ij den den Heer en met uw hart gelooven CB 30008 (OM TOT JEZUS! riiie roepstem aan allen, DOOR NEWMAN HALL, Schrijver van: VREEST NIET, IK BEN HET! VOLGT JEZUS, enz. Naar de 397e Engelsche Uitgave. Veertiende Druk. GOKINCHKM, J. H. KNIERUM. 1901. Prijs 30 ets, 25 Exempl. f 6.- KOM TOT JEZUS! EENE ROEPSTEM AAN ALLEN, DOOK NEWMAN HALL, SCHRIJVER VAN: VREEST NIET, IK BEN HET! VOLGT JEZUS, ENZ. Naar de 397e Engelsche Uitgave. Veertiende Druk. GOKINCHEM, J. H. KNIERUM, KOM TOT JEZUS! Geliefde medezondaar! luister naar dit woord! Welk eene vriendelijke uitnoodiging bevat het! God spreekt en spreekt tot u! De Vader zegt: „kom!" de Zoon zegt: „kom!" de Heilige Geest zegt: „kom!" de zalige engelen herhalen het geroep: „kom!" Vele arme zondaren, die deze uitnoodiging aangenomen hebben, mengen hunne stemmen in dit geroep en zeggen: „Kom tot Jezus!" Ook dit kleine boekske vereenigt zich met deze bede, en vermaant u, arme zondaar! met allen ernst, oprechtheid en liefde: „Kom tot Jezus !" Toen Hij zelf nog op aarde was, zoo bekend met de ellende en zonden der menschen, zag Hij op zekeren dag, met ontferming bewogen, over de schare heen, die Hem omringde, en op teederen toon riep Hij: „Komt tot mij, gij allen, die vermoeid en beladen zijt, en ik zal u rust geven." (Matth. 11 : 28 — 30.). Wat Hij toen gezegd heeft, zegt Hij ook nu nog. De uitnoodiging, die Hij op dien dag tot de menschen richtte, richt Hij ook tot u, medezondaar! „Kom tot Mij!" Zijt ge niet met schuld beladen ? O kom dan tot Jezus, en gij, ja gij zult rust vinden. Kom tot Jezus! Kom tot Jezus! kom tot jezus ! Hij belooft rust! Maar verreweg beter dan de rust des lichaams is de rust der ziel! Het is ellendig een slaaf te zijn, te klagen, te bloeden, te zwoegen, maar verreweg ellendiger is het een gebondene des Satans te zijn, een kwaad geweten en een onrustig hart met zich om te dragen. Van dezen last kan men geene rust vinden, dan door tot Jezus te komen. En wanneer wij komen, wil Hij ook eiken anderen last verlichten. Zijt gjj arm? Kom, en Hij zal u voor altijd rijk maken. Zijt gij ziek? Kom, en Hij zal uwe ergste kwaal genezen! Zijt gij treurig? Kom, en Hij zal uwe tranen afwisschen! Zijt ge van uwe dierbaren beroofd ? Kom, en Hij zal u in tegenspoed een broeder zijn, die niet verandert en nooit sterft! Is u de zonde een last? O kom dan tot Jezus en Hij zal haar geheel wegnemen ! Vreest gij den dag des doods en des oordeels ? Kom, en die dag zal voor u de dageraad des levens en der heerlijkheid worden! Ach, kom slechts! Wij moesten reeds daarom alleen stof genoeg tot blijdschap hebben, dat zoo iemand als Hij ons roept. Van eenen vreemdeling zouden wij kunnen zeggen: „Misschien bedoelt hij niet veel goeds," van eenen arme: „Hij kan mij niet helpen, hoe gaarne hij dit ook wil," van eenen zelfzuchtigen rijke: „van hem is niets te verwachten!" Maar indien een edele van ons geslacht, een menschen vriend, gelijk een howard of een wilberforce tot eenen treurende zeide: „Kom!" dan zoude deze zich reeds verzekerd houden, dat er in deze woorden een vriendelijke be- doeling lag. Welnu, Hij die u, zondaar, uitnoodigt, is meer dan deze, is beide machtig en gewillig om u te helpen. Hij heeft kleederen voor den naakte, voedsel voor den hongerige, schatten voor den rijke, een eeuwig leven voor allen. Dit woord zijner lippen: „Kom!" is alleen reeds genoeg om u verblijd te maken! Een blinde bedelaar, die aan den weg zat en zijne stem hoorde, toen Hij voorbijging, riep „Ontferm U! Ontferm U!" Het volk beval hem te zwijgen, maar hij riep nog des te luider: „Ontferm U mijner! Ontferm U mijner!" Jezus noodigde hem tot zich en toen, alsof hij zich nu van zijne genezing volkomen zeker mocht achten, zeiden sommigen tot hem: Wees goeds moeds, Hij roept U!" Zij wisten, dat Jezus nooit iemand riep en hem dan zijn bede weigerde, en daarom zeiden zij hem, dat hij verblijd zou zijn. Zondaar! wees ook gij goedsmoeds; dezelfde Jezus roept ook u! Even als de blinde zijnen mantel afwierp, opdat die hem niet hinderen zou, werp ook gij alzoo elke zonde af, die u zou belemmeren, dring door alle zwarigheden heen, en, terwijl gij aan de voeten van Jezus nedervalt, zeg tot Hem Ontferm U mijner ! ik ben blind, ik ben verloren, redt mij of ik verga! Zijt gij een groot zondaar? Des te meer hebt gij noodig te komen! Hebt gij een geweten, dat u beschuldigt? Kom met dat geweten tot Hem! Hebt gij een boos hart? Kom met dat hart tot Hem! Hebt gij niets om zijne gunst te koopen? Komt zonder geld: rijken en armen, heeren en knechten, ouden en jongen, blanken en zwarten, zondaren van alle rangen en standen, komt! Lees: Jes. 55. Matth. 8:1—17; 11:28—30. Mare. 10:46—52. Openb. 22:17 en verv. waarom moet ik komen? gij zijt een zondaar! kom om vergiffenis! Misschien gevoelt gij niet, dat gij een zondaar zijt. Gij denkt ten minste, dat gij niet slechter dan anderen, dat gjj beter dan velen zijt. Gij zjjt geen dronkaard, geen dief, geen overspeler; gij houdt den Sabbath, gij leest den Bijbel en bezoekt het huis Gods. Maar hebt gij inderdaad alle geboden vervuld? Hebt gij nooit één daarvan verbroken? Zijt gij altijd waar, kuisch, matig, eerlijk, vergevensgezind, vriendelijk geweest? Hebt gij den hoogmoed, de boosheid, den toorn, de begeerlijkheid, den wellust nooit ingevolgd? God eischt zuiverheid van hart •evenzeer als van uiterlijken levenswandel, en Hij kent al uwe gedachten. Hebt gij dan nooit ■de gedachten der zonde in uw hart gekoesterd, ■al hebt gij dan ook gevreesd haar uitwendig te betrachten? Buitendien, het eerste en voornaamste gebod is: den Heere, onzen God, lief te hebben met geheel onze ziel en uit al onze kracht. Hebt gij dat altijd gedaan? Zijt gij «ltijd dankbaar geweest voor zijne zegeningen, altijd gereed om zijn woord te gehoorzamen? Altijd ijverig om Hem te behagen? Altijd gezind om hem te aanbidden? Hebt gij altijd vermaak gevonden in zijnen dag, zijn volk, zijnen dienst? Hebt gij er wel altijd naar gestreefd „heilig te zijn gelijk hij heilig is," zijne waarheid aan anderen bekend te maken, anderen aan te sporen, om Hem te beminnen ? En hebt gij in dit alles steeds getracht Hem te verheerlijken? Wanneer gij dit alles gedaan hebt, dan hebt gij nog slechts uwen plicht vervuld, en nog hoegenaamd niets, waarop gij hoogmoedig zijn kunt. Maar gij hebt dit niet gedaan. Uw geweten zegt het u maar al te zeer. Gij weet, dat gij duizendwerf gezondigd hebt. Gij weet, dat gij uw eigen genot gezocht hebt, en zelfs in uwe beste daden nog niet alleen door de zucht om Gode te behagen, zijt bestuurd geworden. Gij hebt voor u zeiven geleefd; gij hebt de goedkeuring der menschen gezocht, en het is niet de Heer geweest, die al uwe gedachten heeft ingenomen. De schrift verzekert ons: „Zoo iemand zegt, dat hij geene zonde heeft, die bedriegt zich zeiven. Er is niemand rechtvaardig, ook niet één. Zij hebben alle gezondigd en derven de heerlijkheid Gods." O medezondaar! geldt ook van ons niet het woord: „De God, in wiens hand uw adem is en bij wien al uwe paden zijn, hebt gij niet verheerlijkt!" Gij zijt een zondaar! Schuld, onafzienbare schuld, ligt er op u. In het boek Gods staan al uwe zonden opgeschreven! Gij kunt er u niet van ontslaan. Indien gij ook duizend jaren arbeiddet, zoo zoudt gij nog niet genoeg kunnen doen, om uwe minste zonde te verzoenen. Alles wat gij deedt, zou nog niet anders zijn dan uw plicht. Indien gij ook de schuld van heden betaaldet, zoo zou toch die van gisteren blijven. En indien gij ook alles gaaft wat gij bezit, ja marteling en dood ondergingt, gij zoudt de zonde niet kunnen wegnemen. Het verledene kan niet herroepen worden; maar er is vergeving , vrije, volle, eeuwige vergeving voor den schuldige. Jezus heeft voor u, zondaar! vergeving gekocht door zijn eigen bloed. Kom, 0 kom om die vergeving! Lees: Exod. 20:1—98. Ps. 51; 139. Dan. 6:23. Matth. 5. Eom. 3:10—20, 23. 1 Joh. 1 : 8—10. GOD 18 VERTOORND! KOM OM VERZOEND TE WORDEN! De Bijbel zegt: „God toornt over de goddeloozen eiken dag; Hij haat alle werkers der ongerechtigheid V' En heeft God niet gegronde oorzaak om over u, zondaar! toornig te zijn? Hij heeft u het leven en uwe vermogens gegeven en gespaard, en overlaadt u met al de zegeningen , die gij geniet, en echter vergeet gij Hem! Hij heeft u zijne geboden gegeven, en deze allen strekken tot uw bestwil, en echter bekommert gij er u niet om. Gij eert God niet, maar gij leeft meestal alsof er zulk een wezen niet bestond. "Welk een ondankbare zoon zoudt gij zijn, indien gij uwe ouders aldus behandeldet, indien gij hun gezelschap vermeedt, er geen behagen in scheptet, aan hen te denken, en voor hunne wenschen oor noch oog had. Hoor dan wat God zegt: „Hoort gij Hemelen! en neem ter ooren, gij Aarde! Ik heb kinderen groot gemaakt en verhoogd, maar zij hebben Mij overtreden." Hij is vol van liefde tot u, gelijk een teeder vader, maar gij hebt Hem door uwe zonde gegriefd. Buitendien, Hij is uw Schepper, Koning en wettig Rechter; Hij moet en zal alle zondaars straffen. Hij moet tegen hen, die tegen Hem opstaan niet als een Vriendelijk Vader, maar als een toornig Opperheer handelen. En echter, het is uwe eigene schuld, dat Hij toornig is. Gij maakt Hem zoo. Uwe zonden maken eene scheiding tusschen u en God. Zoo lang gij zonder berouw over uwe zonden voortleeft, moet zijn toorn altijd grimmig tegen u zijn, en gij kunt niet ontvluchten, noch u voor Hem verbergen. Waar gij ook zijt, Hij is er, en Hij is er toornig; Hij weet uwe paden. Hij kent uw zitten en opstaan, en Hij is toornig! Het hangt van Hem af, of gij uwe straks volgende ademhaling doen zult of niet en Hij is toornig ! O zondaar! het ware beter voor u, dat de gansche wereld, dan dat God toornig op u was! Welk een verschrikkelijk leven is het uwe! De wraak van God wacht u! Welk een ontzettend gevoel, wanneer gij te bedde gaat , te moeten denken: God is toornig! — des morgens te ontwaken , en — God is toornig! Waar gij ook gaat en wat gij ook doet — God is toornig! En o, te sterven en te weten — God is toornig! Voor zijnen Rechterstoel te staan en te zien — Hij is toornig! Zondaar! Hij is alleen toornig, omdat gij Hem zoo maakt; Hij is gezind uw vriend te zijn; Hij heeft zijnen Zoon gezonden met de boodschap: „Laat u met God verzoenen!" Indien gij uw hart aan dien Bode geeft en in Hem geloofd, dan zal al die toorn ophouden. O, kom dan tot Jezus! Wees niet langer zijn vijand, maar aanvaardt het aanbod zijn vriend te zijn! Zie toe, zie toe dat gij Jezus niet verwerpt, want Hij zegt: „hij, die den Zone Gods niet gelooft," d. i. tot Hem niet komt, „zal het leven niet zien, maar de toorn Gods blijft op kern!" Lees: Joh. 3 : 46. Ps. 7 : 11; 11 : 5, 6. 21:8,9. Rom. 1 : 18; 2 : 5—9. 2 Cor. 5 : 18—21. Efeze 5 : 6. 2 Thess. 1 : 7—9. DE HEL WACHT ü! KOM OM BEHOUDEN TE WOKDEN! De hel is niet eene fabel, door priesters uitgevonden om hunne medemenschen te verschrikken; even zeker als de Bijbel Gods Woord is, zoo zeker is het ook, dat de „goddelooze ter helle zal varen, en al de natiën die God vergeten." „Het is den mensch gezet eenmaal te sterven en daarna het oordeel." Dan zullen alle menschen rekenschap geven van „de daden, die in het lichaam geschied zijn." „God zal de verborgene dingen der menschen oordeelen." Dan zullen alle zondaren, die niet door tot Jezus te komen vergeving verworven hebben, ter linkerhand van den Rechter geplaatst worden, en deze zal dan het vreeselijk vonnis uitspreken: „Gaat weg van mVi gij vervloekten! in het eeuwige vuur, hetwelk den duivel en zijne engelen bereid is." O, wie kan de folteringen beschrijven, welke daar zullen plaats vinden? Daar is geen liefelijk daglicht meer, geene stem van eenen trouwen vriend, geene vertroostingen van vrouw of kinderen, geen genoegen meer van de wereld en de zonde! De rijke kan niets van zijne weelde medenemen, noch de vroolijke iets van zijne vermaken. Het geweten zal zijnen angel scherpen; de verledene zonden zullen duidelijk in herinnering komen, en de vroegere gelegenheden om ze te ontvluchten zijn voor altijd verdwenen! O, dat nog ééne van die gelegenhedén mocht wederkeeren! O, kwam er nog slechts één Sabbath weêr! O, werd daar nog slechts één uur gegeven, waarin het gebed om genade mocht gebeden worden! Maar dan zal het te laat zijn! Te laat! voor eeuwig duisternis ! voor eeuwig zonde! voor eeuwig wee! voor eeuwig dood! Jezus spreekt er van als van „een poel, brandende van vuur en zwavel; een buitenste duisternis, waar geween is én knersinge der tanden; waar de worm niet sterft, en het vuur niet wordt uitgebluscht; waar de goddelooze rijke man, in de pijnen zijnde, uitroept: „Zend Lazarus tot mij, dat hij den top van zijnen vinger in het water doope en mijne tong verkoele, want ik lijd smart in deze vlammen." Daar zal „hij, die vuil is nog vuiler worden, en de rook hunner pijnigingen zal opgaan tot in alle eeuwigheid." Kan er eene ellende zijn, grooter dan in deze woorden beschreven is? Hoe vreeselijk is het 4an niet in de hel te zijn! Wat is verschrikkelijker! En ieder zondaar, die geene vergeving heeft, is op den weg daarheen! Gij, wiens oog thans deze bladzijden leest, indien gij geene vergeving hebt, zijt gij op dien weg! Elk uur brengt u die verschrikking nader! Zijt gij éénmaal daar, dan is alle hoop voor eeuwig vervlogen ! — Maar is er dan geene gelegenheid, om zulk eene toekomst te ontvluchten ? Ja, een weg is er, maar ook slechts één! Vlucht tot Jezus! Hij is gekomen om van de hel te verlossen. „Alzoo lief heeft God de wereld gehad dat Hij zijnen ééngeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk die in Hem gelooft (tot Hem komt) niet zou verderven, maar het eeuwige leven hebbe." Mets kan u behouden, indien gij niet wilt komen; maar ook niets kan uwe behoudenis beletten, indien gij komt. Lees: Matth. 17 : 1—13; 25. Mare. 9 : 43—48. Luc. 16 : 19—31. Openb. 14 : 10, 11. 20 : 11 — 15; 22 : 11—15. KOM OM GEWETENSRUST! „De goddeloozen hebben geenen vrede, zegt mijn God." Sommige zondaren schijnen vrede te hebben, maar dit ontstaat alleen daaruit, dat zij niet willen nadenken. Zulk eene gedachteloosheid verdient evenwel den naam van vrede niet. Zoodanig iemand is gelijk aan een man in een zinkend schip, die het gevaar niet wil onderzoeken; of aan een koopman, die vermoedt, dat zijne zaken niet zeer gunstig staan, maar toch niet in de boeken wil zien, opdat zijn gemoed niet verontrust worde. Evenzoo gevoelt de zondaar wel, dat er iets verkeerds is, maar uit vrees van zich ongerust te maken, verbant hij alle gedachten aan God en den toestand zijner ziel. Desniettemin denkt de zondaar er toch somtijds aan, en dan kan hij niet anders dan zich ellendig gevoelen. Wanneer de dood het huis van zijnen naaste bezoekt, of zijne eigene woning binnentreedt, of hem zeiven bedreigt, en bij vele andere gelegenheden, komt de gedachte bij hem op: „ God is toornig, mijne ziel is in gevaar! Ik ben niet gereed om te sterven." En hoe moet zulk eene gedachte al zijn genot bederven en zijne rust verstoren! Neen, gij kunt geen vrede hebben, zoolang gij niet gevoelt, dat gij vergeving hebt bekomen. Gij moogt alle genoegens der wereld achtereenvolgens najagen; gij moogt trachten uwe gedachten als het ware te verdringen, door u al dieper en dieper in de zonde te dompelen, maar gij kunt niet gelukkig zijn. Maar wanneer wij tot Jezus komen, zijn al onze zonden op eens vergeven. Wij denken dan nog aan haar met droefheid; maar wij denken er niet meer aan met schrik. God zegt tot ons: „Ik zal uwe zonden en ongerechtigheden niet meer gedenken" Hij delgt alle overtredingen uit, Hij werpt ze achter zich in de diepte der zee. Zij zullen op den oordeelsdag niet meer geacht worden. Hij wil volkomen vergeven. Hij ziet ons nu met liefde aan. Wij behoeven nu niet verschrikt voor hem te zijn. Hij noodigt ons uit op Hem, als op eenen welmeenenden vriend te vertrouwen» In plaats van ons voor Hem te verbergen, gelijk Adam deed, mogen wij ons thans in Hem verbergen, gelijk David deed, die zeide: „Gij zijt mij eene plaats der verberging." O, welk eene gelukkige verandering! Ik ben nog een zondaar, maar een zondaar, wien vergeven, die verzoend, die behouden is! en welke vreeselijke dingen het geweten mij ook zeggen moge, Jezus zegt: „uwe zonden zijn u vergeven, ga heen in vrede. Vrede laat ik u, mijnen vrede geef ik u! Zijnde dan gerechtvaardigd door het geloof, hébben wij vrede bij God, door onzen Heere Jezus Cristus.''' Arme zondaar! gij en de vrede zijt langen tijd vreemdelingen geweest! Wereldsch vermaak is geen vrede; en niets kan u dien geven, zoolang gij en God vijanden zijt en zoo lang uwe zonden u zwaar op de ziel wegen! Kom dan tot Jezus. Hij is beide de maker en de gever van den vrede. Zoek vergeving door Hem en gij zult weldra verstaan, welke daar is: „die vrede van God, die alle verstand te boven gaat." Lees: Jes. 55 : 7; 57 : 21. Micha 7 : 18, 19. Joh. 14 : 27. Rom. 5 : 1; 8 : 31—34. Filipp. 4 : 7. KOM OM EEK NIEUW HAKT! „Gij moet wederom geboren worden," zeide Christus tot Nicodémus. Er moet eene groote verandering in onze gedachten en gevoelens met betrekking tot God plaats vinden, eer wij in staat zijn Hem op aarde te dienen en in den Hemel te genieten. De zonde heeft onze zielen van G°d vervreemd, zoodat wij Hem niet begeeren en liefhebben. De ware Godsdienst is geen vermaak, en zulk een toestand is hetgeen de Apostel noemt „het bedenken des vleesches, hetwelk de dood is." Die zaken te beminnen, welke door de zonden ons tegenstonden, en de zonde te haten, die wij vroeger liefhaddden, is eene groote verandering, gelijk, aan een geboren worden. Daarom noemt de Schrift haar ook de nieuwe geboorte, de wedergeboorte. „ Voorwaar! voorwaar! ik zeg u, indien iemand niet wederom geboren wordt, hij kan het koninkrijk Gods niet zien." Onbekeerde zondaar! hoe kunt gij verwachten , dat gij in den Hemel komt ? Gij zoudt er niet gelukkig zijn! Eene zwaluw verblijdt zich in de lucht en eene koe in de weide, maar een visch zou er spoedig kwijnen en sterven, want daartoe is eene geschiktheid noodig, die hij mist. De muziek bekoort alleen dengenen, die er een oor voor hebben; boeken zijn niet welkom aan hen, die niet van lezen houden, en een gezelschap is alleen aangenaam wanneer het in eensgezindheid bestaat. Een boer zou zich aan een koningshof niet op zijne plaats gevoelen; een weetniet kan den omgang van geleerden niet genieten; een onverlaat bemint het gezelschap der zedelijk braven niet, en evenmin kan de ongoddelijke mensch vermaak scheppen in Godsdienst. Is de dag des Heeren voor u met een vervelende dag? de Bijbel niet een dor boek? een Godsdienstig gesprek niet onaangenaam? het gebed niet een Jast? en het gezelschap der vromen u niet verdrietig? Maar de Hemel is geheel en al een dag des Heeren, geheel en al Godsdienst, geheel en al heiligheidzijne bewoners zijn allen rechtvaardig, en wat zij spreken en doen heeft alles te zamen betrekking op God. De Hemel is gelukkig, omdat hij heilig is en omdat God er is. Maar indien gij God en de heiligheid niet bemint, hoe kan d?n0™..hemel eene P1^8 van geluk voor u zijn? Gij zoudt als een ellendige daarheen wandelen; als een eenzame en verlatene; als iemand die het genot, waarin gij niet deelen kunt, stoort! en die den tempel, waarin gij ongeschikt zijt den dienst te verrichten, door uwe tegenwoordigheid bezoedelt. Daarom, indien gij niet wederom geboren wordt, kunt, zult, wilt gij niet ingaan! Ik weet het, gij kunt uw eigln hart niet veranderen, maar de Geest van God kan het en Jezus is gestorven om voor ons de gaven van den Heiligen Geest te verwerven. En deze gave is om niet aan allen geschonken, die den Zaligmaker oprechtelijk daarom bidden. O, bid dan ernstig om den Geest Gods! Kom tot Jezus met de bede van David: „Schep in mij een rein hart, o God! en vernieuw in het binnenste van mij eenen vasten Geest!" En denk tot uwe bemoediging aan de genadige verzekering van Christus: „Indien gij, die boos zijt, weet uwen kinderen goede gaven te geven, hoeveel te meer zal uw Vader, die in de Hemelen is, den Heiligen Geest geven dengenen, die Hem daarom bidden." Lees: Joh. 3 : 1-21. Rom. 8 : 5-9. Ef. 2:1—6. Ps. 51:10—12. Luc. 11 : 1—13. KOM OM DE VOORRECHTEN EN DE VREUGDE DER AANNEMING TOT KINDEREN. Het gebeurt somtijds, dat rijke menschen kinderen van armen nemen, en die als hunne eigene opvoeden: dit noemt men aanneming. Zoo beschrijft God nu Zijne handelwijze met degenen, die tot Jezus komen. „Gij zult mij zonen en dochteren zijn, zegt de Heere, de Almachtige. „ Wij hebben ontvangen den geest der aanneming tot kinderen, waardoor wij zeggen: „Abba, Vader!" Dan hebben wij de vergunning in onze gebeden, God aan te spreken: „Onze Vader! die in de Hemelen zijt." Hij bemint deze aangenomene kinderen met eene liefde, grooter dan die van aardsche ouders, Hij onderwijst, bewaakt, vertroost, voedt en beschermt ze. Zorgen en rampen gebruikt Hij als vriendelijke kastijdingen tot hun bestwil. Indien gij de kastijdingen verdraagt, zoo gedraagt zich God jegens u als zonen; want dien de Heer liefheeft, kastijdt Hij." In al hunne beproevingen vertroost Hij hen. „Gèlijk een Vader zich ontfermt over de kinderen, zoo ontfermt zich de Heere over degenen die Hem vreezen. Gelijk een, die zijne moeder troost, zoo zal Ik u troosten." Ziekte, armoede, smartelijke verliezen, alle verdrietelijkheden en moeite bestuurt Hij tot hun voordeel. Dengenen, die God liefhebben, werken alle dingen mede ten goede. „Zij zullen geen gebrek hebben aan eenig goed. Alle instrument, dat tegen hen bereid wordt zal niet gelukken." In elke moeilijkheid, in elk gevaar is hun Vader aan hunne zijde. „Vreest niet, want Ik heb u verlost. Ik heb u geroepen bij uwen naam; gij zijt de mijne. Wanneer gij door het water gaat, zal ik met u zijn en als gij door de rivieren trekt, zullen zij u niet overstroomen. Ik zal u niet begeven nog verlaten." Zij mogen hunnen Vader al hunne behoeften openbaren. nDat uwe begeerte in alle dingen bij God bekend worde!" Zjjn oor is altijd voor hun geroep gebpend, en zijne hand steeds uitgestrekt, om hun goed te doen. Gelijk een Vader bereidt Hij hun eene erfenis, maar geene erfenis gelijk de aardsche, want zij is onverderfelijk, onbesmettelijk en vergaat niet. O! welk een geluk een kind van God te zijn! Te gevoelen: God is mijn vader! Hij bemint mij! Hij ontfermt zich over mij! Hij vergeeft mij! Hij bewaart mij! Ik ben vrij van alle kwaad! Booze menschen en booze geesten kunnen mij niet deeren. God is mijne toevlucht, altijd nabij ; 2 Hij sluimert niet, noch wordt moede of mat, noch vergeet mij, noch zal in eeuwigheid veranderen ! Hij zegt: „Ik héb u liefgehad met eene eeuwige liefde." Hij zal mij altijd nabij zijn op mijne pelgrimsreis hier beneden, en zal ten laatste mij tot zich nemen, opdat ik voor eeuwig met Hem in zijn paleis wone! Welke aardsche grootheid kan deze heerlijkheid evenaren ? Zeker, zoudt gij niet een kind van God willen zijn? gij kunt\xet, gij moogt het, indien gij tot Jezus komt, want: „zoo velen als Hem aangenomen hebben, (tot Hem gekomen zijn), dien heeft Hij macht gegeven kinderen Gods te worden." Lees: Ps. 91. Joh. 1 : 12, 13. Rom. 8 : 14—17. 2 Cor. 6 : 17,18. Hebr. 12 : 5—12.1. Joh. 3 : 1,2, enz. KOM, OPDAT GIJ IN DEN HEMEL KOMT! Gelijk er eene plaats der pijniging voor de goddeloozen is, zoo is er een hemel der heerlijkheid voor allen, die tot Jezus komen. In zijne groote liefde voor zondaren heeft God zijnen Zoon gezonden, niet alleen om hen van de hel te verlossen, maar ook om hen met Hem zeiven voor eeuwig gelukkig en heerlijk te maken. Wanneer een geloovige sterft, ofschoon zijn lichaam vergaat, zoo is toch zijne ziel aanstonds bij Jezus, hetwelk verreweg het beste is. Hoe heerlijk is de beschrijving, die de Bijbel van den Hemel geeft, Hij verhaalt ons, dat ziekte, pijn en dood er nooit komen; dat zorg en angst en vrees er nooit gevoeld worden, dat er geene armoede, geen verlies, geen onvriendelijkheid, geene teleurstelling gekend wordt. Onverderfelijk is het lichaam, dat uit het graf verrijzen zal, en het zal nooit smart, vermoeidheid of verzwakking ondervinden. De ouderdom zal er de krachten niet verlammen, want daar zal eene bestendige jeugd zijn, en de dood zal ons degenen, die wij liefhebben, niet ontrooven, want ook de dood zelf zal te niet gedaan worden, en, wat nog het beste van alles is, er zal geene zonde meer zijn, maar alle harten zullen vol zijn van de heilige liefde tot God en tot elkander. Iedereen zal zich in het gezelschap en in het geluk van den ander verblijden, en God zelf zal onder hen wonen. Alle goede menschen uit vroegere eeuwen zullen dan te zamen zijn: de martelaren, de Apostelen, de profeten. Daar zullen wij oo.k de engelen en aartsengelen ontmoeten; en, boven dit alles, daar zullen wij Jezus zien in zijn verheerlijkt menschelijk lichaam, wij zullen zijn aangezicht aanschouwen, en altijd met den Heer zijn. Om er ons een denkbeeld van te geven, hoe heerlijk de hemel is, wordt hij vergeleken met eene stad, wier straten van goud, wier poorten eene parel en wier muren van jaspis en smaragd zijn, met een paradijs, waar een rivier is, zoo klaar als kristal, en waar in het midden zich een boom des levens bevindt met genezende bladeren. De Hemel wordt eene plaats genoemd, waar men van allen arbeid rusten zal, een vaderlijk huis, een zalig vaderland. „Zij zullen vreugde en blijdschap hebben, en zuchten en geween zal van hen vlieden. Eene eeuwige blijdschap zal op hun hoofd zijn. In zijne tegenwoordigheid is volheid der vreugde en in zijne rechterhand zijn eeuwige vermakingen." De beste genoegens der aarde gaan spoedig voorbij. Dé rijkdom vervliegt, de gezondheid neemt af, vrienden ontvallen ons, en op alle dingen is de dood gestempeld; maar de genietingen des hemels zijn tot in aller eeuwen eeuwigheid! Lezer! deze Hemel kan de uwe worden! Jezus bewaart de deur, maar hij houdt haar wijd open voor alle zondaren, die wenschen binnen te treden! Indien gij niet tot Jezus wilt komen, kunt ge niet in den Hemel komen, want Hij is de deur, de éénige deur. Maar hij noodigt u uit tot hem te komen; hoe schuldig en zondig gij ook zijn moogt, de Hemel kan, de Hemel zal de uwe zijn, indien gij tot Jezus komt! „ Tot u is het woord dezer zaligheid gezonden." Welaan dan, om des hemelschen heils wille — Kom töt l Lees: joh. 14 : 1—6. 1 Cor. 15. 2 Cor. 4 : 17, 18; 5: 1—4. Openb. 21 en 22. WIE IS JEZUS? Dit is eene allergewichtigste vraag, omdat niemand, die niet zeker weet wie hij is, aan de uitnoodiging om tot Jezus te komen, voldoen kan. Er hangt veel af van het antwoord, dat wij geven op de vraag: „Wat dunkt u van den Christus ?" JEZUS IS GOD. Eer hij op aarde verscheen, bezat Hij van eeuwigheid al de volmaaktheden der Godheid. Gelijk de Vader God is, zoo is ook de Zoon God. Dit is eene groote verborgenheid, maar tevens eene groote waarheid. De Bijbel verklaart dit ten duidelijkste. Hij wordt het woord genoemd, en de Evangelist Johannes zegt ons: „In den beginne was het woord en het woord was bij God en het woord was God. Alle dingen zijn door hetzelve gemaakt, en zonder hetzelve is geen ding gemaakt, dat gemaakt is. En het woord is vleesch geworden, en heeft onder ons gewoond." Sprekende van zich zeiven, zegt Jezus: „Eer Abraham was, ben ik!" Hij beriep zich op de heerlijkheid, die Hij bij den Vader had, eer de werela was, en.verzekert ons dat „Hij en de Vader één zijn." De schrift verzekert ons, „dat Hij het afschijnsel van des Vaders heerlijkheid is, het beeld des onzienlijken Gods; God geopenbaard in het vleesch, dat Hij is gisteren en heden en eeuwig dezelfde, en dat in Hem al de volheid der Godheid lichamelijk woont." Bij gevolg is Jezus God, en dus is Hij volmaakt in macht, wijsheid en goedheid. Er is niets, dat Hij niet doen kan, en daar Hij nooit veranderen kan, zoo zal Hij ook nooit ontrouw in zijne beloftenissen wezen. Welaan, arme zondaar! dit is juist zulk een Verlosser als gij noodig hebt. Indien gij eenen beschermer in het een of ander groot gevaar behoefdet, zoudt gij immers tot iemand gaan, die machtig was. Welnu, wie is zoo machtig als Jezus? Alles wat God wil, dat kan Hij. Er zijn geene bezwaren, gevaren of vijanden, die Hij niet voor u kan overwinnen. Hoe groot ook uwe zwakheid zij, zijne kracht is algenoegzaam. Het is niet een broos medemensen; het is zelfs niet een engel, op wien gij te vertrouwen hebt. Het is iemand, die oneindig hooger is dan alle geschapene dingen: de groote God zelf, die machtig is ons te verlossen. Wij zouden reden hebben om te vreezen, indien onze Verlosser iets minder was dan God zelf, maar wij mogen volkomen gerust zijn, wanneer Hij, die onze verlossing op zich genomen heeft, de Heer des Hemels en der aarde zelf is. Wie kan ons deren, wanneer Hij belooft ons te helpen? „Wanneer God voor ons is, wie zal tegen ons zijn?" Zijne macht, wijsheid, heiligheid erfgoedheid, zijn allen ten onzen behoeve werkzaam, zoodra wij tot Jezus komen. Met zulk eenen Zaligmaker kunnen wij niet verloren gaan. Hij is in staat ook uit het uiterste gevaar te verlossen. Lees: Joh. 1 : 1—3, 14; 8 : 58; 10 : 30; 17 : 5. Col. 1 : 14—20; 2 : 9. 1 Tim. 3 : 16. Hebr. 1; 7 : 23—28; 13 : 8. Openb. 1:1—5, 11 — 14. jezus is mensch. Dit is even waar als dat Hij God is. „Alzoo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijnen ^eniggeboren Zoon gezonden heeft." En ofschoon Jezus Gode even gelijk was, zoo nam Hij toch de gestalte van eenen dienstknecht aan, en is •den menschen gelijk geworden, en is gevonden, in de gedaante eens menschen. Hij was voorspeld als de man der smarten, en betitelde zich zeiven ■dikwijls als den zoon des menschen. Hij werd mensch, opdat Hij de Wet, die wij verbroken hebben, zou gehoorzamen, en op dat Hij de straf zou lijden, die wij verdiend hebben. Daar niemand God zien kan, zoo heeft Hij onder ons als een mensch gewoond, opdat wij door zijnen geest en wandel, een aanschouwelijk beeld van God zouden hebben. Zoo zeide Hij: „ Wie mij gezien heeft, die heeft den Vader gezien." En hij werd mensch, opdat Hij, door te lijden, wat wij lijden, ons allen twijfel zou benemen, of Hij wel medelijden met ons kan hebben. Zoo lezen wij, dat „Hij, in hetgeen Hij zelf geleden heeft, verzocht zijnde, in staat is dengenen te hulp te komen, die verzocht worden;" en: „wij •hebben niet eenen Hoogepriester, die geen medelijden kan hebben met onze zwakheden, maar die in alle dingen verzocht is geworden als wij." Denk dus aan Jezus als aan een mensch. Ginds is eene lijkstaatsie. Het is de éénige zoon eener weduwe; de moeder volgt het dierbaar overschot met een gebroken hart. Wie is de man, die daar ginds reeds van verre haar ziet, medelijden met haar heeft, zich naar het lijk begeeft, dat lijk weêr in het leven roept — en den zoon aan zijne moeder hergeeft? Die man, zoo vol van liefde als machtig, is Jezus! Wie is Hij, die daar te midden eener schare kleine kinderen staat, en ze zoo vriendelijk in zijne armen neemt en ze zegent? Het is Jezus. Wie is die bedroefde, die daar aan het graf van Lazarus weent? Het is Jezus. Wie is Hij, dien al de zieken, armen en bedroefden naloopen, en die hen geneest en vertroost, zonder iemand hunner te Weigeren? Het is Jezus! Hij is nog dezelfde! Een liefhebbend teeder, medelijdend mensch! Gij behoeft niet bevreesd voor Hem te zijn; Hij is een mensch, uw broeder! Hij is het die tot u zegt: „Kom tot Mij!" Luister naar Hem, zondaar! Hij is de machtige God, en in staat om u te verlossen. Maar hij is ook de Man der smarten, en vol medelijden en liefde! Hij kent, gevoelt en draagt al uwe zwakheid, uwe boosheid, uw angst en uwe vrees. Hij gebiedt u niet bevreesd te zijn. Als een medebroeder staat Hij met onuitsprekelijk vriendelijke oogen voor u en zegt: „Kom tot mij! Kom tot mij!" O, beantwoord zulk eene liefde niet met onverschilligheid. Luister naar Hem! Laat uw hart door zijne teederheid getroffen worden. Vertrouw in zijne beloften! Kom terstond tot Jezus! Vertrouw op Hem als uwen Verlosser, en gehoorzaam Hem als uwen Koning en Hij zal voor u een vriend zijn, die u inniger aankleeft dan een broeder. Lees: Jez. 53. Matth. 26, 27. Luc. 7 : 11—15. Joh. 3: 16,17; 14:9. Filipp. 2 : 5— 11. Hebr. 2 : 17, 18. HIJ IS DE ZALIGMAKER VAN ZONDAREN. „Dit is een getrouw woord en aller aanneming waardig, dat Jezus Christus in de 'wereld gekomen is, om zondaren zalig te maken. God heeft Hem tot eenen Heer en Zaligmaker verhoogd." Hierom alleen is Hij tot onze booze wereld gekomen. En waardoor verlost Hij de zondaren? Door zich in onze plaats te stellen, en de straf te dragen, die wij verdiend hebben. "Wij hebben de "Wet verbroken, maar Hij heeft haar volkomen gehouden, want Hij was „heilig, onnoozel, onbesmet, afgescheiden van de zondaren." "Wij hebben door onze zonden den dood verdiend: „de ziel die zondigt zal sterven." Maar Hij is voor ons gestorven: „Hij gaf zijne ziel tot een rantsoen voor velen." Wij waren onder den vloek: „ Vervloekt is de man, die niet blijft in alles, wat geschreven is in het Boek der Wet, om dat te doen." Maar die vloek is opgeheven: „want Hij is voor ons een vloek geworden. Hij is om onze overtredingen verwond, om onze ongerechtigheden verbrijzeld en door zijne striemen is ons genezing geworden." Hij heeft onze zonden in zijn eigen lichaam gedragen op het hout." Daarom is Hij mensch geworden, was hij veracht en verworpen, „een Man der stnarte en verzocht in krankheden". Hij is in onzen angst geweest. Daarom heeft Hij de verzoeking verduurd; daarom heeft Hij in Grethsemané bloed gezweet, is Hij gegeeseld, bespuwd, met doornen gekroond, en aan het kruis genageld geworden. Wij waren slaven, maar hij kwam, om ons vrij te maken. Maar de losprijs, dien Hij betaalde, was zijn eigen bloed. „ Wij zijn gekocht door het dierbaar bloed van Christus." Wij waren gevangenen voor den Rechter, ter dood veroordeeld, maar hij verliet des Vaders troon, en kwam tot ons en stond ons ter zijde zeggende: Ik zal voor hen sterven, opdat zij vergeving bekomen en eeuwig leven. En thans, nu Hij tot zijne heerlijkheid in den Hemel is terruggekeerd, leeft Hij aldaar, om ons te behouden, Hij waakt over ons, spreekt tot ons door zijn woord en door zijnen Geest, luistert naar onze gebeden, bepleit onze zaak, helpt ons in onze zwakheid, en „leeft altijd om voor ons te bidden." Zoo behoudt Hij ons, beide door zijnen dood en door zijn leven; Hij heeft al onze schulden betaald, en is gereed al onze behoeften te vervullen. Hij behoudt hen, die op Hem vertrouwen, van den prikkel des doods, en op den dag des oordeels behoudt Hij hen van de verdoemenis. Wij moeten voor den Rechter als schuldige zondaren verschijnen, maar indien wij pleiten kunnen op den dood van Jezus, dan zal Hij ons, volkomen kwijtgescholden, vergeven en behouden verklaren. Hij zegt tot u: Arme zondaar! Gij zijt in het gevaar der hel, maar ik heb voor u vergiffenis om niet verworven en u gekocht met mijn eigen bloed! Ik ben voor u gestorven! Ik ben machtig u te verlossen! Kom tot mij!" Lees: Jez. 53. Hand. 10 : 34—43; 13 : 16—41. Rom. 5. Gal. 3 : 13. 1 Tim. 1 : 15. Hebr. 9 : 11—28, 1 Petr. 1 : 18, 19; 2 : 24, enz. HIJ IS DE EENIGE ZALIGMAKER. Jezus heeft gezegd: „Ik ben de weg, niemand komt tot den Vader, dan door mij!" Wij kunnen van God geene vergeving verwerven dan door tot Jezus te komen. Alle genadegiften Gods voor zondaren zijn in de hand van Christus geplaatst, en niemand kan ze bekomen dan door Hem. Er zijn er, die Jezus voorbij gaan, en toch op Gods genade hopen. Maar indien zij Jezus verwerpen, verwerpen zij de genade zelve. Voor hen zal God slechts een toornig Rechter, een verterend vuur zijn. Onze eigene goede werken kunnen ons niet behouden. Onze beste daden zijn zondig, en indien zij ook al volmaakt waren, zoo kunnen zij toch voor het verledene geene verzoening doen. Paulus zegt: „Door de werken der Wet zal geen vleesch gerechtvaardigd worden." Indien wij door onze eigene verdiensten in den Hemel hadden kunnen komeu, waarom zou Christus dan gestorven zijn? Dan zouden wij ons zei ven hebben kunnen zaligmaken! Vertrouw toch niet op uwe eigene werken, uw goed karakter, uwe eerlijkheid en liefdadigheid; niets dan de gerechtigheid en de dood van Jezus kan u zaligmaken! Er zijn er, die denken, dat zij zullen behouden worden, omdat zij gedoopt zijn, het Avondmaal gebruiken, den Bijbel lezen, den Zondag waarnemen, en ter kerk gaan. Duizenden hebben dit gedaan, en echter zijn zij thans in de hel, omdat zij nooit tot Jezus gekomen zijn. Geen sacrament, plechtigheid, belijdenis of kerkgenootschap kan zaligmaken. Dat kan Jezus alleen. Er zijn er, die zich op hunnen priester verlaten. Treurige dwaling! Die arme priester heeft voor zich zeiven eenen Zaligmaker noodig. Hij kan zelfs zijn eigene ziel niet behouden, veel minder de uwe. Memand, dan Jezus alleen kan absolutie geven: „Zijn bloed alleen reinigt mn de zonde" Er zijn er, die tot engelen, tot heiligen, tot de maagd Maria bidden, maar wie kan ons verzekeren, of zij wel eens de stem dergenen, die tot hen spreken, hooren kunnen, en indien zij het ook kunnen, zijn zij dan ook in staat de ziel te behouden? De Bijbel zegt ons duidelijk: „Er is een Middelaar tusschen God en de menschen, de mensch Jezus Christus;" en: „De Zaligheid is in geen ander, want daar is geen anderen naam gegeven, onder de menschen, waar- door wij kunnen zalig worden.'" Zie dan op niemand anders. Vertrouw op Jezus alleen. Hij is gezeten op den troon der genade, en noodigt arme zondaren uit, aanstonds tot Hem te komen. Hij alleen kan vergeving schenken. Waarom dan niet opgehouden met medezondaren of zelfs engelen aan te spreken, daar niemand van hen helpen kan, maar Jezus alleen? Gij hebt niemand noodig om bij Jezus den toegang te bekomen. De bedelaar en de koning, de zwarte en de blanke, de onkundige en de geleerde, zij, die in lompen, en zij die in zijde gekleed zijn, allen zijn gelijkelijk welkom. Zij zijn allen genoodigd. Wanneer gij naar iemand anders om hulp uitziet, zondigt gij. Hij zegt: „Ziet op mij, en zijt vroolijk alle gij einden der aarde!" Zie af van menschen; zie af van u zeiven; zie alleen op Jezus, want Hij alleen kan verlossen. Lees: Hand. 4 : 8—12. Rom. 3 : 20—28. Gal. 2 : 15, 16. Pilipp. 3. 1 Tim. 2 : 5, 6, enz. HIJ IS EEN LIEFHEBBENDE ZALIGMAKER. Er is geen sterker bewijs voor deze waarheid te denken, dan dat, hetwelk Hij zelf gegeven heeft, door van den Hemel op deze aarde neder te dalen om te lijden en te sterven. Zijne eigene woorden waren: „Niemand heeft meer liefde dan deze, dat iemand zijn leven stelle voor zijne vrienden, gij zijt mijne vrienden /" Waarom verliet Hij eenen heiligen Hemel voor eene zondige wereld,' de gezangen der engelen voor de verzoekingen der duivelen, eenen troon der heerlijkheid voor een kruis der smarte? Het was liefde, louter liefde! Liefde, niet tot vrienden, maar tot vijanden! „Christus is voor ons gestorven, toen wij nog zondaars waren " Hij toonde zijne teedere liefde op duizenderlei wijze, toen Hij nog op aarde was; Hij ging het land door goeddoende ; Hij genas alle ziekten en kwalen; keerde zich nooit van de armen en treurenden, en was altijd de vriend der zondaren. Hoe weende Hij over Jeruzalem, toen Hij aan hare zonde en aan haar op handen zijnde lijden dacht! Hoe vriendelijk sprak Hij tot den berouwhebbenden moordenaar, toen Hij zelf in de angsten van den dood was; en hoe ernstig bad Hij voor zijne spottende moordenaren: „Vader vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen!" Weinig zou het Hem gekost hebben, om tot zijne bevrijding een heirleger van engelen te voorschijn te roepen; maar indien Hij niet gestorven was, zouden wij niet hebben kunnen behouden worden; en daarom omdat Hij ons liefhad, dronk Hij den bitteren kelk ten bodem toe ledig. En thans, nu Hij verrezen is, is zijne liefde tot zondaren zoo groot als ooit. Liefde drijft Hem om voor ons te bidden, om medelijden met ons te hebben, zijnen Geest tot onze hulpe uit te zenden, lankmoedig over ons te zijn en ons te behoeden. U bemint Hij. Voor u stierf Hij. Op u ziet Hij met ontferming neder. Hij roept u om tot Hem te komen! U heeft zijne liefde tot heden gespaard, schoon gij Hem verworpen hebt! Zijne hefde verdraagt uwe zonde met geduld, en bidt u wederom op dit oogenblik, eene vergeving aan te nemen, die door zijn bloed gekocht is. Indien een uwer vrienden zijne gansche bezitting opofferde, om u uit de gevangenis te bevrijden, of zijn leven waagde, om het uwe te behouden, zoudt gij hem dan met onverschilligheid kunnen behandelen? Maar Jezus heeft verreweg meer gedaan: Hij is gestorven, om u aan een eeuwig wee te ontkoopen en u voor eeuwig in den Hemel gelukkig te maken. Hij komt tot u, en de teekenen zijner wonden toonende, zegt Hij: „Zie hoe lief Ik u gehad heb! En Ik heb u nog lief! Kom tot Mij, opdat ik u verlosse van zonde en dood!" O verwerp zulk een barmhartig Zaligmaker niet! Treed zulk een wondervolle liefde niet onder uwe voeten! Gij zult nimmermeer zulk eenen Vriend vinden! Vertrouw Hem! Bemin Hem! Gij zult Hem altijd vol barmhartigheid en teederheid vinden! Hij wil u troosten, leiden, beschermen, behoeden, te midden van al de gevaren en smarten des levens; Hij wil u van den prikkel des doods bevrijden en u voor eeuwig in den Hemel gelukkig maken. O kom tot dezen liefderijken Zaligmaker! Lees: Luk. 19 : 41—44; 23 : 33—43. Joh. 10 : 1—30; 15 : 12—15. Rom. 5 : 6—8. Efeze 3 : 17—19. HIJ ZAL ONZEN RECHTER ZIJN. „Wij moeten allen geopenbaard worden voor den Rechterstoel van Christus." De man der smarten zal wederkomen als de God der heerlijkheid , en „ Voor Hem zullen alle natiën vergaderd worden" „Zie! Hij komt op de wolken, en aller oog zal Hem zien, ook zij die Hem doorstoken hebben!" Hoe bemoedigend is dit voor geloovigen! Hij is de man, dien zij voor zich zouden gekozen hebben en wanneer zij Hem op den troon zien, zullen zij zich verheugen want hun beste Vriend, die beloofd heeft hen te zullen verlossen, zal hun Rechter zijn, eD daarom zullen zij zich gerust voelen. Maar'hoe verschrikkelijk is dit niet voor hen, die Hem verworpen hebben! Hoe ontzettend zal zijn blik zijn voor degenen, die Hem door hunne zonden doorboord hebben! Hoe verschrikkelijk zal het zijn de stem te hooren, die te vergeefs geroepen heeft: „Kom tot Mij F' en dan roepen zal: „Gaat weg van mij, gij vervloekten/" Stel u voor, dat een zondaar weldra verhoord zal worden voor het gerechtshof, wegens eene misdaad, om welke hij zijn leven verliezen zal. Hij ontvangt een bezoek van een man van nederige gestalte, maar van groote vriendelijkheid, wiens hart van medelijden met den gevangene schijnt over te vloeien. Hij heeft geene moeite ontzien en zich harden arbeid getroost, om den schuldige van het verhoor te bevrijden. Hij verhaalt hem wat hij gedaan heeft, en bewijst hem dat hij nu veilig op hem vertrouwen kan. Hij verzekert hem, dat hij volkomen in staat is zijne vrijstelling of zijne vergiffenis te bewerken, indien hij, gevangene slechts begeert, dat hij dit doet. Hij zegt: Ik bid u, laat mij voor de balie komen, en"te uwen behoeve spreken; laat mij uwe zaak bepleiten. Ik heb reeds menigen gevangene gered wiens zaak even slecht stond als de uwe. Ik kan u verlossen. Ik vraag geene betaling. Heb mij slechts lief. Sta toe dat ik u help." Maar de gevangene is middelerwijl bezig met een boek te lezen of tot anderen te spreken, of hij sluimert in en geeft geen acht op dezen vriend. De goede man komt echter voor de tweede, voor de derde maal terug. Maar de gevangene heeft een afkeer van zijne bezoeken, en verzoekt hem, door houding en bejegening, niet terug te komen, noch hem langer te storen. Nu breekt de gerechtsdag aan; de gevangene wordt voor het hof gebracht. Hij ziet den Rechter in zijne staatsiekleederen en bespeurt, dat deze de verachte vriend is, die tot hem in zijne cel kwam. Maar nu is zijne houding plechtig en de toon van zijne stem ernstig en gestreng. Hij, die als vriend verworpen werd, verschijnt nu alleen als Rechter. Zondaar! Hij die als Rechter ten jongsten dage den troon bekleeden zal, komt tot u in uwe gevangenis en biedt u aan om uwe Zaligmaker te zijn! Hij is gewillig uwe zaak te bepleiten , en belooft u eene volkomene vrijstelling op den dag des verhoors. Verwerp Hem niet, want weldra moet gij voor zijne rechterstoel staan. Verlaat u op Hem als op uwe Voorspraak, indien gij voor Hem niet sidderen wilt als voor uwen Rechter! Neem zijne uitnoodiging aan, indien gij niet hooren wilt hoe Hij eenmaal uw vonnis uitspreekt ; heet Hem nu welkom in uw hart, opdat Hij u verwelkome in zijn Koninkrijk! Lees: Matth. 25 : 31—46. 1 Cor. 5 : 10. 1 Thess. 4 : 16—18. Openb. 1 : 7. WAAK IS JEZUS? Het was Job, die eenmaal zeide: „Och of ik wist, dat ik Hem vinden zou. Ik zou tot zijnen stoel komenr Arme zondaar! is dit uwe taal? Zjj* gij zóó begeerig om te weten, waar gij Jezus vinden kunt ? Hij is niet meer in menschengedaante hier op aarde, maar Hij is naar den hemel teruggekeerd. Daar kunt ge Hem vinden, op den troon der genade gezeten, om het eeuwige leven te geven aan een ieder, die tot hem komt. Gij denkt misschien dat het ver om te gaan is ? Maar de gebeden der zondaren reiken tot den Hemel op hetzelfde oogenblik, waarin zij uitgesproken worden, en het is met de vriendelijkste opmerkzaamheid, dat Jezus er naar luistert. En indien het u moeilijk valt, dit te begrijpen, zoo weet dan, dat Jezus niet alleen in den Hemel maar ook op aarde is. Hij is God en daarom is' Hij overal. Hij zeide tot zijne discipelen: „Ik ben alle dagen met w." Hij is bestendiglijk onder ons tegenwoordig. In de ziekenkamer is Jezus gereed om den bedroefden discipel, die op het bed der smarte ligt, te vertroosten! In de verborgenste plaats, waarheen de zondaar zich heeft afgezonderd, om zijne zonden te belijden, is Jezus gereed om te zeggen: „Wees goedsmoeds, uwe zonden zijn u vergeven; ga heen in vrede" In het huis des gebeds, of in het vertrek, waar velen zich verzameld hebben, om te loven en te bidden, 18weZUS Sereed om üunne behoeften te vervullen: „Waar twee of drie in mijnen naam vergaderd mn, daar ben ik in het midden van hen." Lezer! Hij is. nabij u; heden terwijl uw oog deze bladenden leest, staat Hij aan uwe zijde. Hij fluistert zijn liefelijk woord u toe. Hij noodigt u uit Hem te zoeken. Zijt gij begeerig Hem te vinden, 3 gij hebt geene lange reis te doen, noch lang te wachten, eer uwe bede zijn oor bereike. Hij is nader bij u dan de vriend, die naast u zit, want Hij staat aan de deur uws harten, kloppende om binnengelaten te worden. Waar gij ook gaat, Hij volgt u, de handen met zegeningen gevuld, die Hij u om niet aanbiedt. Hij kent uw zitten en uw opstaan, en is u in alle dingen goed. Des morgens staat hij aan uwe sponde en biedt u de witte kleederen zijner gerechtigheid aan; bidt Hij u het brood des levens te eten, dat uwe ziel van den dood bevrijden zal! Hij is zóó nabij, dat Hij zelfs de eerste en zwakste poging opmerkt, die gij doet om tot Hem te komen, en Hij strekt zijne hand uit om u te helpen! Hij is zóó nabij, dat Hij den eersten traan van uw berouw ziet en uwen eersten zucht om vergeving opvangt! Hij is zoo nabij , dat Hij u antwoordt, eer gij nog roept, en u hoort, eer gij nog spreekt! Zondaar! waar gij ook zijt daar is Jezus; daarom aan alle plaatsen, onder alle omstandigheden, bij dag en bij nacht, te huis en daar buiten, overal kunt ge tot Jezus komen! Lees: Ps. 139. Jez. 65 : 24. Matth. 18 : 20, 28 : 20. Joh. 14 : 18—23. WAT WIL HET ZEGGEN TOT JEZUS TE KOMEN? „Er. is veel van dat komen tot Jezus gezegd, maar hoe kan ik tot Hem komen? Hij is in den Hemel, en hoe kan ik daar heen gaan, om tot Hem te spreken! Men heeft mij gezeid, dat Hij overal is, maar ik kan Hem niet zien, en hoe kan ik dan tot Hem gaan? Ware Hij nog op aarde gelijk vroeger, dan zou hiervoor geene zwarigheid bestaan. Ik zou alles verkoopen wat ik bezit, om mijne reis te kunnen betalen; ik zou honderd uren ver willen reizen. Geene moeilijkheden zouden mij terughouden. Ik zou dadelijk op reis gaan. Ik zou tot Hem gaan en door de menigte heendringen, even als de zieken plachten te doen om genezen te worden. Ik zou voor Hem ter aarde vallen, zijn kleed aanraken en zijne voeten omhelzen, en ik zou zeggen: „Heere Jezus! behoud mij! Ik kom niet om van blindheid, geraaktheid of melaatschheid, maar om van zonde genezen te worden. Mijn hart is met ongerechtigheid besmet. Gods toorn en de eeuwige verdoemenis bedreigen mij. Heere! behoud mij, ik verga! Maar, helaas! Jezus is niet meer bij ons, en ik versta niet, wat het zeggen wil, tot Hem te komen." Waarde Lezer! doe dit alles, wat gij daar zegt, in uw hart, en dan zult gij tot Jezus komen! Welk voordeel meent gij, dat er in zou gelegen zijn, wanneer gij tot Hem gingt, voor Hem nedervielt, zijn gewaad aanraaktet, en tot Hem spraakt, gelijk de zieke en de blinde placht te doen ? Zoudt gij dan iets anders doen dan Hem uwe behoeften bekend maken? Deze kent Hij reeds. Zonder al deze moeite kunt gij Hem doen verstaan, dat gij begeert, door Hem verlost te worden. Denk aan Hem, laat het gevoel van uw hart op Hem gericht zijn, en laat uw geroep tot Hem opstijgen, alsof gij Hem zaagt. Wees hierin even ernstig en ijverig, als ware er eene menigte rondom Hem, door welke gij moest heendringen. Roep Hem aan, gelijk die blinde deed, die, schoon hij Hem niet zag, uitriep: „Jezus! Gij Zone Davids ! ontferm U mijner!" Gij zijt er beter aan toe, dan zij die leefden toen Hij nog op aarde was. Deze hadden dikwijls eene verre reis te doen. Zij konden dikwijls niet dicht bij Hem komen, van wege het gedrang des volks. Maar gij kunt hem zoo dikwijls hebben, alsof gij de éénige zondaar waart, die Hem noodig had. Hij is altijd nabij en onder beroep, en schoon gij hem niet zien kunt, Hij ziet u, weet alles wat gij gevoelt, en hoort alles wat gij zegt. Het komen tot Jezus bestaat in niets anders, dan in het verlangen des harten naar Hem; in niets anders, dan in het gevoel van onze zonden en ellende; in het geloof, dat Hij in staat en gewillig is ons te vergeven, te troosten en te verlossen; in de vraag, dat hij ons helpe; in het vertrouwen, dat hij onze vriend is. Wanneer wij juist dezelfde gevoelens en begeerten hebben, alsof Hij zichtbaar tegenwoordig was, en alsof wij kwamen, en Hem om zijnen zegen baden, dan komen wij tot Hem, schoon wij zijn aangezicht niet zien en zijne stem niet hooren. Arme zondaar! uwe begeerte zelve naar verlossing, uw gebed: „Jezus! behoud mij!" dat is tot Hem te komen. KOM DOOK HET GEBED! Kunt gij Jezus ook al niet zien, gij kunt toch tot Hem spreken, gij kunt bidden. God heeft ons veroorloofd, ja zelfs bevolen dit te doen. Welk een groot voorrecht is het niet de ver- gunning te hebben van tot God te spreken! wZl.^ T?,,™' ff1 *V der benauwdheid." „ Waak en fod." „Bid zond-er ophouden." Het gebed vere,scht geene schoone, sierlijk geordende volzinnen. De eenvoudigste uitdrukking van de begeerte uws harten is reeds een gebed. Gij behoeft niet te wachten, totdat gij ij eene kerk kunt gaan; gij kunt en'moogt oVeral bidden; eï Jezus wacht altijd op de gebeden van arme ZOodat nooit ^mand zijner opmerkzaam! heid ontsnapt; zijn oor is altijd geopend. Het is moeilijk tot koningen en vorsten te spreken ^UDnen 8l^ts nu en dan iemand ontogen' en dan zijn het nog maar weinige personen, die' tot hen toegelaten worden. Maar allen mogen met hunne bede tot Jezus komen, hoe arm fn vel W*lv!V zlJn..m°gen, en zulks ten alle tijde. Welke dingen gij ook behoeven moogt voor het welzijn van uwe ziel, gij moogt er om bidden. Om JiSrg'w ?OTW hart' om vermeerdenng des gelooft, om heiligheid, om vertroosting, trg kunt nooit te vergeeft bidden. Gij kunt woTd hfZ1Jn' ^ Zulke Sebeden -et onbeantnZri PT11- Z1> dingen, welke zelfs de Heere God niet doen kan. Hij kan b. v. niet zondigen. Maar zoo kan Hij ook niet weigeren naar het gebed van een armen zondaar te Sren za* be!°°fd' dat =5 er "^r luisteren En £ f1 U (JTven "orden," zeide Jezus. &n zijn eigen mond verzekert.- „Hij kan zich lotZfZVf°°£ienm" Heb dus AW moei to het gebed. Hoe ellendig en hulpeloos gij u zeiven ook gevoelen moogt, gij züt nooitJ te slecht om te bidden. Bid, al 'kunt gij1 ook geene andere bede uiten dan deze: „Heere, behoed mij, want ik verga!" Maak er u eene gewoonte van te bidden. Zoek eene plaats, waar gij alleen kunt zijn „Wanneer gij bidt, ga in uwe binnenkamer, en sluit de deur." Sta des morgens zóó vroeg op, vóórdat uw dagwerk begint, dat gij nog eenigen tijd over hebt om te bidden. Leg uw hart open voor Hem. Zeg het Hem, hoe ellendig, hulpeloos en boos gij zijt. Belijd uwe zonden en roep om vergeving. Lees den Bijbel en bid om die heiligheid, welke daarin wordt aanbevolen. Zeg: Heer! ik ben onwetend; onderricht mij! Mijn hart is van steen: maak het week! Beheer het door uwen Heiligen Geest! Help mij, dat ik tot Jezus kome, dat ik in Hem geloove, Hem liefhebbe, Hem gehoorzame. Verlos mij van de zonde en maak mij bekwaam voor den Hemel!" En laat uw hart gedurende den dag dikwijls tot God zich verheffen, zelfs terwijl gij in uwen dagelijkschen arbeid zijt. „Bid zonder ophouden!" Indien het ook al schijnt, dat het antwoord niet dadelijk komt, ga voort met bidden, en de uitslag is gewis. Eene biddende ziel kan nooit verloren gaan. Gij kunt niet verloren gaan, terwijl gij tot Jezus roept: „Wees mij, arme zondaar genadig." Lees: Ps. 55 : 17; 65 : 2; 102 : 17. Matth. 0:5, 6. Luk. 18 : 1—14. Hand. 10 : 9. 1 Thess. 5 : 17. Filipp. 9:6, enz". KOM MET DE VRIJMOEDIGHEID DES GEBEDS! Inderdaad, het is eene verwonderlijke zaak, dat het aan . zulke zondige schepselen, als wij zijn, vergund is te bidden. Wanneer wij in aanmerking nemén, wat wij zijn en wat God is, mogen wij wel sidderen, wanneer wij tot Hem komen en vreezen, dat Hij ons verwerpen zal. Maar Hij heeft ons aangemoedigd, om zelf met vrijmoedigheid te gaan tot den troon der genade. Dat wil niet zeggen, dat wij moeten bidden zonder ootmoed en volkomen overgave, maar met de volle overtuiging, dat God ons wil antwoorden. Er zijn vele voorbeelden, dat gebeden zijn beantwoord geworden: Hiskia bad , en het heirleger van Sanherib werd met verdelging geslagen ; Elias bad, en vuur kwam van den Hemel om zijne offerande te verteren; de Apostelen baden, en de Heilige Geest daalde met wondergave op hen neder; de gemeente bad, en Petrus werd door den Engel uit de gevangenis bevrijd. Wij hebben niet te verwachten, dat ons alles wat wij voor dit leven bidden, zal gegeven worden, want wij begeeren dikwijls hetgeen ons schadelijk zou kunnen zijn. Wij kunnen echter verzekerd wezen, dat God ons datgene geven zal, wat het beste voor ons is. Maar wanneer wij om zegeningen voor onze zielen bidden, om vergeving, om heiligheid, om verlossing, dan mogen wij volkomen zeker zijn, dat ons gebed zal verhoord worden; want de Schrift zegt ons dat God ons hoort, wanneer wij iets overeenkomstig zijnen wil vragen, en zegt ons tevens, „dat God wil dat alle menschen zalig worden" Jezus zeide: „Bid en u zal gegeven worden," en: „Al wat gij zult bidden in mijnen naam, dat zal ik doen." Hij zelf bidt voor ons. Onze beste gebeden zijn te onwaardig, dan dat God ze zou kunnen aan- nemen, maar Hij luistert er naar, omdat Jezus voor ons pleit. Wanneer gij een verzoekschrift aan den koning schreeft, maar niemand in het paleis kende u en gij waart in lompen gekleed en in weerwil van al uwe pogingen om het te verhinderen, geraakte het geschrift vol vlekken zoudt gij dan niet vreezen, dat gij nooit zoudt toegelaten worden? of indien gij ook toegelaten werd, dat het verzoekschrift toch niet zou gelezen worden? Maar veronderstel, dat des konings zoon daarbij kwam, en tot u zeide: „Ik zal mijn' Vader uw verzoekschrift zelf overhandigen en hem bidden het gunstig te beantwoorden," zoudt gij dan nog eenige vrees koesteren? Welnu, zoo doet de Heere Jezus. Hij biedt onze zwakke gebeden zijnen Vader aan en zegt: „Zegen den armen zondaar om mijnentwil, en sta hem zjjn verzoek toe." En de schrift verzekert ons, „dat de Vader hem altijd hoort." „Hij leeft altijd, om voor ons te bidden." Bevende, bedroefde zondaar! verblijd u, gij hebt eenen vriend aan het hof. Hoe onwaardig uwe gebeden ook mogen zijn, Jezus bidt voor u en zijne gebeden, zij zijn altijd geldig. Wat kunt ge meer noodig hebben om bemoedigd te worden? Kom dan! Kom dan „met vrijmoedigheid tot den troon der genade, opdat gij genade moogt vinden, en geholpen worden ter bekwamer tijd!" Lees: 1 Kon. 18 : 21—39. 2 Kon. 19. Hand. 1 : 13, 14; 2 : 1—4; 12 : 5—17. Matth. 7 : 7—11. Joh. 14 : 13, 14; 17. Hebr. 4 : 14—16; 7 : 25. 1 Joh. 5 : 14. KOM IS HET GELOOF. In het Nieuwe Verbond lezen wij zeer Teel van het geloof. Wij lezen daar, dat wij „gerechtvaardigd zijn door het geloof" en „zalig geworden door het geloof," en wij worden daar vermaand te „gelooven in den Heere Jezus Christus, opdat wij zalig worden." Gelooven is: vertrouwen, zich op iemand verlaten. Wanneer ik hongerig ben, en een vriend biedt mij iets aan, en zegt: „Het is brood," maar het is duister, en ik kan het niet zien, en ik begin dan toch het te eten, dan geloof ik. Ik vertrouw op zijn woord. Wanneer ik ziek ben, en men geeft mij eene artsenij, waarvan men mij zegt, dat zij goed voor mij is, en ik drink haar dan geloof ik. Ik geloof dan , of ik heb vertrouwen in de kunde van den dokter. Jezus kwam in de wereld, om yoor zondaren te sterven." Hij zegt: „Geloof in mij. Ik heb eene volle vergiffenis voor u gekocht, en gij moogt vrijelijk heengaan. Het heeft mij mijn eigen bloed gekost om het te verwerven, maar gij moogt er vrijelijk gebruik van maken. Wanneer gij mijne woorden bewaart en op mijne bescherming vertrouwt, dan heb ik er mij toe verbonden, om u van dood en hel te verlossen. Ik ben volkomen in staat dit te doen. Hier is brood om te eten, dat u voor eeuwig zal doen leven, indien gij het eet; hier is eene artsenij, die de krankheid uwer ziel zoo zeer zal genezen, dat gij nooit sterft. Kom tot mij, geloof in mij en gij zult zalig worden." Het geloof is juist het vertrouwen op hetgeen Jezus zegt. Het geloof is eenvoudig tot Jezus te komen. Hij is voor u gestorven. Geloof dit en trek uw voordeel van zijnen kruisdood. Hij heeft de kerkerdeur voor u geopend. Geloof dit en ontvlucht haastiglijk. Hij is gewillig uw last voor u te dragen. Geloof dit en werp uwe zonden op Hem. Hij heeft al uwe zonden betaald. Verblijdt u. Hij brengt u verlossing en zegt: „Zij zal de uwe zijn, indien gij wilt." Strek uwe hand uit en neem met een dankbaar hart aan wat Jezus u biedt! Even als de verloren zoon zijt gij naar een ver land gereisd; maar Jezus heeft voor u de vergunning verworven om terug te keeren. Om zijnentwil is uw Vader gewillig u weder aan te nemen en te verwelkomen. Geloof dit en zeg: „Ik zal opstaan en tot mijnen Vader gaan/" Gij begeert dat uw echtgenoot of uwe kinderen uw vertrouwen; gij zoudt u gekwetst achten, indien zij uw woord betwijfelden. Even zoo wenscht Jezus, dat gij Hem gelooft, wanneer Hij zegt: Arme zondaar! Ik ben gewillig en machtig om u te verlossen, kom tot mij ! Grief Hem niet door zijn woord te mistrouwen. Indien gij niet komt, omdat gij denkt, dat gij een te groot zondaar zijt, dan zegt gij metterdaad, dat hij niet in staat is u zalig te maken, ofschoon Hij ons verzekert, „dat Hij machtig is allen, die tot Hem komen, ten einde toe zalig te maken. Zoo zoudt gij Hem tot een leugenaar maken. Geloof dat Hij wezenlijk doen zal wat Hij belooft. Ga dadelijk tot Hem. Zeg tot Hem: Heere! ik geloof, kom mijn ongeloof te hulp! Gij zijt machtig mij volkomen zalig te maken. Maak mij zalig! Lees: Joh. 3 : 14—18. Hand. 16 : 30, 31. Kom. 5:1. Hebr. 11. KOM ALS EEN ZONDAAK, JUIST ZOOALS GIJ ZIJT ! Misschien zegt gij : „Hoe zal ik, die zulk een groot zondaar ben, het wagen den Heiligen Jezus te naderen! Zal Hij zulk een booze als ik ben, tot zich toelaten! Moet ik niet wachten, totdat ik er geschikt toe beD ? — Waarde medezondaar! uwe zondigheid zelf is uwe beste geschiktheid. Wat gij meent voor u eene verhindering te zijn, dat is juist uwe beste aanmoediging, „want Jezus Christus is in de wereld gekomen om zondaren," en dus om zulken als gij zijt „zalig te maken." „Ik ben niet gekomen om rechtvaardigen te roepen, maar zondaren tot bekeering." Met dat er menschen zijn, die waarlijk rechtvaardig zijn, maar er zijn velen, die zich zei ven daarvoor houden, en zulke personen zullen nooit door Christus aangenomen worden. Wij moeten in ons ware karakter tot Hem komen, indien wij anderszins tot Hem komen, zal Hij ons van zich stooten. Wij zijn groote zondaren. Wij hebben Gods Wet gebroken. Wij hebben aan de boosheid van ons hart toegegeven, indien ook al niet in het openbaar, dan toch in het geheim; wij hebben den Geest uitgebluscht en de liefde van Jezus veracht. Alles wat wij doen is vol gebreken. Wij kunnen ons zeiven niet rein maken. En indien wij tot Jezus komen met het beweren , dat wij rechtvaardig zijn, doen wij niet anders dan Hem bespotten. In plaats van te denken, dat wij rijk en verrijkt geworden zijn, en geens dings gebrek hebben, moeten wij komen als de zoodanigen, die arm, ellendig, blind en naakt zijn. Zoo moeten wij tot Jezus komen, en onze onwaardigheid belijden. In eene van zijne gelijkenissen sprak Hij van een man, die zich zeiven rechtvaardigde. Deze dankte God, dat hij beter was dan anderen. Niet verre van hem stond met gebroken hart een berouwhebbbend zondaar, die het niet waagde ook zijne oogen ten hemel te heffen, maar zich op de borst sloeg en zeide: „O God ! wees mij zondaar genadig ! Het was laatstgenoemde die gerechtvaardigd en behouden naar huis ging. Indien wij dan bij Jezus zullen aangenomen worden, moeten wij in denzelfden Geest tot hem gaan en zeggen: „O God! wees mij zondaar genadig!" En wij moeten niet wachten, denkende dat wij te eeniger tijd het meer waardig zullen zijn. Neen! onze kleederen zijn door en door bevlekt, en al ons wasschen zal er geen enkele vlek van uitwisschen. Alleen het bloed van Christus kan ons rein maken. Wij kunnen ons zeiven nooit beter maken. Wij moeten tot Jezus komen, opdat hij ons beter make, en zoo lang wij dat niet gedaan hebben, hebben wij nog niets gedaan: onze eerste roeping is tot Jezus te komen. Kom dan, arme zondaar! wacht niet tot een ander oogenblik door dwazelijk te denken, dat gij straks geschikter zult zijn! Gij zult nooit geschikter en nooit meer welkom zijn dan heden, op dit oogenblik. Jezus weet, zelfs beter dan gij, hoe zondig en ellendig gij zijt, en echter zegt Hij niet: „WachtP maar „Kom!" Kom dan met al uwe zonden en zwakheid en hardheid van hart. Kom tot Jezus! Kom als een zondaar! Kom juist zooals gij zijt! Lees: Jes. 55 : 1—7. Ps. 51. Matth. 9 : 10—13. Luk. 18 : 9 — 14. 1 Tim. 1 : 15. Openb. 3 : 17, 18. MAAR IK BEN HET NIET WAARDIG EN KAN NIET KOMEN ZOOALS HET BEHOORT. Indien gij meent, dat eenig zondaar de verlossing waardia is, zoo vergist gij u geheel en al in den aard van het Evangelie. De zaligheid is eene genadegave en niet eene verdienste. Niemand is haar waardig. Paulus, Petrus, Johannes waren haar niet waardig. Maar Jezus is zoo vol hefde, dat Hij ons, zoo onwaardig als wij zijn, uitnoodigt te komen. Indien hij van onze zonden geene zwarigheid maakt, waarom zouden wn het dan doen? Jezus weet, dat gij met gescheurde lompen bedekt zijt, en dat eene walgelijke kwaal u heeft aangestoken; evenwel zegt Hij „Kom tot Mij!" Juist met betrekking tot deze dingen zegt Hij: „Kom!" Hoe onredelijk is het dan van u, wanneer gij weigert, omdat gij het onwaardig zijt, gij zoudt evengoed kunnen zeggen, dat gij te hongerig zijt om te eten, ot te arm om eene aalmoes te ontvangen, of te ziek om een geneesheer te ontbieden. Juist uwe onwaardigheid maakt dat gij welkom zijt. Maar gij zegt, dat gij niet komen kunt zooals gij behoort. Welaan, kom dan zooals gij kunt. Jezus zeide niet: Kom tot mij in eene recht opgaande en welstaande houding, maar Hij zeide eenvoudig: „Kom!" Kom, op welke wijze dan ook, en gij zult aangenomen worden. Kom kruipend, op de knieën, of rechtopgaande, of hoe ook — kom slechts. Gij zegt, dat gij geen berouw genoeg hebt. Gij zult nooit berouw genoeg hebben, want dit berouw is, evenals alle andere genadegaven, eene plant, die altijd groeit en niemands berouw kan zijne zonden evenaren. Maar wij worden niet behouden, omdat wij berouw genoeg hebben, maar indien wij slechts berouw hebben, worden wij behouden, omdat Jezus gestorven is. Gij zegt, dat gij geene liefde genoeg hebt. Gij zult nooit liefde genoeg hebben, zoolang gij niet in den Hemel gekomen zijt. Maar wij worden zalig, niet omdat wij God liefhebben, maar omdat Hij ons lief heeft. Gij zegt, dat gij geen geloof genoeg hebt. Dat is waar, en ieder Christen heeft noodig te bidden: „Heer! vermeerder mij het geloof!" Maar indien gij waarlijk op Jezus ziet om behouden te worden, dan hebt gij toch geloof, en hoe zwak het dan ook zij, niemand, die het geloof heeft, kan verloren gaan. Maar misschien zegt gij, dat uw hart zoo geheel en al hard is; en dat daarom uw geroep en uwe zuchten geene gebeden zijn, die Gode kunnen behagen. Laat u bemoedigen door het geval van Simon den toovenaar. Zijn hart was niet recht in de oogen des Heeren; hij was „een gansch bittere gal en samenknooping van ongerechtigheid." Evenwel zeide Petrus: Bid God, of misschien u deze overlegging uws harten vergeven wier de; waarmede de Apostel zeggen wilde: „Indien gij waarlijk tot God bidt, zal u uwe zonde vergeven worden." Lezer! uw toestand kan niet erger zijn dan die van den toovenaar, en evenwel werd hij aangemoedigd om tot Jezus te gaan. Kom met een gebroken hart, opdat Hij het geheze, of zooals de vrome leighton eenmaal zeide: „Indien gij bevinden mocht dat uw hart niet gebroken is, zoo geef het Hem toch met de begeerte , dat Hij het breken moge." Hoe onbekwaam ook om te komen zooals gij behoort, doe er toch de poging toe; kom, zooals gij kunt, kom slechts, en Jezus zal, Jezus kan u niet verwerpen. Lees: Jes. 1 : 1—18. Hand. 2 : 22, 23, 36—42; 3 : 13-19, 26; 8 : 18—23. Openb. 22—17. maar ik vrees dat ik niet een van de uitverkorenen ben ! Voor deze vrees hebt gij geen grond, maar zij ontstaat alleen uit uwe verbeelding. Heeft God, of een engel, of de Bijbel u dit gezegd? Die verkiezing, wat die dan ook zij, is niet uw, maar Gods werk. Sla u zeiven niet ter neder met zijne geheime raadsbesluiten, maar heb acht op uwe eigene duidelijke plichten. „De verborgene dingen zijn voor den Heere onzen God , maar de geopenbaarde dingen zijn voor ons en onze kinderen, om te doen al de woorden dezer Wet" Wij moeten de verborgene dingen aan hunne plaats laten en onze aandacht op de geopenbaarde richten. Onze plicht is het, te doen wat Gods Wet ons zegt. En deze Wet is allerduidelijkst. Nergens wordt u gezegd, dat gij niet uitverkoren zijt, maar u wordt gezegd, dat Jezus voor u gestorven is, en gij wordt uitgenoodigd om tot Hem te komen. Kwel uwe ziel dan niet langer over zulke moeielijke onderwerpen als de verkiezing, maar gehoorzaam stiptelijk wat God u beveelt. Hij zegt: „Doe uwe overtredingen 'van u, en maak u een nieuw hart en eenen nieuwen Geest. Keer u af van uwe booze wegen, bekeer u en geloof het Evangelie. Geloof in den Heere Jezus Christus, en gij zult zalig worden. Bid, en u zal gegeven worden; zoek en gij zult vinden, kloptL, en u zal opengedaan worden. Naak tot God, en Hij zal tot u naken. Wie tot mij komt zal ik geenszins uitwerpen. Doe wat God zegt, en uwe zaligheid zal zeker zijn. „Veronderstelt, dat gij zeer arm waart, en dat een rijk man met de boodschap kwam, dat hij eene somme gelds aan honderd personen wilde geven, wier naam aan niemand dan alleen aan hem zeiven bekend was; maar dat hij tegelijker tijd beloofde het geld aan iedereen, die er hem om vroeg, te zullen geven — zoudt gij dan zeggen: „Ik vrees, dat ik niet onder die honderd bevoorrechten behoor, en daarom zal ik maar niet om het geld vragen! Zeker niet, gij zoudt eerder zeggen: „Hetzij ik dan tot de honderd behoor of niet, iedereen is uitgenoodigd, en daarom zal ik gaan." Doe hetzelfde met betrekking tot het eeuwige leven. Ga niet stil zitten, u zeiven kwellende met nuttelooze onderzoekingen, of uw naam in het Boek Gods geschreven is. Zijt gij een zondaar? — O zeker! — Welaan, dan zjjt gij genoodigd. „ Want Jezus is gekomen om zondaren zalig te maken, en Hij is eene verzoening voor de zonde der geheele wereld"'. De uitnoodiging is algemeen: „Een ieder, die wil, neme het water des levens om niet." Jezus heeft niet gezegd: „Kom tot mij, gij , wier namen geschreven zijn in het Boek des levens," maar: „Kom tot Mij, gij allen die vermoeid en beladen zijt." Zijt eii met zonden beladen? Kom dan tot Jezus, en uwe zaligheid is zeker. Kom tot Jezus, en dan zult gij zeker zijn, dat uwe naam zal gevonden worden in het boek des levens. Kom tot Jezus en gij zult opgenomen worden onder de uitverkorenen, maar indien gij achter blijft, zult eii verloren gaan. J Lees: Deut. 29 : 29. Ezech. 18 • 31 Joël 2 : 12, 13. Mark. 1 : 15. 1 Joh. 2 : 2.' MAAR IK HEB GEEN GELOOP! „Ik gevoel niet, dat mijne zonden vergeven zun, en ik ben niet zeker, dat ik zalig word Velen zeggen dat zij den tijd weten, waarop zij de zaligheid gevonden hebben, en dat zij eene inwendige getuigenis hebben, dat het alles binnen m hen goed is. Zij hebben vrede gevonden, maar ïfc niet. Ik ben vol van twijfel en vrees, ik heb geen geloof, en daarom vrees ik, dat Jezus mij nooit zal aannemen." Mijn waarde vriend! gij verwart twee zaken, die grootelijks verscheiden zijn, namelijk: geloof en gevoel. Gij hebt van het gevoel en niet van het geloof gesproken. Het is zeer streelend zich m het zeker bezit der vergeving en des Hemels te gevoelen; maar het is zeer wel mogelijk dit met te gevoelen en echter het geloof te bezitten. ■Het geloof is een komen tot Jezus als een arme zondaar, en in Hem alleen tot zaligheid te vertrouwen. Dit geloof verwekt menigmaal een aangenaam en streelend gevoel van rust en vrede vooral in oogenblikken, waarin de aanvechtingen 4 van buiten en van binnen niet hevig zijn. Dan werkt ook het natuurlijk gevoel mede, om datgene te bevestigen, wat wij zonder dit behooren te gevoelen. Maar dikwijls wordt ons die ondersteuning van het natuurlijk gevoel ontzegd, en dan is juist de taak van het geloof, Christus des te inniger te omhelzen. Vele menschen bezitten buitendien een verzekerdheid, die valsch is, dewijl zij van het geloof verstoken zijn; en velen ook hebben een waar geloof, maar genieten slechts zelden dat gevoel der verzekerdheid. Veronderstel eens, dat gij ergens schipbreuk leedt, en aan het een of ander gedeelte van het schip hingt, waarover de golven met geweld heen bruisten. Daar komt een reddingsboot u te hulp. Zij is zoo goed gebouwd, dat zij onmogelijk zinken kan. De roeiers zijn zoo bekwaam , dat zij nooit in gebreke gebleven zijn de boot weêr behouden aan land te brengen. Zij noodigen u in de boot te stappen. Gij weet, dat het vaartuig, waaraan gij hangt, weldra aan stukken geslagen zal worden. Gij gelooft, dat de boot u behouden aan land zal brengen. Gij stapt er in. Maar wanneer de onstuimige baren haar op en neer doen dansen en haar dreigen te overstelpen, wordt gij verschrikt en gij verliest uwe vrees niet, totdat gij aan land gestapt zijt. Het in de boot stappen was geloof; het bevreesd zijn, toen gij in de boot zat, gebrek aan gevoel van verzekerdheid. Maar hoezeer gij ook sidderdet, gij waart toch even veilig als de roeiers, die niet vreesden; uw schrik bracht uwe veiligheid niet in gevaar, ofschoon zij uwen vrede verstoorde. Wij zijn in den storm. Onze zonden hebben de winden en golven van de goddelijke gerechtigheid in beweging gebracht. De Wet dondert heden vloek tegen ons uit. De hel spert ginds hare kaken open. Jezus is in de reddingsboot. Hij komt tot ons, en noodigt ons allen, onze eigene toevluchtsmiddelen te verloochenen, omdat zij een broos en zinkend wrak gelijk zijn. Hij bidt ons, dat wij ons aan hem toevertrouwen. Dit vertrouwen alleen is geloof, ofschoon gij, wanneer gij aan uwe zonden en zwakheden denkt, vol twijfel en vreeze zijt, en dikwijls denkt, dat gij niet behouden wordt. Schep dan moed, beveiide geloovige! Gevoelt gij u zonder Jezus verloren? en is het uw ernstig gebed: „Heere! behoedt mij, wantik verga!" dan, welke ook uwe duistere twijfelingen zijn mogen, dan bezit gij geloof, zaligmakend geloof, dat geloof waarvan Paulus, sprak toen hij zeide: „Geloof in den Heere Jezus Christus en gij zult zalig worden." Memand, die aldus tot Jezus komt, kan verloren gaan. JONGEN VAN JAREN, KOMT! Jeugdige lezer! laat u bewegen de dagen uwer jongelingschap den Heere toe te wijden! Er is in Gods Woord eene bijzondere belofte voor u. „Zij die mij vroeg zoeken, zullen Mij vinden" Misschien denkt gij bij u zei ven: „Ik ben nog te jong om reeds vroom te zijn; laat mij de wereld nog wat genieten, ik heb nog tijd genoeg voor de borst." Hoe? Te jong om vroom te zijn? maar weet gij wel, dat gij 'niet te jong zijt om te zondigen, om te sterven, om ter helle te varen? Misschien bereikt gij niet eens den mannelijken leeftijd, veel minder de dagen der grijsheid. Hoevele duizenden zijn er, die op uwen leeftijd sterven! Wanneer gij eene begraafplaats betreedt hoevele graven van jeugdige personen ontdekt gij dan niet! Ja, de dood kan thans reeds bezig zijn met zijne toebereidselen te maken om u te treffen. O, kom dan ten spoedigste tot Jezus! Gij dwaalt, zoo gij meent, dat de godsdienst u somber maken zal. Integendeel zoo gij waarlijk gelukkig wilt zijn, moet gij het juist bij den godsdienst zoeken. Er zijn vele jonge lieden, die het bij haar gezocht hebben en deze allen zullen het u zeggen, dat de genoegens der godzaligheid die der zonde en der ijdelheid verre te boven gaan. Gij zult bevinden, dat dit waar is, zoodra gij slechts tot Jezus gekonlen zijt Is het denkbaar, dat Hij zijne volgelingen minder gelukkig maken zal dan de wereld de hare? En buitendien, hoe kunt gij zoo roekeloos zijn van nog een dag langer buiten Hem te leven? Hij gebiedt ons terstond in Hem te gelooven en Hem te gehoorzamen. Eiken dag, dien wij de bekeering langer uitstellen, is een dag van nieuwen opstand tegen Hem en eene nieuwe „verzameling van toorn tegen den dag der wraak". Gij zegt, dat gij u bekeeren wilt, wanneer gij oud geworden zijt. Maar wij hebben den Geest van God noodig om ons te kunnen bekeeren en zoudt gij denken, dat God u dien Geest geven zal, "wanneer gij zegt: „Zoo lang ik jong ben, wil ik den satan dienen, en zal ik mij niet eer tot God bekeeren, . dan wanneer de dood nadert!" Wat is dit anders, dan den geest uitblusschen? "Wanneer gij in dat voornemen voortleeft, zal de gewoonte u in ijzeren kettingen smeden, en het u eiken dag moeielijker worden die te verbreken. Hoe langer gij wacht, hoe meer tijd de satan heeft om te werken. Hij is ijverig bezig met zijne strikken te spannen en zijne netten te weven. Gij zijt zijn gevangene, en hij snoert de koorden, die u binden, steeds vaster en vaster. Telkens, wanneer gij zondigt legt hij u eene nieuwe kluister aan. Iedere goede indruk, dien gij onderdrukt, ieder uur waarop gij uwe bekeering uitstelt, is eene nieuwe keten tot de oude toegevoegd. En indien gij thans niet ontvlucht, hoe zult gij kunnen hopen, dat gij ontvluchten zult, wanneer uwe kracht zwakker en uwe boeien sterker zullen geworden zijn? „O, gedenk aan uwen Schepper in de dagen uwer jongelingschap." Kom heden nog tot Jezus, zoo gij ooit wenscht tot Hem te komen! Hij wil te midden der verzoekingen uw gids, te midden uwer zorgen uw trooster, te midden uwer gevaren uw beschermer zijn. Offer het voorrecht, van zulk eenen vriend te bezitten niet op aan het genot van éénen dag! Zeg van heden af: „Mijn Vader! Gij zijt de Leidsman mijner jeugd." Lees: Spreuk.' 3 : 1—24: 4, 8 : 17. Pred. 12 : 1. GIJ GEVORDERDEN IN JAREN, EN GIJ, OUDEN VAN DAGEN, KOMT! Voor u is de morgen des levens voorbij! Gij hebt den top des bergs bereikt, of zijt nederdalende naar de vallei aan geene zijde. Met haastige schreden nadert gij het graf. Misschien zijt gij nog ijverig bezig in de noodzakelijke werkzaamheden van het leven; of uwe neiging en liefde tot winst wikkelen u in groote zorgen en beslommeringen. Maar vergeet niet het „eene noodige." Wij kunnen desnoods al het andere, ja zelfs het leven ontberen, maar Jezus ontberen, dat kunnen wij niet. De zaligheid der ziel is het ééne noodige." Tot heden zijt gij in vele werkzaamheden en zorgen des levens verzonken geweest, en hebt geen tijd gevonden voor uwe eeuwige belangen. Weet gij wel, dat gij dan nog niet eens met de voornaamste bezigheid van uw levpn een begin gemaakt hebt? Maar welke beuzelingen zijn toch niet alle overige zaken in vergelijking met de zaligheid uwer ziel ? Binnen weinige jaren zal het weinig te zeggen hebben, of wij arm of wij rijk geweest zijn, maar het zal van het grootste gewicht zijn, of wij tot Jezus gekomen zijn al of niet. Duizenden rondom u zijn gestorven. Uwe geburen en vrienden, en zoovelen, die met u ter school gingen of met u het leven intraden, liggen reeds in hunne graven. Gij zijt nog gespaard gebleven. Hoe licht had het kunnen gebeuren, dat gij onvoorbereid, als een dorre boom waart omgehouwen geworden. Misschien is weldra het einde van Gods verdraagzaamheid met u gekomen! Misschien hoort gij weldra bet vonnis: „Houw hem uit, waartoe beslaat hij ook onnuttelijk de aarde?" Misschien zijt gij reeds van bedaagden leeftijd! Mijn bejaarde vriend! Hoe vele ernstige waarschuwingen noodigen u tot eene ernstige voorbereiding! Uwe gerimpelde gelaatstrekken, uw besneeuwd hoofd uwe afnemende kracht verkondigen het u luide, dat uw einde nabij is. Met knikkende knieën staat gij aan den rand van uw graf; de jongeling kan nog vele jaren leven, maar gij kunt het niet meer. "Weldra, weldra moet gij sterven! O, hoe verschrikkelijk is het, voor den Rechterstoel van Christus te staan en rekenschap te geven van eene zoo lange reeks van jaren, buiten, ja tegen Hem doorgebracht. Hoe verschrikkelijk, rekenschap te moeten geven van zoo vele middelen , door Jezus vruchteloos tot uw heil aangewend! O, kom dan tot Jezus! Stel het geen oogenblik uit, ieder oogenblik kan het laatste zijn! "Waarlijk, gij hebt uw hart verhard en uwe bekeering moeilijker gemaakt, door den Godsdienst zoo langen tijd te verwaarloozen, maar indien gij ernstig de hulp van Gods heiligen Geest inroept, zal hij zelfs nu nog uwe bede toestaan. Het is nog niet te laat ! Ofschoon gij zoo lang geweigerd hebt naar Hem te luisteren, Hij heeft niet opgehouden tot u te spreken. Nog altijd roept Hij u toe: „Komt tot Mij!" Nog altijd bemint Hij u. Nog altijd is Hij op u wachtende, om u zalig te maken. Ach! drijf niet langer een spel met Hem; zie, achter u, met rassche schreden naakt de dood u volgende op uwe treden, en weldra zal hij u inhalen. Het oordeel volgt u als op de hielen en vóór u gaapt de hel. Nog eenige oogenblikken en gij zijt gegrepen! Vlucht, vlucht, zondaar! nog heden tot Christus! Kom tot Jezus! Hij alleen kan u behouden. Lees: Matth. 6 : 19—24. Luk. 10 : 40—42; 13 : 6—9. AFVALLIGE DISCIPEL KOM! Uw geval is van een bijzonderen aard, want gij zijt reeds eenmaal' tot Jezus gekomen, maar gij hebt hem verlaten , gij hebt u van hem afgekeerd! Gij zijt nabij geweest, maar nu zijt gij verre. Uwe zonde is zeer groot! Gij hebt iets van de liefde van Christus gesmaakt, en toch hebt gij hem verloochend. Gij hebt helderder licht en grooter voorrechten genoten, dan zij die nooit geweten hebben wat godsdienst is. Gij zijt toegelaten geworden tot de kudde en heb de grazige weide gesmaakt, waarmede de goede Herder zijne schapen voedt, en echter hebt gij die heilige stalling verlaten. Uwe afwijking begon misschien in het geheim met de verflauwing des gebeds en de verwaarloozing van Gods woord. Of wel gij gaaft toe aan deze of gene verzoeking, maar gingt niet tot Christus om vergiffenis, en zoo zijt gij van lieverlede zorgeloos geworden. Gij onderhoudt misschien nog eenige uitwendige betooning van vroomheid, maar uw hart is niet recht voor het aangezicht des Heeren. Het is koud en dood. Misschien hebt gij u in de armen van wereldsche vermaken geworpen en zijt een voorbeeld geworden van dat woord der Schrift: „Zoo iemand de wereld liefheeft, de liefde des vaders is niet in hem." Ja, uw toestand is misschien nog erger: gij zijt tot eene openbare zonde vervallen, en hebt een laster gebracht op den naam van Christus, gij hebt al die gelegenheden tot goed doen verloren welke gij zoudt gehad hebben, indien gij geen afvallige geworden waart. Zoo hebt gij dan u zeiven aan God ontroofd, en misschien nog anderen daarbij! Gij hebt andere belijders door uwe koudheid en onstandvastigheid ontmoedigd, en zijt eene verhindering geworden voor menigeen, die zwanger ging van de vraag: „ Wat moet ik doen om zalig te worden ?" In plaats van een zegen voor anderen te zijn, zijt gij een vloek geweest en, wat nog erger is, gij hebt den Heiligen Geest bedroefd, en Hem eene opeubare schande aangedaan! En desniettemin, Jezus, de vriendelijke Herder, wiens kudde gij verlaten hebt, is gewillig u weder aan te nemen! Hij zoekt het schaap, dat afgedwaald is; Hij zegt: „O Israël, keer weder tot den Heere uwen God. Zeg tot Hem: neem alle ongerechtigheid weg, en neem ons aan in genade. Ik zal al hunne afkeering genezen, en Ik zal hm allen liefhebben om mijns naams wille, want mijn toorn is afgewend. Bekeer u, gij afkeerige kinderen! want Ik zal u aannemen, daar Ik barmhartig ben. Alleenlijk, kent uwe ongerechtigheid dat gij tegen den Heere uwen God hebt overtreden. Bekeert u, gij afkeerige kinderen! spreekt de Heere." Overweeg deze vriendelijke woorden. Herinner u de gelijkenis van den verloren zoon! Hebt gij nog grooter bemoediging noodig? Schoon gij van Jezus afgeweken zijt, toch moogt gij tot Hem wederkeeren. Hij is nog even gewillig om u te ontvangen, als toen gij voor de eerste maal bij Hem kwaamt. Sta dan stil op uwe achterwaarts neigende baan! Keer weder tot den Heere: want waarom zoudt gij sterven?" Lees: Ps. 119 : 176. Jerem. 3 : 12—14, 22. Hos. 14. Luk. 15. wanhopend zondaar, kom! Misschien zegt gij: „de genade is voor anderen, maar niet voor mij. Ik ben te slecht geweest, ik heb de grootste voorrechten misbruikt en de sterkste overtuigingen verkracht. Ik heb tegen God gestreden en misdaden gepleegd die iedereen zouden doen huiveren. Voor mij kan er geene vergeving zijn." Hoor, zondaar! God zegt: „Al zijn uwe zonden als scharlaken, zij zullen wit worden als sneeuw. Zoo waarachtig als ik leef, Ik heb geen lust in den dood eens zondaars, maar daarin, dat hij zich bekeere en leve. Bekeer u, want waarom zoudt gij sterven? Het bloed van Jezus Christus reinigt van alle zonden!" van alle en dus ook van de uwe. Luister: Hij is machtig ten einde toe zalig te maken allen, die door hem tot God gaan," en dus ook u. Luister: „Jezus Christus is in de wereld gekomen, om zondaars zalig te maken, van welke ik de voornaamste ben." Hij maakt de voornaamste der zondaren zalig, en dus kan Hij ook u zalig maken. David, die eenen moord had begaan; Petrus die Hem verloochend heeft; de moordenaar aan het kruis, duizenden, die geroepen hebben: „Kruist Hem!" Paulus, de vervolger der gemeente — deze allen zijn zalig geworden. Vreest gij, dat gij eene zonde gepleegd hebt, die niet vergeven wordt? Uwe vrees zelve is het duidelijkste bewijs, dat gij die zonde niet begaan hebt. Van welken aard die zonde dan ook zij (en velen zijn van meening, dat die zonde thans niet meer kan gepleegd worden,) zoo is dit toch zeker, dat indien iemand haar ook beginge, hij er toch nooit over bekommerd zou zijn. Want de Bijbel verzekert ons op elke bladzijde, dat allen, die zich bekeeren, vergeving ontvangen; dat allen, die barmhartigheid zoeken, haar vinden zullen, en Jezus zegt: Wie tot mij komt, zal ik geenszins uitwerpen t Geenszins, d. i. om geene redenen hoegenaamd. Zoodat wij volkomen zeker mogen zijn dat zich onder de berouwhebbende zondaren, die tot Jezus om vergiffenis komen, niemand bevindt, die de zonde bedreven heeft, welke niet kan vergeven worden. God is door zijne belofte en door zijne eer gehouden om iederen zondaar, die tot Jezus komt om behouden te worden, volkomen te vergeven. Maar evenwel, zegt gij misschien nog: „Ik ben een verloren zondaar!" Een broeder van den beroemden whitfield was eens bij zekere Lady huntingdon op bezoek. Die dame trachtte zijne hopelooze ziel te troosten door van de oneindige genade van Christus te spreken. „Ach!" antwoordde hij: „al wat gij zegt is waar; ik zie het duidelijk in, maar voor mij is er geene genade, ik ben een volstrekt verloren zondaar." — „Wel, ik verblijd mij dit te hooren" zeide zij : „en ik verheug er mij van harte over, dat gij een verlorene zijt!" — „Hoe?" vroeg hij verwonderd: „zijt gij verblijd, dat ik een verlorene ben?" — „Ja mijnheer whitfield! zeer blijde, want Jezus Christus is in de wereld gekomen, om te zoeken wat verloren is." Dit woord vertroostte zijne ziel. Hij geloofde in Jezus, en niet lang daarna stierf hij in vrede. ! Zondaar! verblijd u, Jezus is gekomen om de verlorenen, om u zalig te maken. Lees: Jes. 1 : 18. Ez. 18 : 30—32; 33 : 11. Luk. 19 : 10. Joh. 6 : 37. 1 Tim. 1 : 15. Hebr. 7 : 25. 1 Joh. 1 : 7. ZORGELOOZE ZONDAAR , KOM! Hoe ? Een oproerige tegen Gfod, die grafwaarts spoedt en ter helle gedoemd is — en toch nog zorgeloos! Lezer! zijt gij een dergenen, die in de beslommering van de tegenwoordige wereld zóó verzonken zijn, dat gij voor de eeuwige belangen der toekomende oog noch oor hebt? Luister naar de dringende vraag van Jezus: „ Wat baat het eenen mensch, al won hij de geheele wereld, en hij leed schade aan zijne ziel?" Veronderstel eens, dat gij een menigte zaagt wandelen, langs eene bekoorlijke weide aan wier einde zich eene ontzettende afgrond bevond. Vroolijk en dartel huppelen zij daar voorbij, plukken bloemen en jagen naar vlinders, totdat zij aan den uithoek gekomen zijn, waar de een na den ander hals over hoofd in de gapende kolk nederploft. Zoudt ge hun niet toeroepen: „Houdt op! Staat stil! indien gij uw leven lief hebt, keert terug!" "Welnu; gij reist naar eenen nog ontzettender afgrond. Ginds, beneden u, knettert de poel des vuurs, en evenwel gaat gij toch voorwaarts? Jezus roept u toe: „Bekeer'u, bekeer u, waarom zoudt gij sterven?" Maar gij ziet het gevaar niet. Gij gevoelt u gelukkig, hoopt dat het alles hier namaals wel terecht zal komen. Hebt gij nooit eenen waterval gezien ? En hebt gij daarbij wel eens opgemerkt, dat de stroom juist het dichtst bij de diepte waarin hij nederstort, het kalmst is ? Zoo is uw vrede! "Weldra zal hij verbroken worden, om voor een eindeloos wee plaats te maken! Het is eigen aan vele vergiften, dat zij lieflijk zijn voor den smaak, en hen, die ze gebruiken, in eene zachte sluimering brengen, maar waaruit zij niet meer ontwaken. En gij, gij drinkt met lange teugen uit den doodelijken beker des satans. Wat gij voor een aangenamen drank houdt, is een ontzettend vergift, en uwe onverschilligheid omtrent den godsdienst is een bewijs, hoe vreeselijk dit vergift reeds op uwe ziel werkt. Zie toe, dat gij niet in de vlammen der hel ontwaakt! Schudt die slaapzucht af, eer het te laat is! Uw huis staat in brand, straks valt het dak in, en verplettert u! Maar gij zijt op uw gemak daar nedergezeten; gij vermaakt u met beuzelingen, en slaat alle waarschuwingen in den wind. Verschillende stemmen roepen: Brand ! brand ! vlucht! vlucht! het geldt uw leven!" Maar gij geeft geen acht op dit alarm. Jezus biedt zichzelven als eene toevlucht aan, maar te vergeefs! En evenwel, schoon gij er geen acht op slaat, toch zijt gij in gevaar. In gevaar zijt gij bij elke ademhaling. Het gevaar vergezelt u als een getrouwe reisgenoot op al uwe wegen, en wanneer gij te huis komt, wordt gij door het gevaar opgewacht. Het gevaar zweeft u boven het hoofd gedurende den dag, en loert tusschen uwe gordijnen door in de stilte van den nacht. Gij zijt misschien voorspoedig, bemind, gevleid en gedachteloos; maar bij dit alles zijt gij in gevaar. Gij moogt uwe gedachten aan uwe bezigheden kluisteren, of door vermaak op vermaak, en genot op genot ze verstrooien, maar toch dit verandert uwen toestand niet; gij zijt en blijft in gevaar! Gevaar des toorns, des doods en der hel! O, vlucht tot Jezus! Bij hem alleen is behoudenis! Ontvlied door de deur der verlossing, zoolang zij nog openstaat! want weldra zal zij gesloten zijn, en dan zult gij te vergeefs aankloppen. Lees: Pred. 11 : 9. Ez. 3 : 17—19; 33: 1 — 19. Mark. 8 : 34—38. Luk. 12 : 16—21. 2 Petri 3 : 1—12. KOM HEDEN NOG! MOKGEN ZAL HET REEDS BEZWAARLIJKER ZIJN DAN THANS! Misschien meent gij, dat gij bij eene volgende gelegenheid nog even gemakkelijk tot Jezus zult kunnen komen als heden. Dit is eene hoogst gevaarlijke dwaling. Er zijn geene indrukken hoe krachtig ook, of zij verzwakken door de herhaling, en worden ten laatste krachteloos, indien men ze niet bijtijds ingevolgt. Indien gij b. v. ooit bij een geraas makende molen, of bij eene schuimende rivier woondet, dat hebt gij ondervonden, dat het geluid, hetwelk u in den beginne stoorde, spoedig nauwelijks meer door u werd opgemerkt. Even zoo maken de waarheden van den godsdienst in het eerst een diepen indruk op het gemoed; maar indien deze indruk niet dadelijk wordt opgevolgd, zullen die waarheden het gemoed al minder aandoen, totdat zij op het laatst met volkomene onverschilligheid worden aangehoord. Jezus zegt: „Ik sta aan de deur, en ik klop! „Hij klopt bij u aan door leerredenen , boeken, gesprekken, geweten en andere ernstige waarschuwingen. Het geluid daarvan ontroert u; maar indien gij niet opstaat en de deur opent, zal het u morgen reeds minder treffen, totdat gij ten laatste in het geheel niet meer hoort. Hoe velen, die weleer een diep gevoel voor den godsdienst hadden, gevoelen er thans niets van, en wandelen snel en rustig ten verderve! Op de smalle hellingen van sommige steile zeeklippen leggen duizenden zeevogels hunne eieren, welke aan eenige menschen, die ze opzamelen, een gevaarvol bestaan opleveren. Het gebeurde eens dat een man zijnen ijzeren koevoet in den grond stak, en zich bij het touw afliet, dat hij daaraan had vastgemaakt. Toen hij evenwel tot aan het einde van het touw was gegleden, bevond hij dat het te kort was, zoodat hij de smalle helling, waar de eieren lagen, niet kon bereiken, tenzij hij zich, even als eene spin aan haren draad, heen en weder slingerde, totdat hij door een zwaai de smalle helling bereikte. Hij deed dit, en het gelukte hem eindelijk zijnen voet op de rots te plaatsen , maar dit doende moest hij het touw loslaten, en daar zat hij nu op de smalle ruimte der steile klip! Zijn toestand was thans allerverschrikkelijkst. De zee kookte honderd voeten diep onder hem. Het was onmogelijk naar boven of beneden te klimmen. Geen ander verschiet opende zich voor zijne oogen, dan van honger te sterven of op de vooruitstekende punten van de rots te pletteren te vallèn. Het touw was het eenige raiddel tot zijne ontvluchting. Hbg slingerde het heen en weder, maar wanneer het stil hing zou het ten eenenmale buiten zijn berèik zijn. lederen keer, dat het naar hem toeslingerde, bleef het weder eenige duimen verder van hem verwijderd dan den vorigen keer. Met elke seconde vermeerderde zijn gevaar. Mij bezon zich, en snel een besluit nemende wachtte hij het oogenblik af, waarop het touw weder naar hem toeslingerde, deed eenen geweldigen sprong voorwaarts greep het touw, en bereikte den top van de tegenoverliggende rots in veiligheid. — Zondaar! uwe zaligheid wijkt met elk oogenblik van uitstel verder van u! De hel is beneden u! Weldra zal de dood u ter aarde werpen! Maar Jezus is nabij om u te behouden! Hij noodigt u uit, om u aan Hem vast te houden! Hij is uwe eenige hoop. Grijp hem door het geloof! Gij kunt uwen greep niet missen. Hij zal u vasthouden en u optrekken in den Hemel! maar bedenk, dat het met elk oogenblik moeilijker en gevaarlijker wordt! Kom dan heden nog tot Jezus! kom heden nog! morgen kan het te laat zijn! Misschien hebt gij bij u zeiven wel voorgenomen te eeniger tijd tot Jezus te gaan, maar juist heden nog niet. Gelijk Felix, zegt ook gij : „ Voor ditmaal ga henen, en als ik gelegener tijd zal bekomen, zal ik u tot mij roepen." De satan weet, dat wanneer gij den godsdienst verwerpt, hij u hoogst waarschijnlijk voor altijd gevangen zal houden. God roept: „heden , Zoo ge mijne stemme hoort, verhardt uwe harten niet. Ziet, heden is het de dag der zaligheid!" De satan fluistert u toe: niet heden maar morgen! Hij belooft u, dat gij Gode al uwe toekomende dagen geven zult: indien hij slechts zeker mag zijn, dat gij hem uw heden geeft. O! wacht u voor dat morgen! Gewoonlijk gaan de zielen verloren, niet omdat zij besluiten zich nooit te bekeeren, maar omdat zij de bekeering tot eenen volgenden tijd uitstellen, en dit zoo dikwijls herhalen, totdat het te laat is. Dat morgen! morgen! heeft de hel bevolkt. Misschien denkt gij bij u zeiven: „ik zal wachten, totdat ik door de eene of andere ziekte overvallen wordt. „Maar een ziekbed is de slechtste plaats tot bekeering. Dan kan uw verstand door ijlhoofdigheid, koorts of pijn geheel beneveld zijn, of gij kunt, door de zwakheid van het lichaam, zoo afgemat zijn, dat gij onbekwaam zijt om te denken. De rust, waarin zoo menig onbekeerde schijnt te sterven, is alleen het gevolg van eene gevoelloosheid, door de ziekte te weeg gebracht. Velen ook, die, toen zij ziek lagen, betuigd hebben, dat zij zich wilden bekeeren, zijn na hunne herstelling nog zorgeloozer geworden dan te voren. Die bekeering was de ware niet, en indien zij gestorven waren, zouden zij verloren geweest zijn. Er is in ziekte weinig hoop op verlossing. Maar buitendien, het kan ook gebeuren, dat gij nooit in zulk een toestand komt. Gij kunt sterven zonder dat er een oogenblik van waarschuwing vooraf gaat. Indien gij vandaag ook gezond zijt, morgen kunt gij reeds dood zijn! En hoe kunt gij dan, daar uw leven zoo onzeker is, uwe zaligheid verwaarloozen? Verbeeld u een 5 gevangene, die ter dood is veroordeeld. Hij weet het uur zijner terechtstelling niet; men heeft hem echter gezegd, dat hij zal gespaard worden, wanneer hij nog in tijds den Koning om genade vraagt. Hij zegt, „morgen zal ik aan hem schrijven." En wanneer de dag van morgen aangebroken is, zegt hij wederom: „O, het is nog tijd genoeg, ik zal nog wat wachten!" Maar terwijl hij alzoo van dag tot dag uitstelt, gaat op eenmaal zijne deur open, en zie, daar is de gerechtsdienaar, die hem naar het schavot zal brengen! „O! wacht, ik zal een verzoekschrift om gratie schrijven! — „Neen," is het antwoord, „het uur is geslagen; het is te laat: gij moet sterven!" Arme zondaar! gij zijt de veroordeelde. Gij weet de ure uws doods niet. Die ure kan heden nog slaan! Gij verschuift uwe bekeering tot morgen; maar morgen kunt gij reeds in de hel zijn! Christus klopt heden bij u aan; maar, bedenk het wèl, de dood kan morgen bij u aankloppen! Indien gij uwen besten Vriend ook al buiten laat staan, de dood laat zich niet afwijzen, maar klimt in uwe vensteren, en sleept u voor den rechter! Kom dan heden nog tot Jezus! Hij is gewillig u heden nog zalig te maken! De poort des Hemels is heden nog voor u geopend! Morgen kan het te laat zijn! Lees: Matth. 24 : 36-51; 25 : 1 — 14; Luk. 12 : 16—21; 8 : 24—28. Hand. 24 : 25; 2 Cor. 4 : 1,2; Hebr. 3 : 7—15. GIJ GAAT VERLOREN, INDIEN GIJ NIET TOT JEZUS KOMT. „Wat moet ik doen om zalig te worden?" „Geloof in den Heere Jezus Christus !" „Wat moet ik doen om verloren te gaan?" „Op zoo groot eene zaligheid geen acht geven." Het is niet noodig, dat wij iets doen om verloren te gaan: wij zijn reeds van ons zeiven verloren, Jezus biedt zich aan om ons te verlossen; maar indien wij zijn aanbod afwijzen blijven wij wat wij zijn. Wanneer iemand van eene slang eene doodelijke beet ontvangen had, en weigerde het éénige geneesmiddel in te nemen, zou hij moeten sterven. Het Evangelie is het éénige geneesmiddel voor de ziel, en wanneer wij dat verzuimen zal de zonde ons dooden. Gij behoeft niet eens een dief of moordenaar te zijn, om uwe ziel te verliezen. Gij moogt alle uitwendige inzettingen van den godsdienst houden, maar indien gij niet tot Jezus komt, zijt gij verloren." Let op deze ernstige woorden: „Hoe zullen wij ontvlieden, indien wij op zoo groot eene zaligheid geen acht geven ?" Ontvlieden is onmogelijk, indien wij het eenige middel der verlossing verzuimen. Dicht bij eenen schuimenden waterval drijft eene boot op de stroom. Wanneer zij den kant van den waterval bereikt, is zij verloren. Maar dichtbij steekt eene eenzame rots vooruit, waar eenige mannen een touw hebben uitgeworpen. Stel u voor, dat de bemanning van de boot in de snelle vaart verzuimt het touw te grijpen — hoe zullen zij ontvlieden? Dit verzuim is hun verderf! Jezus alleen kan de ziel behouden, de „zaligheid is in geenen anderen, want er is onder den Hemel geen anderen naam gegeven, door welken wij moeten zalig worden." O zondaar! uwe verdoemenis is zeker, indien gij Jezus verwerpt! en hoe groot zal uwe schuld en uwe straf zijn! Er blijft geen slachtoffer meer over voor de zonde, maar eene schrikkelijke verwachting des oordeels en hitte des ouurs, dat de tegenstanders zal verslinden. Als iemand de Wet van Mozes heeft te niet gedaan, die sterft zonder barmhartigheid; hoe veel te zwaarder straffe meent gij, zal hij waardig geacht worden, die de Zone Gods vertreden heeft, en den Geest der genade smaadheid heeft aangedaan?" Welk eene begoocheling betoovert u! Meent gij dat God zijne bedreigingen niet zal nakomen? Meent gij, dat gij zijn doordringend oog zult ontvlieden ? Of dat de bergen u voor hem zullen bedekken? IJdele hoop! Er is geene andere toevlucht dan tot Jezus, en hem te verzuimen is reeds genoeg tot uw volkomen verderf: „Omdat Ik u riep, maar gij weigerdet, zal ik lachen in uw verderf, en Ik zal spotten, wanneer uwe vrees komt. Dan zullen zij tot mij roepen, maar Ik zal niet antwoorden; zij zullen Mij zoeken, maar zullen Mij niet vinden; daarom dat zij de wetenschap gehaat hebben, en de vreeze des Heeren niet hebben verkozen en mijne bestraffing hebben versmaad." O Zondaar! ontvliedt deze verschrikkelijke bedreiging! Thans staat Jezus met opene armen; Hij bidt u te komen en behouden te worden! Weiger zijne genade niet langer! Kom met al uwe zonden en ellende - kom zoo als gij zijt — kom dadelijk! Hij zal u geenszins uitwerpen! Kom tot Jezus! Kom tot Jezus! Lees: Spr. 1 : 24, 31. Joh. 3 : 14—21, 36. Hand. 4 : 12. Hebr. 2 : 1^3; 10 : 26—31. „IK WIL TOT JEZUS KOMEN." Ik kom, gelijk ik ben, o Heer! Omdat Ge, uit deernis met mijn' nood, Uw heilig bloed voor mij vergoot, En roept „Verloren schaap, kom weer! „Kom rusten in mijn' schoot!" Ik kom gelijk ik ben, o Heer! En worstel niet in blinden waan, Om zelf mij van de straf te ontslaan; Want gij alleen, en niemand meer, Hebt al mijn schuld voldaan. Ik kom gelijk ik ben, o Heer! Belast en moê naar geest en vleesch! Van binnen strijd, van buiten vrees. Geslingerd als een ruischend meer, Waarop de noodstorm rees, Ik kom gelijk ik ben, o Heer! Ellendig, blind, en arm, en naakt, Bewust, dat gij mijn boeien slaakt, Mij kleedt met heiligheid en eer, En ziende en zalig maakt. Ik kom gelijk ik ben, o Heer Gij die geen boet'ling ooit verstiet, Ik weet dat Gij mij 't welkom biedt. Want, storten ook gebergten neer, Uw heilwoord wankelt niet. Ik kom gelijk ik ben, o Heer! Uw liefde, macht en majesteit Heeft mij vernederd en bereid; Gij wierpt den laatsten slagboom neêr: 'k Ben de uwe in eeuwigheid." ') (Gezang XLIII : 1, 5 en 6) Hoog, omhoog, het hart naar boven! Hier beneden is het niet: 't Ware leven, lieven, loven Is maar, daar men Jezus ziet. Wat men hoor' of zie op aard, Is ons kostelijk hart niet waard: Wil men leven, lieven, loven, Hoog, omhoog, het hart naar boven! ) Vertaling van J. .1. L ten Kate, uit Newman Hall Christen-"Wijsgeer, Jezus! bron dier hemelvreugde, Die ons hart eens smaken zal, Wat ons ooit op aard verheugde, Gij verheugt ons bovenal! Daar gij ons reeds hier bereidt Voor des hemels heerlijkheid, Waar we u eeuwig lieven, loven; Jezus! trek ons hart naar boven! Och! dat aller menschen tongen, Aller Englen zang, o Heer! Samenstemden, samen zongen Eeuwig tot uw lof en eer: Zonder einde geeft uw lof, ' Jezus! ons de rijkste stof: Trek tot U ons hart naar boven! Dat we TT eeuwig lieven, loven! Uitgaven van J. H. KNIERUM, te Gorinchem: J. J. L. ten Kate. Moeders en Kinderen. Een boek voor vrouwen. Eigen Haard. Gulden woorden voor al de leden van het huisgezin. Van de Krib tot de Kroon. Evangeliebladen in proza en poëzie. Bij brood en beker. Stemmen des avondmaals. ; Na arbeid en Strijd. Lectuur op den len dag der week. Stemmen van het stervend jaar. Proza en poëzie. Wij zullen elkander wederzien. Woorden des levens bij den dood onzer dierbaren. 5e druk. De mensch in den strijd des levens. Woorden van raad en bestuur. 2e druk. Dicht bij het Vaderhuis. Lectuur aan den avond des levens. 2e druk. Palmbladen en Dichtbloemen. J. P. Hasebroek. Leer ons bidden. Gebeden voor het huisgezin. 2e druk. De prijs dezer Werken is: Ingenaaid 90 Cts., in fraai vergulden prachtband f 1.40. NEWMAN HALL. Kom tot Jezus. 14e druk. Volgt Jezus. 3e druk. Vreest niet, ik ben het. 8e druk. Prgs 30 Cts.; 25 ex. f 6 — Leesboek over de Bijb. Geschied. 3e druk. Prijs 75 Cts. Bij den uitgever dezes is mede verkrijgbaar Leer ons Bidden. GEBEDEN VOOR HET HUISGEZIN. DOOR J. P. HASEBROEK. 2e Druk. Prijs ingenaaid ƒ 0,90. gebonden in Prachtband - 1,40. Vreest niet, ik ben het! OF DE STEM VAN JeZÜS IN DEN STOKM. DOOR jföh NEWMAN HALL. Achtste Druk. Prijs 30 cents. 25 Exempl. f 6.— VOLGT JEZUS! Eene wekstem voor allen, die tot Jezus kwamen. DOOR NEWMAN HALL. 3e Druk. Prijs 30 Cents. 25 Exempl. f 0 —