. Hij'is derhalve een geheel vertrouwbare gids. Daarentegen heeft de voorstelling over Adyar van Annie Besant in haar boek „H. P. Blavatsky en de Meesters der Wijsheid*' (1907) niet de minste geschiedkundige waarde. Immers bijna al hare mededeelingen steunen op eene brochure, door den theosoof Hartmann in Februari 1885 te Madras uitgegeven om Mevr. Blavatsky te verdedigen. Welnu, dat geschrift (2) werd een paar maanden later in April openlijk in the Madras Mail door de Theosophische Vereeniging als onbetrouwbaar ingetrokken en uit de circulatie genomen. Fussell, de Amerikaansche theosoof, secretaris van Katherine Tingley heeft in zijn „Incidents in the History of the theosophical Society" ook in het Hollandsen vertaald : „Grepen uit de Geschiedenis der theosophische beweging", eenvoudig Annie Besant nageschreven. Daar haalde ook Labberton zijne voorstelling van de ontmaskerirg te Adyar; alléén voegde deze er uit eigen koker een paar reusachtige „distracties" bij: dat namelijk de Jezuieten de Coulombs opstookten en Hodgson Mevr. Blavatsky nooit had gezien vóór het verschijnen van zijn rapport. Doch daarover werd vroeger reeds gehandeld. Ziehier nu een beknopt overzicht van de crisis, zooals deze zich te Adyar afspeelde. De feiten staan nauwkeurig geboekt in de „Proceedings" van de Vereeniging voor Zielkundig Onderzoek. Theosofen mogen de gevolgtrekkingen trachten te ontzenuwen, aan de feiten, aldaar in D. IX en XXIII medegedeeld, heeft nooit iemand getwijfeld. Toen Mevr. Blavatsky met Olcott op den 21 Februari 1884 naar Europa was vertrokken, bad zij uitdrukkelijk de zorg voor (') te Hartford, Connecticut (Amerika). (2) Collapse p. 48 en XXIV. 135, hare kamers in het hoofdkwartier aan de Coulombs overgelaten. In een brief door Hartmann afgedrukt in zijn „Report of Observations" schrijft zij: Zij — Mevr. Coulomb — beloofde mij onder eed voor mijne kamers te zullen zorgen en vroeg mij slechts, haar récht over alles ook over den sleutel. Toen ik Dr. Hartmann had gezegd dat hij in mijne afwezigheid van mijn lessenaar en boeken gebruik kon maken, legde zij, zoodra ik allééi met haar was, de gelofte af, dat, indien ik aan wien ook vrijen toegang schonk tot mijn kamers, zij voor niets instond: dat de „kast" ontheiligd zou zijn enz. Damodar, een „gepsychologizeerde" Hindoe, Blavatsky geheel toegewijd en ijverig theosoof, had de sleutels van de Geheime kamer en van de „kast." Een comité van zeven personen was door den President Olcott aangesteld om de zaken der Vereeniging te behartigen. Nu stelde het lid Hartmann voor, in het begin van Maart, om boven in de kamer van Mevr. Blavatsky te vergaderen. Dit weigerde Mevr. Coulomb en in de daaruit ontstane woordenwisseling liet ze uit, dat, wanneer men 't haar lastig maakte, ze heel wat geheimen zou kunnen vertellen. Ze verhaalde dat er schuifpaneelen in den muur waren voor de „verschijnselen" en verborgen paneelen in de kast waardoor brieven en andere zaken uit Mevr. Blavatsky's slaapkamer in de „kqst" konden worden gebracht. Naar aanleiding hiervan schreven Hartmann en anderen brieven naar Mevr. Blavatsky en Olcott met klachten over de Coulombs. Intutschen liep te Adyar de ruzie zoo hoog, dat het Comité aanstalten maakte de Coulombs gerechtelijk te verwijderen, toen Damodar met een brief van Koot Hoemi voor den dag kwam, dien een chela (leerling) in ziju astraal lichaam hem had gebracht. (1) Met da Coulombs werd dientengevolge een wapenstilstand gesloten, totdat er van de stichters antwoord kwam, gedateerd 1 April Parijs, en Madras bereikend den 15 April. Dienzelfden avond kreeg Hartmann door bemiddeling van Damodar een brief van een Mahatma (2) waarin itond dat de (') IX. 278 waar de brief geheel staat afgedrukt. (?) Door Hartmann gepubliceerd in zijn Report en overgenomen IX. 279. Coulombs samenzwoeren. (Blijkbaar was die Mahatma Mevr Blavatsky 11) Het comité besloot toen, hen als bewakers af te zetten, en na heel wat gestommel, gaf de Heer Coulomb de sleutels af op den 17 Mei. Zooals Mevrouw Coulomb had verteld, werden verschillende schuifdeuren en paneelen gevonden. (1) Den 23 Mei verlieten de Coulombs definitief het hoofdkwartier. In Londen hadden de „phenomena" ook de aandacht getrokken, en wel in die mate dat het Genootschap voor Zielkundig Onderzoek in Mei van ditzelfde jaar 1884, een comité benoemde om inlichtingen te verzamelen bij Indische theosofen, op dat moment in Engeland verblijf houdend. Het resultaat hiervan melden we later. Den 9 Augustus eindelijk deed Mevr. Coulomb een beslissenden stap en bracht zij hare vaak gedane dreigementen ten uitvoer. Den redacteur van het blad der Schotsche zendelingen te Madras, de Christian College Magazine stelde zij een veertigtal brieven ter hand, die voor geheel Indië het bedrog met de Meesters en met de „Kast" aantoonden. De meeste waren door Mevr, Blavatsky geadresseerd aan Mevr. Coulomb. De Redacteur vroeg eenige dagen om zich te bedenken. In dien tijd onderwierp hij de documenten aan de meest geschikte beoordeelaars, die in Madras te vinden waren, b. v. aan meerdere bankiers en; rechtsgeleerden. En allen verklaarden ze voor echt. Wat dan ook duidelijk is niet alleen uit het handschrift, maar veel sterker nog uit den inhoud, welke tal van personen vermeldt, voorname Hindoes en ambtenaren, met allerlei bijzonderheden, terwijl Mevr. Blavatsky bij hen logeerde of hen ergens ontmoette. Iedere vervalsching ware door de betrokken personen dadelijk ontdekt. Den 10 Septenber verschenen nu in het Christian College Magazine eeen aantal uittreksels van de brieven, door Mevr. Blavatsky aan Mevr. Coulomb geschreven, in den meestal Franschen tekst met de Engelsche vertaling en de noodige ophelderende noten. (2) Ziehier een voorbeeld. Chère Madame Coulomb et Marquis. Le général part pour affaires a Madras .... et veut voir le shrine, . . . il est (') IX. 223;. (*) Collapse enz. 1-15. qu'il s'attend a un phénomène, car il me 1'a dit. . . . Suppliez K. H. (Koot Hoemi) ... de soutenir 1'honneur de familie. . . . Damn les autres. Celui-la vaut son pesant d'or. Per 1'amor del Dio ou de qui vous voudrez ne manquez pas cette occasion, car elle ne se répétera plus... faites tourner la tête au général... a vous dé coeur. Luna melancolica (sic 1) Een ander in 't Engelsen. Na verteld te hebben dat Jacob Sassoon, een schatrijke mijnheer, bij wien ze gisteren avond soupeerde, theosoof wil worden en 10.000 roepies wil geven, als hij maar een duidelijk teeken van de Mahatmas mocht vernemen, verzoekt zij haar „dear" Mrs. Coulomb: Will you go up to the shrine and ask K. H. to send me a telegram, that would reach me about 4 or 5 in the afternoon same day, worded thus; „Your conversation with Mr Jacob Sassoon reached Master just now... Ramalinga Deb." If this reacties me... even in the evening, it will still produce a tremendous impression. Address care of Khandallavalla, Judge, Poona. Je ferai le reste. Cela coutera qualre ou cinq roupies. Cela ne fait rien. Yours truly (onderteekend) H. P. Blavatsky (') Geweldig was de indruk door de openbaarmaking over geheel Indië teweeg gebracht en slechts weinige couranten lieten twijfel doorschemeren over de echtheid der brieven. Natuurlijk kwamen de leidende theosofen in 't geweer en verklaarden het geheele voorval als een complot van Mevr. Coulomb met de (') Wilt gij naar de Shrine gaan en aan Koot Hoemi vragen, mij een telegram te sturen, dat mij denzelfden namiddag tegen 4 of 5 aten zal bereiken en aldus luidend; „Uw gesprek metJ.S.heeft den Meester bereikt... Hij die twijfelt zal moeilijk den moreelen moed bezitten, zich bij de Vereeniging te voegen." Ramalingga Deb. t! Als dit mij den 26en zelfs in den avond bereikt, zal 't toch nog een geweldigen indruk maken. Te verzenden aan K. Rechter, Poona. Ik zorg voor de rest. Dat zal 4 of 5 roepies kosten. Dat geeft niets. Getrouw de Uwe. H. P. Blavatsky. Schotsche zendelingen. Dr. Hartmann, die, het opzet van Mevr. Coulomb vermoedend, reeds een tijd te voren een circulaire aan voorname theosofen had gezonden, ten einde inlichtingen over de shrine te verkrijgen, gaf een verweerschrift uit. (1) Het bevatte ook een, ruw en vrij onjuist plan van Mevr. Blavatsky's kamers geteekend door Judge (medeoprichter van de T. V. in New-York) die, door Olcott gezonden, sedert enkele maanden te Adyar verbleef. Hartmann loochende de echtheid der brieven. De aanwezigheid van schuifpaneelen, gaten in den muur, die dienstig konden zijn voor de „verschijnselen" erkende hij, maar schreef ze toe aan de Coulombs, die ze na het vertrek van Mevr. Blavatsky daar zouden hebben aangebracht. Voor het gerecht zou het gepleegde bedrog en de algeheele onschuld van Mevr. Blavatsky weldra schitterend aan het licht komen. Dat proces kondigden de theosofen overal aan. Vooral Judge verkondigde van de daken dat de zendelingen den dag zouden berouwen, toen zij de leugens van twee ontslagen bedienden ernstig hadden opgenomen. Ook de Londensche Loge in een brochure, en Mevr. Blavatsky in de Pall Mali gaven de verzekering dat de zaak voor het gerecht zou komen. (2) Zoo maakten dus de voornaamste theosofen in Indifi en in Engeland in het openbaar eenparig front tegen de onthullingen, die ze \oor een complot van de zendelingen uitmaakten. Dezen antwoordden met een tweede publicatie van brieven en documenten in de Christian College Magazine (3) en maakten aldus hun positie nog weer sterker bij het publiek. Achter de schermen waren echter de theosofen het lang niet eens. Mevr. Blavatsky schreef in October aan Solovyoff: „Vertel te Parijs maar gerust, dat ik ondanks al mijn arbeid . . . gewantrouwd word, niet alleen door mijn vijanden, maar door mijne eigen theosofen. Ik zal het zieke lid van het gezonde lichaam afsnijden, dat is, ik zal mij van de Vereeniging afsnijden (cut off). Allen, Olcott, Mevr. Gebhard •i.1) Report of observalions made, during a nine-months stay at the Head-quarters of the Theosophical Society at Adyar (Madras) India. IX, 230. (2) Collapse, bl. 51. (3) geheel overgedrukt in Collapse, 15-42. en de rest hebben volgaarne en zonder medelijden met mij, de gedachte opgenomen. Trek zelf de conclusie. Ik ga natuurlijk niet de .woestijn" in vóór dat Olcott, die spoedig naar Indië vertrekt, daar te Adyar de zaken heeft geregeld en het complot ontrafeld. De Coulombs kregen 10.000 roepies, gelijk thans is bewezen (1) ten einde de Vereeniging te vernietigen; maar als alles in orde is gebracht, dan ga ik weg, waarheen weet ik nog niet; dat komt er ook'niet op aan, als het slechts aan een ieder onbekend blijft. * * De twist over de echtheid der brieven en het bedrog met de .Shrine" moest natuurlijk buitengewone bela ïgstelling wekken bij de Vereeniging voor zielkundig onderzoek in Engeland. Deze vereeniging, den 25 Februari 1882 te Londen opgericht door bekende geleerden, stelt zicb ten doel allerlei verschijnselen van Spiritisme, gedachten-overdracht, zwijgende suggestie, hypnotisme enz. na te speuren en zoo mogelijk te verklaren. Hare leden waren allen mannen van wetenschap en bijzonder in staat om op dit gebied te kunnen oordeelen, tevens overtuigd, .dat er in den hemel en op aarde zaken zijn (2), waarvan zich onze philosophie geen denkbeeld vormt." Zij stelden o. a. een boek samen .Phantasms of the Living" dat een vijfhonderdtal verschijningen bevat, welke hun na ernstig onderzoek gegrond schenen. Wij hebben dus niet tëdoen met wonderschuwe lieden, en voor hun absoluut „fair play" (onpartijdigheid) in het onderzoek staat ons hun karakter van Engelsch geleerde borg. Aan deze vereeniging was dus het onderzoek in de opzienbarende gebeurtenissen te Adyar met de best mogelijke waarborgen toevertrouwd. Het reeds in Mei samengestelde comité dat onder zijne leden telde: (") Annie Besant, (1. c. bl. 53) zegt „dat ze 1000 roepies ontvingen . . . Generaal Morgan 150 roepies; de som is echter van ondergeschikt belang. De waarheid is, dat de brieven niet gekocht werden. Ze bleven het eigendom van Mevr. Coulomb. Deze kreeg alles samen voor geleverde copie 150 Roepies. Hartmann heeft schriftelijk verklaard, .dat dit steeds zijne meening was geweest, dat Mevr. Coulomb niet nit geldzucht had gehandeld, maar uit wraak." Aldus in de Christian College Magazine van April 1885 Collapse, bl. 54. (") There are more things in heaven and on earth Horatio, than are dreamt of in your philosoph .Hamlet." Prof. H. Sidgwich, Frederic W. H. Myers ('), E. Gumey, F. Podmore, R. Hodgson, besloot thans een zijner leden voor persoonlijk onderzoek naar Adyar te zenden. Dus vcrlrok de heer Richard Hodgson, B. A. van St. John's College op het e'nde des jaars 1884 naar Indië. Prof. Henry Sidgwick droeg persoonlijk alle onkosten. Hodgson kwam op den 18 December te Madras. Hoe hij persoonlijk ten opzichte van zijn taak gestemd was, blijkt uit zijne eigene verklaring (IX. 208.): Ik meen te mogen vaststellen, dat de algemeene houding door mij sedert jaren aangenomen tegenover allerlei soort van feiten, die door onze Vereeniging worden onderzocht, mij in staat stelden, het aan mij toevertrouwde onderzoek onpartijdig uit te voeren: terwijl mijn oordeel over de gewichtige positieve resultaten in verband met de verschijnselen op gebied van Telepathie — zelf door mij geleid en ondervonden — nog weer verdere zekerheid gaf, dat ik ook in dit geval alle mij voor te leggen bewijsmateriaal, zonder vooroordeel zou nagaan. En inderdaad voor zoover bij mij te voren een meening bestond, was die bepaald ten voordeele van Occultisme en Mevr. Blavatsky; welk feit, dat durf ik gerust te zeggen, aan verschillende leidende theosofen bekend is. Wat Hodgson hier verklaart, komt geheel overeen met wat Mevr. Blavatsky aan Solovyoff schrijft „dat Hodgson zich in het begin een vriend van de Theosophische zaak toonde" bl. 124. Hodgson weigerde de uitnoodiging der zendelingen, bij hen te komen logeeren en nam zijn intrek in het Hoofdkwartier der Theosophische Verce liging te Adyar. Twee dagen na hem kwamen daar ook aan uit Europa Mevr. Blavatsky en Olcott. De T. V. had dus de beste gelegenheid om Hodgson alle inlichtingen te verschaffen die de waarheid omtrent de brieven en de „heilige kast" konden aan het licht brengen. En deze kon met eigen oogen alles nagaan wat verband hield met de „shrine'' of minstens van wat daar nog van aanwedg was. Een bitter klein beetje. Arnie Besant schrijft te recht dat Hodgson (') Schaver van „Human personality and its survival of bodily death" 2 vol. het „kastje" nooit gezien heeft 1. c. bl. 68 en Labberton, dat Hodgsón nooit een „verschijnsel" van Mevr. Besant heeft aanschouwd. Zulks was dan ook moeilijk, want toen Hodgson te Adyar kwam, was de „kast" verdwenen. Onder welke omstandigheden die verdwijn ng van de „Shrine" had plaats gegrepen, vernam Hodgson eerst kort voor zijn terugreis naar Londen. Ziehier eene geschreven getuigenis van Dr. Hartmann, voorzitter van het Theosophisch Cormté te Adyar gedurende de afwezigheid van den President Olcott en Mevr. Blavatsky in Europa en door Hodgson in zijn Rapport opgenomen. IX 225. Aan dat gewichtig stuk is, wat we hier laten volgen, ontleend: Van een beweegbaren achtergrond der „heilige kast" en van een dicht gemaakte opening in den muur, wist geen van ons iet', en ofschoon er oppervlakkige onderzoeken hadden plaats gehad, was daardoor niets ontdekt: omdat het voor een deugdelijk onderzoek noodig zou geweest zijn de „Shrine" van den muur af te nemen, en daarin werden wij verhinderd door de bijgeloovige vrees van M. Damodar, die elke aanraking van de „heilige Shrine" als een ontheiliging beschouwde. Op den tijd ongeveer dat Generaal Morgan den heer Patters n in het hoofdkwartier uitnoodigde, werd dit onderzoek ingesteld, en bevonden dat de achterkant van de „Shrii.e" kon worden verwijderd, en toei men den muur achter de „Shrine" met een ratten doek bevochtigde, vond men dat er een opening was geweest, nu dicht gepleisterd Ik moet bekennen dat, ware op dat oogenblik deze nieuwe on'dekking, waarop ik in de Madras Mail zinspeelde, bekend geworden, dit een slechten indruk op het publiek zou gemaakt hebban ... Een andere ook aanwezige heer, die er net zoo over dacht, meende dat de „Shrine" te zeer ontheiligd was om nog dienst te kunnen doen en verbrandde hem in mijne tegei.woord'gheid. Bovenstaand onderzoek had plaats op den 20 September, dus kort na de verschijning der Coulomb- brieven. Daar waren o.a. bij tegenwoordig Dr. Hartmann, Judge en de Hindoe Amanda. Judge veibrandde.de „kast". De op:ning was dicht gepleisterd bij het vertrek van Mevr. Blavatsky naar Europa. Alles staat nauwkeurig beschreven IX, 224. Van dit allergewichtigst document wordt door Annie Besant, — H. P. Blavatsky en de Meesters — Fussell en verdere theosofen die over Adyar geschreven hebben, met geen syllabe melding gemaakt. En geen wonder 1 Het is vernietigend voor de theosophische mythe van het complot der zendelingen, en alhs stemt precies overeen met de verhalen der Ciulombs. Hodgson vernam de volle waarheid dezer geschiedenis eerst op den 13 Maart 1885 van Dr. Hartmann, zooals we later zullen zien. Bij zijn aankomst werd alles gedaan om Hodgson te misleiden, en alles voor hem geheim gehouden. Men leze slechts wat hij ondervond bij zijn éérste navrage naar de Shrine nog in December 1884. „Mevr, Blavatsky wist van niets en zei dat ze er niet achter had kunnen komen wat er van de „Shrine" was geworden. De Heeren Damodar en Hartmann hielden zich van den domme en slechts na veel vragen en herhaald aandringen, kreeg ik het er uit dat de Snrine op den 20 September om den middag uit de „Geheime Kamer" was gebracht naar de kamer van Damodar; en om 9 uren den volgenden morgen bevonden ze dat de „Shrine" weggenomen was en sedert hadden ze er niets meer van bespeurd. Wel zinspeelden ze er op, dat de Coulombs of de zendelingen ze wel gestolen konden hebban". IX 220. * * * Hodgson begon zijn onderzoek einde December 1884. De ontdekkingen van de verschuifbare paneelen, van het dichtgepleisterd gat in den muur, van het verbranden der „Shrine" op den 20 Sepiember te voren door Hartmann, Judge en Amanda — hierboven medegedeeld — werden zorgvuldig voor hem verzwegen. Toch wist hij door eigen scherpzinnigheid het netwerk van leugens, om hem heen gespannen, te ontwarren. Dat hij hierbij met volmaakte onpartijdigheid zonder ook maar eenigszins vooringenomen te zijn, ie werk ging leerde ons reeds zijn eigen getuigenis. Annie Besant echter schrijft: „De Heer Hodgson, de man, door de V. P. O. gezonden, was tegenwoordig op deze gedenkwaardige vergadering van December 1884 en de Kolonel (Olcott (heette hem in zijn onschuld hartelijk welkom. Des Heeren HodgsOn's schijn van vriendschap echter was louter een dekmantel om zijn ware bedoeling te verbergen: hij veinsde eerlijk onderzoek om des te beter te kunnen vernietigen." (H, P. Blavatsky en de Meesters 62). Dus was Hodgson niets meer of minder dan een bewuste verrader en huichelaar en zooals het een bladzijde verder luidt, een sul „die zich tot het uiterste voor den gek liet houden," Mooi compliment voor de V. P, O. en de commissieleden, die zoo'n man tot het einde volle vertrouwen schonken en éénparig, na rijp onderzoek, zijn arbeid bekrachtigden. Hoe de Adyarsche paus in petticoats (1) deze volstrekt ongemotiveerde kwaadsprekerij vermag te i ij men met de verzekering van Mevr. Blavatsky zelve „dat Hodgson zich in het begin een vriend toonde van de T. V." moeten hare volgelingen maar uitmaken. H. P. Blavatsky was toch zeker geen onnoozel kind als Olcott 1 En dan van veinzen en bedriegen gesproken: waarom bij de theosophische voormannen die brutale bewuste leugens omtrent de „Shrine," zoodra Hodgson om inlichtingen vroeg ? Deze liet zich echter zoo maar niet om den tuin leiden; al spoedig werd het hem duidelijk, dat hij hier bij den duivel te biecht ging. Bij ieder kruisverhoor zag hij beier in. dat ze zich zeiven en alkander in bijzonderheden tegenspraken. En Mevr. Blavatsky èn Olcott èn Hartmann èn Damodar toonden zich telkens op gespannen voet met de waarheid. Talrijke bewijzen hiervan zijn te vinden in IX. 210 vlg. Tegen zijn geoefende, echt wetenschappelijke methode van ondervraging legden ze het glansrijk af. Als de slimste detective strekte hij zijn speurzin uit naar de timmerlui en metselaars die aan den bouw der geheime kamer en van de Shrine hadden meegewerkt, ging nauwgezet na in welke toko's de bloemen, schotels en vazen, die bij de verschijnselen een rol hadden gespeeld, gekocht waren en bracht de opgedane bevindingen in vei band met de verklaringen der getuigen van de phenomena. Zoo had Olcott in de een oogenblik te voren nog ledige kast twee mooie gelakte vazen, „cadeau van een Mahatma" gevonden en dit „wonder" onder den datum van 26 Mei 1883 in (1) In onderrokken. zijn dagboek genoteerd. Mevr. Coulomb verklaarde aan Hodgson dat zij die vooiwerpen gewoonweg te Madras in een winkel had gekocht. Hierop antwoordde Mevr. Blavatsky dat dit een verzinsel was der listige theosofe: zij zou zich na de heugelijke gebeurtenis voorzien hebben van twee vazen, geheel gelijkend op die wonderbare van den Mahatma, en dat alleen om van bedrog te kunnen spreken. Toen ging Hodgson in de toko van M Facciole <& Co. Pophins Broadway te Madras op inlichting uit In diens rekeningboek ontdekte hij de volgende rekening, gedateerd 25 Mei 1883: „Een paar Japansche bloemenvazen 7 roeoies gezonden aan Mevr. Coulomb. (IX. 323 325). Professor Bolland — 1. c. bl. 42 — merkt op „dat dit gevat zoo beroemd is gebleven, dat het verzwegen wordt in Olcotl's Oude Dagboekbladen II cap. 29 en door Blavatskyanen ndóft: in het openbaar wordt aangeroerd." Ook Annie Besant — H.P. Blavatsky en de Meesters — blijft over deze geschiedenis muisstil, al geeft ze wel tal van andere namen en gebeurtenissen, welke Hartmann in zijn Report of Observations bad verzameld om te bewijzen, dat de Shrine van achteren gesloten was en de muur gaaf, tot aan het vertrek van Mevr. Blavatsky naar Europa. Welnu, Hodgson heeft al die getuigen persoonlijk ondervraagd en hij kwam tot de gevolgtrekking dat geen van allen ooit de achterzijde van de Shrine had onderzocht. Dit bevestigden* Mevr. Morgan, de heer Subba Row, Damodar, enz. enz. Alles wordt uitvoerig medegedeeld IX 220, 325. Dc heer Lane Fox maakte er Hodgson nog bijzonder attent op, met welk buitensporig bijgeloof de Shrine beschouwd werd door de Hindoes. Hierdoor bleef elk onderzoek ervan als van zelf uitgesloten (327). Hodgson kon aldus geen enkel bewijs vinden, dat iemand vóór den 20 September 1884, toen de Shrine plotseling verdween, den achterkant nauwkeurig had bekeken. In het reeds aangehaalde document (•) over dien merkwaardigen datum geeft Hartmann dit ook toe. Van al deze glasheldere wederleggingen der praatjes, meestal van Inlanders, omtrent de Shrine, kan men bij Mevr. Besant niet het geringste spoor vinden. Is er duidelijker bewijs van moedwillige „distractie" denkbaar? * (') Zie hiervóór bl. 53. En wat te denken van het volgend*? ■ In zijn eindverslag voor de V P.O. g eft Hodgson een platte grond van de Occulte Kamer met de Shrine, naar eigen opmetingen, bijgestaan door Iheosophische ge uigen. IX, 220. In onze beschrijving — zie bladz. 44 — volgden wij die teekening. De opening in den muur tusschen de Shrine en Mevr, Blavatsky's slaapkamer is daar djidelijk aangegeven. Mevr. Besant cn op haar voorbeeld, Fussell, beschuldigen nu Hodgson, dat deze zonder blikken of blozen een teekening, die Judge maakte van de geheime kamer en de Shrine, zooa s ze door de Coulombs waren achtergelaten, als eigen werk heeft voorgesteld Hij loog dus en was te kwader trouw, „zooals ik reeds vroeger heb opgemerkt in Time". — H. P. Blavatsky en de Meesters bl. 66 Dit laatste nu is als volgt. In genoemd blad — Time Maart 1892 —trachtte zij, Besant, het Rapport van Hodgson te weerleggen. Maar wat ze vergeet te vermelden, is dit: Hodgson antwoordde haar in Juni 1893 - Proceedings XXIV, 136—en weerlegde volkomen al hare tegenwerpingen. Daar staat o. a. afgedrukt de éénige platte grond welken hij ooit van een theosoof onder de oogen kreeg en dien hij had gevonden in de brochure, reeds döor mij vermeld, van Hartmann „Report of Observations" enz. (September 1834). Aangezien Judge zich toen te Adyar bevond, moet dat wel de teekening zijn door Mevr. Besant bedoeld. Maar de twee teekenirgen, beide weergegeven in IX en in XXIV, gelijken maar heel weinig op elkaar. D e van Hodgson in IX is b.v. 31 c.M. lang en 12'/2 breed, Jud^e de zijne in XXIV slechts 15 c.M. op 8, Heeft Besant een andere teekening van Judge bedoeld, dan was ze verplicht geweest, die kei baar te maken cn aldus hare gelijkenis met den platten grond van Hodgson's teekening aan te toonen. Dit heeft ze nimmer gedaan. Wel oppert ze jaren daarna in 1907 (H. P. Blavatsky en de Meesters) precies denzelfden laster, zonder er ook maar met een woord op te wijzen dat Hodgson — thans overleden — dien reeds 14 jaren vroeger, omslachtig en volstrekt afdoende had weerlegd. Van dergelijk liegen blijft helaas altijd wat hangen. Zoo is Bolland er b.v. met dien „platten grond door Judge gefeekend en door Hcdgson voor den zijnen uitgegeven", leelijk ingeloopen. (Mevr. Blavatsky en hare Theosophie bl. 44). Hij heeft zich daar door Fussell, die Mevr. Besant naschreef, laten bedotten. Eveneens hechte H. S. in Het Nieuws, naar mijn oordeel, te veel gewicht aan het misleidend pamflet van Mevr. Besant — H. P. Blavatsky en de Meesters — en aan wie daar verder uit hebben geput. Hodgson heeft wel degelijk, zooals wij trouwens duidelijk bewezen, „directe, formeele en onwederlegbare bewijzen" van het geknoei met de Shrine gegeven. Maar Prof. Bolland en H. S. kenden blijkbaar alléén het Rapport van einde 1885. Van Hodgson's vernietigend antwoord op de tegenwerpingen van Sinnett (1886) en op die van Annie Besant in Time (1892) —zie Proceedings 1893 bl. 129—159— hebben blijkbaar geen van beiden gehoord. Toch is dit laatste antwoord van Hodgson voor een juist oordeel over het vraagstuk misschien nog voornamer dan het éérste Rapport. Dit zal dan ojk wel de reden zijn, dat noch Annie Besant noch andere Theosofen er ooit, ik zeg niet op geantwoord lubben, maar ook maar melding van maakten. * * Wat de brieven aan de Coulombs gericht door Mevr. Blavatsky, en die welke toegeschreven worden aan Koot Hoemi, betreft, heeft Hodgson in zijn graphologische studie IX 306 duidelijk bewezen, dat ze door dezelfde hand geschreven werden. Dit hebben ook de Engelsche experten Netherclift en Sims officieel verklaard. 't Is hetzelfde schrift, soms opzettelijk maar lichtelijk verdraaid, dezelfde leltervorming, dezelfde wijzen van afbreken, dezelfde uitgangen en dezelfde fouten in spelling en Engelsen, (immers Mevr. Blavatsky was een Russin); zij hield er gansch haar leven een bijzondere Engelsche taal en spelling op na. Zoo schrijven b. v. de Mahatmas even als H. P. Blavatsky steeds: yout's, her's, tbiefs, leasure, alloted, in totto enz. Voor Hodgson zoowel als voor iedereen, die Engelsch kent, was dit laatste bewijs het voornaamste, en volstrekt overtuigend. Ook Prof. Bolland, leeraar in 't Engelsch M. O., zegt: „Wat de theosofen ook hebben verdonkeremaand en nu doodzwijgen, verdraaien of betwisten, dat punt (de eigenaardigheden in het Engelsch) van Hodgson's verslag blijft spreken voor zich zelf en onbetwistbaar leidt het tot de gevolgtrekking „dat Koot Hoemi en Morya verzonnen personages zijn." Annie Besant — bl. 75 — verwijst naar een Duitschen expert die de Engelsche deskundigen tegensprak. Hodgson heeft echter duidelijk aangetoond dat diens getuigenis geen waarde heeft, omdat men hem in de voorgelegde proeven had bedrogen (IX. 281 en XXIV. 148). Ziehier nog een staaltje hoe Mevr. Besant te werk gaat in hare verdediging van Mevr. Blavatsky. De lezers zullen zich den Heer A. O. Hune nog wel herinneren uit het fraaie „verschijnsel" met de brocne. Op bladz. 54 van baar boek „H. P. Blavatsky en de Meesters" haalt A. Besant een brief aan, door Hume in September aan de Statesman geschreven, naar aanleiding van de openbaarmaking der Coulomb-brieven. De Heer Hume verteit daar het publiek niet ie voorbarig de echtheid der brieven aan te nemen. „Mevr. Blavatsky is niet gek", zegt hij, om zich zoo aan een andere vrouw over te leveren, ot indien ze in een dwaze bui al zulke brieven had gescbreven, dan met die vrouw te breken. En hij eindigt zijn brief aldus: „Gedeelten der brieven kunnen echt genoeg zijn .... maar geloof mij, Mevr. Blavatsky is een veel te slimme vrouw om ooit aan iemand iets te schrijven, dat het bewijs van bedrog tegen haar zou leveren." Nu heeft ook Hodgson in zijn Rapport IX, 274 dit schrijven van Hume vermeld, maar hij voegt daar het volgende aan toe, wat Annie Besant, toen ze 22 jaren daarna haar boek schreef, verzwijgt : „Eenigen tijd daarna en deels ten gevolge der bewijzen die ik hem kon voorleggen, kwam Hume tot de overtuiging, dat de brieven in kwestie werkelijk geschreven zijn door Mevr. Blavatsky." Het bedrog met ae Shrine, vertelt Hodgson dan vetder, had Hume altijd vermoed evenals de volsirekte onbetrouwbaarheid van Damodar, en nog een paar bedienden, Babadsji en Raboela. Ook Emmette Coleman deelt mede dat volgens onthullingen van Babadsji, deze, door Damodar en Mevr. Blavatsky beïnvloed, genoodzaakt was alles wat zij hem voorhielden, te getuigen: b. v. dat hij de Mahatmas had gezien, alhoewel hij Mevr. Blavatsky zelf de brieven had zien schrijven. Dezelfde Coleman bevestigt in het „Religio Philosophical Journal" van Chicago, 16 September 1893: „dat de heer Hume in een schrijven van 1883, waarvan ik het oorspronkelijke bezit, Mevr. Blavatsky heeft toegevoegd, dat hij zeer goed wist dat al de brieven van Mahatma Morya d)or haar waren geschreven en minstens gedeeltelijk de brieven geteekend Koot Hoemi." Dezen beroem Jen Amerikaanschen Oriëntalist had Hodgson een aantal brieven zoogenaamd van de Mahatmas Koot Hoemi en Morya aan Sinnett en Hume geadresseerd, cn door Mevr. Blavatsky aan dezen bezorgd, geleend om te onderzoeken. Hst antwoord van den geleerde bevestigt volkomen de conclusies waartoe Hodgson gekcmen was: „Ik vind daarin — in die blieven — overduidelijke b:wijzen, dat ze alle geschreven zijn door Mevr. Bl vatsky. Tal van uittreksels uit Boedfvstische geschrif en worden aange'iasld als te zijn vertaald door de Mahatmas, die dus Sanskiiet, Thibetaansch, Pali en Chineesch moesten kennen. Nu heb ik al die aanhalingen in den oorspronkelijken tekst nagegaan en bevonden, dat alles, tot de noten en uitleggingen toe, van Engelsche vertalers is overgeschreven . . . Andere plaatsen, waar de Mahatma met eigen woorden Boedhistische termen en denkbeelJen uitlegt, zijn gestolen uit RhysDavid's „Boedhisme" en andere werken. Ieder Boedhistisch denkbce d in deze brievenen in „Esoterisch Boedhisme," en elk Boedhistisch woord als b. v. Devachan, Avitchi enz. heb ik in de boeken, waaruit ze zijn genomen, opgespoord. Daar komt dan nog bij, dat de woorden uit het Sanskriet en het Thibetaansch haast alle op ve keerde en absurde manier gebruikt zijn. De schrijver dezer britven was een ignorsm rs in Sanskriet en Thibet:ansch, wat overeenkomt met de bekende onwetendheid van Madame Blavatsky dier talen. „Esoterisch Boedhisme," als alle andere boeken van Mevr. Blavatsky, is gf grond op reusachtig plagiaat en onwetendheid" (Solovyoff 363.) * * * Bij dit alles komt dan nog, dat de meeste brieven op een bijzonder soort rijstpapier waren geschreven, hetzelfde dat Judge na Blavatsky's dood gebruikle voor de brieven, welke de Mahatmas teen aan hem zouden geschreven hebben en waarin b. v. stond datjutge president moest worden van de T. V. Olcott (') heeft hem toen als bedrieger ontmaskerd en medegedeeld, dat Mevr. Blavatsky steeds een voorraad van datzelfde papier bij zich had; hij zelf, Olcott, had dat voor haar in 1883 te Jummoo, Cashmere, gekocht. Judge moet het dus, met nog een zegel, van haar kamer te Londen hebben ontvreemd. Solovyoff zag op Mevr. Blavatsky's kamer te Würzburg een pakje enveloppen van ditzelfde papier l.c. 152. De conclusie van Hodgson wordt hierdoor bevestigd. MidJeieiwijl wachten de zendelingen, de Coulombs en het publiek op het zoo luidruchtig aangekondigde proces, dat de onschuld van Mevr. Blavatsky voor geheel de wereld in een he'der licht zou stellen. Steeds grooter werd de spanning, toen eindelijk na maanden wachtens „La montagne en travail enfante une souris", in Februari het hoofdkwartier, in plaats van met het proces, met een brochure voor den dag kwam! Grootendeels het werk van Hartmann, droeg ze voor titel: Report of the Result of an Investigation into the charges against Madame Blavatsky, brought by the Missionaries of the Scottish Free Church at Madras and examined by a Committee of the General Council of the Thtosophical Society. Madras, Scottish Piess 1885". In deze brochure worden de antwoorden van theosofen op de circulaire van Hartmann — zie hiervóór blz. 50 — aangaande de Shrine medegedeeld. Maar er wordt met geen woord gerept over de merkwaardige bevindingen op den voorafgeganen 20 September, toen Judge de Shrine verbrandde — zie bladz. 53 —. Evenmin vindt men er iets omtrent Hodgson's nieuw onderzoek van die antwoorden en getuigenissen — zie bladz. 56 —. Van een proces verklaart men af te zien. Het is overduidelijk dat de voormannen der theosophie geen proces aandurfden. Meenden ze in 't begin al, dat ze van een gerechtelijk onderzoek niets te vreezen hadden, de scherpzinnige kruisvragen van Hodgson hadden hen geleerd, dat ze ontwijfelbaar door de mand zouden vallen. Daarenboven was de kslippige Mevr. Blavatsky als getuige volstrekt onmogelijk. (') en ook Annie Besant. Rooskleurig was al evenmin hare positie gedurende die maanden van het onderzoek. Geheel Indie bemoeide zich met het vraagstuk en zooals Olcott getuigt (Oude Dagb. 3. 197) „waren er tal van onze theosofen en onder hen sommige zeer invloedrijke, die aan Mevr. Blavatsky's onschuld waren gaan twijfelen, maar haar bij zich zeiven verontschuldigden, omdat ze in 't algemeen goed had gedaan en aan velen troost verschaft.* Uit een vertrouwelijk schrijven van die dagen uit Adyar aan Dr. Elliot Coues leeren we eenigszins den gemoedstoestand onzer Russin kennen. Coues was hoogleeraar te Washington, ornithologist van naam en lid van het Bestuur der T. V. in Amerika. Wegens heftige twisten met Judge verliet hij eenige jaren later de Vereeniging. Hij is een der zeer weinige geleerden van naam, die zich ooit bij de theosophie hebben aangesloten Mevr. Blavatsky dan schreef aan Coues: „We staan hier midden tusschen valstrikken, maalkolken en verraders: daar hebben wij onversaagd en openlijk tegen te vechten met de wapenen der philosophie en niet met die der verschijnselen. Want dan zouden wij gauw weer op nieuw verliezen. Laat het weten, dat de verschijnselen hun gang gaan als vroeger, maar Iaat aan niemand weten wat er gebeurt, en voor het jouwende, twijfelende en profane publiek zal deze groote geheimhouding de beste straf zijn." Wat nu volgt over Olcott is vooral belangrijk. „Had Olcott ontmaskering en schandaal niet uitgelokt door zijne domme uitnoodiging aan het Genootschap voor Zielkundig Onderzoek, er zoude van dit alles niets gebeurd zijn, maar we zitten er nu mede en moeten maar zien, hoe wij er ons doorslaan." (') Men vergelijke nu met het bovenstaande, wat Olcott, de „psychologized baby" zoo onnoozel openhartig bekent in zijne O. D. 3. 102: „Ik wist van niets dat verborgen had te blijven, dacht aan geen kwade trouw, waar dan ook, en was volkomen bereid om te doen wat ik kon, om de taak van degenen die de feiten wilden onderzoeken te vergemakkelijken." (■) aangehaald bij Prof. Bolland. 1. c. bl. 47. Het minst van allen nog was Mevr. Blavatsky over Dr. Hartmann te spreken, alhoewel deze al het mogelijke voor hare verdediging had gedaan; doch tegen het scherpzinnig onderzoek van Hodgson was hij niet opgewassen en deze wist hem één voor één al de verborgen knoeierijen te ontlokken. Over hem schrijft zij kort na haar terugkeer in Europa uit Napels in Mei 1885 aan Solovyoff. (L c. 124.) „Wanneer ge u niet aangetrokken gevoelt tot Hartmann hebt ge gelijk. Deze vreeselijke man heeft me met zijn verdediging en vaak met zijn bedrog meer kwaad gedaan, dan de Coulombs door open leugens. Het eene oogenblik verdedigde hij mij in de bladen en schreef dan onmiddellijk daarna zulke dubbelzinnigheden, dat zelfs de vijandige couranten slechts konden zeggen: „Een fijne vriend heb je daar!" Den eenen dag verdedigde hij mij in brieven aan Hume en andere theosofen en zinspeelde vervolgens op zulke schandelijkheden — infamies — dat al zijn correspondenten zich tegen mij verklaarden. Hij was het die Hodgson, door de V. Z. O. uitgezonden om de „verschijnselen" te onderzoeken, van vriend als hij eerst was, tot vijand maakte. Hij is een cynicus, een leugenaar sluw en wraakzuchtig, en zijn jaloerschheid op den Meester, en nijd tegen hen, aan wien de Meester ook maar de geri gste oplettendheid bewijst, zijn eenvoudig walgelijk. Hij heeft Judge door Olcott uit Parijs naar Adyar gezonden en ons geheel toegewijd, tot tegenstander gemaakt. Hij heeft op zeker oogenblik al de Europeanen te Adyar, Lane Fox, Mijnheer en Mevrouw Oakley, Brown, tegen mij opgezet; alleen ' de Hindoes, die hem haten en sinds lang doorgrondden, kon hij niet van mij vervreemden. Gelukkig heb ik nu de Vereeniging van hem kunnen ontdoen, door toestemming te geven dat hij, onder voorwendsel van zijn Dokterstitel met mij mee op reis ging. De Vereeniging, Olcott aan 't hoofd, waren zoo bang voor hem, dat ze hem niet durfden wegjagen." Zooals hierboven is vermeld, schreef deze Hartmann de brochure : Report of the Result enz., waaruit later Annie Besant haast al hare bewijzen putte voor haar boek »H. P. Blavatsky en de Meesters." , '\ 'Hartmann, dé „cynic, Har, cunning attd vindictive," Judg^Hde schrijver der valsche Mahatma brieven, welke fraaie geluigeri! Hartmann stichtte na zijn terugkeer uit Indië, 41 jaren oud, de Theosophie in Duitschland. Hij Heette daar: „de Heilige." Eindbesluit van Hodgson. 4^ Hogdson was eirdelijk na drie maanden arbeids aan het einde van zijn grondig onderzoek gekomen. Hij had zijn taak ondanks s'uwe tegenwerking in volle eerlijkheid met de grootste nauwgezetheid volbracht. Niemand was beter dai hij in de gelegenheid om alles wat op de valsche brieven en de „Shrine" betrekking had, persoonlijk te onderzoeken. Wij konden hier natuurlijk slechts een beknopt overzicht geven van de ta'rijke veelsooriigé getuigenissen, die in zijn Rapport alle nauwletlend werden opgenomen. Tal \an bewijzen zijn van dezelfde soort als het geval met de beroemd geworden „broche" ten huize van deii heer Hume, waarbij heelemaal geen bijzondere kennis van Occultisme of Telepathie geëischt werdt. Al evenmin waren er geheime wetenschappen noodig om b. v. een getuigenis, als die we hier laten volgen, te ontzenuwen. In de „Theosophist" van December 1883 stond deze verklaring van den Hindoe Rama Sauiindro Gargya Deva: „ik verklaar allernadrukkelijkst dat de Mahatmas van de Himalaya, de gezegende wijzen, werkelijk bestaan en dat Goera Deva Koot Hoemi met zijne aanmatigende bedillers van het westen, dit eene punt gemeen heeft, dat hij even goed een levend mensch is als zij". Hodgson antwoordt op dit schijnbaar krachtig argument voor Mevr. Blavatsky zeer leuk in zijn Rapport: „Rama Saurindrb Gargya Deva kan men niet als zelfstandig getuige aannemen, aangezien zijn eigen bestaan nog twijfelachtiger is dan dat van de Mahatmas. Immers er is geen enkel ander bewijs van zijn bestaan, dart de verklaring van Mevr. Blavatsky en van de heeren Damodar en Babadsji, dat zij hem kennen," Alle conclusies, waartoe Hodgson reeds uit zich zelf gekomen was vonden ten slotte eene volstrekt afdoende bekrachtiging Ik verzoek de lezers die mij tot dusverre hebben "ge^ volgd, nog om een oogenblik geduld. Wij staan bij de finale ontknooping van het Adyarsche drama, en deze komt, evenals het einde van den oorlog, onverwacht, plotseling .... albeslissend. De weerbarstige getuigen waren namelijk na de voortdurende seherpzinnige kruisverhooren van den niets en niemand sparenden vertegenwoordiger der V. Z. O. murw geworden. Wij zullen die finale mededeelen in de eigen woorden van Hodgson. (XXIV, 134) „Het was op den avond van den 13den Maart bij een beraadslaging tusschen Dr. Hartmann, den Heer en Mevrouw Cooper — Oakley, Mijnheer Hume en ondergeteekende, dat Dr. Hattmann ten slotte bekende, dat „niemand die v . . . Kast (that d — Shrine) mocht aanraken," en daarop vertelde hij wat er was voorgevallen bij de ontdekking van het verschuifbaar paneel en de daaropvolgende verbranding van de Shrine zelf, zooals reeds in mijn Rapport op bl. 225 is medegedeeld. (') Ik had te voren reeds van Mijnheer Ezekiel, te Bombay, gehoord, dat hij ontdekt had buiten de Adyarsche theosofen om, dat er vroeger een gat in de muur achter de Shrine was geweest, maar dat men het zorgvuldig dicht had gemaakt. Daarop gaf Dr. Hartmann óók toe, dat er reeds vroeger sporen waren gevonden van het gat, maar men had zulks geheim gehouden. Op den volgenden morgen stelde de Heer Hume eenige punten op, die bij wijze van moties zouden aangeboden worden op een bijeenkomst denzelfden avond bij hem aan huis, van de Oakleys, Hartmann, Ragoonath Row en nóg een paar Hindoes. In die moties werd aangenomen dat de meeste „verschijnselen", verbonden met de Theosophische Vereeniging, bedrog inhielden, zooals blijkt uit de geverifieerde verklaringen der Coulombs en mijn daarvan onafhankelijk onderzoek; dat de Vereeniging opnieuw zou worden samengesteld, dat Mevr. Blavatsky, Olcott, Damodar, Babajee en Bhavani, Shankar ontslag zouden nemen, dat de brieven in kwestie echt zijn en dat Hartmann's brochure (September) (2) zoowel als de latere (') Zie op bladz. 53 de verklaring van Dr. Hartmann, (2) Zie bladz. 50. voor de Verdediging (Februari) (') zullen worden ingetrok• ken, dewijl ze steunen op niet voldoende kennis der feiten. Deze moties, naar ik van M. Hume vernam, werden niet goedgekeurd, daar de Oakleys en Hartmann niet zóó ver wilden gaan dat zij de phenomena voor bedrog verklaarden. Besloten werd evenwel, dat de twee genoemde brochures zouden worden ingetrokken. Volgens eigen bekentenis van Hartmann verdiende de brochure van Februari geen geloof. (2)(XXIV 145). En toch is het dit geschrift, ik herhaal het, waaruit Mevr. Besant in haar boek „H. P. Blavatsky en de Meesters," haast alles heeft geput. En steeds wordt dit relaas der feiten door Labberton en anderen nóg als bron gebruikt. En deze heer Labberton durft dan prof. Speyer verwijten dat hij over de Adyarsche kwestie schreef zonder kennis van zaken !! 1 Hodgson ontving van Dr. Hartmann een geschreven verklaring omtrent het bedrog en de verbranding van de Shrine, reeds vermeld op blz. 53. Ten slotte bekende ook Mevr. Blavatsky zelve —IX 221 — dat de achterkant van de Shrine uit drie verschuifbare paneelen bestond. Zoo was dan de slotsom van de drie maanden lange nasporingen : dat er bij alle „verschijnselen" voor zooverre ze konden worden nagegaan, bedrog was gepleegd; dat de brieven door Mevr. Coulomb aangeboden, echt waren, en dat de meeste Koot Hoemi - brieven werden geschreven door Mevr. Blavatsky en enkele andere waarschijnlijk door Damodar. vwteg Hodgson had zijn taak hiermee schitterend ten einde gevoerd en vertrok eenige dagen later naar Europa. Vlucht van de Theosofen. Van een proces hoorde men nog altijd niet. |udge, die zoo gedreigd had dat hij de Couiombs mores zou leeren, trok met (') Zie bladz. 61 (2) thoroughly untrustworthy. de stille trom naar Amerika XXIV. 141 en Damodar, ziende dat er niets meer te halen viel, poetste de plaat naar de Himalayabergen. „Zoo verdween hij uit de geschiedenis der Theosofen" zegt Mevr. Besant, 1. c. bl. 75. En Mevr. B'avatsky en Dr. Hartmann, de hoofdpersonen ? Toen Mevr. Coulomb had ingezien dat er van een proces, waar zij hare beschuldigingen had kunnen bewijzen, niets kwam, besloot zij zelve het initiatief te nemen, en Generaal Morgan, die haar openlijk valschheid in geschrifte verweten had, voor den rechter te dagen. Mevr. Blavatsky was wel zoo slim geweest zich niet aldus bloot te geven Het proces zou een aanvang nemen, toen de vrouwelijke Dokter van Mevr. Blavatsky om uilstel verzocht, daar de laatste zoo ziek was, dat het proces haar het leven zou kosten. De advocaten van Mevr. Coulomb stonden dit toe, zelfs herhaaldelijk, totdat eindelijk hun geduld ten einde liep en ze den 25en Maart den Generaal sommeerden vóór den 2den April zijne beschuldiging in te trekken. Dit weigerde Generaal Morgan schriftelijk op den 3len Maart. En ziet 1 den volgenden dag gaf de Theosophische Vereeniging aan Mevr. Blavatsky, die natuurlijk de voornaamste getuige in dat proces zou zijn geweest, verlof om Indië te verlaten. En zij vertrok den 3den April met de Fransche stoomboot Tibre om nooit weer terug te keeren. Dat vertrek had plaats in alle stille. Voor haar zelve en een juffrouw Flynn, die met haar ging, luidde het passagebiljet „Madame Helen and maid". Uit dit alles blijkt duidelijk, dat ze bevreesd was voor het proces. Wel ging ze met een certilicaat van den Dokter, maar ze had best nog eenige weken kunnen blijven, indien ze slechls kans had gezien er heelhuids af te komen. Te Pondicherry, waar de boot aanlegde, vond een bode van Mevr. Coulomb's advocaten, die per spoor was nagereisd, haar heelemaal gezond aan dek tusschen een groep van vrienden. Dr. Hartmann vertrok met haar op dezelfde boot. . " Zoo hadden al de voornaamste theosofen, die in het bedrog betrokken waren, zich juist bijtijds uit de voeten gemaakt. Uit Napels schreef ze, kort na aankomst op 29 April aan Solovyoff (l.c. bl. 119), dat ze vooreen Russische spion (■) was gehouden. „Zeker konden ze me niets bewijzen, maar ondertusschen had het er van kunnen komen, dat rnen mij op bloot vermoeden had gevangen gezet, vastgehouden en wie weet wat al meer. Ik heb daarvan nu eerst in bijzonderheden gehoord; men zei me niets en bracht me zoo recht uit het bed naar een Fransche boot". De Tibre, die Mevr. Blavatsky en Dr. Harimann naar Europa voerde, was twee dagen vertrokken, toen het volgende bericht in the Madras Mail verscheen; Kolonel Olcott verzoekt ons namens den Algemeenen Raad der Theosophische Vereeniging mede te deelen: „Aangezien een aantal exemplaren zijn verspreid van eene brochure, voor titel dragend: „Verslag van de onderzoekingen ingesteld naar de beschuldigingen, die tegen Mevr. Blavatsky werden voorgebracht," acht ik het mijn plicht hierbij te verklaren, dat de uitgave dier brochure niet is uitgegaan van den A'gemeenen Raad en evenmin met machtiging van het Comité." XXIV. 135. Zoo zagen dus de Theosofen in Indië af van iedere verdere verdediging van Mevr. Blavatsky. Kort hierop, den 22 April, schreef Mevr. Coulomb in de Madras Mail „hoe er, ter oorzake van Mevr. Blavatsky's vertrek thans geen kans bestaat de echtheid der brieven tot klaarheid te brengen en dat zij dientengevolge 'hare aanklacht tegen Generaal Morgan intrekt." Vermeldenswaardig blijft nog het feit, dat het Comité der V. Z. O. te Londen als resultaat van zijn onderzoek ten opzichte (') Spoedig na hare aankomst in Indië (1879) was ze begonnen aan een Russisch blad geregeld correspondenties te sturen over Indië. Deze opstellen van de jaren 1879 en 1880 werden na haar dood uitgegeven in Engelsche vertaling „From the caves and Jungles of Hindostan" 1892. Zelf zeide ze — volgens de voorrede van den Vertaler — „heb ik ruim gebruik gemaakt, de feiten, die over het algemeen zijn gebeurd, te kleuren, te groepeeren en te dramatiseeren". (sic I) En juist in die jaren dreigde voortdurend de oorlog met Afghanistan en Rusland. Het kan dus geen verwondering baren dat men haar, de Russin, verdacht heeft van spionnage, van eenige gelijksoortige „verschijnselen" welke in Europa plaats hadden gevonden, tot geheel dezelfde conclusie kwam als Hodgson in Indië: dat namelijk alle bedriegelijk waren ineengezet door Mevr. Blavatsky. En hier waren, let wel, alléén getuigen gehoord, die men in Europa had kunnen vinden; deze uitspraak was dus volstrekt onafhankelijk van de Coulombs brieven en van Hodgson's onderzoek. De theosofen hebben zich wel is waar niet stilzwijgend neergelegd bij de uitspraak van de Vereeniging voor Zielkundig Onderzoek. Sinnett, Fussell, Mevr. Blavatsky en na hen Labberton noster trachtten de sluwe Russin — wij zagen met welk poover resultaat — van bedrog vrij te pleiten. Maar dit staat in ieder geval vast: sedert de Adyarsche ontmaskering, moesten de theosophische voorgangers niets meer hebben van phenomena, verschijnselen, en al die vruchtbare „wonderen", waar de T. V. zoo'n opgang mede gemaakt had, thans werden die op eens uitgekreten voor onnoodig, ja gevaarlijk. Zulks kan men nu ook nog in ieder theosophisch boek lezen. Katherine Tingley, de felle rivale van Annie Besant te Point Lorna, schreef, dat de theosophie staat buiten hypnotisme, spiritisme en alle andere psychische werkingen: ze leert noch onderschrijft die; ja de theosophie keurt dat alles af...het leidt niet tot ware kennis enz. En haar penvoerder, Fussell, waarschuwt in zijne „Grepen" dat de theosophie niet bestaat uit eene in de lucht hangende mystieke leer ... ze is geen potsierlijk geknoei met bovenaardsche verschijnselen . . . geen helderziendheid enz. enz. Dus van af Blavatsky's vlucht uit Adyar zijn de phenomena uit den booze. Te voren echter, wanneer men met de theosofen aanneemt dat mevr. Blavatsky géén bedrog heeft gepleegd, waren ze het werk der Meesters. Dezen toch hebben de phenomena bedacht en in hunne almacht grootendeels uitgevoerd als het juiste middel om aan Indië de waarheid te openbaren. Maar dringt zich dan niet onmiddellijk de gevolgtrekking op, dat deze Hoogste Meesters, zoo goed als almachtig en alwetend, zich door een paar bedriegers en eenige zendelingen zoodanig lieten koejeneeren, dat hun bovenmenschelijke wijsheid fiasco maakte ? Deze opwerping ligt zoo voor de hand, dat Mevr. Blavatsky gedwongen was er iets op te antwoorden (H. P. Blavatsky en de Meesters bl. 83). Ze maakt er zich af door te wijzen op Christus, die Judas onder zijn leerlingen hield, ofschoon deze Hem zou verraden. De vergelijking gaat echter volstrekt mank, immers juist dóór het verraad van Judas bereikte Christus Zijn doel, aan de Joden te worden overgeleverd en Zijn leven te offeren op het kruis. Daarop laat ze volgen: „Voedt zelfs de hongerige slang zonder bevreesd te zijn voor haar beet" zeide de Heer Budha... Dit is het beleid der Mahatmas. Het Karma der Coulombs is het hunne: wij hebben het onze. Er zijn proeftijden voor Vereenigingen zoowel als voor individuen. Indien deze laatsten de Mahatmas en Hun beleid verkeerd begrepen hebben, is het hun schuld en niet de onze. De Meesters zullen niet in Karma ingrijpen." Wie zich door zulk abracadabra der sluwe Mahatwa beschermelinge den mond laat stoppen, wensch ik proficiat. Intusschen had Hodgson, in Europa teruggekeerd, zijn Rapport met vele facsimilé 's van brieven verrijkt, gereed gemaakt. De benoemde commissie, waarin mannen van naam als Professor Sidgwich, Frederic W. H. Myers, E. Gumey, F. Padmore zitting hadden, onderzocht zorgvuldig de aangevoerde bewijzen Na eenparige goedkeuring van alle voorname conclusies, waartoe Hodgson was gekomen, werd zijn Rapport gedrukt en in December 1885 officieel door de V.Z.O. uitgegeven. (IX 201—396). Wij meenen dat de voorafgaande opstellen overvloedig het bewijs leveren voor de eindconclusie van het bestuur der Vereeniging voor Zielkundig Onderzoek, samengevat in de volgende woorden: „Wij beschouwen Mevrouw Blavatsky noch als het instrument van verborgen helderzienden, noch houden wij haar voor een gewone gelukzoekster; wij denken, dat zij zich het recht verworven heeft op een immer blijvende faam als eene van de meest volmaakte, geslepenste en belang. wekkendste bedriegsters, waarvan de geschiedenis melding maakt." In hoofdzaak is dit oordeel ook door de drie Nederlandsche Hoogleeraren, die over Blavatsky geschreven hebben, Chantepie de la Saussaye, Speyer en Bolland, bevestigd. De theosoof Sinnett waagde zich aan' een verdediging der occulte verschijnselen in 1886 en met een opstel in Time (Maart 1891) poogde Annie Besant de uitspraak van de V. Z. O. te weerleggen. Beiden werden door Hodgson in 1893 (XXIV, 129159) zegevierend beantwoord. Toch kwam Annie Besant in 1907 — „H. P. Blavatsky en de Meesters der Wijsheid" — weer met dezelfde opwerpingen en denzelfden laster voor den dag, zonder ook maar met één woord de vernietigende repliek van Hodgson te vermelden. Zooals ik reeds heb opgemerkt, hebben latere theosofen als Fussell en ook Labberton dit waardeloos pamflet van Mevr. Besant slechts nageschreven. (') „Waardeloos pamflet", immers de zoo goed als eenige bron door Besant gebruikt is de brochure „Report of the Result" enz. van Hartmann, Blavatsky's „sluwen cynischen leugenaar", welke brochure twee maanden na hare verschijning door de Theosofen als onbetrouwbaar uit de circulatie werd teruggetrokken. Hiermede zijn, dunkt me, de 3 punten van M. Labberton a. zijn aanval op Hodgson; b. zijn beschuldigingen tegen de jezuieten; c. zijn voorstelling van Mevr. Blavatsky's ontmaskering te Adyar; afdoende weerlegd. De vraag is nu of de Vqorzitter der Indische T. V. moed genoeg zal hebben om evenals Mevr. Besant in een berucht (') Onlangs is in een lezing door Mevr. van Hinloopen Labberton gehouden beweerd, dat Hodgson op het sterfbed bekend had, zijn bezwarende getuigenissen verzonnen te hebben. Aangezien geen schijn zelfs van bewijs werd gebracht, kunnen wij, gegeven de mentaliteit der Theosophische voorgangers, uit deze brochure genoegzaam blijkend, zonder gevaar van vergissing die bewering van Mevr. Labberton, als de allerlaatste „Theosophische distractie" betitelen. In meerdere boeken door theosofen of anderen over Mevr. Blavatsky na Hodgson's dood geschreven of op nieuw uitgegeven, waar ter wereld ook, valt van bovenstaande „distractie" nergens iets te ontdekken. geval (bladz. 21) het boetekleed aan te trekken en zijne „distracties" terug te nemen of minstens beter, te staven. Aanhangsel ever „Bisschop" Leadbeater. Een feit is het, dat een zeker getal dwepende theosofen zich godslasterlijk priester en zelfs bisschop hebben laten wijden door den beruchten Arnold Mathew te Londen. Geheel deze waarlijk duivelsche toeleg, evenals de humbug van een nieuwen Christus, bekend staand als „de Orde der Ster van het Oosten", vond in het vruchtbare brein van Leadbeater zijn oorsprong. Ik gebruikte daar het woord „duivelsch", en inderdaad, een dusdanige profanatie van het allerheiligste kon, dunkt me, slechts onder rechtstreeksche ingeving van dei hellevorst in een menschenverstand opkomen. Wie hierover de schouders mocht ophalen, verwijs ik naar de bekende regels van Mephisto: Den Teufel spürt das Völkchen nie Und wenn er sie beim Kragen hatte. Kon men nog lacben over het sluwe gedoe van Mevr. Besant en haar alter ego, met den nieuwen Christus, den jeugdigen sinjo Chrisnamurti, over krankzinnigheden als „het zesde wortelras," (') hier is de beleediging van allen eerbied en fatsoen zoodanig, dat geen katholiek daarbij onverschillig of koud kan blijven. Ook Leadbeater is nog niet larg geleden, met volle medewerking van Annie Besant tot Bisschop gewijd, en die heiligschenneude wijding kan best, gegronde twijfel bestaat er zeker, geldige gevolgen hebben. Leadbeater was vroeger Anglicaansch geestelijke, maar naar alle waarschijnlijkheid is hij, alvorens tot Bisschop te worden verheven, éérst priester gewijd: zoo schijnt het ten minste gebruikelijk te zijn bij het kleine clubje „oud-Katholieken," dat in Engeland Arnold Harris Mathew tot stichter had. Over dezen afvalligen Katholieken priester, vroeger Anglicaan, wiens avontuurlijk leven twijfel overlaat of de man wel recht bij zijn verstand is, straks meer. (') Titel van een boek van Leadbeater. Thans is het voldoende te vermelden dat hij door den Jansenistischen bisschop van Utrecht, Gerardus Gul, in 1908 tot bisschop werd gewijd. (') Sedert werden door zijne bisschoppelijke handen meerderen tot priester of zelfs tot bisschop verheven, zonder dat ernstig onderzoek geschiedde naar dezer verstandelijke en nog minder naar dezer zedelijke gaven. Zoo bevond zich onder die tot bisschop gewijden een gewezen geestelijke van de Engelsche Staatskerk, wegens verregaand wangedrag en immoraliteit van zijn goed betaald baantje in St. John 's Kerk te Stocktonon-Tees ontzet. Het populaire Engelsche blad „John Buil" van den Heer Bottomley heeft toen het doopceel van dezen Anglicaanschen dominee Frederick Samuel Willoughby gelicht (15 Mei 1915) in een artikel, tot opschrift dragend: „Een gepleisterd graf" met karakteristieke kopjes als: „De misdaden van een geestelijke", „Bestialiteit aan't altaar", „Diepten van verdorver heid" en „De geldpottende Parson". Willoughby heeft niets geantwoord en John Buil" heeft de beschuldigingen nog eens krasser herhaald, den 1 Juni 1918. Let wel dat John Buil" een rationalistisch blad, met Katholicisme absoluut niets heeft uit te staan. In dit laatste opstel getiteld „Defiling the Altar" (Een bevuiler van het altaar) brengt John Buil" den heer F. S. Willoughby in verband met C. H. Leadbeater. Als schakel tusschen deze twee fijne merken figureert een derde personage J. I, Wedgwood, een leidend theosoof en op dit oogenblik de president der Theosophische hiërarchie van bisschoppen. Ondanks de algemeene bekendheid der verregaande immoraliteit van het individu Willoughby heeft deze voorbeeldige (') Het Jansenisme is een dwaalleer uit de 17de eeuw. In 1723 werd door het onwettig Utrechtsch Kapittel de eerste Jansenistische Bisschop gekozen, Cornelis Steenhoven, tegen protest en banvonnis van den Paus in. De Jansenisten waren schismatiek en zijn na de dogmaverklaring der Onbevlekte Ontvangenis en 's Pausen onfeilbaarheid ook als met ketterij besmet te beschouwen. In drie bisdommen van Utrecht, Haarlem en Deventer samen zijn er nog ongeveer 6000 Jansenisten. De wijdingen der Jansenistische bisschoppen en priesters, ofschoon volstrekt ongeoorloofd, worden door de Katholieken toch algemeen voor geldig gehouden. theosoof Mr. James Ingall Wedgwood, er geen bezwaar in gevonden zich door genoemden Willoughby tot bisschop te laten wijden. John Buil" (1 Juni 1918) spreekt over die wijding aldus: „Zoodra men wist dat de aldus opgelegde handen van vuil dropen, trokken de beste oud-Katholieken zich terug: het schouwspel van zulk een verachtelijken smeerpoes — vile débauchée — en de bisschoppelijke Orde was hen te machtig. Maar „bisschop" Wedgwood bleef... Toen Wedgwood op den 13 Februari 1916 de bisschoppelijke Consecratie van Willoughby aannam, moest hem dit alles bekend zijn... Willoughby's verleden, zijn bedriegerijen en grove onzedelijkheid mitsgaders de afschuw en verontwaardiging van de Oud-Katholieken". Maar hoe dan ook, J. I. Wedgwood was nu bisschop en ofschoon hem de infame onanistische beschuldigingen tegen Leadbeater ingebracht en welke deze had moeten toegeven, onmogelijk verborgen konden zijn, reisde hij naar Australië en wijdde daar den 22 Juli 1916 dezen waardigen mededinger van Wedgwood tot dezelfde heilige waardigheid. Met het oog op de persoonlijke relaties welke lang geleden bestonden tusschen den Redacteur van John Buil", den heer Bottomley, Charles Bradlaugh (<) en Mevr. Besant verdienen de volgende regels uit John Buil" (16 November 1912) ook nu nog onze aandacht. „Mevr. Besant is de Hoogeptiesteres van de Theosophische Vereeniging en Leadbeater is haar luitenant. Reeds in 1909 hebben wij Leadbeater beschreven als „een individu dat in plaats van te mogen samenwerken met fatsoenlijke mannen en vrouwen, achter aan een kar verdiende te worden gebonden en aldus gegeeseld van af Temple Bar naar Aldgate Pump. En verder nog beschreven we hem als „een leeraar van viezigheden". Met deze laatste schets van John Buil", die wel geen blad voor den mond pleegt te nemen, maar toch drommels goed weet dat hij voor zulk een aanklacht absoluut afdoende bawijzen moet hebben, kan de nieuwe theosoof-bisschop het doen. (') herhaaldelijk uit het parlement verwijderd, omdat hij als godloochenaar den eed weigerde af te leggen. „Onder de stukken voor het Gerechtshof te Madras bij het befaamde proces aldaar over Alcyone,was een brief, gedeeltelijk, in' cijferschrift, door Leadbeater aan een knaap buiten weten van diens ouders gezonden. De brief kan hier niet afgedrukt worden, want rauwe ontucht — gross obscenity — als in dien brief vervat, is in beschaafde landen strafbaar". Aldus E. Lévy in zijn boek: Mrs. Besant en de tegenwoordige crisis in de Theosophische Vereeniging (1913). Mocht Labberton dit willen ontkennen, dan is de brief tot zijn dispositie. * * * Ik beloofde terug te zullen komen op het avontuurlijke heerschap Mathew, den stamvader van het huidige stelletje Theosophische Bisschoppen : Wedgwood, gewijd den 13 Februari 1916, Gauntlett en King, beiden gewijd den 26 September 1915, Leadbeater, in Australië gewijd den 22 Juli 1916, Mazel, gewijd in Juni 1917. Geen van dezen is ooit katholiek geweest. Ook Arnold Harris Mathew, die deze vreemdsoortige hiërarchie in het leven riep, behoorde oorsponkelijk tot de Scottish Episcopalian Church, waar hij voor dominee studeerde. Hij werd katholiek in 1875 en twee jaren later te Glasgow priester gewijd. Na een tijdlang novice geweest te zijn bij de Dominicanen, vinden wij hem in 1881 in het bisdom van Plymouth, in 1883 in het bisdom van Newcastle, in 1885 en 1886 in het bisdom van Clifton en in 1888 en 1889 te Bath. Hij had toen reeds lang zijn naa n Arnold Harris veranderd in Arnold Jerome. In Juli 1889 stuurde hij te Bath een geirukte kennisgeving aan al zijne gemeentenaren, dat hij de leerstellingen der Christelijke Openbaring niet meer geljofde en derhalve zijn priesterlijk ambt liet varen. In October 1890 stelde hij door eene advertentie in de Times het publiek in kennis, dat de persoon Arnold Jeronte Matthew zijn naam h3d veranderd in Arnoldo Girolamo Povoleri; en onder dezen naam: the Rev. Count Povoleri werkte bij in 1892 en 1893 als Anglicaansch geestelijke aan de Drievuldigheidskerk, Sloane Square te Londen. Zijn overste aldaar was the Rev. Robett Eyton, die niet lang daarna uit vrees voor zware straf uit Engeland moest vluchten. Deze zwakke broeder nu, trouwde op den 22 Februari 1892 „den Eerw. Heer Count Povoleri di Vicenza met Margaret Florence van Toronlo". De vlijmende spotternij door onzen Erasmus Luther in het gelaat geslingerd, toen deze schaamteloos zijn voor God met duren eed bezworen gelofte van kuischheid als een „vodje papier" had behandeld: „Elke komedie eindigt met trouwen,''paste, dus ook op den bisschoppelijken Count Povoleri, alias Matthew. Een weinig later schijnt hij ontdekt te hebben, dat hij de rechtmatige erfgenaam was van het Graafschap Landaff en voegde hij „de jure Earl of Landaff" bij zijn eersten naam. Na vele verdere lotgevallen, te lang om te vertellen, werd onze polutropos, weer een tijd lang met de Katholieke Kerk verzoend, maar in 1908 wist hij den Utrechtschen Jansenistischen of zgn. Oud-Katholieken Aartsbisschop Gul te bepraten, dat hij de geschikte persoon was om een tak van diens kerk naar Engeland over te planten. Hoe dit verder mag afgesproken zijn, zeker is 'f dat Arnold Harris Matthew — zoo spelt hij nu zijn naam — in April 1908 tot bisschop werd gewijd door den Jansenistischen Aartsbisschop Gul. Van nu af vooral zijn de metamorphosen en salto-mortale's van dezen kerkdijken acrobaat eenvoudig niet meer bij te houden. Vóór het jaar om was, vaardigde hij in naam van „de Westersche Orthodoxe Katholieke Kerk in Engeland en Ierland", waarvan hij nu voorgaf het hoofd te zijn, eene „Verklaring van zelfbestuur en onafhankelijkheid" uit, daarbij elke onderhoorigheid, aan de kerk, die hem de bisschoppelijke waardigheid had bezorgd, opzeggend. Kort daarop, na een zeker aantal bisschoppen te hebben gewijd, wist hij dezen bij elkaar te brengen ten einde zich tot Aartsbisschop te laten kiezen. Nu eens noemde hij zich „Bisschop van Chelsea" dan „Bisschop van de Oud-Katholieke Kerk van Engeland", dan weer „Anglo-Katholiek Aartsbisschop van Londen" enz. Ook probeerde hij te vergeefs de oud-katholieken — wellicht eenige dozijnen - van Frankrijk onder zijnen herdersstaf te brengen. Op de prospectussen, die hij daarvoor liet drukken, staat overal met reusachtige letters: „Sa Grandeur 1' Archevêque Mathieu." En onder al deze bedrijvigheden trachtte hij hier door bemiddeling van Kardinaal Merry del Val een verzoening met den Heiligen Stoel te bewerken, daar zich met hulp van den Aartsbisschop van Kantelberg en den Bisschop van Londen, in de Engelsche Staatskerk te doen opnemen, of ook weer op een anderen tijd door dèn Aartsbisschop van Beyrut in de Orthodoxe Oostersche Kerk, steeds er op uit erkend te worden als bisschop en in hunne respectieve kerk opname te vinden. Schreef hij aan Katholieke geestelijken, dan schold hij de Anglicaansche Kerk voor „Old Mother Damnable;" was hij in aanraking met Anglicaansche kerkvoogden, dan moest de Katholieke Kerk het ontgelden. In 1911 werd hij uitdrukkelijk door Rome in den ban gedaan. De Times maakte in hare kolommen het vonnis openbaar, waarop een aanklacht volgde tegen het blad wegens smaad. Het verslag van het proces, dat de bisschop verloor, bevat tal van zotheden, alléén bij zulk een waanzinnigen megalomaan mogelijk. Met al deze dwaasheden van een half toerekenbare zou men eens kunnen lachen; die comedie wordt echter een jammerlijk treurspel, wanneer wij acht geven op de onverantwoordelijke, roekelooze manier, waarop deze apostaat aan allerlei tuig de bisschoppelijke wijding toediende. Door den zedeloozen schobbejak Willoughby de handen op te leggen, werd Matthew ten minste de indirecte oorzaak, dat verschillende theosofen en onder hen Leadbeater, tot bisschop werden verheven — waartoe zij anders zeker niet zouden gekomen zijn — en aldus in staat gesteld, de ontvangen faculteiten tot goddelooze doeleinden te ontheiligen en onze Heilige Sacramenten als tooverij en maskerades te behandelen. Om 't uit te gieren is dan echter weer een Herderlijke brief van den ijdelengek, waarin hij plechtig het anathema uitspreekt over zijn theosophische onderdanen en heel den theosophischen winkel. Men houde in het oog, dat het oud-Katholiek kuddeke, waaraan Arnold Mathew van uit zijn „kathedrale kerk" — beter bij het publiek bekend als St. Willibrord's kapelletje 98 Red Lion Square — plechtige brieven richtte, veel geleek op het' leger van zekere Zuid-Amerikaansche republiek, dat bestond uit 1 Veldmaarschalk, 5 Generaals Majoor, 6 Kolonels en 3 heele soldaten. Het bekende Weekblad Truth (25 April 1913) spot er mee, dat iedere nog zoo kleine oud-Katholieke bedeplaats minstens twee bisschoppen telt. Men schijnt daar met de bisschoppen te beginnen en zoo naar beneden: eerst het dak, daarna de pilaren, ten slotte, als ze er ooit toe komen, de fundeering", . Men kan ook rog denken aan den vermakelijken spot van Dickens met de Yankees in zijn Chuzzlewit, als Mark Tapley daar in Amerika alleen generaals ontmoet. Ziehier dan de titel en het plechtstatig begin van bedoeld herderlijk schrijven. Men voelt, hoe de man moet gegrinnikt hebben van voldoening bij het neerschrijven dier pompeuze woorden. I „Herderlijke brief over het lidmaatschap in de Theosophische Vereeniging en inde Orde van de Ster in het Oosten." Dierbare, Zeer Eerwaarde en Eerwaarde Vaders, en dierbare kinderen in Christus. Wij vinden dat op Ons in de uitoefening van Ons ambt, als uw Opperste Herder, de verplichting rust" enz. enz. Of zijn schrijven gewillig gehoor vond ? Het onmiddellijk gevolg was, dat de Zeer Eerwaarde en Eerwaarde Vaders theosofen hunnen Zeer Eerwaarden Metropolitaan den rug toekeerden en als Suffraganen niets meer met hem te doen wilden hebben. Denzelfden weg volgde de een na den ander en ook de rest. Ze hadden blijkbaar, genoeg van zijn bisschop- en priesterspelen. Op het einde van 1915 stond de „Oud-Katholieke Metropolitaan" zoo goed als alleen en ... . toen kwam er een schetterende aankondiging van onvoorwaardelijke Onderwerping aan den H. Stoel. Den 8 Januari 1916 schreef hij aan het Katholieke blad The Tablet: „Ofschoon de wijdingen der Holiandsche schismatieke derezij tot 1910 te Rome als geldig zijn erkend, maak ik geen aanspraak op erkenning als bisschop .... Ik wil mij geheel en al aan den Paus onderwerpen .... Ik ben vast besloten en zal daarin nooit veranderen aan alle voorschriften van den H. Vader te gehoorzamen" enz. Wel, de heer Mathew die tot bovenstaand besluit kwam in Januari 1916, wijdde den 19 April daarna zekeren M. B. Williams k JS ïüït t0t bisSCh0p van »de Westersche geünieerde e,sK,erk en een weinie later' 2den juli gaf hTde b.s choppeiijke wijding aan James Mc Fall, ten ë „de IerLd met z„n zonderling Evangelie te gaan verlichten De lezers zullen onder de hand, dunkt , me, wei toestemmen kirktvoorain°re,de'met zu,kee" dih»3" ?KCn ma" da"kt Charles Webster, Leadbeater het dat hij z.ch bisschop durft noemen. Waren theosofen nZ toegankelijk voor humor, hun lach zou d mur „ van den" onlangs geopenden theosophischen tempel doen scheuren INHOUD Driedubbele aanval van Labberton . . . . . ... . blz. 5 a. De aanval op Hodgson , ' 7 b. De aanval op de Jezuieten . . . . . " n Is Leadbeater door de Java-Post belasterd ?....." 16 Waarom in plaats van de personen, niet liever het " systeem aangevallen ? 22 Elk dispuut met theosofen eene onmogelijkheid . . . "„24 Het goede in de theosophie bevat niets nieuws ..." 24 c Adyar. Wie was Mevr. Blavatsky? " 25 Hoe de T. V. tot stand kwam en „de ontsluierde Isis" " 29 Gedwongen Amerika te verlaten, vertrekt Mevr. Blavatsky naar Indie. Haar portret 31 Mahatmas uit Thibet, puur bedrog ...... . . " 36 De „broche" van den heer Hume. ........ "41 De „Shrine" te Adyar ...... "43 De ontmaskering "45 De Vereeniging voor Zielkundig Onderzoek.'Hodgson " 51 Onderzoek omtrent de „Shrine" "54 Onderzoek omtrent de brieven; ........ \ * " 58 Eindbesluit van Hodgson " 64 Vlucht van de theosofen .' ' " 66 Eindconclusie " 70 Aanhangsel over „Bisschop" Leadbeater en Mathew '. "„ 72 blz. 5 7 11 „ 16 UITGAVE VAN DEN BOND VOOR KATHOLIEKEN TE SOERABAIA No. 4