BIBLIOTHEEK Dr ABRAHAM KUYPERSTICHTING CB 24808 Ueeit den rveizers wat des Keizers is en Gode wat ; ^Gods -:is.Ct : KAF en KOREN : WAAR en ONWAAR . DOOR PAULUS DE SCHRIJVER fji Prijs ƒ 2.50 WELTEVREDEN BOEKHANDEL VISSER & Co. 1912 : Geeft den Keizers wat : des Keizers is en Gode wat = Gods is. ——— : KAF en KOREN : WAAR en ONWAAR DOOR PAULUS DE SCHRIJVER Prijs ƒ 2.50 WELTEVREDEN BOEKHANDEL VISSER & Co. 1912 VOORBERICHT. Meesterschap over de taal zoeke men in dit boekje niet. Elk denke er van wat hij of zij wil. Met zorg zijn namen, ook de mijne, verdicht om niemand meer leed te dóen dan noodig is. Zwijgen mag of wil ik echter niet en vraag elk verschooning voor 't leed dat ik hem of haar wellicht zal aandoen. Niet uit lafheid verzwijg ik mijn naam. Men kan den uitgever dwingen mijn naam te noemen; van regeeringswege altijd. Elk wordt echter verzocht naar geen namen te vorschen, ook niet in gedachten. Wij mogen niemand in zijn persoon, maar wel in zijn stellingen aantasten. Niemand heeft 't recht zich volkomen of onfeilbaar te achten. Voor hen, die niet meer dan een lagere school doorloopen hebben, zullen enkele vreemde woorden onder aan de bladzijde vertaald worden, iets wat meer moest gedaan worden door schrijvers, daar slechts weinigen een goede definitie kunnen geven van moeilijke vreemde woorden en velen niet altijd tijd en gelegenheid hebben een woordenboek op te slaan. Men leze eerst het voorbericht. Het is Zondag, des avonds halfzeven! Het park voor de scola-Radja') te Soerabaia is helder verricht, althans om en bij de muziektent. Hoe verder van de muziektent, of liever koepel, af, hoe schaarscher de lantarens, hoe grooter de duisternis. De tuin is reeds aardig vol; toch stroomen er nog menschen paarsgewijze, bij drieën, ja soms in een hoop tegelijk het hekpoortje binnen. Mooie equipages, met mooie dames en meisjes, houden bij den ingang stil en deze, met een hupsch sprongetje het rijtuig verlatende, vervullen de atmosfeer onder de twee waringins, wier donker bladerdak voor de poort een fraai gewelf vormt, met zoete reukjes. Enkele jongelieden, aan den ingang geposteerd, praten zachtjes met elkander en laten schijnbaar onverschillig hun blik over de binnenkomenden weiden. Met welbehagen ademen zij de zachte au-de-Cologne-dampen in, die van de zakdoeken der dames afkomstig zijn. Maar somtijds, als de scherpe geur van Reseda of Patchouli hun reukorgaan prikkelt, kunnen zij slechts met moeite een uitroep onderdrukken en fluisteren: „Bah, wat stinkt die f" Eenige galante Hoogere Burgers met stralende gezichten en met vroolijke meisjes naast zich, komen goedsmoeds aanwandelen en begroeten hun vrindjes aan de poort met een luchtig: saluut, bonsoir, ja soms zelfs met bonjour, welke laatste uitroep, uit nonchalance of met opzet geuit, de hoorders en hoorderessen zacht doet lachen. De toestrooming van menschen wordt minder en minder. De 1) Scola-Radja, letterlijk uit 't maleisen vertaald: koninklijke school, een H. B. S. met vijfjarigen cursus. 2) Er stonden toen twee. jongelui hebben hun standplaats vedaten en doorkruisen den tuin in alle richtingen. Slechts enkele zee-lieden in lange jassen gehuld, die hun tot aan de knie reiken, komen nog binnen, betalen een halven gulden aan den portier, daar zij geen leden zijn en vervolgen hun weg in dit park bij uitnemendheid. De muziekanten hebben reeds een stukje ten beste gegeven en een vroolijke marsch doet op 't oogenblik de oorvliezen trillen. Veler voeten zijn in beweging. Als in een mierenest dwarrelt jong en oud dooreen, nu en dan tegen elkaar botsende, met zachten druk, waardoor er telkens een oponthoud veroorzaakt wordt. Toch schijnt dit oponthoud de wandelaars en wandelaarsters niet onaangenaam te zijn, want schoon de tuin groot genoeg is om allen met gemak te bevatten en de paden talrijk zijn, ziet men de menschen zich om den muziekkoepel verdringen. Het is dan ook het beste gedeelte van den tuin. De vele lantarens verspreiden er een helder licht, die de elegante toiletten der dames, de lieve gezichtjes der meisjes des te beter doen uitkomen, terwijl die andere paden . . . Huh! waarom verlicht de tuindirectie die niet beter ? — Maar er zal geld te kort zijn. Praten wij er dus niet over. Andermans boeken zijn duister. Stel u voor een driehoek, een gelijkbeenigen driehoek, waarvan de hoeken afgerond zijn. En in dien driehoek een cirkel, dicht bij de basis, de muziektent. En aan den top van dien driehoek een waringin, eigenaardig gesnoeid, zoodat hij niets meer heeft van zijn reuzen van broers elders te vinden. In dit driehoekje nu, aan de zijden, zien wij tafeltjes en stoelen verspreid waarop de Elite ) van de stad plaats neemt en zij die graag tot de Elite willen gerekend worden. Wat elegante toiletten ziet men er nu en dan, wat mooie hoeden en toques! Zie, die dikke matrone 2) eens, die daar deftig balanceert aan den arm van haar langen echtvriend! Een fraaie toque met roode bloemen siert haar eerwaardig hoofd en trilt bij eiken stap dien zij doet. Elk, die haar aanziet zou moeten lachen, maar de mensch weet zijn gevoelens te onderdrukken, op passende manier te veinzen, en een nauw merkbaar lachje 1) Elite = keurbende, de beste stand. 2) Bedaagde, deftige vrouw. om den mond wordt allengs vervangen door een ernstigen trek. Zie die jonge vrouw eens met dat zwierig hoedje op! Zij liefkoost haar blond dochtertje, dat, op de open plek voor den koepel met haar makkertjes spelende, viel en nu snikkend naar mamatje is toegeloopen. Zij droogt de traantjes van haar lieveling, slaat "t stof van haar jurkje, spreekt haar vriendelijk toe, alles even elegant, en lacht het gezelschap, dat met haar om een ijzer tafeltje is gezeten, elegant toe. Schoone dame! Wat moet hij niet gelukkig wezen, die u zijn echtgenoote noemt. Zie die jonge meisjes eens met hare loshangende haren, van zwart tot lichtblond toe ! Wat lieve gezichtjes ! Wat ranke leesten! Zie ze eens wandelen, al of niet vergezeld van jongelingen, in rijen van twee, drie tot zes toe! In 't laatste geval zijn ze een ware plaag voor de wandelaars, want dikwijls zijn zij niet van plan de keten die zij vormen te verbreken. Zij laten liever' anderen uitwijken, dan zelf uit den weg te gaan. Maar de jongelui vinden dit toch wel prettig. Kijk ze eens ondeugend lachen als zij zoo'n rij meisjes tegenkomen! Het staat op hun aangezichten te lezen, dat zij de meisjes wel zouden willen omhelzen. En de meisjes? Is er een bekende onder, dan lachen zij hem toe, maar anders kijken zij ernstig of — zuur. Kijk, daar komt juist een rij van vijf meisjes aan vergezeld van een Burgerschool-scholier wiens pet glinstert van het edel metaal! En hun tegemoet, twee meisjes vergezeld van een dito cavalier. De weg is te smal om elkaar te passeeren. Uitgeweken moet er worden. „Wat zijn die lui vervelend," zegt de jongen tot de twee meisjes, die naast hem loopen, „kunnen zij niet in rijen van drie loopen !" — En daarop lachend tot zijn schoolvriend: „Zeg, Karei, houd nu beter orde in je karavaan! Karei kijkt niet vriendelijk en zijn karavaan ook niet, maar de twee meisjes verkneuteren zich toch om de guitigheid van hun cavalier, ofschoon zij niet nalaten kunnen te zeggen: „Zag je hoe boos hij keek ? Als hij je morgen maar niet aanspreekt op school. M „Kan mij dat schelen, ik ben volstrekt niet bang voor hem. Hij kent zijn savoir vivre niet, ') dat zal ik hem zeggen. Ik zei het immers lachende ? Als hij zoo kwalijk nemend is, moet hij 't zelf weten." Bij een volgende ontmoeting op het pad om het bekende driehoekje loopt Karei nog steeds als een vleugelman naast zijn vrouwelijke soldaten. Een minachtend lachje zweeft om zijn mond, terwijl hij zijn schoolvriend aanziet, welk lachje deze schamper lachend beantwoordt. Zie daar die heeren eens zitten met den rug naar de mooie fontein, die zij niet eens een blik waardig keuren. Bedaard2) staren zij voor zich uit en monsteren de voorbijkomenden. Aan hun geoefend oog ontsnapt geen enkel lief vrouwengezichtje. X X X X X X X X X X X X X X X XXX X X X „Zeg Charles, ben jij het?" „Wie is u? — Ik heb de eer niet u te kennen? Neem mij niet kwalijk, ik zie slecht!" „U is toch Charles Colmans ?" „Ja, die ben ik!" „U was in 8 — leerling op 't Gymnasium te Batavia?" „Ja, dezelfde!" „Drommels, ken je mij dan niet meer ? Raad eens wie ik ben ?" „Ja," was *t lachend antwoord, „dat is moeilijk te zeggen. Het is meer dan tien jaar geleden en in zulk een tijdruimte kan een mensch veel veranderd zijn. Dien zwaren knevel had je toen niet. Ik begrijp wel dat je een medeleerling moet geweest zijn, maar wie, dat is moeilijk te zeggen. Er waren er zooveel. ,, Sta vermans ! Ken je Stavermans niet meer? „Sakkerloot! Stavermans . . . jij . . . die eeuwige grappenmaker ? Kerel, wat ben je veranderd!" ') Weet niet hoe 't hoort, 2) Enkelen met oogen vol overspel wellicht. En elkaar stevig de hand drukkende, zoodat beider lichaam en arm schudde, barsten zij in een vroolijken lach uit. Het was onder de schaduwrijke waringins rechts van den ingang, dat dit tafereeltje plaats had. Het schemerdonker dat daar heerscht is oorzaak dat weinig wandelaars die richting uit gaan. De beide mannen, na een scheiding van tien jaar, gaven er naar hartelust hun gemoed lucht. De voorbijgangers bleven een poos stilstaan verrast door den luidkunkenden lach der beide mannen, die voor een oogenblik de tegenwoordigheid van anderen vergaten. Maar een oogenblik slechts en zij zetten hun wandeling voort. Zoo ook de beide mannen. „Weet je waaraan ik je herkend heb Colmans?" „Nu?" „Aan je bril en aan je eigenaardigen gang!" „Ja, dat zal 't zijn. Zonder die kenmerken is 't onmogelijk iemand te herkennen, althans in ons geval." „En ben je getrouwd Colmans ?" „Ik, hoe kom je er aan? Neen, ik kom nauwelijks rond met mijn traktement." „Je bent hier te Soerabaia werkzaam is 't niet?" „En jij?" „Ik ben koffieboer, dat kan je wel aan mijn rood gezicht zien." „Ja, nu merk ik 't op! Dat ik *t niet dadelijk zag ? En ben jij getrouwd ?" „Ja, en gelukkig ook! God zij dank!" „God zij dank ? Die uitroep zou men tien jaar geleden niet uit je mond gehoord hebben. Jij, de vroolijke Frans!" „Maar ik ben nu heelemaal veranderd, ik herken mij zelf niet meer." „Sta je zoo onder de pantoffel?" „Pantoffel, pantoffel!" was 't gemelijk antwoord. Jullie ongetrouwde lui staan dadelijk klaar met je pantoffel. Jullie weet niet wat hemelsbreed verschil er bestaat tusschen 't jongelui's leven en t leven van een getrouwd man. Jullie kent 't huwelijksleven slechts uit scheurkalenders ..." „Nu, wordt niet boos? Zoo bedoelde ik het niet!" „Ja, maar je zeide 't toch! Neen Colmans, ik zeg 't niet alleen tot jou maar in 't algemeen, zoo moet je niet zijn; met een getrouwd man moet je niet op die wijze schertsen. Gedenk steeds die woorden, die je op 't titelblaadje van de Camera Obscura kunt vinden: Nee lussise pudet, sed non incidere ludum. Daar wist onze leeraar vroeger zoo over uit te wijden. Schertsen mag men, maar men moet er mee weten op te houden. Te vallen is geen schande, maar niet weder op te staan is een schande. Vroeger begreep ik die woorden niet, ik lachte er om maar nu . . . ." „Jongen, jongen wat ben jij veranderd. Ik begin respect te krijgen voor je vrouwtje. Men kan wel zien dat zij veel invloed op je gehad heeft en nog heeft. Heeft zij een Burgerschool doorloopen of heeft zij een acte voor onderwijzeres ?" „Neen, neen, dan zou zij niet zijn wat ze nu is ! Die scholen!— Je leert er meer kwaad dan goed. Neen, zij is een weesmeisje geweest! Zij heeft niet meer dan een lagere school doorloopen. Reeds op vijftienjarigen leeftijd ging zij in dienst als bonne bij een dominee met kinderen. Daar heeft zij de schrift leeren kennen en de dominee was zoo met haar ingenomen, dat hij na vijf jaar tot haar zeide: „Ik heb veel gestudeerd en gezien, maar zoo'n geloof heb ik nooit aangetroffen. Ik voel mij in vele opzichten uw mindere." Dit zeide hij haar in tegenwoordigheid van zijn vrouw, een mooie brunette. En deze begon waarachtig jaloersch op haar te worden. Zij ging haar gangen na en eens toen mijn vrouw met de kinderen speelde en er een op haar schoot had, en de dominee er bij was, meende zij, door de half geopende deur glurende, op te merken dat hij haar de wangen streelde. Zoo ontstond er twist. Mijn vrouw hoorde haar eens luide roepen: „Neen, zij moet weg, ik kan die blauwe oogen niet uitstaan, dat schijnheilig madonnagezichtje!!" Het speet mijn vrouw wel om de kinderen, die zij had leeren herkrijgen, en die meer aan haar gehecht waren dan aan de moeder, maar zij begreep dat zij haar ontslag moest nemen. De dominee vond het goed en wilde haar nog drie maanden extra betalen, maar zij nam het niet aan; Zij had genoeg overgespaard zeide zij." Stavermans zweeg. De beide vrienden waren intusschen de portierswoning gepasseerd en om den kleinen eifeltoren heen en langs den draaimolen waren zij in den achtertuin gekomen. Eenzaam staan zij daar. Zoo druk als 't om de muziektent is, zoo stil is het hier. Geen levend wezen behalve zij. Zij nemen plaats op een paar stoelen, een vijftig passen van het buffet af. Colmans wuift met zijn zakdoek een net passeerenden drankenjongen toe, die komt aanloopen. „Wat zullen wij gebruiken Stavermans?" „Een brendi-soda!" De jongen is naderbij gekomen. „Kassi brendi-soda!" roept Colmans hem toe, waarop de dienstbare wegsnelt en eenige minuten later met 't gevraagde terugkomt. Stavermans had al dien rijd min of meer op gedrukten toon van zijn vrouw gesproken. Het was alsof hij de vrees koesterde, dat zijn hoorder twijfelde aan de eer van zijn vrouw. „Nu," zeide Colmans, „je hebt mij nog niet verteld hoe je aan je vrouw gekomen bent! Het wordt een interessante geschiedenis." „Interessant, interessant .... maar ik zal maar verder vertellen, omdat ik toch eenmaal begonnen ben." „Maar zeg eerst, waar ligt jou koffieland?" „In 't Blitarsche ?" „Ben je daar getrouwd?" „Neen, toen was ik nog in de Preanger werkzaam. Toen hier een betrekking vacant kwam kreeg ik die. Dit koffieland, waar ik nu ben, behoort aan dezelfde bank als dat in de Preanger waar ik toen was." „Drommels, administrateur in tien jaar rijd, dat is vlug!" „Ach, toch niet; er zijn er, die 't in minder tijd doen! Ik had bovendien protectie, dat wil ik wel bekennen." „Ja, dat zal wel, jij een zoon van een gewezen Raad van Indië! Wat was ik vroeger jaloersch als jij met je ouders en je zuster langs Koningsplein toerde terwijl ik, bewoner van Gang Klientjieh ) mij met mijn voeten moest behelpen. Ik durfde je haast niet aan te zien." ») Konïjnensteig. „Nu, maai ik heb je toch altijd gegroet. En ik verzeker je, ik liep liever langs de straten te slenteren met jou of een ander, dan in zoo n stijven wagen te zitten met je ouders voor je, die steeds met op en aanmerkingen gereed stonden." „Ja, niemand is tevreden ! Maar hoe gaat het met je zuster ? Zij zal zeker al getrouwd zijn, zij de roos van het Koningsplein." „Lang voordat ik trouwde. Zij heeft al vier kinderen. Haar man is zoo pas majoor geworden." „O, majoor Dijkstrasz? Ja, dat stond in de kolom van de benoemingen." „Ja juist, dezelfde! Drie maanden geleden geloof ik." „En jij, hoeveel kinderen heb jij ?" „Twee, twee meisjes! Jongen, wat is 't gelukkig vader te zijn! Je weet niet wat het is. Toen de eerste geboren werd, deed ik niets dan lachen, lachen den geheelen dag. Eigenaardig toch! Vroeger vond ik het altijd dwaas dat een kip haar kuikens verdedigt. Ik hield er toen van om de kuikens te plagen en mij te vermaken met de angst van de moeder. Maar nu . . . , ik zou 't niet over mij kunnen verkrijgen." ,,Ja, je bent aanmerkelijk in je voordeel veranderd." „Zeg dat wel! Maar met zoo n vrouw kan 't ook niet anders. Luister, ik zal je vertellen hoe ik aan haar gekomen ben. Maar laat mij eerst mijn geschiedenis vertellen van de schoolbanken af ... Je weet dat ik voor de tweede maal zakte voor mijn examen, mijn eindexamen, terwijl jij er door kwam. Toen had ik mijn bekomst van het schoolgaan. Al lang had ik mij tot de berglucht aangetrokken gevoeld en mijn besluit stond vast, koffieboer moest ik worden. Papa kon er niets tegen inbrengen, vooral omdat ik voor den tweeden keer was gezakt. Ik ging dan weg, zonder van de vrindjes afscheid te nemen. Ik was te verlegen of te onverschillig. Een jaar later trouwde mijn zus en de ouwelui gingen met pensioen. Als jong broekje kreeg ik in de koffie brieven op brieven van mijn ouders uit Holland, vooral van mijn vader. Allerlei vermaningen ! Het speet mijn vader dat zijn drukke betrekking hem belet had beter naar mij om te zien, zoodat ik verwaarloosd was. Dat mijn moeder zich te veel met 't publiek had moeten bezig houden enz. enz. Dat ik toch vooral moest oppassen en mij niet afgeven aan Inlandsche vrouwen. Dat 't hem en mijn moeder innig zou spijten als zij een kleinen liplap tot kleinkind kregen. En — last not least ') kreeg ik een bezending Kreutzer sonates van Tolstoi. Tien boekjes, ga eens na!" Colmans schoot in een onbedaarlijken lach waar Stavermans mee instemde. „Tien boekjes, waarom nu tien? „Dat zal ik je zeggen. Pa schreef: ik heb als jong ambtenaar mijn loopbaan begonnen, ben op Java overal bekend en weet maar al te goed wat het leven van een koffieplanter is. Het zijn niet zoozeer de vrouwen die de mannen tot onzedelijkheid brengen als wel de gesprekken die de mannen voeren als zij onder elkaar zijn. Het drinken van een bittertje enz. is zoo n onschuldige bezigheid niet. Het verhit het weelderig bloed en maakt de tong los en dienstbaar voor triviale ) gesprekken, die hun uitwerking niet missen en erupties ) te weeg brengen. Dit nu wensch ik zooveel mogelijk te voorkomen. Deel die boekjes onder je collegaas uit. Zij zullen er wel om lachen, maar in den grond van hun hart zullen zij mij gelijk geven en je wellicht benijden zoo'n vader te hebben. Weet dat ik je baas geschreven en verzocht heb je in alles na te gaan. „Nu, een flinke ouweheer, niet ieder vader, die zoo handelt. Hij houdt niet van halve maatregelen. „Ja, eerst later leer je je ouders waardeeren! Ik was toen vol valsche schaamte en verscheurde negen boekjes. Slechts één behield ik en dat deed de rondte." „Het is toch een mooi boek!" „Zeker, diep gevoeld! Geschikt voor sinterklaasgeschenk." „Of voor bruidsgeschenk? Heb je dat boek ooit aan je vrouw laten lezen? ' „Neen, dat zou te veel van mij gevergd zijn! Waartoe zou 't ook dienen? Zij, de reine, blanke ziel, die ik ver boven mij acht. Voor haar zou t niet goed zijn zelfs. Op mij heeft t gunstig gewerkt en als ik direkteur van onderwijs was, zou ik 't 1) *t laatst niet 't minst. 2) Gemeen, plat, onfatsoenlijk. 3) Uitbarstingen. boek op 't programma brengen. Ja, wat veel slechts hebben wij op de scholen geleerd ? Reeds op mijn vijftienden jaar teekende ik allerlei gemeene prentjes op de muren in de privaten. En de gemeene taal, die ik toen uitkraamde! . . . Op de lagere school zelfs deed ik het al." „Ik heb 't nooit over mij kunnen verkrijgen zulke prentjes te teekenen. Bedrog gepleegd, wat ieder doet, heb ik wel, waarvoor ook die examens ! De leeraars zijn best in staat je zonder examens te beoordeelen als zij maar geregeld contróle houden. Het is een afschuwelijke gewoonte om je op eind van het jaar zoo af te beulen. Al wat in een jaar geleerd is moet er in een paar weken weer in. Het moet leiden tot overspanning of bedrog. En binnen een paar weken ben je de boel toch weer kwijt. Zei Multatuli niet dat kennis niets anders is dan den weg weten in een boekenrek ? En Frederik van Eeden zegt in zijn Johannes Viator: Kennis is alleen goed voor 't dieper doordringen in *t wezen Gods; zonder dat is kennis een gruwel. Maar de oude sleur wordt nog steeds gevolgd. De brillen en lorgnetten wijzen op verkrachting der oogen. Met het toenemen der wetenschap zullen wij ten laatste nog blinde of halfblinde onderwijzers op school zien komen, geleid door baboes of dienstmeisjes. Die examens maken je tot machines, maar niet tot denkende wezens. Vandaar brooddronkenheid der jeugd. De denkers stichten scholen, maar de scholen brengen geen denkers voort. De meeste groote mannen zijn 't buiten de schoolbanken om geworden, niet waar? Wat vuile taal spreken betreft ? Ja, je komt er zoo van zelf toe als je anderen 't aardig ziet vinden. Onze ouders en onderwijzers waarschuwen ons ei niet genoegzaam voor. Zij houden zich onnoozel. Zij verzuimen hun dierste plicht uit valsche schaamte. De jeugd wordt misleid!!" „De ouders vind ik wel schuldig, maar de onderwijzers ? Zij mogen maar niet alles leeren wat zij verkiezen. Eerder zijn de commissies van onderwijs, de direkteurs van onderwijs schuldig." „Ja, maar een leeraar kan toch in gloeiende taal een voorstel doen?" „Gloeien, welk mensch gloeit, welk mensch durft voor zijn ideeën uit te komen? Elk heeft zijn hachje lief, zijn traktement is hem alles." „En Tolstoi dan?" „Ja, die, omdat hij vermogen heeft!" „En hij heeft er afstand van gedaan. Hij leeft als werkman, al heeft hij vroeger ook al niet voorbeeldig geleefd." „Nu, maar hij zal voor zijn ouden dag wel wat op zij gelegd hebben." „Dat mag ook wel, maar veel zal 't niet zijn. Hij zal tenminste niet meer als edelman leven, zijn geld dient meer tot opvoeding van zijn kinderen. Hij heeft er negen, waarvan de jongste nog heel klein is." „Zij moesten er op de scholen een nieuw vak bij nemen en *t zedekunde noemen. En de weg, die Tolstoi aangeeft, moet gevolgd worden. Geen preutschheid of valsche schaamte moet een beletsel zijn. Het is beter dat kinderen onder leiding van bevoegde onderwijzers in kennis komen met vuile taal en gewoonten van oudere en nieuwere volken, dan zoo geheel ongedekt te zijn en aan hun lot overgelaten te worden te midden van liederlijke oudere schoolmakkers of volwassenen. Evenals pokstof, die toch vuil is, ons voor erger behoedt, zoo zal de zedekunde haar werking doen. Van de meeste ouders kan je niet veel verwachten, de staat moet er in voorzien. Het aantal geboorten zal dan aanzienlijk beperkt worden langs zuiver christelijk en weg." „Mooi zoo, dat is een idee! Maar laat ons wat drinken. In 't vuur van ons gesprek hebben wij 't vergeten; onze glazen zijn nog vol." „Ja, daar is niets gezelliger dan met een vriend te spreken, dien je in jaren niet gezien hebt!" „Ik vind het een gelukkige gedachte. Het is nog treurig gesteld op de scholen. Verbeeld je, op de hoogere burgerschool te ... . gaan een drom van meisjes school. En weet je wat ik heb vernomen? . . . Op de muren van de privaten van de meisjes komen nog veel gemeener teekeningen voor dan in de afdeeling voor jongens " „Ach, maar dat zullen de jongens gedaan hebben." „Neen volstrekt niet! Die kunnen er niet bij komen. De meisjes hebben een apparte speelplaats en apparte gemakken, de conciërge kwam 't zelf den direkteur vertellen." „En wat zei die?" „Hij schudde 't hoofd en beval de muren maar schoon te krabben. Verder niets, en 't moet nog steeds gedaan worden." „Ja, wat zou hij meer kunnen doen? „Niet? Nu, als de baas de geheele school bij elkaar riep, er op los donderde en de hoogste klas verzocht een oogje in 't zeil te houden, dan zou je zien dat 't niet weer gebeurde! Het hangt er maar van af, hoe je 't woord voert!" „Ja, een goed schoolhoofd vermag veel! Het is sterk. Zoo zie je. Denk-je dat op meisjesscholen 't beter toegaat? Wat ben ik blij dat mijn vrouw zoo weinig school gegaan is." „Ach, het heeft zijn voor en zijn tegen! Al wat gebeurt geschiedt met medeweten van God. Hij begrijpt wel dat wij niet allen als Christus kunnen zijn, Die reeds bestond eer de aarde was. Er wordt een lichaam gezaaid in slijk, in bloed, in verderfelijkheid en er wordt een üchaam gemaaid in onverderfelijkheid! . . . Het lagere kan het hoogere niet veredelen, zelfs niet in schijn. En het hoogere veredelt 't lagere ook niet, maar het verbruikt het. Het lagere leeft uit en ontvangt van het hoogere juist de kracht en aandrift. De dames uit den burgerstand en den adel zijn niet rein, al zijn zij ook niet zedeloos, maar onwetend. Zoo ook t kind. In niet weten zit de reinheid niet, maar in weten en daarnaar handelen. Hij of zij is rein, in mijn oog althans, die door allerlei beproevingen en vernederingen gelouterd is. En ik geloof dat wij de vernederingen, die de Christus en zijn apostelen hebben ondergaan ook moeten ondergaan, zoo niet als mensch dan als ziel of geest. „Ja, je kunt gelijk hebben! En ik geloof dat wij na onzen dood onder leiding van gevorderde zielen dikwijls de menschen ongemerkt in al hun doen en laten zullen moeten gadeslaan. Alle wereldsche toestanden leeren wij dan nauwgezet kennen. Zoo wel in vorstelijke paleizen als in huizen van ontucht zullen wij gebracht worden en alzoo veel, veel leeren. „Nu als je zulke gedachten koestert, waarom zou je vrouw niet de Kreutzer-Sonate mogen lezen?" „Mogen, zeker! Maar eerst later. Wij hebben immers de eeuwigheid voor ons, waartoe zoo'n haast? „Ja, later als je vrouw een uitgedroogde citroen is; wij begrijpen elkaar! Je bent dus van meening dat de wereldsche toestanden voorloopig geen verbetering behoeven?" „Alle menschelijke pogingen om de wereld in een paradijs te veranderen zqn tot nu toe vruchteloos geweest. Het is blijkbaar dat God 't zoo hebben wil, dat lijden volstrekt noodigis om zalig te worden. Het koninkrijk der Hemelen stel ik mij niet voor als een luilekkerland. Als dat rijk onze aarde bij zich mlijn, dan is *t ook gedaan met onze vrijheid en wat is je liever dan je vrijheid ?" „Je blijft niet consequent! —Vrijheid, wij vrij? Ja, als een vogel, dien men de vleugels heeft afgeknipt; fladderen kunnen wij, maar vliegen niet!" „Vliegen, later na je dood, dan ga je zoo vlug als de bliksem geloof ik." „Geen gekheid! Vertel me liever van je vrouw; ik wilde dat ik ook al getrouwd was." „Dat is gauw genoeg verteld. Zij kwam als kinderjuffrouw bij den baas in dienst. En daar zij een weinig piano kan spelen, hetgeen zij van de dominee's vrouw geleerd heeft, die haar in 't begin graag mocht lijden, en ik mijn oude viool nog hanteer, was de kennis spoedig gemaakt. Het spijt mij alleen dat er lm zijn die durven zinspelen op haar diensttijd bij den dominee. Ik heb zelf hevige ruzie daarover gehad zoodat er klappen vielen. Maar toen was 't uit, althans in mijn tegenwoordigheid durfde niemand er meer van spreken." „Of je gelijk had, ik zou net zoo doen. Maar hoe wist men van haar diensttijd bij den dominee? Alles raakt toch bekend." „Ach, zij zelf heeft er met den baas en zijn vrouw over gesproken! Waarom zou zij zwijgen?" „Ja, zoo is de wereld! Zij hangt van praatjes aan elkaar." „Maar nu moet jij ook eens opbiechten; wat heb je in die tien jaar uitgevoerd?" „Ik, jongen, niets dan misère gekend. Eerst bij de tabak. Je weet dat ik een zwaar rooker was en nog ben. Nu, vandaar dat de tabak mij aantrok! Maar jawel, de tabak die je produceert rook je zelf niet. Je kunt je sigaren zelf koopen. Ik dacht minstens dat voordeel te hebben van niets uit te geven voor sigaren." „Jij dacht stellig, dat de sigaren aan de hoornen groeien." „Het lijkt er niet naar. „Je kunt je sigaren zelf rollen als je wilt," voegde men mij toe, toen ik daarvan sprak." „Nu, en waarom ging je uit de tabak?" „Ja, vraag dat wel! Als je eens wist wat er in dien oosthoek omgaat. Br-r-r! Je vindt me daar een zoodje. Maar ik zal geen namen noemen; ik ben er zelf ingeloopen.' „O, ik begrijp je! Ik heb er meer van gehoord. Je bent stellig bij een dievenfirma terecht gekomen? „Ja, juist! Nu je kunt begrijpen. Toen ik een 300 gulden bij elkaar gespaard had, beproefde ik mijn geluk in de suiker. Verscheidene jaren ging 't goed. Maar toen! . . . Ten eerste beloofde men mij vermeerdering van traktement, maar die bleef uit. Ten tweede ruzie met den baas over grondhuur en werkvolk. Hij begon ruw te worden en dreigde mij eens met zijn karwats. Het had niet veel gescheeld of wij hadden elkaar aangevlogen. De toestand werd onhoudbaar en ik begreep dat ik mijn ontslag moest vragen anders had ik dat toch gekregen.' „Ik had zoo'n tooneeltje wel willen bijwonen. Jij met je bril op aan *t vechten met den baas, h—a—a! „Ja, daar lach je nu om, jij gelukskind! Kon ik maar altijd even opgeruimd zijn als jij, maar dikwijls staat mij 't huilen nader dan 't lachen. „Was je maar bij de tabak gebleven. Er zijn toch ondernemingen van goeden naam? „Maar om geplaatst te worden? Dat is een andere zaak. Je kunt toch niet van den wind leven?" „Nu, hoe ging 't verder?" Vele maanden bleef ik buiten betrekking tot dat ik hier een postje kreeg bij de krant. Ik ben hier al eenige jaren. Ik ben nu hulpredacteur, corrector, of reporter zooals je mij maar noemen wilt." „En wat verdien je?" „Twee honderd pop!" „Dat is niet veel. Ik heb tweemaal zooveel en nog aandeel in de winst." „Ja, maar ik mag tevreden zijn. Het kon niet beter. En bovendien een reporter is een van de nuttigste menschen in de wereld." „Hoe zoo?" „Wel, is de Pers niet de koningin der aarde? En kan de Pers zonder reporters?" „De koningin der wereld?!" was 'tlachend antwoord. „Een Pompadourtje misschien? Jullie zijn veil voor geld." „Zeg, alsjeblieft! Met een beetje meer respect van ons gesproken. Van de koffie zou je net zoo goed kwaad kunnen spreken, en zoo van alles." „Daar heb je gelijk aan. Wij zijn allen gelijk. Ik ben er lang niet zeker van dat een koning een beter plaatsje in den Hemel zal krijgen, dan een bedelaar. Waarom die groote verschillen? Kan een bedelaar 't helpen dat hij arm en gebrekkig is ? Ik begrijp er niets van ... . Gods wegen zijn ondoorgrondelijk . . . . „Zeg dat wel. Wij zijn met ulieden tot aan de voleindiging der wereld. Wij zijn de wevers van uwe gedachten. Wij, uw ouders en voorouders. Geen minuut blijft gij onbewaakt. Hoe stelt gij U Gods alwetendheid voor? Bestudeert den bijbel, leert tusschen de regels lezen!" Stavermans springt op, na eenigen tijd als aan zijn stoel geplakt te zijn geweest, terwijl een rilling door zijn leden ging en nog gaat. Deze woorden op een vreemden toon uitgesproken verrassen hem ten zeerste. Is Colmans het, die de woorden uitspreekt ? „Colmans, wat scheelt je? Je ziet bleek en je oogen zijn gesloten. Heb je niets gehoord?" Colmans, die met 't hoofd achterover en met gesloten oogen zit, opent die en zegt zuchtend: „Mijn God!! Heb je 't ook gehoord ?" „Hè! . . . Colmans je bent toch geen buikspreker?" Zweetdruppels parelen op Colmans voorhoofd. „Neen! . . . Volstrekt niet! . . . Ik zal je uitlegging geven, maar beloof mij met niemand er over te spreken ... Je zult 't misschien dwaas vinden, maar je hebt 't zelf gehoord . . . niet waar ? . . ." „Het gebeurt me in de laatste jaren meer dan eens, dat me plotseling een duizeling overvalt en dat ik dan een stem hoor spreken. Het gebeurt mij altijd als ik alleen ben. Nu pas is 't de eerste maal, terwijl er iemand bij is." Stavermans kijkt hem vreemd aan en angstig bovendien. De haren rijzen hem op zijn huid te berge. „En heb je nooit tot die stem gesproken?" „ „Jawel, luister maar! — Eens hoorde ik duidelijk zeggen: „Charles, Charles denk veel aan je ouders en lees dikwijls in den bijbel" — Maar als ik dan opsprong en zei: als de geest van mijn Pa hier is, dat hij zich vertoone, dan kreeg ik geen antwoord. Begrijp je daar wat van?" „En heb je er nooit met iemand over gesproken?" „Neen, nooit, dat zal ik wel laten! ze zouden mij uitlachen. Ja toch, één enkele! „Maar kan niemand ons beluisterd hebben?" En Stavermans loopt naar het palmboschje in de nabijheid en terugkeerende zegt hij: „Neen, 't is onmogelijk! Dat boschje is te ver af, ik hoorde de stem vlak bij me, boven mijn hoofd. Dat komt er van als wij over Christus praten onder een brendi-soda! „Dat komt daar niet van. Wat den mond ingaat schaadt den mensch niet, maar wat hij gevoelt of denkt. ' „Je bent geloof ik wat de spiritisten een medium noemen. Ik heb je daareven het niet willen vertellen, maar mijn ouders in Holland zijn spiritisten geworden door onverklaarbare wonderen, die zij hebben zien gebeuren. Ik kon niet gelooven hetgeen hij vertelde, maar nu . . . Pa vertelt dat in Holland vele spiritisten zijn, schoon velen in stilte. Pa is 't ook in stilte" . . . Colmans laat zijn vriend voortpraten zonder hem te antwoorden. Wezenloos staart hij voor zich uit. Zijn fijne zwarte knevel, die sterk afsteekt bij de zware blonde snor van Stavermans, trilt zenuwachtig om zijn kleinen mond. Hij is blijkbaar ten prooi aan een sterke aandoening, die hij meester tracht te worden. Stavermans gaat voort: „Pa is er altijd vol van in zijn brieven. Hij zegt dat *t spiritisme altijd bestaan heeft, vide *t orakel van Delphi, maar dat er steeds misbruik van gemaakt is, en het weinig begrepen is geworden door de geleerden. Nu eerst in de laatste jaren, de laatste vijftig jaren, is er werk van gemaakt. Belangrijke mededeelingen omtrent 't leven hiernamaals zijn ingewonnen. Terwijl eens een medium in trance lag schreef een duidelijk zichtbare hand: Dees wetenschap is niet van uwe aarde Zij is van hooge, zedelijke waarde. En zoo meer. Vele geleerden, waaronder von Humboldt, schrijvers en dichters als Victor Hugo, Harriet Beecher Stowe, §ong \ Fellow, Tennyson, ja zelfs dominees en pastoors, katholieken, zijn 't spiritisme toegedaan. Het is de openbaring der openbaringen en zal later een geheele ommekeer in de wereldsche toestanden teweeg brengen, door de vorsten te dwingen den bijbel beter te bestudeeren. Deze toch verstaan den bijbeltekst: Geeft den keizer wat des keizers is en Gode wat Gods is, op een jammerlijke manier . . . ." Stavermans houdt op met spreken. „Nu," zei Colmans, „wat schreef je Pa van dien bijbeltekst?" „Ja, dat wil me niet te binnen schieten. Ik weet wel dat 't een mooie weerlegging was, 't klonk als een klok. Meer dan eens schreef Pa er over; mijn vrouw hielp mij nog uitleggen. Zij begrijpt zulke zaken veel eerder dan ik." „Het is jammer dat je het vergeten hebt. Wat ik weet is dat Tolstoï in zijn „Vrede en Oorlog" Napoleon 't groote beest uit de openbaring noemt. Nu als Napoleon een groot beest was, dan moeten andere vorsten kleinere beesten zijn, maar toch beesten. En bovendien, werd Jezus niet door den duivel in verzoeking gebracht? En bood die Hem niet alle koninkrijken der aarde aan? Koninkrijken op aarde zijn dus uit den Booze. Noemde Jezus koning Herodes zelve niet een vos? De leeuw noemt men den koning der dieren, maar daarom staat hij niet hooger dan andere dieren." „Ja van dien duivel sprak Pa ook, maar nog van iets anders. Dat ik 't nu kwijt ben. Kijk, zoo even zei die stem, dat de geesten onze gedachten weven, waarom wordt 't mij nu niet ingegeven?" „Ja, dat begrijp ik ook niet! Maar zij zullen er wel een reden voor hebben, schoon hun zwijgen mij soms tot vertwijfeling brengt. Gods wegen zijn ondoorgrondelijk." „Ik zal je als ik morgen thuis ben den brief van Pa sturen en hem tevens schrijven wat wonder wij beleefd hebben. Ik zal je ook het boekje sturen dat Pa mij zond n.1. een getuigenis voor het spiritualisme. Daarin komen de namen voor van 2 k 300 geleerden, schrijvers, dichters en geestelijken, die de verschijnselen hebben nagegaan en er getuigenis van afleggen." „Graag hoor! — Ik geloof waarachtig dat vorsten en kapitalisten alleen dienen om den mensch tot vertwijfeling te brengen en zoo te doen lijden. Dat lijden, geduldig lijden alleen den mensch zalig kan maken. Immers de Christus verkoos ook 't kruis schoon 't hem niet moeilijk zou zijn gevallen zijn beulen te ontkomen.' Maar vorsten en kapitalisten zouden dan bijzondere gunstelingen zijn? God zou niet rechtvaardig wezen." „Zij zullen later wel hun portie krijgen in de geestenwereld. Daar twijfel ik niet aan. Bedenk, het grootste aantal menschen is er mee gebaat, n. 1. zij die geduldig lijden en dat zijn vele millioenen. ' „Ja, vorsten en kapitalisten zijn stellig geen gevorderde zielen, die zich als Christus hebben laten geboren worden om de menschheid vooruit te brengen, want anders zouden er niet zooveel kwade patronen onder hen gevonden worden. Ik ben niet tegen vorsten, maar waarvoor zoo'n pracht ten toon te stellen? Welk een slecht voorbeeld is 't niet voor de kapitalisten. Ik geloof niet dat er een vorst is, die weet dat er honger geleden wordt door 't volk. Zoo goed houden de ministers hem op de hoogte. Laten de vorsten hun soldaten gebruiken om de kapitalisten te dwingen een Christuswaardig bestaan te lijden. Kapitalisten zijn doorgaans uitstekende mannen van zaken. Hun geld mogen zij houden tot algemeen nut. Maar geen weelde ! Ieder millionairsvrouw mag maar één japon hebben, liefst van laken of tricot. De voering kunnen zij zoo dikwijls verwisselen als zij maar willen." „Eén japon, dat is al te kras!" „Waarom, ik heb ook niet meer dan een lakensch pak? „Maar je hebt toch witte pakken?" „O, zoo bedoel ik het niet! Dagelijksche katoenen japonnetjes, dat natuurlijk wel! Ik bedoel baljaponnen van dun tricot. Zij kunnen die desnoods van binnen geheel voeren en iedere week de voering vernieuwen." „Arme vorsten! Dat zij niet wijzer worden en dat ondanks de fanatieke anarchisten. Dat komt er van als men van zijn jeugd af aan zoo bewierookt wordt. Wat een ontgoocheling wacht hun in de andere wereld! Vele eersten zullen de laatsten zijn. Zijn die woorden ook niet voor vorsten en kapitalisten bestemd ?" „God geve dat 't spiritisme de menschen zachter zal stemmen en een vreedzame oplossing zal geven van het sociale vraagstuk ! Mijn vader is er zoo van vervuld, dat ik hem voor half krankzinnig hield. Jij, Colmans, wees dankbaar voor die mediumgave, die je ontvangen hebt. Wie weet of je niet door den bijbel te bestudeeren op een gedachte zal komen, die *t menschelijk lijden zal verzachten. De geestelijken zijn Christus onwaardig geworden, schreef mijn vader: Immers een dienstknecht van Christus moet wonderen kunnen verrichten, zij proppen zich töl met geleerdheid, hebben mooie diploma's, maar 't goddelijk diploma van kranken te genezen missen zij. Christus gaf toch ^' duidelijk te kennen, dat men zijn volgelingen daaraan zou kennen. / Zij zijn veel te veel op hun gemak gesteld." „Er zijn mediums, die kranken kunnen genezen, door hun magnetisme of dat der geesten, schoon niet zoo gauw als Christus deed. Maar er zijn ook mediums, die zich door den duivel der hoogmoed en dronkenschap laten meeslepen. Maar die verliezen dan ook hun gaven." „Zei je Pa dat ? Als 't mij maar ook niet overkomt. Ik heb dikwijls van die sombere oogenblikken, dat me wel eens de lust bekruipt om afleiding te zoeken in den drank. Mijn ouders heb ik vroeg verloren, dat weet je. Ik heb altijd genadebrood moeten eten." „Daarom niet getreurd. Ik geloof dat je ouders, die nu bij God zijn, veel voor je bidden en je daarom die mediumgave hebt bekomen. Pa schreef dat Jezus niets anders was dan een medium van het edelste water, dat Hem Engelen ter zijde stonden, dat Hij eigenschappen in zich vereenigde, die meer waard waren dan de eigenschappen van de tegenwoordige mediums te zamen. Pa zegt dat verscheidene soorten van mediums worden aangetroffen, zooals schrijfmediums, ziendemediums, hoorendemediums, krachtmediums, genezendemediums enz. Zoo vertelt Pa van een krachtmedium, die volgens getuigenis van enkele professoren, die bij de seance tegenwoordig waren, met stoel en al in de kamer werd rondgedragemV Dit verklaart eenigszins 't wandelen van Jezus op *t water. God, God! Als dit alles waar is, waaraan ik niet meer twijfelen mag, dan is 't Koninkrijk der Hemelen nabij. Verbeeldje eens dat zoo'n krachtmedium op een kanon ging zitten en met 't ding door de lucht zweefde! Het leek wel baron von Münchhausen!" „Ach, je blijft toch altijd nog de grappenmaker! Tot zoo iets zullen de geesten of Engelen, die de kracht opwekken door wellicht medium en stoel met een soort electrische vloeistof te vullen, zich immers niet leenen?" „Waarom niet? En Jezus dan? Ik ben zeker dat Engelen Hem ter zijde stonden, die Hij wel zag en hoorde, maar de menschen niet. Neen, Colmans denk niet dat ik scherts! Het zou een schoone overwinning zijn. De spiritisten zullen de wereld overtuigen. „Het koninkrijk der Hemelen zal komen gelijk een strik over allen die op den aardbodem gezeten zijn," heeft Jezus meen ik gezegd. Wij zullen dus gevangen worden. „Al wat in 't verborgen geschiedt zal geopenbaard worden." Dan moeten er wel geesten zijn om ons te bespionneeren."" „Ja, dat meen ik ook gelezen te hebben, maar ik kan 't nog niet begrijpen. Dat weet ik wel dat als de spiritisten den kop opsteken en de worsten willen dwingen . . . ." „Ha, ha je zegt worsten! „Vorsten wil ik zeggen — misschien zijn *t wel hansworsten in Gods oogen of die der Engelen — vorsten willen dwingen als gewoon mensch te leven met behoud van gezag en titel, zij hevig vervolgd zullen worden als de eerste christenen. Hevige godsdiensttwisten voorzie ik en godsdienstoorlogen op den koop toe." „Nu als de geesten meehelpen vrees ik niet. Zie maar wat kracht Mozes ontwikkelde! Als de spiritisten een honderdtal mediums hebben van die sterkte ?!" „Dat zal nog lang duren eer zij zich zoo ontwikkeld hebben ..." „Ik wou dat die stem, die ons zooeven toesprak zich nog eens liet hooren." „Dat gebeurt nooit als ik er naar verlang. . . Het is toch vreemd dat 't onzichtbare zooveel meer kracht heeft dan 't zichtbare, het onstoffelijke meer dan het stoffelijke. Stoom boven 100° is onzichtbaar en wat een kracht heeft die niet? Onzichtbare en tevens onstoffelijke banden houden aarde aan zon, maan aan aarde vast. En wat een kracht, hoeveel stalen kettingen zouden er niet voor noodig zijn? . . Je ziet een steen vallen en je zegt dat 't van de zwaartekracht komt. Je zou net zoo goed kunnen zeggen: een steen valt omdat hij valt. Veel dommer gezegde is *t niet. Wat is de mensch? Een ezel!" „Ja, jij, maar ik niet!' „Ach, kom, praatjes! Maar laat ons nu wat wandelen, wij hebben al een half uur zitten praten." „Hoe laat is 't?" „Kwart over zeven!" „Maar wij hebben de brendi-soda nog niet betaald.'' „Zeker dat heb ik al dadelijk gedaan toen de jongen ingeschonken had!" „En die glazen?'' „Maak je niet ongerust. Zij zullen die wel komen halen." „Kom dan! Ik heb zooeven vele mooie dameskopjes gezien. Het is een heele traktatie voor iemand, die jaren lang in de bergen zit een Zondagavond hier door te brengen. Het is de eerste maal dat ik zoo'n muziekavond bijwoon. Ik ben wel meer beneden geweest, maar ik heb nooit die gelegenheid gehad." „Kijk ! Zie je die jongens aan weerszijden van je ? Heele rijen." „Dat zijn leerlingen van de Hoogere Burgerschool. Hoor ze de meisjes toeroepen! Vandaar dat die liever niet hierlangs gaan." „Zoo zijn wij ook geweest. Maar denk niet dat de meisjes *t niet prettig vinden. Anders zouden ze wel wegblijven." „Zeg dat niet. Het is verbazend druk vanavond. Zij moeten hier wel langs." „Ja, kijk wat een drom, wij kunnen haast niet voort!" „Het bestuur moest voor wegwijzers zorgen, zoodat je slechts bepaalde richtingen op kunt gaan en niet tegen elkaar inloopt." „Dat is zoo kwaad niet gedacht, vele makke schaapjes gaan in een hok." „Maar dan heb je 't nadeel, dat je de menschen steeds op den rug ziet." „Als 't je te doen is om de menschen van voren te zien, dan kan je ergens gaan zitten. Je ziet ze dan allen passeeren." „Het is nog de vraag of je een plaats kunt krijgen. Ze zijn er als de kippen bij." „Zeg, Colmans I fluisters Stavermans. „Wie is die mooie slanke dame daar in 't bruin?" „Dat is mevrouw Snibbig. Zij is bijna een hoofd grooter dan haar man naast haar." „Ja, jammer genoeg! Wat een rijzige, fiere gestalte! Met zoo'n vrouw zou ik aan het hof durven verschijnen." „Je bent toch niet verliefd op haar?" „Neen, dat niet!" „Jij zou een beter partner voor haar zijn dan haar man. Weet je dat ik altijd je lichaamsbouw bewonderd heb? Je zou een beter figuur maken als Raad van Indië, dan als koffieboer, terwijl ik magere slungel ..." „Ach kom! Daar heb ik nooit aan gedacht." „Je bent 't evenbeeld van je vader. Is je vrouw van jou gestalte ?" „Neen, zij is meer dan een hoofd kleiner! Wie is die hoofdofficier daar?" „Dat is de kolonel. Een kranig figuur vind je niet?" „Maar hij is niet jong meer; waar is zijn vrouw?" „O, die zie je nooit in den tuin; ik geloof omdat ze te dik is." „Mijn vader ging nooit uit zonder zijn vrouw. Het hoort zoo niet, vooral als hoofdofficier." „Zij is veel te dik, als je haar gezien had zou je 't begrijpen. Zij is een opperbest mensch naar haar uiterlijk te oordeelen, maar er zit haast geen beweging in. Men zegt dat hij niet gepromoveerd is alleen om haar." „Ach kom?" „Zij moet geen prettig mensch in de conversatie zijn. De hooge kliek te Batavia lust haar niet, schijnt het." „O, is dat t!" Ja, ik herinner mij dat mijn moeder alles voor 't publiek en algemeen bemind was. „Zoo, dat zij haar Hef zoontje verwaarloosde." „Neen, dat niet! Zij gaf zich genoeg moeite, maar ik bedroog haar met open oogen. Zoo waren de gasten binnen, of ik de deur uit. ..." „Maar zeg, dat is een mooi paar! Juist even groot, op een weinig na." „Dat is dokter Eros en zijn vrouwtje." „Wat een lief kleurtje ? Echt koekt langsêp ')• En tamelijk groot en slank voor een Indisch meisje.' „En is ze kenbaar als quadroon, toch is Eliza schoon. „Je wordt dichterlijk. Zij zijn stellig niet lang getrouwd." „Een jaar of twee geloof ik ï Op dat oogenblik naderde een jonge man de twee vrienden. Hij was van korte gestalte. Een strooien hoed dekte zijn hoofd en overschaduwde zijn gelaatstrekken. Hij had een stompje sigaar in den mond waarom een niet onaardig, kort geknipt snorretje prijkte. Toen hij Colmans bemerkte groette hij, welken groet Colmans beantwoordde. Tegelijkertijd viel het stompje sigaar uit zijn mond. Dat dit niet met zijn wil geschiedde bewees de spijtige blik waarmee hij het stompje naoogde. De uitdrukking van spijt, die over zijn trekken gleed, deed Stavermans lachen en Colmans ook. „Wie is dat mannetje?" vroeg Stavermans. „Dat is Eelbrecht, een kennis van mij. Hij komt mij dikwijls in mijn kamer opzoeken en een gezelligen boom opzetten. Hij heeft van die nuchtere denkbeelden. Ik sprak eens met hem over mooie en leelijke vrouwen en mannen. En weet je wat hij zeide ?' „Nu!" „Goed beschouwd is 't toch impertinent om iets dat God geschapen heeft leelijk te noemen. Het bewijst slechts onze t kortzichtigheid, onze onvolkomenheid, onze wulpschheid. „Nu, ik kan hem geen ongelijk geven." „Verder vindt hij 't beter om de menschen niet op straat te groeten, omdat Christus tegen *t groeten was. Beleefdheid en galanterie zijn uit den Booze, zegt hij. Het zijn ontaardingen van vriendelijkheid en voorkomendheid. De beleefde, de galante raapt een zakdoek op voor een dame, liefst een jonge mooie dame. Hij zal 't niet voor een heer doen; de vriendelijke en voorkomende doet *t voor elkeen, en vraagt geen dank." „Daareven groette hij toch." I) Geelblank, volgens velen de schoonste huidskleur op aarde. Een officier, aan den arm van zijn vrouw met koelit langsép in een Duitsche stad wandelende, hoorde overal de uitroep, wat schoone kleur, wat schoone kleur. Echter zij opgemerkt dat de vrucht langsêp een vuilgele kleur heeft van nabij bekeken, en alzoo die naam niet past. „Nu, ja! Ik heb ook niet beweerd dat hij 't groeten afgeschaft heeft. Als je groet, zegt hij, moet er een gelukwensch uit je binnenste opwellen. Het mag niet bloot vorm zijn." „Is hij spiritist?" „Ja, hij liet me eens een boek lezen van een schrijfster die medium is. Zij vertelt van het wonderbaarlijke dat zij beleefd heeft. Als schoolmeisje maakte zij eens een opstel in den toestand waarin een slaapwandelaar verkeert. Des morgens vond zij het opstel klaar en tot haar groote verbazing was 't haar eigen schrift. Haar onderwijzers konden niet gelooven dat zij *t gemaakt had. Stijl en taal waren veel te mooi voor haar krachten. Wat moet je nu van zoo iets denken." „Ja, de geesten zullen haar geholpen hebben." „Waarom dan niet in wakenden toestand, het zou toch net zoo goed kunnen. Ik geloof eerder dat onze ziel buiten ons weten om in den slaap het lichaam verlaat. Dat we een dubbel bestaan leiden, onbewust van elkaar, en dat een andere ziel met of zonder onze toestemming in ons lichaam kan treden." „Ja, voor God zijn alle dingen mogelijk, zei Christus; na 't gebeurde daar straks twijfel ik aan geen van die verschijnselen meer!" „Als je de krankzinnigen nagaat. Jezus zei ook dat zij van den duivel bezeten zijn. Het is best mogelijk dat hun lichaam door een booze geest ingenomen is, of ten minste zoo'n booze heeft ze langzamerhand geheel in zijn macht gekregen door op hun hersenen te werken." „Ja, dat laatste geloof ik eerder. Stel je voor dat een booze geest in zoo'n ziek lichaam kroop. Hij zou zich zelve kwellen! Pa spreekt ook van booze geesten, die even noodig zijn als mest voor onze tuinen en velden. Het zijn de zielen van slechte menschen, die zich na hun dood niet onder leiding van de beschermgeesten willen stellen en overal rondscharrelen, de menschen kwellen, tot ergernis, tot ongeloof brengen, de hartstochten opwekken, tot allerlei dwaasheden aansporen. De goede en kwade geesten voeden ons op. Na eenige eeuwen zijn de booze geesten hun scharrelen moe, want van alles wordt men beu. De ziel dorst steeds naar meerdere kennis en zoo komen zij zich ten laatste toch onder leiding der beschermgeesten stellen, die hun naar betere oorden voeren." „Dat is mooi! Vertelde je Pa dat ? Niets gaat toch verloren. Maar de schrift spreekt toch van een oord van weenen en knarsetanden? ' „Ja, dat moet je mij niet vragen! Ik zeg alleen wat Pa vertelt. Alles komt me nog zoo vreemd voor. Me dunkt, ieder heeft als kind of volwassene wel eens geweend en geknarsetand van woede. Wat meer een booze geest die zich bekeeren gaat." De beide mannen hadden meesttijds de donkere paden verkozen boven de lichtere, zooals de smalle gemeente gewoon is te doen. De tuin was langzamerhand minder vol geworden. Velen hadden hem verlaten, toch was hij nog lang niet leeg. Voortdurend zag men echter menschen de poort uitgaan. Stavermans die dit merkte zei: „Ik dacht dat de tuin eerst om acht uur uitging. Ze gaan er nu al van door." „Ja, dat is de gewoonte. Tegen half acht gaan er al velen uit en zich nog een tijdje bij Grimm, de taartjesbakker, verpoozen. Willen wij er ook naar toe ? Je bent er nooit geweest geloof ik." „Neen, dankje! Ik moet morgen al vroeg weg. Ik voel me hier zoo vreemd te Soerabaia. Je bent de eenige die ik ken. Laat ons liever een toertje door de stad maken. Ik snak naar een frisschen wind. Het is hier zoo warm." Onze vrienden gingen den tuin uit, stapten in een kossongan en den koetsier bevel gevende om langs Simpang en Kajoon heen te toeren, lieten zij spoedig den stadstuin achter zich, met zijn vele lichtjes, die schilderachtig afstaken tusschen 't groen. XXX X X X Een week later ontving Colmans een pakje bestelgoed en een brief van Stavermans. De laatste zei dat hij 't te druk had gehad om eerder te schrijven, dat hij geen tijd had om de brieven van zijn Pa nog eens door te lezen. Er waren er zoovele. Dat hij daarom al die brieven naar Soerabaia zond. Colmans kon er zelf in snuffelen. Verder dat hij zijn Pa had geschreven. Drie maanden later ontving Colmans een schrijven uit Holland van den ouden heer Stavermans waarin hem gevraagd werd of hij in Holland geen betrekking wilde aannemen tegen 100 gulden 's maands. Hij zou een beter vriendenkring hebben, van spiritisten, en zijn mediumgave zou stellig ontwikkelen als hij in den Heer trachtte te leven. Zes maanden later lieten drie personen zich in een tambangan naar de reede roeien. Een van hen zou met de boot naar Nederland vertrekken, het land van mest en mist, van vuilen kouden regen. Slechts drie personen te Soerabaia kenden de oorzaak en het doel van die reis. Elk zou hun uitlachen als zij daarvan vertelden. En toch waren twee van hen innig overtuigd een groote waarheid ontdekt te hebben FRAGMENTEN UIT BRIEVEN. Het Hollandsche volk, of liever 't Hollandsche plebs, is afschuwelijk. Voltaire had geen ongelijk, van Holland sprekende, de woorden te bezigen: Canaux, Canards en Canailles. *) Ik geloof waarlijk dat men hier vele wedergeboren Atjineezen of Batakkers vindt. Zij kunnen nog veel van den Javaan leeren op wien de blanke gewoonlijk uit de hoogte neerziet. Wat is de winterkou ondragelijk. Ik zal jaren moeite hebben om er aan te gewennen. Ik verlang dikwijls naar Java terug, maar 't is heimwee dat wel slijten zal. Heimwee wordt ook dikwijls opgewekt door booze geesten evenals angst en verdriet. Ik mag er niet aan toegeven. Christus had wel eens verdriet, maar 't betrof hem zeiven niet, wel anderen. En die verdriet heeft om de een of andere zonde of gebrek moet zich beteren en niet zitten grienen. Angstig mogen wij ook niet zijn. Christus kende geen angst. Uw opstel is alleraardigst, ik zou 't niet beter kunnen. Echter is 't minder nauwkeurig. Daarom zal ik enkele punten verbeteren. Bedenk U echter honderd maal eer het uit te geven. Het spiritisme breekt wel baan, maar ik vind het nog geen tijd. Wilt ge 't toch doen, maak mij dan niet kenbaar. Ge wilt de kastanjes uit *t vuur halen, pas op dat ge U niet brandt. Ge beleedigd niemand persoonlijk. Groote honden kunnen echter goed bijten. Wie een hond wil . slaan, vindt heel licht een stok. Weinigen begrijpen, dat elke vernedering ons lief moet zijn als uit God zijnde en dat 't woord beleediging uit 't woordenboek dient geschrapt te worden. Ook ik, die dat begrijp, zal me nog wel eens beleedigd gevoelen. Theorie en praktijk, dat scheelt veel l V Kanalen, eenden en Janhagel. De oude heer is schrijvend medium. Christus was 't ook. Immers in zake de overspelige vrouw, wist Hij eerst geen antwoord. Hij bukte zich en schreef met zijn vinger in 't zand. Een beschermengel maakte toen van zijn hersenen, zenuwen en spieren gebruik. De oude heer zegt dat iedereen schrijvend medium kan worden met geduld en volharding. De een heeft er echter meer tijd voor noodig dan de andere. Zie hier zijn voorschrift: Iedere Zondag een uur in den bijbel lezen. God biddende om ingeving. Matig of sober leven, wat velen niet kunnen. Na verloop van een jaar behalve 't lezen in den bijbel nog een half uur papier en potlood voor zich nemen. Hand en potlood op 't papier zetten in de schrijfhouding. Er gebeurt niets. De hoop en 't verlangen mogen echter niet verflauwen. In de zesde maand krijgt men strepen, krassen en krullen op papier. Daarna letters. Dan is *t goed zich te blinddoeken voor betere controle. Het begint dan opnieuw met strepen en krassen. Daarna weer letters en eindelijk woorden. Men mag er niet trotsch door worden, maar innig verheugd. Er niet mee te koop loopen. Letters eerst groot en onregelmatig. In 't derde jaar komt er regelmaat in de letters. Al dien tijd nog niets aan de geesten vragen. In 't vierde jaar pas. Geen nieuwsgierigheid of hebzucht, maar weetgierigheid. Men slaat geblinddoekt een boek open en vraagt de bovenste of onderste regel der bladzijde te dicteeren of te schrijven. Wordt dit verlangen bevredigd tot drie, vier keeren toe, dan is het een waar geluk. Men heeft voor zich zeiven zekerheid. Schrijvende mediums, die zich niet blinddoeken raken heel licht aan het fantaseeren, bewust of onbewust, elke spier en zenuw staat in verband met de hersenen. De geesten werken met moeite op ons in, zelfs geblinddoekt is men niet heelemaal zeker. Soms krijgt men groote onwaarheden. Fop- en booze geesten zijn dan in het spel. Daarom steeds bidden en dit helpt ook niet altijd. De beschermgeesten zeggen dat het goed is dat men nu en dan gefopt wordt opdat men niet alles blindelings aanneemt en leert nadenken. Opmerkelijk is het dat men in sommige spiritische boeken leest dat geesten eten en drinken als menschen en in andere van niet, dat de geesten alleen ademen of zoo iets. Ik vind het eerste aannemelijker, want Christus zei immers aan 't avondmaal, dat *t de laatste maal was dat zij samen van den wijnstok dronken, maar later in 't Koninkrijk der Hemelen zouden zij weer samen drinken. Leven de geesten alleen door inademen, dan moeten zij eigenaardige longen hebben. Als de ether de volmaakte stof is waaruit alles is voortgekomen en in de longen (?) omgezet wordt in bloed (?) dan is 't wel aan te nemen. Enfin, wij zullen er niet om twisten ! De goede geesten zijn woordkarig. Op vele vragen antwoorden zij: Dat zult ge later wel weten. Zij zijn tevreden als wij maar gelooven en meer in Christus trachten te leven. Onze stoffelijke zintuigen staan ons in den weg om 't onstoffelijke te begrijpen. Als geesten denken, moeten zij hersenen hebben enz. Uw brief ontvangen. Ik vind het niet aardig dat ge ongenoemd wilt blijven. Staat t soms in verband met eene aanstaande verloving? Ja, verliefdheid doodt veel energie. Als Christus was gaan trouwen, zou er niets of niet veel van zijn leer terecht zijn gekomen. Het huwelijk is wel menschelijk maar niet christelijk. „Zoo wie de vrouw aanziet om haar voor zich te begeeren heeft reeds overspel met haar in zijn hart gedaan. Die vrouw, kind vader, moeder enz. lief heeft boven mij is mijner niet waardig," zei Christus. Dat vergeten of veronachtzamen zelfs geestelijken, ons is 't dus ook niet kwalijk te nemen, of wel? Verliefdheid is uit den Booze. Velen weten niet dat lage geesten hun verliefde en zinnelijke gedachten ingeven. Maar ik hoop toch dat ge consequent, u zeiven gelijk zult blijven en uw verloofde eens Tolstoï's Kreutzer Sonate zult laten lezen. Vergeet niet wat ge eens Stavermans Junior toevoegdet. Ik vrees echter, dat ge niet consequent zult blijven. Niemand kan dat strikt genomen ooit zijn. Theorie en praktijk dat scheelt veel, zegt ge zelf. Het is net als met 't dubbel boekhouden: óf de een öf de andere bewerking deugt niet, of beide. Als theorie niet overeenkomt met praktijk, dan deugt een van beide niet of allebei. Zelfs Christus was niet consequent, althans naar mijn meening en zooals de Apostelen Hem afteekenen. „Hoed U voor de ergernissen," zeide Hij, en Hij ergerde zich om de schriftgeleerden. Of bedoelde Christus met die woorden: je mag je wel ergeren, maar niet te veel, laat de zon niet ondergaan over je boosheid of ergernis? Misschien is 't beter dat ik me alleen noem. Krijgt er één slaag, dat is beter dan twee of drie. Het gaat niet aan langer 't licht onder de korenmaat te plaatsen. Vorsten en kapitalisten mogen Christus niet langer als een schutspatroon beschouwen voor hun prachtlievendheid. Laten zij ten minste uit de kerk blijven als zij niet sober willen leven. Kome er van wat komen wil. De booze geesten zijn tegen, de goede voor ons. Ge zegt een pennenaam aan te nemen, dat zelfs groote schrijvers 't gedaan hebben. Goed, maar 't zal me niet van mogelijke vervolging vrijwaren, dat weet ge. De oude heer, die heel wat tot ons, of mijn boekje zal bijdragen wil zich ook niet genoemd zien ? Best te begrijpen, een gewezen staatsdienaar. De dagbladpers zal ik tegen me hebben. Althans genoeg mispunten van redacteurs, die wel iets tegen, maar niets voor t spiritisme willen opnemen, tenzij wij er flink voor betalen. Zelfs de misdadiger mag alles te berde brengen wat in zijn voordeel kan zijn, maar ons tracht men dood te zwijgen. Wel wil de dagbladpers den draak met ons steken. Dus alweer een geval van inconsequentie niet waar? Zooals ge trouwens zelf eens zeidet: Redacteuren behooren tot het noodzakelijke kwaad. Wie voor zijn meening durft uit komen heeft men van ouds öf vergruizeld öf verbrand. Maar laat *t ons niet afschrikken. Kent ge dit vers van zekeren Mirza Schaffy, als ik mij niet vergis? Was dum erscheint im Anbegin, Woran kein Weiser sich beteiligt, Geht ein Jahrtausend drüber hin, So ist es würdig und geheiligt. Zoo zal 't ook met 't spiritisme gaan. Eerst bespot, uit den Booze verklaard, daarna door ieder omhelsd. Wat heeft Galile'ï niet moeten uitstaan omdat hij durfde bebeweren dat de aarde om de zon draait. Stephenson, de uitvinder van de locomotief, werd gek verklaard; het volk zou hem gesteenigd hebben als de politie *t niet belet had. Ingenieurs lachten hem uit. De geestelijken achtten Galilel door den duivel bezeten, evenzoo noemde men de locomotief een duivelsche uitvinding. Dan kan dit eerder gezegd worden van de torpedoboot, waar geen geestelijke wat op aan te merken heeft. Om daar met een slag een heel schip met bemanning en al naar den kelder te jagen, is stellig een engelendaad. Is het geen treurig feit dat duitsche studenten in de theologie zich zeiven aanboden voor den dienst? Althans dat las ik in de krantGij niet? Het werd geweigerd. Gelukkig, wij zouden anders Uieer tempelridders op de planken zien komen. Algemeene dienstplicht! Het is al dwaas genoeg, dat soldaten van beroep elkaar dood schieten. Waarvoor moeten vreedzame burgers dat nog doen. Laten militairen 't uitmaken en desnoods ook de parlementsleden. Als of een overwinning afhankelijk is van 't aantal soldaten; dat leert de geschiedenis toch niet? Neen laten wij liever elkaar beoorlogen met Kreutzer Sonates. Als ik maar eenigszins geld missen kan stuur ik van die boekjes over de post aan verloofden, die zich in de krant bekendmaken. Dat moet ge ook doen; dat raad ik een ieder aan te doen. Het is stellig een Gode welgevallig werk. Het zal de mannen van het Onderwijs er toe brengen een nieuw vak, zedekunde op de scholen in te voeren. De verwaandheid van vele mannen van 't onderwijs is potsierlijk, Deels vanwege de groote traktementen. Een van *t middelbaar onderwijs bijv. verdient meer dan die van het lager onderwijs. Toch is de taak van een van het lager onderwijs niet gemakkelijker, zou ik zeggen. Integendeel 't kind heeft meer zorg noodig dan de jongeling, de laatste wordt meer aan zich zelf overgelaten. „Wij hebben langer gestudeerd en meer geleerd," zegt de doctor, „en moeten dus beter betaald worden." Jawel, wie meer geleerd heeft, moet ook wijzer zijn en tevreden wezen met een bescheiden deel. Maar dat is niet zoo. Wij hebben allen den prikkel van veel geld verdienen noodig om ons best te doen. Geen dokter hier op Java zou blootsvoets zijn praktijk willen uitoefenen, schoon Juzus blootsvoets de kranken genas. De tijd zal komen dat weeshuizen herschapen zullen worden in algemeene opvoedingsgestichten. Als autoriteiten maar t voorbeeld geven en tegen flinke betaling hun kinderen in 't weeshuis stoppen, dan volgt de rest van zelf. Ook in de sferen, die onze aarde omringen als ringen van Saturnus, hebben de kinderen een apart rijk. Hebt ge gelezen wat Tolstoi over opvoeding schrijft ? Ouders moesten zich zeiven liever opvoeden en zich door de kinderen laten leiden, in vele opzichten althans. „Wordt gelijk de kinderkens," zei Christus. En dan dat vers van Nicolaas Beets: Een kind van God wordt steeds meer kind Of anders is 't er geen, Wij brengen onze kinderen groot God maakt de zijnen klén. £j Wat geld verdienen betreft. De koelie, de sjouwerman kan 't werk niet doen van een vorst of een geleerde. Maar evenmin kan een vorst of een geleerde het werk van een koelie verrichten. Laten vorsten en geleerden *t maar eens beproeven. Zij zullen 't geen dag volhouden. WelEdele Heer! Het zij mij vergund U eenige oogenblikken tijds te ontrooven en U te verzoeken mij welwillend aan te hooren. Ik heet Eelbrecht, H. Eelbrecht, een broer van die Eelbrecht, die onder uwe behandeling was. Ik ben spiritist. Vele geleerden, schrijvers en dichters zijn het, en daaronder personen als von Humboldt, Crookes, Flammarion, Long Fellow, Tennyson enz. Flammarion zegt dat schoon 't spiritisme geen geloof is, maar een wetenschap, de tijd zal komen, dat godsdienst en wetenschap hereenigd zullen zijn in een enkele synthese. Von Humboldt zei van het spiritisme: de feiten zijn onloochenbaar, de wetenschap is verplicht een passende verklaring te vinden. Dat ik u schrijf komt omdat ik graag iets van u zou te weten willen komen omtrent onze hersenen, waar u als zenuwarts stellig veel van af zult weten. Ik ben zelf medium of meen 't te zijn. Het mediumschap gaat met vele gevaren gepaard, zoo zelfs dat men er krankzinnig van worden kan. Maar ook onder niet-spiritisten vindt men krankzinnigen; ja zelfs krankzinnigendoktoren, die in den bijbel gewoonlijk niet meer dan een prentenboekje zien, worden wel eens krankzinnig. Het contact met geesten is uiterst teer en wordt licht verbroken. Zoowel goede als booze geesten kunnen op ons inwerken, voornamelijk door de hersenen, en wij moeten hetgeen wij uit de geestenwereld vernemen steeds aan 't gezond verstand en verkregen wetenschap toetsen. Met die wetenschap bedoel ik die der westersche geleerden, zooals die op scholen onderwezen wordt en die, zooals u weet, nog heel beperkt is, en tot Gods wetenschap staat als onze aarde tot de oneindige ruimte. De wetenschap staat nooit stil. Wat thans een wijze als waarheid verkondigt, straks komt een andere, die 't wegredeneert. Stud ie is 't leven. Van de werking der hersenen is nog weinig bekend niet waar? Althans, hetgeen ik in mijn boeken vind voldoet mij niet. De spiritisten weten, dat wij behalve uit stofmoleculen ook uit zoogenaamde astrale moleculen bestaan, dat met den dood een nevel ons hoofd verlaat, voor ziendemediums zichtbaar, die zich tot een gestalte verdicht, het z. g. astrale lichaam, waar ik niet over zal uitwijden. Behalve stoffelijke hersenen, hebben wij ook astrale hersenen, astrale trommelvliezen enz. U weet dat uit 't voorhof en slakkenhuis elk een gehoorzenuw naar de hersenen gaan en zich vereenigen. Althans dit lees ik m mijn boeken. Maar meer staat er niet. Nu zou ik graag van u willen weten, hoe de intrede is van de gehoorzenuwen in de hersenen. Scheiden zij zich niet weer ? De tien paar zenuwen uit 't verlengde merg, daar gaat geen van naar 't oor, niet waar ? En de reuk- en gezichtszenuwen ook niet. Van de geesten heb ik vernomen, dat 't spinnewebvlies, tusschen harde en zachte hersenvlies bij *t oor samenkomt. Dit vlies bestaat uit een netwerk van zenuwdraadjes, die trillingen van de bovenste hersenlaag, die in bobbelende beweging is als wij denken, waartoe de gleuven speling geven, naar het oor overbrengt. (Ronde en ovale oorvenster.) Weet u iets bijzonders van de grijze en witte hersenmassa? Ik ken 't doel niet van die twee verschillende hersenmassa's. Wel heb ik van de geesten vernomen, dat onze gedachtengang als *t ware een gesprek, een telegrafeeren of telefoneeren is tusschen de twee hersenhelften. In dat gesprek kunnen de geesten zich mengen, schoon met moeite, daar hun stem door tusschenkomst van den ether trillingen in onze astrale hersenen teweeg brengt, die zich vermengen of verwarren met de trillingen van onze stoffelijke hersenen. Jaren-oefening is noodig om geesten-gedachten van eigen gedachten te leeren onderscheiden. Als u uwe gedachten dikwijls nagaat, dan zal u merken, dat tegen uw wil in zich verschillende stemmen doen hooren. Zoowel goede als slechte ingevingen. Dubbele hersenwerking! Wij hebben twee phonografen in ons hoofd. Er bestaat eenige overeenkomst tusschen de gleuven in de grijze hersenmassa en de gleuven in den wassen cilinder van Edison's phonograaf. Edison's phonograaf is heel primitief. De geesten hooren onze gedachten. Nu vraag ik u of u met zekerheid kan zeggen of *t spinnewebvlies bij 't oor samenkomt met de gehoorzenuw. Of is dit niet uit te maken, daar dit fijne weefsel dicht bij 't oor door 't ontleden geheel verscheurt. Het spinnewebvlies ligt over de gleuven gespannen, vult die niet op. Wij verstaan elkaar verkeerd. Een lange beschrijving heb ik niet van u verlangd. Slechts een eenvoudige ruwe schets, een doorsnee van de hersenen. Een bladzij was genoeg. Wat u over spiritisme (van een zelfstandig naamwoord afgeleid) of spiritualisme (van een bijvoegelijk naamwoord afgeleid1) denkt heb ik u geenszins gevraagd. Mijn voornaamste vraag was: komt *t spinnewebvlies met de gehoorzenuw samen? Dr. B. dien ik geraadpleegd heb, bekent niet te weten waarvoor dat vlies dient. Hij zegt dat in de bovenste hersenmassa de geest, 't verstand en de wil zetelt. Waarlijk grappig! Na onzen dood houden wij niets dan die hersenmassa over. U zegt metaphysische of occulte studiën vaarwel te zeggen en ze over te laten aan mannen als Crookes, von Humboldt enz. U vergeet dat zulke mannen zonder mediums niets vermogen, dat deze indirect hun leermeesters zijn. Het is opmerkelijk dat nagenoeg alle mannen van de Universiteit ongeschikt zijn om ziende-, schrijf-, hoorende- of krachtmediums te worden. Het vele studeeren heeft wellicht hun hersenen verkalkt (phosphaten, calciumzouten), vereelt of gespierd gemaakt, te gespierd voor teedere invloeden. Hoe de geesten op ons inwerken en hoe zij in onze gedachten lezen, zijn nog vraagstukken van den dag. Verschillende oplossingen zijn gegeven, die echter niet bevredigend zijn. Het contact met de goede geesten wordt licht verbroken. Bovendien zijn zij woordkarig en verlangen dat wij meer in Christus moeten leven, willen wij meer weten, wijzende op de woorden van den Heiland: Wie in mij leeft en ik in hem, al wat hij vraagt zal hem geschonken worden. En dit leven in Christus is juist *t moeilijke. Wij zouden blootsvoets moeten loopen, enz. Nu zal u zeggen: de javaan loopt blootsvoets en weet niets. Vergeet echter niet dat wat voor ons een opoffering is, dit niet is voor den inlander. Het is juist om de opofferingen te doen. Als u in Christus tracht te leven en dit u gelukt, zal God tot belooning al uw patiënten genezen. Maar daar dankt u voor. Het genezen der kranken geldt voor u slechts in de tweede plaats. Eerst uzelven. Een goed bestaan dat is alles! Bedenk hoe 't aantal waanzinnigen toeneemt. Aan de vrucht zult gij ze kennen, zei Jezus. Heeft 't middel geen uitwerking, dan deugt dat middel ook niet. Vreest u niet dat er ten laatste meer krankzinnigen dan anderen zullen zijn en dat de eersten, de over- ') Men leze: Cathechisme van het spiritualisme van Ds. Beversluis te Barendrecht » ƒ0.15. hand krijgende, zullen zeggen: Nu wij er uit en jullie er in! ? . . . Dat zal de menschheid nog beleven als de Heilige Geest, de bescherm- en controlegeesten langzamerhand niet meer vat op de menschen krijgen. En dat zal ook plaats hebben. In Johannes XVI lezen wij: Nog vele dingen heb ik u te zeggen, doch gij kunt die niet dragen, maar wanneer die zal gekomen zijn n.1. de Geest der waarheid, hij zal u in alle waarheid 1 leiden; ') hij zal van zich zelf niet spreken, maar zoo wat hij zal gehoord hebben zal hij spreken en de toekomende dingen zal hij u verkondigen. Die zal mij verheerlijken, want hij zal 't uit het mijne nemen en zal 't u verkondigen. Weet u dat vele krankzinnigen begeeren zoo te zijn? Dat schijnt ongeloovelijk, maar de geesten, die in onze gedachten lezen, weten 't beter. Droevige levensomstandigheden, onanie en meer, zijn de eerste oorzaken, waarbij ongelukkige en booze geesten een voorname rol spelen. De wil is vrij. Wij worden na den dood geenszins gepijnigd. Velen, die niet genoeg naastenliefde betracht hebben worden echter niet afgehaald en boemelen op aarde rond tot dat zij vurig durven of willen bidden, hetgeen hun zwaar valt. Zij doen 't niet, vervloeken God zelfs, terwijl zij den mensch tot kwaad aansporen. Zij zijn noodig evenals mest voor onze tuinen en velden; zij veroorzaken schade en schande. Door schade en schande wordt men wijs, mits men de schade stelle op prijs en God dankt voor de schande. God danken voor de schande dat is moeilijk. Hij of zij is rein die door allerlei beproevingen en vernederingen gelouterd is. Het lagere kan 't hoogere niet veredelen, zelfs niet in schijn en het hoogere veredelt't lagere ook niet, maar het verbruikt het; het lagere leeft uit en ontvangt van het hoogere juist de kracht en de aandrift. Na een aantal eeuwen, soms al vroeger, zijn de booze geesten hun zwerven moe. Van alles wordt men beu; de ziel dorst steeds naar meerdere kennis en zoo komen zij zich ten laatste ') En zooals de apostelen in alle waarheid zijn geleid geworden, doch 't voor zich zeiyen hielden omdat de menschheid er nog niet rijp voor was, zoo zullen wij achter / alles komen als wij in Christus leven, evenals de apostelen. onder leiding der beschermgeesten stellen, die zich naar verkiezingen voor hun zichtbaar kunnen maken '). Deze voeren hen naar de sferen, die onze aarde omringen, een astraal gebied, voor 't menschelijk oog onzichtbaar, waar de toestanden in vele opzichten als op aarde zijn, maar in volmaakter vorm; hoe hooger sfeer, hoe volmaakter. De geesten scheikundigen zijn zoo ver dat zij rechtstreeks uit den ether brood kunnen bereiden. Denk slechts aan de brooden van Christus. De ether is de volmaakte stof, de oerstof waaruit de aarde, eerst als nevelvlek, is voortgekomen. De olifant is sterker dan de mensch. Toch is de mensch zijn meerdere, door zijn grooter geest. Zoo ook zijn de gevorderde geesten of Engelen onze meerderen. Zij beschikken over natuurkrachten, die wij nog niet kennen. Zij zouden ons kunnen dooden (Ananias, Petrus,) maar doen 't natuurlijk niet, mogen en willen 't niet. Zij zijn aan nog strenger wetten en voorschriften gebonden dan wij, waar slechts hoogst zelden van afgeweken wordt. De boom ziet ons niet, nochthans bestaan wij. Zien wij de geesten niet, dan is dit nog geen reden om hun bestaan te loochenen. De hoogmoedige mensch noemt zich heer der schepping en is niet veel meer dan een automaat in de handen van goede en booze geesten. Waarlijk, bouw niet te veel op de kennis op de scholen opgedaan. Ruim de helft van die kennis zal na uw dood blijken niet meer dan appelmoes te zijn. Crookes, prof. in de scheikunde aan de Kon. academie van wetenschappen te Londen, de sterrekundigen Flammarion en Zöllner hebben op seances waargenomen *t gaan van vaste stof door vaste stof, hetgeen schijnbaar in strijd is met de z.g. wet der ondoordringbaarheid. Medium: Kunt gij ons eenige inlichtingen geven omtrent het verschijnsel waarbij vaste stof door vaste stof heengaat? Geest: „Neen, vriend, dat kunt ge niet begrijpen, dat zou uw kennis te boven gaan, uw denkbeelden van stof moeten eerst geheel 1) Zij zijn etherischer, doch kunnen zich verstoffelijken. veranderen voor gij begrijpen kunt dat hetgeen voor U vast en reëel is, voor ons geen werkelijke hinderpaal is en dat wij vaste stof onder zekere voorwaarden tot een vloeistof (tot geest) kunnen reduceeren. Dat komt u wonderbaarlijk voor. Toch zou een weinig kennis buiten uw stoffelijke zintuigen u doen zien hoe onwaar uw denkbeelden omtrent stof zijn, die gij nu voor ontwijfelbare waarheid houdt. Maar voor die kennis moet gij wachten tot gij uw lichaam hebt afgelegd. Stof is slechts phenomenaal voorkomen van geest. Gij zult meer weten als gij in kennis toeneemt." Alzoo in spiritische bladen. Het Koninkrijk der Hemelen zal komen gelijk een dief in den nacht (niet officieel dus). Het Koninkrijk der Hemelen zal komen gelijk een strik over allen, die op den aardbodem gezeten zijn (niet officieel dus). Het Koninkrijk Gods is binnen in U (om u, tusschen u). Al wat in 't verborgen geschiedt zal geopenbaard worden (dus geheime politie en al wat we niet kunnen of mogen weten zullen we later te weten komen). Wie zoekt, die vindt, wie klopt zal opengedaan worden. Wat bedoelde Jezus met die woorden. Hij die ook gezegd heeft, wees voorzichtig als de slangen en oprecht gelijk de duiven? Wie in mij leeft en ik in hem, al wat hij vraagt zal hem geschonken worden (geen diploma zonder moeite gedaan te hebben.) Wie bidt zal gegeven worden (niet in alle opzichten natuurlijk.) Uw wil geschiede en niet de mijne. De booze geesten laten zich zoo gauw niet bekeeren. En zien zij ten laatste hun gebreken in, dan hebben zij zoo'n walg van zich zeiven, dat zij verlangen om in vergetelheid gedompeld te worden, dikwijls tevens als boetedoening naar de aarde terug verlangen om wedergeboren te worden. Daar is een hand, die wenkt en noodt, Om weer te keeren waar wij waren Eer ons deez* aard een schuilplaats bood. zei Multatuli, zonder die woorden te begrijpen of te gelooven, hem ingegeven door een beschermgeest. Zij verlangen dan wedergeboren te worden en smeeken de geleigeesten hun levensweg te bakenen, zoo veel mogelijk met doornen en distelen te bezaaien. Het is een wanhopige toestand waarin zij veikeeren, vrouwelijke geesten weenen gewoonlijk, manlijke knarsetanden. Zij weten de geleigeesten, die niet meer liegen of onwaarheid spreken, te doen beloven 't door hen vastgesteld program zooveel mogelijk op te volgen. De wil is vrij! God wil geen gedisciplineerde soldaten in zijn hof, maar engelen door allerlei beproevingen en vernederingen gelouterd, zich zelf opgewerkt hebbende. Bovendien weten de geleigeesten dat zij zelf boos zijn geweest, in denzelfden toestand hebben verkeerd en geven den ongelukkigen zooveel mogelijk hun zin, begrijpende dat God groot is en alles, ook 't kwade, ten goede zal keeren. Vorsten komen wel eens terug als anarchisten. Bordeelhouders en groote wellustelingen komen vaak terug als leprozen en kweëen. Groote dieven als detectiven, rijkaards als bedelaars, officieren als geestelijken, hoogmoedige geleerden vaak als gekken. Geëmancipeerde vrouwen zijn in hun vorig leven vaak verloopen studenten geweest, en verwijfde corsetdragende mannen hoogstbeschaafde, preutsche dames met elegante manieren. God schiep man en vrouw tot één. Niet alleen lichamelijk maar ook geestelijk. In Christus zien wij de deugd, de teederheid van een vrouw met den moed en vastberadenheid van een man vereenigd. Man en vrouw, gehuwd of ongehuwd, moeten eikaars deugden overnemen, niet de gebreken, wat dikwijls geschiedt. Aanhoudende wedergeboorte verfijnen de materie, wellicht door wrijving, waaruit de ziel is opgebouwd en maken haar meer ontvankelijk voor invloeden van goede geesten (verg. s. v. p. Johannes 3 over wedergeboorte). Jezus was toen reeds op de hoogte van moderne wetenschappen. Hij wist reeds dat 't stoflichaam voor 't grootste deel uit water is samengesteld. De magnetische of electrische geneesmethode waarbij de electroden in een vochtig lapje gewikkeld zijn, zien wij ook door Hem toegepast. Met speeksel (vernedering1) en zand, dat 't eerste bij elkaar houdt (anders ) Oi de vloeistof 't meest bij de hand. zou 't door den vingerdruk verwijderd worden) bracht Hij zijn vingers aan de oogen der blinden, terwijl een stroom van zijn levensmagnetisme door zijn vingers in die oogen ging. Saulus kreeg een soort electrische stroom of vloeistof door zijn leden. Hij viel ter aarde, zag zich door een licht omkranst en hoorde Jezus' stem. De wrijving tusschen stof en astrale 'moleculen werd een oogenblik opgeheven of liever de astrale moleculen verkregen een hooger aantal trillingen, waardoor de geestenstem beter gehoord werd. Het was de geest Saulus, die de engel (of God als u Roomsch is) Jezus hoorde. Deze gebeurtenis maakte van een Saulus een Paulus. Gaan wij enkele beroepsmediums na, gedachtenlezende of teekenmediums, die in de schouwburgen voor geld zich zien laten. Geesten spelen hierbij een rol. Een duidelijk merkbaar trillen bij de vrouwelijke mediums, wijst op een soort electrische stroom door haar gebracht, evenals bij Saulus, die toen nog geen medium was, maar 't later werd evenals de apostelen. Die zulke mediums aandachtig gadeslaat merkt dat zij, die *t meest trillen, 't krachtigst zijn. Onder beroepsmediums vindt men vaak bedriegers. De mediumgave is niet blijvend en terwille van *t brood doet men wel eens rare dingen. Bedriegers vindt men in alle kringen. De gevorderde geesten of Engelen zijn dieper doorgedrongen in *t wezen der electriciteit dan wij. Zij kunnen zelfs den loop der wolken wijzigen door electriciteit. De bliksem ontstaat niet door wrijving der wolken. Jezus de wolken bedwingende ! Met behulp van gevorderde geesten of Engelen die Hem ter zijde stonden. Het schijnt ongeloofelijk! Voor God is alles mogelijk. Onze denkbeelden zijn uit Hem. Hoe hoog wij later zullen te staan komen, steeds zullen wij onze meerderen hebben tot in het oneindige toe. Met den Vader vatte Jezus samen alle Engelen boven Hem. Een persoonlijke God is er niet. Wij kunnen daaronder samenvatten alle hoogere Engelen, of nog zuiverder, heel 't heelal. Evenals de vogel in staat is een nest te bouwen, de mensch een hut, een paleis, zoo is de Vader in staat een planetenstelsel, een melkweg daar te stellen. Men heeft stoffelijke en geeste- lijke ether, waaruit de aarde is voortgekomen en wij allen. Wie de ether geschapen heeft, en of die wel geschapen is; of ether niet tot het ongeschapene behoort? Tot het ongeschapene? Als een wereldbol een schepper noodig heeft gehad om te ontstaan en te bestaan, dan moet de schepper van die wereld ook alweer een schepper gehad hebben om te ontstaan of te bestaan. En zoo tot in 't Oneindige voort. Stof is slechts phenomenaal voorkomen van geest. Een vorm waarin geest zich voordoet. Stof en geest zijn beiden ongeschapen. Stof is vervormde geest, geest is vervormde stof! Er is meer tusschen hemel en aarde dan wij menschenkinderen begrijpen kunnen. Het begrip zwaartekracht brengt ons reeds in de war. Wij kunnen ons er geen denkbeeld van vormen wat zwaartekracht eigenlijk is, ook niet wat magneetkracht is. De magnetische of elecfrische vloeistof behoort niet meer tot de stof maar tot het astrale gebied, of tot de geest. De steen valt, omdat hij valt, is geen dommer gezegde, dan de steen valt door de zwaartekracht. Lijden loutert de ziel. Er wordt een lichaam gezaaid in slijk, in bloed, in verderfelijkheid en er wordt een lichaam gemaaid in onverderfelijkheid. Dat wij beesten zijn geweest heeft Darwin geleerd maar niet dat onze geest reeds toen in 't dier was en langzaam voortschrijdt. Als een nevel (bij sommige mediums reeds een gestalte) verlaat de geest 't lichaam uit 't hoofd, die zich tot een gestalte verdicht (wet v. moleculaire aantrekking), geheel lijkende op 't stoflichaam, spiernaakt, geen haartje ontbreekt, terwijl een band als 't ware een navelstreng, het stoflichaam aan dit z.g. astrale lichaam bindt. Het astrale lichaam blijft een tijd bewusteloos boven *t lijk zweven, het bevat de geest in zich (geest en geest zijn twee, ik onderscheid hier geest als soortnaam), het astrale lichaam wordt later afgelegd. Als een nevel of tot een nevel ontbonden kan de geest weer aan het embryo (foetus) gebonden worden 4 a 5 md. voorde geboorte. Astrale spanning of groeikracht. Gods geest ingeblazen. Geestdoktoren. Dat onbekende krachten bij de vereeniging van het ei met het zaad en den verderen groei van het ei aan het werk zijn, zal geen menschdokter ontkennen. Na onzen dood worden wij vaak door afgestorven bloedverwanten, die kleeren meebrengen, afgehaald, als wij op aarde naastenliefde betracht hebben. Wij kunnen onze lievelingsstudie voortzetten, maar eerst moeten wij 't messiaansch louteringsproces mee- of doormaken. Nog vele vernederingen en beproevingen wachten ons. Zeven sferen omringen onze aarde als ringen van Saturnus. Oorden van leed en vreugde al naar gelang onze ontwikkeling. De zaligheid is een geestestoestand, waarbij wij inzien dat al wat gebeurt tot ons bestwil geschiedt en dat is als mensch niet in te zien. Geest: Onder rijken hebt gij te verstaan: Zij die meer verdienen dan *t gemiddeld menschenloon d. i. ongeveer ƒ 0,50 k ƒ 1.— per dag en per persoon. Een gezin, met bedienden incluis, uit 6 personen bestaande meer dan ƒ 180.— 's maands verterende, is rijk te noemen. De lastdrager is niet in staat het werk te doen van den geleerde, maar de geleerde is evenmin in staat het werk van den lastdrager te doen. Het is zooveel als diefstal zoo men God's wetenschap en schepping tot eigen voordeel aanwendt. God belet 't wel niet — wij moeten leeren ondanks de verzoeking niet te bezwijken —, maar hooger komt men niet zonder zijn schuld afbetaald te hebben tot op de laatste penning. Eer gaat een kameel of olifant door 't oog van een maald, dan een rijke in het Koninkrijk der Hemelen. Medium: Ik ben dus ook een dief? Geest: Zeker, maar geen groote. Toch zal *t u aangerekend worden. Zoo ge echter na uw dood den geleigeesten gehoorzaam zijt en eigen opinies op zij gooit, vertrouwen stelt in uw meerderen, zult ge in staat gesteld worden alles weer goed te maken. Dan is aanpakken de boodschap, bidden en werken \ Kapitalist mag men wel zijn als men maar sober leeft en 't geld tot algemeen nut aanwendt, niet meer verteert dan ƒ I.— per dag. Medium: Zoo redeneerende zijn de vorsten ook dieven te noemen. En die bijbeltekst dan: Geeft den Keizer wat des Keizers is en Gode wat Gods is ? Geest: Ja, wat dien tekst betreft! Die is juist een struikelblok voor de menschen. Dat men voor zich uitkijke! Wie hem begrijpt en in praktijk weet te brengen is gelukkig te noemen. Zonder dien tekst zouden de Europeanen wellicht nog heidenen zijn. Wat behoort den keizer en wat God? Is de Keizer niet uit God? Hij behoort ook aan God. Bijgevolg alles aan God geven. Gij zult uw God dienen met geheel uw hart, met geheel uw verstand. De Keizer alzoo. Men kan een goed Keizer wezen, zonder daarom in een paleis te wonen en in een koets te rijden. De zoon des menschen wist niet waar hij zijn hoofd zou neerleggen. De Keizer kan u geld afnemen en gij moogt u dan niet verzetten — slaat men u op eene wang bied dan ook de andere aan—, maar Christus zal dat geld-afnemen, dat slaan niet goedkeuren. Bedenk dat die woorden: Geef den Keizer enz. een antwoord zijn op de strikvraag aan Jezus gedaan. De schriftgeleerden of farizeêrs meenden Hem te vangen, maar zij werden zelf gevangen en met hen vele volken. Medium: Maar er is toch een Koninkrijk der Hemelen? Geest: Ja, maar welk een koning! Een, die begrijpt, dat om elks meerdere te zijn, men elks dienaar moet wezen, in *t goede altijd. Jezus waschte zijn minderen de voeten, dat zouden uwe vorsten niet willen doen? Werd Jezus niet door den duivel, door den Booze of door booze geesten in verzoeking gebracht en boden die Hem niet de Koninkrijken der aarde aan? En wat antwoordde Jezus ? Gij moet de bijbelteksten met elkaar in verband brengen. Wel is waar zijn er onnauwkeurigheden als b. v. het gekraai der hanen. In 't eene evangelie lezen wij dat de haan 1 of 2 keer, in *t andere drie keer kraaide eer Petrus, zijn Heer verloochenend, wegliep. Op die onnauwkeurigheden moeten wij niet te veel letten. De evangeliën kunnen wij vergelijken met aanteekeningen van schooljongens. De een onthoudt meer en beter dan de andere. ) Medium: Is de schrift dan niet geinspireerd door den Heiligen Geest ? Geest: Niet geheel en al, dat blijkt uit die onnauwkeurigheden. Wij geesten hebben groote moeite op de menschen in te werken. Waarschuwde Christus niet voor 't wellustig en weelderig leven aan de hoven? En wie zijn de brandpunten der hoven? De vooroordeelen van tientallen van eeuwen zitten vorsten en andere prachtlievenden nog in merg en bloed, om een menschelijke term te gebruiken, schoon vooruitgang waar^ te nemen is. Vergelijken wij slechts Herodes, die Johannes 't hoofd deed afhouwen met den een of anderen Koning of Keizer in Europa. / Een weldadig verschil niet waar? Toch moet en zal 't nog beter worden. Tirannen zijn 't niet meer, maar dwazen, ver£-gulde dwazen, die den bijbel niet beter willen leeren kennen. Roofdieren! Het is typisch dat adelijken nog afbeeldingen van ' / roofdieren in hun wapens dragen. En zulke menschen noemen }t Christus hun Heer. Waarlijk, het zijn de grootste idioten en krankzinnigen niet, die in gestichten leven. 2) Heb meelij met hen. Het zijn dan ook meest geesten van begeerige dienstboden en hovelingen, die smeeken om als kapitalist of vorst wedergeboren te worden, schoon zij weten dat bittere ontgoocheling hen wacht. Er zijn menschen, die voor een millioen guldens hun eigen vuil willen opeten. Gij gelooft het niet, maar wij geesten, die in de gedachten lezen, weten het beter. God zij geloofd! De wil is vrij, wat wedergeboorte betreft. Elk zijn beurt. God moet 't kwade ten goede keeren. Medium: Zal Jezus wedergeboren worden? Geest: Wel neen! Christus zal komen, zittende op de wolken, met groote kracht. Die wolken zijn de mysteries van ons bestaan 1) Bovendien was de daad hun oneindig meer waard dan 't geschreven woord. 2) Vaak zegt men: kleine dieven komen achter slot en grendel, groote dieven loopen vrij. en die kracht zal uitgaan van den Heiligen Geest, die langzamerhand meer vat op de menschheid zal krijgen ondanks den tegenstand der booze geesten, die de menschen tot dwaasheden aansporen. Ik begrijp dat gij een deel uitmaakt van dien Heiligen Geest, dat de Heilige Geest een heilsleger is onder de geesten. ') Geest: Ja, een heilsoldaat ben ik, meer niet. Langzamerhand zal dat heilsleger onder de geesten groote, heilzame veranderingen tot stand brengen. Langzaam maar zeker. Ware vooruitgang is een Langzame. Weersta 't kwade niet met geweld, zooals de vorsten doen. Dat mogen wij geesten ook niet. Saulus op den weg naar Damascus werd wel geweld aangedaan door Christus, maar het was hoogst noodig voor het Christendom, dat in zijn eersten groei dreigde verstikt te worden. Hoed u voor de ergernissen. Laat de zon niet ondergaan over uw ergernis of boosheid. Bedenk dat al wat geschiedt en nog geschieden zal Gods wil is, al meenen wij 't ook beter te weten. Wie niet uit alles wil leeren, wil in 't geheel niet leeren. Onderzoek alle dingen en behoud 't goede. De zaligheid is een geestestoestand waarbij ons niets meer hindert, waarbij wij inzien dat al wat gebeurt tot ons bestwil geschiedt en dat is als mensch niet in te zien. De meeste menschen weten of bevroeden niet eens dat vele gedachten niet de hunne zijn, maar die van goede en slechte geesten hun ingegeven. Het is goed dat gij spiritisten propaganda maakt, hoe meer, hoe beter. De gestadige drop holt den hardsten steen uit. Ook kamerheeren en kameniers van vorsten en vorstinnen boeken sturen met de bede om die boeken in ledige, gunstige oogenblikken aan hun meesters en meesteressen ter hand te stellen. Zoo schiet gij een bres in 't gemoed der menschen, waar wij geesten gebruik van kunnen maken, schoon menigeen nog hardnekkige weerstand biedt. Zij vertrouwen den nieuwen wijn niet en 't is hun niet kwalijk te nemen. Eer zich in de vorige eeuw kloppingen in Amerika voordeden, door geesten voortgebracht, bestond reeds een wetenschap Spiritualisme genaamd. I) Onder den Booze vatte Jezus alle booze geesten samen. Een wetenschap zeg ik ?! Een wijsgeerig gevoelen liever dat de ziel voor een zuiver geestig of onstoffelijk wezen verklaart. Doch het kan ook in algemeenen zin opgevat worden als 't tegengestelde van het materialisme. Alle wijsgeerige stelsels welke het bestaan van God als den oneindigen geest en den mensch als een zedelijk wezen beschouwen behooren tot dit spiritualisme. Het moderne spiritualisme is van gelijke beteekenis als het spiritisme. Alleen hebben ter onderscheiding, zij die aan wedergeboorte gelooven, haar als een noodzakelijk iets aannemen, zich spiritisten genoemd. De spiritualisten gelooven niet aan wedergeboorte, beschouwen haar niet als een noodzakelijk iets. Toch kunnen zij niet ontkennen dat Christus en Johannes komst voorspeld was, dat zij geïncarneerde wezens van hoogere orde waren. Vaak zien wij denkers geboren worden in families, die nooit iets dergelijks voortgebracht hadden. Van atavisme kan dus geen sprake zijn. Soort zocht soort. Een Christus werd bij nederige ouders geboren, uit een moeder haast net zoo nederig als Hij zelve. Als Christus wedergeboren was als zoon van Herodes, zou zijn leer even schoon zijn geweest? Hopende ik u niet te veel vermoeid of verveeld heb, want ieder mensch heeft zich in een geliefkoosde richting ontwikkeld en is voor andere richtingen minder verdraagzaam, noem ik mij Hoogachtend enz. Ja, Colmans! Je hebt gelijk. Als mijn boekje genoeg opbrengt zal ik uw secreet vraagstuk oplossen; het staat in nauw vërband met de oplossing van het sociale vraagstuk, Van moleculaire wisseling der stof hebben weinigen een gezond idee. Al ons voedsel hebben wij uit de planten- en dierenwereld, uit den schoot der aarde. Onze exramenten of faecaliën, behoorlijk in den bodem verwerkt, zal dien bodem een grootere vruchtbaarheid geven. Niet dat bewaren in kelders alsof 't gouden schijven waren. In Parijs wordt 't rioolvuil reeds geëxploiteerd, naar ik meen, en zoo elders. Naar mijn inziens niet genoeg. Nie- mand moet zich te hoog achten zijn vuil productief te maken. Als Christus zich niet te hoog achtte zijn minderen de voeten te wasschen, mogen wij ons wel meer vernederen. *) De ondervinding heeft geleerd dat groote hoeveelheden menschenvuil de plant wel weelderig doen groeien, maar ook doen stinken. Heel matig toegediend: mooie uitkomsten. Neem de proef in bloempotten. Er zijn menschen, die spreken van prestige ophouden. Nu beteekent prestige, verblinding, begoocheling. Men moet dus verblind, begoocheld zijn en blijven. Over Wedergeboorte, (aanteekeningen) In Johannes 3 lezen wij over wedergeboorte: I. En er was een mensch uit de farizeërs, wiens naam was Nicodemus, een overste der Joden. II. Deze kwam des nachts (waarom des nachts, was hij bang voor zijn vrienden) tot Jezus en zeide tot hem: Rabbi wij weten dat gij zijt een leeraar van God gekomen, want niemand kan deze teekenen doen die gij doet zoo God niet met hem is. En Johannes laat daarop Jezus zeggen, wel wat abrupt of onsamenhangend: III. Voorwaar, voorwaar zeg ik u, tenzij dat iemand wedergeboren wordt, hij kan 't Koninkrijk Gods niet zien. En dan laat Johannes Nicodemus zeggen: IV. Hoe kan een mensch 2) geboren worden, nu oud zijnde ? Kan hij ook andermaal den schoot zijner 3) moeder ingaan en geboren worden. En daarop laat Johannes Jezus antwoorden: V. Voorwaar, voorwaar zeg ik u, zoo iemand niet geboren wordt uit water en geest, hij kan 't Koninkrijk Gods niet ingaan. Welke zin synoniem is met III. Alleen dat hier de woor- ') Aan alle genot heeft God een tegengenot gebonden. Wij willen wel lekker eten maar voor ons vuil dat . . stinkt, daar willen wij niets van weten. 2) Als er eens geest stond. 3) Of eener. den water en geest gebruikt worden, nietwaar? Wat wordt met water en geest bedoeld. Wist Jezus reeds dat ons lichaam voor 't grootste deel uit water bestaat? Dat zal wel. Dat Christus geest boven lichaam stelde is zeker. Moeten wij verstaan onder water en geest: lichaam en geest. Naar lichaam en geest, door woord en daad Christus gelijk worden. Maar verandering van inzichten, dat gaat zoo maar niet. In vergetelheid gedompeld te worden kan noodig zijn. Van der Palm verstaat of verstond onder water, water des doops, want als ik mij niet vergis, verstonden de joden onder wedergeboren worden gedoopt worden, iets dat Nicodemus niet scheen te weten; of wel ? Zullen volken, die niet gedoopt worden nooit 't Koninkrijk Gods ingaan tenzij zij in den hemel gedoopt worden? Op V volgt VI als om V te verklaren. VI. Hetgeen uit vleesch is geboren, dat is vleesch en hetgeen uit den Geest geboren is dat is geest. Bedoelde Jezus met vleesch 't zelfde als met water in V, daar Nicodemus niet wist dat vleesch voor 't grootste deel uit water bestaat? Bedoelde Jezus water des doops, dan had Hij toch 't woord doop of doopen gebezigd en niet vleesch. Van der Palm legt 't op zijn manier uit, vat 't heelemaal figuurlijk op, vergetende dat Christus toch ook wedergeboren is in vleeschelijken zin. Zijn komst werd voorspeld, ook die van Johannes de dooper. Jezus liet zich door Johannes doopen alleen uit nederigheid. Hij had 't toch niet van noode. Ik zeg niet dat vleeschelijke wedergeboorte absoluut noodzakelijk is. Maar voor Nicodemus wellicht omdat hij uit menschenvrees Jezus des nachts in 't geheim opzocht, iets dat Jezus hem liet voelen op zijn manier; mijns inziens altijd. Ik vat wedergeboorte op in letterlijken zoowel als in figuurlijken zin. En dan verder. VII. Verwonder u niet dat ik u gezegd heb, gijlieden moet wederom geboren worden. Waarom gijlieden ? Bedoelde Christus heden als Nicodemus ? Dat zal wel. Mij dunkt, Jezus merkte wel dat Nicodemus zich verwonderde en zijn discipelen ook, dat onder wedergeboorte ook de vleeschelijke moet gerekend worden, anders was 't toch eenvoudig genoeg als alleen de geestelijke wedergeboorte bedoeld werd, en niemand behoefde zich dan te verwonderen. En dan verder. VIII. De wind blaast waarheen hij wil en gij hoort zijn geluid, maar gij weet niet vanwaar hij komt en waar hij heen gaat; alzoo is een iegelijk (ieder) die uit den Geest geboren is. Mij dunkt 't kan niet duidelijker, althans voor dien tijd: Evenals de wind is de geest van elders, niet uit den geest van man en vrouw, anders zou 't niet moeilijk uit te maken zijn van waar of waaruit de geest gekomen is. Nicodemus begreep uit Jezus* antwoord dat 't mogelijk is weer als geest den schoot eener moeder in te gaan, maar wist niet hoe. IX. Nicodemus antwoordde en zeide tot hem: Hoe kunnen deze dingen geschieden? (hoe is 't mogelijk). X. Jezus antwoordde en zeide: Zijt gij een leeraar Israël en weet ge deze dingen niet? Wat bedoelde Jezus met een leeraar Israëls. Nu schijnt weer van der Palm gelijk te hebben of beschouwde Christus Nicodemus als iemand, als een godsdienstleeraar, die als zoodanig van *t hiernamaals veel moest afweten. Wist hij, Nicodemus dan heelemaal niet, dat de profeten beschouwd worden als door God gezonden, en alzoo een hoogere geest weer in 't vleesch komt niet als boetedoening maar om de menschheid vooruit te helpen, voor welk doel hij, Jezus, ook gekomen was? Lezen wij verder. XI. Voorwaar, voorwaar zeg ik u, wij (hij en andere profeten) spreken wat wij weten en getuigen wat wij gezien hebben en gijlieden neemt onze getuigenis niet aan. Wat weten wij, wat hebben wij gezien ? De wedergeboorte, t ingaan van den geest, ontbonden, in den schoot der moeder eenige maanden voor de geboorte, als 't lichaam al gevormd is ? Dat doopen kan toch niet bedoeld worden, dat kan iedereen zien. En dan verder. XII. Indien ik ulieden de aardsche dingen gezegd heb en gij niet gelooft, hoe zult gij gelooven indien ik ulieden de hemelsche zoude zeggen. Hier o. a. nog altijd de wedergeboorte bedoeld. Een he- melsche kwestie, niet te behandelen (in dien tijd althans). Als *t de doopkwestie was zou 't toch niet zoo moeilijk te begrijpen zijn. Nicodemus kan 't nog niet begrijpen, hij moest Jezus maar gelooven want XIII. Niemand is opgevaren in den hemel, dan die uit den hemel nedergekomen is n. 1. de zoon des menschen die in den hemel is (vreemde taal, ik kan haast niet gelooven dat Christus zoo gesproken heeft en schrijf die schrijftrant meer aan den apostel toe). XIV. En gelijk Mozes de slang in de woestijn verhoogd heeft, alzoo moet de zoon des menschen verhoogd worden. XV. Op dat een iegelijk enz. En zoo begint Jezus zich zelve te prijzen of liever van zijn hemelsche afkomst te gewagen, opdat men gerust vertrouwe en den weg volge, dien hij aanwijst. De meeste menschen op aarde gelooven aan wedergeboorte zoowel Chineeschen, Dravida s, Mohamedanen als blanken, wel een duizend millioen, dat is meer dan de helft der aardbewoners. Vooral de volksklasse, wat te begrijpen is, terwijl de hoogere klasse *t liever niet aanneemt, ook te begrijpen. De millionnairsvrouw grijnst of rilt bij de gedachte langs de straten te moeten bedelen in lompen gehuld. Ik ben overtuigd dat wij wedergeboorte zoowel in letterlijken als figuurlijken zin moeten opvatten. Wie weet of de wedergeboorte van Christus niet alleen goed was voor de menschheid, maar ook voor hem zelve om bijv. de opperleiding van de engelen en geesten van ons zonnestelsel op zich te nemen. Christus heeft ook zijn meerderen, dat zal niemand durven ontkennen, evenmin dat vleeschelijke wedergeboorte tot de mogelijkheden behoort. Immers voor God is alles mogelijk zei Christus. Over wedergeboorte lezen wij in Matthëus 19: XXVII. Toen antwoordde Petrus en zeide tot hem: Zie wij hebben alles verlaten en zijn u gevolgd, wat zal ons dan geworden ? XXVIII. En Jezus zeide tot hen: Voorwaar ik zeg u, dat gij die mij gevolgd ') zijt in de wedergeboorte, wanneer de zoon l) Hier kan Jezus geen geestelijke wedergeboorte bedoeld hebben, zou ik haast zeggen, Hij stond hoog genoeg, maar vleeschelijke. des menschen zal gezeten zijn op den troon zijner heerlijkheid, dat gij ook zult zitten op twaalf troonen, oordeelende de twaalf geslachten Israëls. Zouden de apostelen zich ook niet hebben laten geboren worden, vóór Jezus nog om hem terzijde te staan. Hun mediumgave ontwikkelde eerst later. Zij waren natuurlijk jonger geesten dan Christus, maar hadden misschien al een graad van zaligheid. Opmerkelijk is dat van der Palm in zijn dikken bijbel met uitleggingen van 1825 niet van wedergeboorte spreekt in Matthëus 1 9 : 28. Hij heeft vertaald: gij die mij gevold zijt bij de herschepping terwijl in den statenbijbel van 1618 op last van de Staten Generaal der Vereenigde Nederlanden en volgens 't besluit van de Nationale Synode gehouden te Dordrecht in de jaren 1 618 en 1619 uit de oorspronkelijke (grieksche) taal in onze Nederlandsche getrouw overgezet, duidelijk staat: in de wedergeboorte. Men mag toch meer vertrouwen stellen in den statenbijbel. Ook geeft Jezus, in enkele bijbelteksten, te kennen dat Johannes de Dooper niemand anders was dan Elia in een vroeger leven. Wij moeten niet vergeten dat de geesten wel eens van den dood spreken als van geboren worden. De mensch sterft, de geest wordt geboren. Geesten, die op den weg der vooruitgang zijn kunnen ook sterven en in een fijner vorm geboren wórden, dat lezen wij in vele mededeelingen van geesten. Dat is ook al wedergeboorte en doopwater komt er niet bij te pas. Alles bij elkaar genomen ligt er nog een sluier over de wedergeboorte, die menschenhanden wel niet zullen oplichten. Misschien later als ziende mediums de vrouw tijdens de zwangerschap eenige maanden voor de geboorte gadeslaan en God bidden te mogen zien juist als de inpopping plaats heeft. Maar dat zal wel plaats hebben als de moeder in diepe rust ligt, wellicht in slaap gebracht door engelen of geesten, die daarmee belast zijn. Er zijn menschen, die zulke gedachten vies of onkuisch noemen. Dan is mijns inziens de bevruchtingsdaad nog onkuischer. Als vorsten en kapitalisten wedergeboorte in vleeschelijken zin niet onvoorwaardelijk aannemen zijn zij, als belijders van den christelijken Godsdienst, verplicht onmiddellijk van hun weelderige levenswijze af te zien. Hun eenige verontschuldiging mag zijn: wij hebben *t slecht gehad in een vorig leven. En dan nog is t altijd edelmoedig zich voor anderen op te offeren. Immers anderen van nut te zijn moet elks streven wezen. Persoonlijke belangen moeten plaats maken voor 't algemeen belang. Wie dat niet inziet is te beklagen. Stel dat Christus, die Herodes een vos noemde, bijzonder veel respect voor vorsten had en daarom zeide: Geef den Keizer wat des Keizers is en Gode wat Gods is. Dan zouden die woorden van Hem: eer gaat een kameel door *t oog van een naald dan een rijke in 't Koninkrijk der Hemelen, van nul en geene waarde zijn. Christus zou een groote leugenaar zijn geveest. Wie toch is rijk en wie arm. Is een vorst arm? Hij die zoo grootsch leeft? Die woorden van Christus: Er wordt een lichaam gezaaid in slijk, in bloed, in verderfelijkheid, en er wordt een lichaam gemaaid in onverderfelijkheid, wijzen die niet zoowel op vleeschelijke als geestelijke wedergeboorte ? En dat hier 't nut van mest wordt aangewezen. En tot dien mest reken ik allen die weelderig leven, die moorden, stelen enz. De westersche geleerden, ook Beversluis, hebben een verkeerde opvatting van het Nirwana. Het is moeilijk in korte bewoordingen een juiste voorstelling daarvan te geven. Het Nirwana is de toestand van hen, die het gevoel van afscheiding (!) hebben afgeworpen en zich één voelen met het Al. Ik en de Vader zijn één, vader, zoon en heilige Geest zijn één. Het gevoel van afscheiding is de oorzaak van ellende en smart. Zoolang de menschen zich geen broeders of zusters gevoelen, zich afgescheiden van andere wezens gevoelen, zullen zij steeds de kiemen in zich omdragen van haat, jalouzie, ontevredenheid en gebrek aan medegevoel. Het is volstrekt niet volkomen waar dat een ander ons beter kan beoordeelen dan wij ons zeiven. De Europeaan heeft een ziel. I De Slingeraap heeft geen ziel. De Amerikaan , De Hond De Chinees „ „ „ De Olifant ,[ " " De Jood De Leeuw „ „ l De Dravicba: „ „ „ De Koe De Maleier i Het Paard "„ "„ "„ De Neger „ „ „ j De Duif „ „ De Kaffer | De Slang „ „ " De Hottentot De Visch „ " De Dajakker „ „ „ De Krekel „ "„ "„ De Bosjesman „ „ „ De Mier De Orangoetan') „ geen „ De Muskiet De Gorilla , De Bacciel De Chirnpansé „ „ n Alleen de mensch heeft een ziel. De mensch alleen, andere dieren niet. Wat een verwaandheid. De menschenziel is onsterfelijk, de hondenziel niet. Het is 't zelfde als veronderstellen dat de aarde de eenige bewoonde planeet in de Ruimte is. De menschenziel zal zich eeuwig volmaken, gode gelijk worden, volmaakt worden gelijk den vader in den hemel. En de dierenziel? Waar blijft die? Zijn er geen beesten, die den mensch tot voorbeeld kunnen strekken? Opmerkelijk dat menschen dezelfde eigenschappen hebben, die de dieren ook hebben, in volmaakter vorm misschien; maar toch er bestaat overeenkomst. Trouw als een hond, sluw als een vos, voorzichtig als een slang (zei Christus), zacht als een duif, een berkoetoet. Waar blijven de dierenzielen ? Kan een spiritist daarop antwoorden, of een theosoof? Worden die opgelost in den ether, de oerstof? Of moeten zij de menschenzielen tot voedsel strekken ? Ik las dat in de sferen jonggestorven kinderzielen met koeienzielenmelk gevoed worden. Hoe komt het dat sommige menschen wellustig zijn als hanen of kippen? Hoe komt het dat sommige menschen zachtaardig zijn als lammeren, koppig als bokken, sluw als vossen, wreedaardig als tijgers enz. ') Orang = mensch, oetan = wond. Men verwijt een wellusteling zijn wellust, maar van den wellust van den haan wil men wel partij trekken. Wat mij betreft, ik voor mij zeiven ben overtuigd dat dierenzielen in menschenfoetussen gebonden worden. Neem een dozijn hanenzielen, bind ze aan een menschenfoetus en er wordt een groote wellusteling geboren. De ziel is kneedbaar als was of neemt als gas den vorm van het vat aan. Een halve olifantenziel is genoeg om een dikke dame in 't leven te roepen. Daar herken je Stavermans aan zult ge zeggen. Als de menschheid van 't bestaan van geesten overtuigd wordt, die ons voortdurend omringen, die voor onze ziel zorgen, ja ik zou haast zeggen als bacteriën voor ons organisme, welke ontzaglijke omkeering in de Maatschappij moet dit niet veroorzaken! Als de zekerheid daarvan verkregen kan worden, welk een schrik voor 't kwade, welk een drang tot het goede, welke geheel andere toestanden en verhoudingen onder de menschen moet daaruit geboren worden. Als de menschen eens wisten dat hun geweten niets anders is dan de stem van een controle of beschermgeest, die hun overal volgt; dat booze geesten met monsterachtig uiterlijk hun tot kwaad aansporen, doen lachen en grinniken. Als 't pas gehuwd paar eens wist, hoe in de wittebroodsnachten een troepje van die duivels om hun bedstede heendanst (door de muur zelfs heen die geen werkelijk beletsel voor hun is), hun woordjes toefluisteren en op een gegeven oogenblik uitgieren van de pret als de verkrachtingsdaad plaats heeft, dan — o, dan zullen zij zich emancipeeren, liever in een afzonderlijk bed slapen en geen dwaze dingen uithalen en veel gelukkiger zijn zonder kinderen. Die er toe in staat is, die zij er toe in staat, gaf Christus te kennen. Dit ook voor keizers. Veinzerij is nog erger dan hoererij, heeft Christus gezegd. Hoedt u voor den zuurdeesem der Farizeërs en schriftgeleerden, welke is geveinsdheid, de hoeren zullen hen nog voorgaan in het Koninkrijk der Hemelen. De Farizeërs en schriftgeleerden waren beschaafden en ontwikkelden uit Christus tijd. Zijn de hedendaagsche beschaafden en ontwikkelden beter? Onze diplomaten (in de allereerste plaats vorsten) veinzen om het hardst. Zij behoeven waarachtig niet te rekenen eerder in den Hemel te komen dan de prostituee's, met welken zij best gearmd in het openbaar kunnen verschijnen. De hoer verkoopt haar lichaam, de diplomaat zijn ziel om materieel voordeel. De openbare prostitutie in Japan steekt in dit opzicht weldadig af bij de clandestine prostitutie in Europa. Dan nog liever staatsbordeelen onder militaire tucht en geneeskundig toezicht. De prostituees zou men een paar uren daags les kunnen geven in anatomie der geslachtsdeelen zoölogie enz. Zij zouden niet zoo ontaarden als nu het geval is. De syphilis zou niet zooveel slachtoffers maken, want een prostituee, die zich geregeld schoonspuit met eene oplossing van Üfebuoy zeep en zich insmeert , voor de coitus om schrammen en infectie te voorkomen, is zindelijker dan een getrouwde vrouw die het niet doet. Men heeft prostitutie in en buiten het huwelijk.. De prostitutie in het huwelijk (malthusianisme) zou men kunnen noemen enkelvoudige prosti- ? tutie, en de prostitutie buiten het huwelijk communaal huwe-^ lijk. De geslachtsorganen doen zich bij het eene schepsel meer ~$ gelden dan bij het andere. De hysterische vrouw is voor prostituee in de wieg gelegd. De prostitutie is een noodzakelijk kwaad en een veiligheidsklep voor overbevolking. Bordeelen moeten echter niet aan particulieren toevertrouwd worden. Een krachtige hand, een militaire wacht moet steeds aanwezig zijn, dronkaards en ordeverstoorders steeds geweerd. De prostituee mag om haar beroep niet geminacht worden. Veinzerij is erger dan hoererij, volgens Christus, en wij veinzen allen. Veinzerij leidt tot zelfoverschatting, maakt opgeblazen (zuurdeesems, zie slechts de vorsten en rijken in hun pracht) en snijdt den pas af tot ontwikkeling en volmaking. En de menschheid ondervindt dit in haar poging tot volmaking. Menig vorstenhuis rust op de lauweren van een voorgeslacht, pronkt met de veeren van anderen, instede nieuwe lauweren te verwerven, land en volk tot verdere ontwikkeling en volmaking te brengen. Intusschen is zelfs de grootste misdadiger indirect nuttig. Van hem of door hem leeren wij hoe niet te zijn. Voor hem of haar die zich blijft ontwikkelen en volmaken is al wat gebeurt slechts een prikkel tot vooruitgang. Zoo min mogelijk materieel voordeel voor zich zeiven, het meest voor anderen. '* De vrouw aanzien zonder haar voor zich te begeeren, en niet haar ontvluchten, dat wijst op zwakheid. ( Onze dominees en pastoors zijn niet in staat wonderen voort te brengen, zooals waarachtige discipels is voorgeschreven, omdat zij zich niet trainen door vasten en gebed. Door een systeem van vasten en onthouding zouden zij meer aan Christus discipelen gelijk worden. Zoo heel lang zal het niet meer duren of het voortbestaan als geest zal wetenschappelijk aangetoond worden, zoo, dat zelfs de verstokste materialist niet meer twijfelt. De wetenschap heeft daartoe eerst kort geleden de noodige gegevens verkregen. Reeds lang bestaat geestencommunicatie, maar nog niet zoo dat niemand twijfelt. Dat de geesten over electriciteit en magnetisme beschikken is door spiritisten erkent. Maar dat die electriciteit of dat magnetisme dienst kan doen om een soort Morseschrift voort te brengen is nog niet bekend. Wie zoekt die vindt, die klopt zal opengedaan worden, wie bidt zal gegeven worden. Ora et labora! Eenmaal zal het toestel voor geestentelegrafie/uitgevonden worden. De menschheid zal dan kunnen putten uit de ware bron van alle wetenschap en zij zal haar bestemming leeren kennen. Christus sprak van een geest der waarheid die ons zal leiden in alle waarheden. GOENA-GOENA. Couperas schreef niet in den blinde weg zijn „stille krachtroman." Innerlijk was hij overtuigd dat onbekende krachten, een wrekende en een beloonende voorzienigheid s menschen levenspad kruisen. De geesten van afgestorvenen zijn vaak om en bij ons. De gevorderden onder hen beschikken over natuurkrachten, waar wij menschen geen flauw idee van hebben. Van de magnetische en electrische krachten der mediums kunnen zij gebruik maken om menschen gezond of ziek te maken. Gedemateriali- , seerde naalden, stokjes, veeren enz. kunnen een slapende in het lichaam gebracht worden, om dan weer gematerialiseerd, doodelijke wonden te veroorzaken. De door goena-goena geraakten zullen dikwijls van die voorwerpen in hun hoofdkussens of matrassen kunnen vinden, daar gebracht door geesten en ons nog onbekende krachten. De slachtoffers van Darma zouden heel best naalden in het ruggemerg hebben kunnen vertoonen bij een lijkschouwing. Bekend en gevreesd is de z. g. toedjoe-lajaran, die niets minder zijn dan geestelijke granaten, gevuld met ontplofbare stoffen enz., die met een knal ontploffen, voor het geestelijk oor hoorbaar, en geestelijke verwondingen kunnen veroorzaken. Geneesheeren denken steeds met vleeschelijke ziekten te doen te hebben. Dat ieder vleeschmolecuul een geestmolecuul kan bevatten komt niet in hun brein op. Het klinkt ook ongeloofelijk en onaannemelijk. Zij die de wraak van een inlander of ander, die naar doekoens loopt, te vreezen hebben, moeten dit in acht nemen: Slaap steeds in een goed verlicht vertrek; het sterke licht bemoeilijkt materialisatie en dematerialisatie. Wees blij als gij in den nacht ontwaakt door geluiden, stemmen, schokken enz., waar gij geen verklaring voor kunt vinden en die ge toeschrijft aan uw verbeelding of een ziek lichaam. Zijt ge clairvoyant, dan zult ge ook wel eens gestalten in het slaapvertrek zien. Het duurt slechts een kort oogenbhkje, de tijd tusschen slapen en wakker worden. Pijnen in 't hoofd of lichaam, terwijl men moeite doet om te ontwaken, z. g. nachtmerries, worden veroorzaakt door plaaggeesten, zelden door goena-goena geesten. Na het ontwaken voelt men zich verlicht. Is dit niet 't geval dan heeft men iets erg te vreezen. Heeft men booze geesten, aan goede geesten ontbreekt het ook niet. De laatsten kunnen ons veel helpen, doen ons vaak ontwaken bij het komen der booze geesten en verijdelen zoo diens voornemens. Maar die geesten kunnen niet altijd bij ons zijn. Een geestenpolitie bestaat er ook, maar die is net zoo min, als onder de menschen, in staat het kwade of booze geheel te weren. Het is een goede gewoonte voor het slapen het „Onze Vad er" op te zeggen en ook 's nachts als men ontwaakt. Goede geesten zien dat graag en bieden liever hulp, dan wanneer gij zelf boos en slecht zijt. De geesten van gestorven bloedverwanten en vrienden helpen u het meest. Heeft men iemand gehoond, beleedigd of benadeeld, dan is het beter het kwaad te herstellen, in minnelijke schikking te treden, dan die iemand met wraakgedachten naar een doekoen te doen loopen. Het kan goed maar ook slecht afloopen. In de geestenwereld wordt ook strijd gevoerd. Partijschappen vormen zich en de strijd is niet te overzien. Het steenenwerpen op Java is of was een historisch feit, alzoo het sirihspuwen. De daemonen der onderwereld breken als *t ware los en kunnen tijdelijk veel kwaad doen. Kan men daemonen aanroepen, men kan het ook Engelen doen. Vurige beden kunnen de door goena-goena geraakten genezen, vooral als zij zeiven bidden. Hoogstaande geesten of Engelen kunnen evenals Christus genezen door hun magnetisme of anderszins, als 't nog niet te laat is. Nog beter dan bidden is het geschreven gebed of andere wenschen aan den muur te hangen, op te plakken dicht bij het licht in het slaapvertrek. De geesten die ons bewaken lossen elkaar af en alzoo zijn er velen, die komende en gaande, uw menschen leeren kennen, terwijl gij slaapt. De tooverheksen in de middeleeuwen waren weinig minder dan de hedendaagsche doekoens goena-goena. Bij z. g. liefdedrankjes zijn deze maar stoffelijke hulpmiddelen. De geesten spelen hierbij eene groote rol door het suggereeren van gedachten, dikwijls met succes. Zij die van huishoudster verwisselen, of, een Inlandsche huishoudster hebbende, denken te trouwen, moeten voorzichtig zijn. Men bed nege een concubine niet, maar zegge haar ronduit waar* op het staat. Men geve haar geen geld en goederen eer zij een eed heeft afgelegd in tegenwoordigheid van twee getuigen, liefst Inlandsche hoofden of priesters, dat zij u of uwe aanstaande geen leed zal doen, niet naar een doekoen goena-goena zal gaan, enz. Weigert zij dien eed af te leggen, dan zijn haar voornemens te raden, men geve het geld dan aan de twee getuigen, onder beding, zwart op wit, haar niet uit het oog te verliezen enz. In elk geval voegt men haar toe voor de scheiding: als jij naar een doekoen goena-goena gaat, als ik dat merk, dan doe ik dat ook, misschien vanavond nog. Ik kan meer betalen dan jij, ik kan een knapper doekoen uitzoeken en jij zult het verliezen. Bewaar je duiten liever, zoek een ander man, evenals ik eene andere vrouw heb gezocht en gevonden, wie zoekt die vindt! Dat zal een diepen indruk op haar maken. Zij kent de invloed van het geld. Edel is die handelwijze niet, vooral als men reeds kinderen heeft bij zoo'n vrouw. Beter is het dan haar tot wettig echtgenoote te maken en haar door een pastoor of dominee te doen kerstenen. Men kan anders weinig op hulp der hoogstaande geesten rekenen en slechts de hulp inroepen van laag staande doekoens goena-goena en hun daemonen. Zijn doekoens goenagoena schadelijk, zij zijn ook dikwijls nuttig. Vele zieken door doktoren ongeneeselijk verklaard, zijn door doekoens goenagoena genezen. Alles heeft zijn voor en tegen. De eene zijn dood, de andere zijn brood!! EEN CLAIRVOYANT. ^a., |