CB 30072 DE GEBEDSGENEZING. IS ZIJ EENE GAVE VAN GOD OOK AAN DE TEGENWOORDIGE GELÓOVIGEN? NAAR AANWIJZING VAN VELE PLAATSEN UIT DE-HEILIGE SCHRIFT MET KORTE TOELICHTINGEN DOOR A. A. C. SMITS, GODSDIENSTLEERAAR DER PROT. KERK IN NED.-INDIE. 2201—6-1933. N. V. BOEKHANDEL EN DRUKKERIJ VISSER G Co. BANDOENG. Deze brochure is kosteloos verkrijgbaar voor hen die de prijs er van (f 0,50) moeilijk kunnen betalen. Men vrage ze daartoe aan bij den schrijver of bij hen die ze verkoopen. Motto : BEKEERT U EN GELOOFT HET EVANGELIE. Markus 1 : 15. Geloovige Broeder of Zuster, tot welke Kerk of Secte gij ook behoort, gelooft gij in de volstrekte autoriteit van het Woord van God ? Heeft voor U het Woord van God in werkelijkheid meer waarde dan het woord van Luther of Calvijn, of van wien dan ook ? Zoo ja, laat ons dan het antwoord op de hiervoren gestelde vraag zoeken in dat Woord van God, en weet dat gehoorzaamheid aan dat Woord altijd gepaard gaat met het ervaren van de heerlijkste zegeningen : met de ervaring DAT GOD VOOR ONS IS WAT WIJ HEM IN HET GELOOF VOOR ONS LATEN ZIJN. Bedenken wij toch : God kan niet liegen : geeft Hij eene belofte dan zal Hij die, wanneer wij daarop eenvoudig en vast vertrouwen, ook aan ons waar maken. Wij willen dan tot ons doel trachten te komen door het stellen ' van een aantal, van de meest voorkomende vragen en het zoeken van een antwoord daarop. Wij beginnen dan maar dadelijk met deze vraag : VANWAAR KOMEN DE ZIEKTEN ? Job 2 :7. Toen ging de Satan uit van het aangezicht des Heeren, en sloeg Job met booze zweren, van zijne voetzool af tot zijne schedel toe. Luk. 13 : 16. En deze, die eene dochter Abrahams is, welke de Satan, zie, nu achttien jaren gebonden had, moest die niet losgemaakt worden van dezen band ? Hand. 10 : 33. Belangende Jezus van Nazareth, hoe hem God gezalfd heeft met den Heiligen Geest en met kracht; welke het land doorgegaan is, goeddoende en genezende allen, die van den duivel overweldigd waren. Zie voorts de hoofdstukken Job 1 en 2. Uit deze Schriftgedeelten blijkt duidelijk dat Satan, onder de toelating Gods, de oorzaak der ziekten is. WAAROM KOMEN DE ZIEKTEN OVER ONS ? De ziekten worden ons toegezonden : A. Als straf ; B. Als beproeving. A. Als straf : wegens ongehoorzaamheid aan den heiligen wil van God (zonden van allerlei aard). 1 Kor. 11 :30. Daarom zijn onder u vele zwakken en kranken : en velen slapen. Lev. 26 : 15, 16. Zoo gij Mijne inzettingen zult smadelijk verwerpen, en zoo uwe ziel van Mijne rechten zal walgen, dat gij niet doet al Mijne geboden, om Mijn verbond te vernietigen ; dit zal Ik u ook doen, dat Ik over u stellen zal verschrikking, tering en koorts, die de oogen verteren en de ziel pijnigen ; gij zult ook uw zaad tevergeefs zaaien, en uwe vijanden zullen dat opeten. Deut. 28 : 15, 21, 22, 58 en 61. Daarentegen zal het geschieden, indien gij der stem des Heeren, uws Gods, niet zult gehoorzaam zijn, om waar te nemen, dat gij doet al Zijne geboden en inzettingen, die ik u heden gebiede, zoo zullen al deze vloeken over u komen, en u treffen. De Heere zal u de pestilentie doen aankleven, totdat Hij u verdöe^'van het land, waar gij naar toe gaat, om dat te erven. De Heere zal u slaan met tering en met koorts, en met vurigheid en met hitte, en met droogte en met brandkoren, en met honigdauw, die u vervolgen zullen, totdat gij omkomt. Indien gij niet zult waarnemen te doen al de woorden dezer Wet, die in dit boek geschreven zijn, om te vreezen dezen heerlijken en vreeselijken Naam, den Heere, uwen God. Ook alle krankte, en alle plage, die in het boek dezer Wet niet geschreven is, zal de Heere over u doen komen, totdat gij verdelgd wordt. Jes. 59 : 1, 2. Zie, de hand des Heeren is niet verkort, dat zij niet zou kunnen verlossen ; en Zijn oor is niet zwaar geworden, dat het niet zou kunnen hqoren. Maar uwe ongerechtigheden maken eene scheiding tusschen ulieden en tusschen uwen God, en uwe zonden verbergen het aangezicht van ulieden, dat Hij niet hoort. Uit deze teksten zien wij dat de zonden de oorzaak der ziektes zijn en tevens eene verhindering vormen voor God om te helpen. B. Als beproeving : tot versterking van ons geloof en tot heiligmaking. Hebr. 12 : 10. Want genen hebben ons wel voor eenen korten tijd, naar dat het hun goeddocht, gekastijd ; maar Deze kastijd ons tot ons nut, opdat wij Zijner heiligheid zouden deelachtig worden. Verder commentaar leveren we, voorloopig, op deze teksten niet omdat we in hoofdzaak het Woord van God willen laten spreken. Vanzelf rijst dan nu de vraag : „Is het ook de wil van God om ons weder te genezen ?" Laat ons echter eerst, voor we verder gaan, heel duidelijk onze houding tegenover den Bijbel (het Oude- zoowel als het Nieuwe Testament) bepalen. ... *,. Sommige geloovigen achten het Oude Testament van minder belang dan het Nieuwe ; dat is echter zeer verkeerd. God heeft ons den geheelen Bijbel gegeven om dien te gelooven. Christus en Zijne Apostelen vallen in hunne prediking en leering dan ook telkens op het O. T. terug. In het N. T. komen plus minus 500 aanhalingen en verwijzingen vóór uit — en naar — het O. T. Daaruit blijkt dat het N. T. gegrond is op het O. T., het Nieuwe is in werkelijkheid dan ook de vervulling van het Oude, in beide moeten we dus gelooven. De gansche Bijbel is het Woord van God voor alle menschen en voor alle tijden jfwat God aan Zijn uitverkoren volk\ (Israël beloofd heeft, dat neeft Hij in hen, en door hen, ook \gan ons beloofd. J Wat wij verder schrijven gaat dus van deze stelling uit. Nu de zeer belangrijke vraag : IS HET DE WIL VAN GOD OM ONS TE GENEZEN ? Deze vraag kan ten stelligste met Ja beantwoord worden, want God heeft ons in Zijn Woord daartoe vele stellige beloften en verzekeringen gegeven. Enkelen daarvan volgen hier. Exodus 15 :25, 26. Hij dan riep tot den Heere, en de Heere wees hem een hout, dat wierp hij in dat water : toen werd het water zoet. Aldaar stelde Hij het volk eene inzetting en recht, en aldaar verzocht Hij hetzelve en zeide : Is het dat gij met ernst naar de stem des Heeren uws Gods hooren zult, en doen wat recht is in Zijne oogen, en uwe ooren neigt tot Zijne geboden, en houdt alle Zijne inzettingen : zoo zal Ik geene der krankheden op u leggen, die Ik op Egypteland gelegd heb ; want IK BEN DE HEERE UW HEELMEESTER. Ex. 23 :25. Ik zal de krankheden uit het midden van u weren.. Deut. 7 : 15. En de Heere zal alle krankheid van u afweren, en Hij zal u geene van der Egyptenaren kwade ziekten, die gij kent, opleggen, maar zal ze leggen op allen die u haten. Ps. 103 :3. Die al uwe ongerechtigheid vergeeft, die al uwe krankheden geneest. Jer. 33 : 6. Zie, Ik zal haar de gezondheid en de genezing doen rijzen ; en zal henlieden genezen. De eerste belofte van genezing werd aan het Israëlitische volk gegeven toen zij stonden aan het begin van den 40 jarigen woestijnreis (Ex. 15 : 26 Ik ben de Heere uw Heelmeester). f Deze Goddelijke verzekering is aan dat volk bewaarheid geworden ; zoo volkomen zelfs dat zij in die veertig jaren geene ziekten hebben gekend (tenzij dan voor straf), geene gezwollen voeten hebben gehad, dat niemand zelfs struikelde en dat ook hunne kleeding en schoeisel niet verouderde ; lees maar : Deut. 8 :4. Uwe kleeding is aan u niet verouderd, en uw voet is niet gezwollen, deze veertig jaar. Deut. 29 : 5. En Ik heb ulieden veertig jaar doen wandelen in de woestijn ; uwe kleederen zijn aan u niet verouderd, en uw schoen is niet verouderd aan uwen voet. Ps. 105 :37. En onder hunne stammen was niemand die struikelde. (Zie ten deze verder : Neh. 9 : 19 — 21 en Deut. 2 : 7). Aan de hand van deze teksten wordt het ons duidelijk hoe het mogelijk was dat een rmllioenen volk, zoo langen tijd achtereen, door onherbergzame woestenijen, waar de natuur weinig of niets voor den mensch opleverde, zonder om te komen kon ronddolen. God zelf greep met machtigen hand in en schonk hun alles wat Zij behoefden, ook hun dagelijkse» voedsel en drinken. Er zijn onder de geloovigen echter, op dit punt, ongeloovige — en daarom moeilijk te overtuigen — zielen die zeggen : ja, dat was vroeger zoo, maar : WIE ZAL ONS GENEZEN ? Voor ons, geloovigen van het Nieuwe Verbond, wordt de genezing des lichaams bewerkstelligd door den Heiligen Geest, in den Naam van den Heere Jezus Christus. Om daaraan voor de praktijk des levens wat te hebben, er het noodige voordeel voor ziel en lichaam te benutten, moeten wij deze waarheid (ook weder uit Gods Woord alleen) leeren verstaan. Het moet ons duidelijk worden dat: Jezus Christus gekomen is om beide ziel en lichaam te verlossen; dat de verlossing en heiliging der ziel hoofddoel was en bleef; maar dat de verlossing des lichaams van ziekten daarmede gepaard zou gaan en een intergreerend deel van de volkomene verlossing zou uitmaken. We lezen daarom nu : Luk. 4:18, 19. De Geest des Heeren is op mij, daarom heeft Hif'-niij gezalfd ; Hij heeft mij gezonden om den armen het Evangeli te verkondigen, om te genezen die gebroken zijn van hart, om den gevangenen te prediken loslating en den blinden het gezicht, om de verslagenen henen te zenden in vrijheid, om te prediken het aangename jaar des Heeren. 1 Kor. 12 :7 —9 (verkort). Maar aan een eigenlijk wordt de openbaring des Geestes gegeven tot hetgeen dat oorbaar is. Want dezen wórdt door den Geest gegeven het woord der wijsheid, en eenen anderen de gaven der gezondmaking door den zelfden Geest. Hand. 10 : 38. Belangende Jezus van Nazareth, hoe God Hem gezalfd heeft met den Heiligen Geest en met kracht : welke het land doorgegaan is goeddoende, en genezende allen die van den duivel overweldigd waren; want God was met Hem. Hand. 4 :30, 31. Daarin dat Gij uwe hand uitstrekt tot genezing en dat teekenen en wonderen geschieden door den Naam van Uw heilig Kind Jezus. En als zij gebeden hadden werd de plaats, in welke zij vergaderd waren, bewogen. En zij werden allen vervuld met den Heiligen Geest. Dat de verlossing des lichaams van ziekten een onafscheidenlijk deel van de volkomene verlossing door Christus zou uitmaken, blijkt o.a. ook heel duidelijk uit de volgende teksten : Matth. 8:16, 17. En als het laat geworden was, hebben zij velen, van den duivel bezeten, tot Hem gebracht, en Hij wierp de booze geesten uit met den woorde, en Hij genas allen, die kwalijk gesteld waren, opdat vervuld zou worden dat gesproken was door Jesaja, den profeet, zeggende : Hij heeft onze krankheden op zich genomen, en onze ziekten heeft Hij gedragen. Matth. 11 : 5. De blinden worden ziende en de kreupelen wandelen, de melaatschen worden gereinigd en de dooven hooren, de dooden worden opgewekt en den armen wordt het Evangelie verkondigd. Hand. 3 : 16. En door het geloof in Zijnen Naam, heeft Zijn naam dezen gesterkt, dien gij ziet en kent; en het geloof dat door Hem is, heeft hem deze volmaakte gezondheid gegeven, in U aller tegenwoordigheid. Hand. 4:10. Zoo zij u allen kennelijk en het gansche volk Israëls, dat door den naam van Jezus Christus, den Nazarener, dien gij gekruisigd heb, door Hem zeg ik, staat deze hier voor u gezond. Het was Jezus lust en werk de zonden te vergeven en de zieken te genezen. Matth. 4 :23. En Jezus omging geheel Galiléa, Ieerende in hunne synagogen en predikende het Evangelie des Koninklijks, en genezende alle ziekten en alle kwalen onder het volk. Matth. 9 :2 en 6. En Jezus hun geloof ziende, zeide tot den geraakte i Zoon, wees welgemoed, uwe zonden zijn u vergeven. Doch opdat gij moogt weten, dat de Zoon des menschen macht heeft op de aarde de zonden te vergeven (toen zeide Hij tot den geraakte) : Sta op, neem UW bed op, en ga henen naar uw huis. Voor die genezing des lichaams mogen wij ook nu nog vertrouwen op onzen Heiland, want Hij is dezelfde nog. % Hebr. 13:8. Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde en in der eeuwigheid. Ps. 77 : 15. Gij zijt die God die wonder doet; Gij hebt uwe sterkte bekend gemaakt onder de volken. Volkomen vertrouwen op God houdt natuurlijk in dat we I van het gebruik van medicijnen moeten afzien. Echter meƒ nige geloovige vraagt : I WAAROM HEEFT GOD DAN DE MEDICIJNEN EN DE I KENNIS DAARVAN GEGEVEN ? Wij antwoorden hierop dat de geloovige inderdaad geen medicijnen noodig heeft. Door het geloof in den Heere Jezus Christus, Gode toebehoorende, heeft God u naar lichaam, ziel en geest, met al de uwen, voor Zijne rekening en verantwoording genomen. De medicijnen en de kennis daarvan heeft God gegeven aan een ongeloovige wereld die Hem niet kent en dus geen vertrouwen in Hem kan stellen. Geneeskrachtige kruiden vormen een deel van de algemeene genade waarmede God de wereld begiftigd, opdat die wereld, vol ongeloof en vijandschap jegens Hem, daarin toch nog een blijk van Zijne tegemoet komende liefde en goedheid zal kunnen zien. WIJ te^ErijK GELOOVIGEN ZOUDEN DUS GEEN MEDICIJNEN MOGEN GEBRUIKEN ? Wanneer de oogen daarvoor nog niet geopend zijn valt het ons moeilijk om dat nu zoo maar aan te nemen. Wij zijn in die richting niet opgevoed ; alsof het zoo behoorde heeft men ons geleerd niet eerst tot God te gaan met onze ziekten, maar eerst tot de menschen en tot de middelen, en als men het dan niet vergeet (wat ook heel dikwijls gebeurt) dan gaat men daarna tot God en vraagt of Hij zoo goed wil zijn om des dokters hand en verstand te bestieren en de middelen te zegenen. Dat lijkt dan wel vroom gehandeld, maar is het in werkelijkheid volstrekt niet. Men vergeet dat men als kind van den Hemelschen Vader toch eerst tot dien Vader behoort te gaan. Wat zouden de ouders zeggen van een kind dat hun voortdurend voorbij zou loopen en alles wat het noodig had ging vragen aan de keukenmeid. Zouden wij God niet bedroeven door op medicijnmeesters te vertrouwen ? Wij vinden ook nergens in den Bijbel iets aangegeven omtrent het aanwenden van medicijnen. Wel wordt daarin vermeld dat het gebruik er van gestraft wórdt : 2 Kron. 16 : 12, 13. Asa nu werd, in het negenendertigste jaar van zijn koninkrijk, krank aan zijne voeten ; tot op het hoogste toe was zijne krankheid ; daartoe ook zocht hij den Heere niet in zijne krankheid, maar de medicijnmeesters. Alzoo ontsliep Asa met zijne vaderen ; en hij stierf in het een en veertigste jaar zijner regeering. Het geval van Asa leert ons dus wel heel duidelijk dat wij ons met onze krankheden tot God hebben te wenden en niet tot de medicijnmeesters. Nu weten wij dat God is een God van orde en regel. Daartoe heeft Hij dan ook aan de geloovigen Voorgangers gegeven, en deze Voorgangers worden door Hem gesteld tot uifdeelers van al Zijne geestelijke genadegaven. Daarom heeft Jezus dan ook, voor dat Hij heenging, het genezen der kranken opgedragen aan Zijne discipelen. Zie de volgende teksten : Joh. 14 : 12. Voorwaar, voorwaar zeg Ik ulieden, die in Mij gelooft, de werken die Ik doe, zal hij ook doen, en zal meer doen dan deze, want Ik ga heen tot Mijnen Vader. Mark. 16 : 17, 18. En degenen, die geloofd zullen hebben, zullen deze teekenen volgen : in Mijnen Naam zullen zij duivelen uitwerpen ; met nieuwe tongen zullen zij spreken ; slangen zullen zij opnemen ; en al is het, dat zij iets doodelijks zullen drinken, het zal hun niet schaden ; op kranken zullen zij de handen leggen en zij zullen gezond worden. Matth. 10 : 1, 8. En Zijne twaalf discipelen tot Zich geroepen hebbende, heeft Hij hun macht gegeven over de onreine geesten, om dezelve uit te werpen, en om alle ziekte en alle kwale te genezen. Geneest de kranken, reinigt de melaatschen, wekt de dooden DE GEBEDSGENEZING Ij ZIJ EENE GAVE VAN GOD OOK AAN DE TEGENWOORDIGE GELOOVIGEN ? door A. A. C. SMITS. ^Jnzen Heer pn Woïwj ^^^^■"^^^^tmen nooit in Sn i ^i?8 Christus». I ik las in de OpenbSl T? bij het eind e deloozen el dï heeSijkelZd^van dï^el^- d op, werpt de duivelen uit. Gij hebt het om niet ontvangen, geeft het om niet. Jezus zond ook nog zeventig anderen uit en zeide tot hen : Luk. 10 : 9. Geneest de kranken en zegt tot hen : Het koninkrijk Gods is nabij u gekomen. De prediking van het Evangelie moet dus met het genezen der kranken gepaart gaan. Aan die opdracht, hen gegeven, hebben de discipelen voldaan ; zij zalfden vele zieken met olie en maakten hen gezond. Mark. 6 : 13. En zij wierpen vele duivelen uit, en zalfden vele kranken met olie, en maakten hen gezond. Luk. 9 : 6. En zij uitgaande, doorgingen al de vlekken, verkondigende het Evangelie en genezende de zieken overal. Luk. 10 : 17. En de zeventigen zijn wedergekeerd met blijdschap, zeggende : Heere ! ook de duivelen zijn ons onderworpen in Uwen naam. Hand. 6:8. En Stefanus vol van geloof en kracht, deed wonderen en groote teekenen onder het volk. Hand. 8 : 6, 7. En de scharen hielden zich eendrachtiglijk aan hetgeen door Fillippus gezegd werd, dewijl zij hoorden en zagende teekenen die hij deed ; want van velen die onreine geesten hadden, gingen deze uit, roepende met groote stem j en vele geraakten en kreupelen werden genezen. Zoo blijkt uit het voorgaande dat de geloovigen, en in het bijzonder de Voorgangers der Gemeente, geroepen zijn om de zieken te zalven met olie, hun de handen op te leggen, voor hen te bidden en hen, in den naam van Jezus _ gezond te verklaren. ' 'P* de APoste' Jakobus geeft in deze heel (ftrdelïjke^ V)C aanwijzingen. : \jT,. tT*yJak. 5 : 14—16. Is iemand krank onder u ? dat hij tot zich roepe de Ouderlingen der Gemeente, en dat zij over hem bidden, hem zalvende met olie in den naam des Heeren ; en het gebed des geloofs zal den zieke behouden, en de Heere zal hem oprichten, en zoo hij zonden gedaan zal hebben, het zal hem vergeven worden. Belijdt elkander de misdaden, en bidt voor elkander, opdat gij gezond wordet; een krachtig gebed des rechtvaardigen vermag veel. Laat ons nu een antwoord zoeken op de vraag : MET WELK DOEL GEEFT GOD GENEZING ? Ten eerste : Tot meerdere eer en glorie van Zijn naam. Ps. 50 : 15. Roep Mij aan in den dag der benauwdheid, Ik zal er u uithelpen en gij zult Mij eeren. Joh. 9 : 3. Jezus antwoordde : Noch deze heeft gezondigd noch zijne ouders, maar dit is geschied opdat de werken Gods in hem zouden geopenbaard worden. Joh. 11:4. En Jezus dat hoorende, zeide : Deze krankheid is niet tot den dood, maar ter heerlijkheid Gods, opdat de Zoon Gods door haar verheerlijkt worde. Hierop nog verder ingaan is niet noodig. Wij weten dat het in heel de Schepping, en ook in de Herschepping, hoofdzakelijk gaat om de glorie Gods, vanzelfsprekend dus ook hierin. Ten tweede j om het geloof den Zijnen te bevestigen en te versterken, als ook om hen daardoor meer in Zijne vreugdevolle gemeenschap te doen leven. Gebedsgenezing is alzoo zeer dienstig tot de volmaking der heiligen. Immers als God niet alleen mijn ziele Arts is maar ook de Geneesheer mijns lichaams wat zal ik dan nog anders doen dan alleen, in alles, zien op Hem, om van Hem alleen nooddruft te begeeren. Zoo ook wordt de geloovige eerst een echte bidder, een hemelbestormer, die alles van God gedaan weet te krijgen. Ten derde : Opdat ons lichaam Hem voortaan geheel zal toebehooren en onverdeeld zal toegewijd zijn, opdat alzoo het lichaam worde eenen tempel des Heiligen Geestes. 1 Kor. 6 : 13. Het lichaam is voor den Heere en de Heere voor het lichaam. 2 Kor. 4 : 10, 11. Opdat ook het leven van Jezus in ons sterfelijk vleesch zou geopendbaard worden. 1 Kor. 6 : 19. Of weet gij niet, dat ulieder lichaam een tempel is des Heiligen Geestes die in u is, dien gij van God hebt, en dat gij van uzelve niet zijt ? Ten vierdeOm te toonen dat Hem niets te wonderlijk of te groot is. Gen. 18 : 14. Zoude iets voor den Heere te wonderlijk zijn ? Jes. 28 : 29. Hij is wonderlijk van raad, Hij is groot van daad. Ps. 77 : 15. Gij zijt die God, die wonderen doet. Uit het voorgaande is dus gebleken dat God in de genezing niet alleen een zegen voor het lichaam heeft gegeven maar dat het bovenal Gods bedoeling is ons daarin en bovenal — ook geestelijk te zegenen. Wij zeggen : „bovenal" en daar willen we gaarne nog even den nadruk op leggen. Wij moeten goed begrijpen dat het in het werk der Herschepping, door Christus tot stand gebracht, niet gaat om ons, maar om HEM, om GOD. Dat Hij tot Zijn recht kome ook in ons. Dat Hij, de Eeuwige, een heerlijk en volkomen eeuwigheidswerk in ons tot stand kan brengen. God wil ons geestelijk vooruit brengen ; Hij wil van ons maken heilige menschenkinderen die vol zullen zijn van Zijne liefde en kracht. Nu begrijpt ge wel dat het lichaam, hetwelk slechts tijdelijk is, voor het minste medetelt in deze materie ; dat God het lichaam, in deze, ten dienste van de ziel stelt; en dat het ons allerminst te doen is om eene eenzijdige gebedsgenezing te propageeren. Neen wij willen ons niet blind staren daarop maar wij willen bezien en ervaren de groote liefde van God, Zijne macht en heerlijkheid die Hij ons in die genadegave toont. Als God ons dus door de genezing van het lichaam ook geestelijk wil zegenen dan spreekt het vanzelf dat wij ook instaat moeten zijn om die geestelijke weldaden te kunnen ontvangen. M. a. w. wij moeten, tot op zekere hoogte, al reeds „geestelijk zijn ingesteld. Als God ons lichamelijk wil zegenen, dan ziet Hij eerst het hart aan. God vraagt aan de Zijnen : „hoe staat ge tegenover Mij ?" „Zijt ge gehoorzaam aan mijn Woord ?" Ge begrijpt alreeds wat we bedoelen natuurlijk ; om de zegen der gebedsgenezing te ver- krijgen moeten de geloovigen zoo aan het één en ander voldoen en daarom stellen we nu de vraag : WELKE ZIJN DE VEREISCHTEN OM GENEZING TE VERKRIJGEN ? Deze vraag is wel gemakkelijk te beantwoorden, maar in praktijk van het leven blijkt de toepassing van dat antwoord, bij velen, heel moeilijk te wezen. En toch is het zoo eenvoudig, want de eerste vereischte is : „GELOOF", heel eenvoudig geloof, of : „echt kinderlijk vertrouwen". Een klein kind twijfelt niet aan de woorden van vader of moeder, welnu zoo moeten wij ook doen. Zonder eenige wijfeling aannemen dat God doet naar Zijne beloften in Zijn Woord vervat : dat Hij geeft wat wij van Hem vragen. Mark. 1 : 15. Bekeert u en geloof het Evangelie. Dat is het motto hetwelk we boven dit schrijven plaatsten. Wilt ge nog eene aanmoediging, uit 's Heilands eigen mond, daartoe : Mark. 5 :36. Vrees niet, geloof alleenlijk. En als de Heiland uit Zijn Woord ons toeroept : „Die bidt, die onvangt" (Luk. 11:9, 10), dan geeft Hij ons daarin de belofte dat wij krijgen wat we geloovig van Hem vragen. Doch dan moeten we ook nog aan eene andere eisch, door God gesteld, voldoen, deze is : Met God en de menschen moeten wij in het reine komen. Dit leert ons o.a. de Apostel Jakobus in zijnen brief : Jak. 5 : 15, 16. Het gebed des geloofs zal den zieke behouden, en de Heere zal hem oprichten, en zoo hij zonden gedaan zal hebben, het zal hem vergeven worden. BELIJDT ELKANDER DE MISDADEN, en bidt voor elkander, opdat gij gezond wordt. Een krachtig gebed des rechtvaardigen vermag veel. Onbeleden zonden, voor God en de menschen, vormen dus een struikelblok voor het verkrijgen van genezing. Bedenk dat wel! Hier zouden we gevoeglijk kunnen eindigen, maar ter verduidelijking van één en ander willen we toch nog eenige vragen stellen en beantwoorden. We vragen dan : KRIJGEN ALLE ZIEKEN, DIE ER OM BIDDEN, ONMIDDELLIJK GENEZING ? Ja allen, die aan de gestelde eischen voldoen, verkrijgen genezing, want God kan niet anders doen dan Zijn Woord waar maken. Als er dus op het gebed niet onmiddellijk volkomen genezing volgt, dan kan de schuld daarvan niet bij God liggen, doch alleen bij den bidder. Dan kunnen daarvoor in hoofdzaak twee oorzaken aangewezen worden. De eerste oorzaak kan liggen in het geloof des bidders dat nog eenige beproeving noodig heeft. In dat geval zal God vaak eene genezing in langzaam tempo verstrekken. Zaak is het dan om ook in deze Gods doen te loven en te prijzen en zichzelve te blijven toevertrouwen in de handen Gods, biddende om een vast geloof. Het kan, ten tweede, ook gebeuren dat de genezing voorloopig geheel uitblijft, om dat de ziekte gegeven is als een straf, en deze nog niet voldoende gedragen is. Daarvan vinden we immers een voorbeeld in Numeri 12; Mirjam moet de ziekte der melaatschheid als straf dragen, zeven dagen lang, eerst daarna kan zij weder aangenomen worden. Waarschijnlijk heeft dit geval ook betrekking gehad op Trofimus, dien Paulus krank te Miléte heeft achtergelaten ( 2 Tim. 4:20). Wij onderscheiden in deze dus drie gevallen : ten eerste ; onmiddellijke en volkomene genezing ; ten tWeede: eene langzaam voortgaande genezing : en ten derde : de voorloopig uitblijvende genezing. De twee laatst genoemde gevallen zullen niet altijd even duidelijk van elkander te onderscheiden zijn. Menigmaal zal eene schijnbare „voorloopig uitblijvende gezing" later blijken „eene langzaam voortgaande genezing" geweest te zijn. Om d ziel te beproeven zwijgt God wel eens, maar dat wil dan nog niet zeggen dat Hij ook werkeloos is ; zelfs in Zijn stilzwijgen antwoord Hij nog. In Matth 15 :23 lezen we : „Doch Hij antwoordde haar niet één woord". Werd die Kananesche vrouw daarom niet geholpen ? Toch wel, maar haar geloof werd slechts beproefd. Ook schrijver dezes heeft eenzelfde ervaring opgedaan. Jarenlang werd hij gekweld door niersteenkoliek ; dit werd zoo erg dat hem door den arts alle eenigszins inspannende beweging zooals ook het fietsrijden verboden werd, ook drong die arts aan op eene operatie ; hij was daardoor ook vrijwel onbekwaam geworden voor zijn werk. In zijn gebed kreeg hij echter de zekerheid dat God hem toch nog tot Zijn werk bleef roepen. Dit gaf hem de vrijmoedigheid om geloovig de genezing van zijn lichaam uit Gods hand aan te nemen. Was hij onmiddellijk genezen ? Ja ! EVENWEL VIEL UITERLIJK DAARVAN NOG NIETS TE BESPEUREN, want de pijnen ; die hij tevoren had, bleven nog. Hij ontving echter de genade om zich geloovig aan God te kunnen blijven vastklemmen. Hoewel de pijnen in den beginne schijnbaar niet verminderde, toch bleef het bij hem vaststaan : „God heeft mij genezen". Hij vatte zijn werk weder op, schaftte ^cj^.een motorfiets aan, reed vier jaren achtereen, dagelijks vele uren daarop, en kwam soms oververmoeid thuis. En wat gebeurde er ? namen de pijnen daardoor toe ? Ja, dat had volgens menschel ij ke berekening het onvermijdelijk gevolg moeten zijn, maar prijst God ! HET TEGENGESTELDE HAD PLAATS. De pijnen verminderde langzamerhand, en na drie jaren waren ze volkomen verdwenen. Gij die dit leest, zeg mij, had hij tevergeefs op God gebouwd ? Wij verhalen dit om aan te toonen dat het slechts op vertrouwen aankomt. Naar het uiterlijke was er van genezing geen sprake, maar het geloof kon toch die genezing aangrijpen. Het geloof werd beproefd, en maakte daarin rijke winsrf, want het werd niet teleurgesteld. Diezelfde winstA voor de eeuwigheid wordt ook gemaakt wanneer de geneang nog uitblijft omdat de ziekte als eenen straf gezonden werd ; de winstf voor de ziel, wanneer de straf gewillig gedragen wordt, blijft nooit uit. Nemen we ten deze, het geval van MirjanVs melaatschheid maar weer tot voorbeeld. Voorloopig kreeg zij nog geen genezing, en dat was voor haarj jïfe zuster van de groote leider des volks, zeker niet prettig ; maar toch hoe zal haar ziel gejubeld heb- ben van groote blijdschap en vervuld zijn geweest van dank voor de haar toegezegde verlossing. Had zij die verdiend ? Neen, evenmin als iemand anders, maar God wilde haar — en Hij wil ook ons — genadig zijn. Daarom geloovige Br. of Zr. verkrijgt ge niet onmiddellijk verhooring houd dan aan in het gebed en blijf u met uwe ziekte, alleen aan God toevertrouwen. Zou God zorgen dat het met een menschenküid, dat zich aan Hem heeft toevertrouwd, verkeerd afloopt ? Neen dat is niet denkbaar, integendeel Hij zal Zich op het allerheerlijkst aan u openbaren en ver boven bidden en verwachten alles wél maken. Doe maar zooals de weduwe uit de gelijkenis, die ge vindt in Luk. 18:1—8, blijf bidden, en als God geloof bij u vindt, Hij zal u naar Zijne onfeilbare beloften, zoodra Hij Zijn hoog, heilig en. heerlijk doel in u heeft kunnen bereiken, haastelijk recht doen. Blijf bidden en blijf gelooven en uw ziekbed zal u worden een voorportaal des hemels. Laten wij den Heere onzen God de tienden van onze dankbaarheid en onzen lof brengen en dan spreekt Hij : Mal. 3 : 10. Beproeft Mij nu daarin, zegt de Heere der heirscharen, of Ik u dan niet zal opendoen de vensteren des hemels, en u zegen afgieten, zoodat er geen schuren genoeg wezen zullen. Een andere vraag, die ook dikwijls gehoord wordt, is : MOETEN WIJ NIET ALTIJD REKENING HOUDEN MET jjjSr MET DEN WIL VAN GOD? \ en behooren we daarom niet altijd te bidden : „Heere, indien het Uw wil is, geeft dan genèzing ?" Om deze vraag of meening kracht bij te zetten herinnerd men er dan aan dat Jezus zelf ons heeft leeren bidden : „Uw wil geschiede, gelijk in den hemel alzoo ook op de aarde :" alsook dat Jezus zelf in Gethsémané gebeden heeft : „Vader, niet Mijn wil, doch de Uwe geschiede." Laten wij, als antwoord hierop mogen beginnen met te zeggen dat men Jezus' bede in Gethsémané, ten deze opzichte, altijd verkeerd aanhaalt. Wanneer moeten wij bidden : „Uw wil geschiede ?" is het niet dan wanneer ons de geopenbaarde wil van God niet bekend is ? Welnu, had Jezus de belofte dat die bittere drinkbeker in Gethsémané van Hem genomen zou worden ? Neen, die belofte had Hij niet ! Wist Jezus niet wat de uitgesproken wil van God was omtrent die beker dien Hij drinken moest ? Jawel, dat wist Hij heel goed ! Hij wist wel dat er voor Hem, blijvende in gehoorzaamheid aan den wil Zijns Vaders, geen ontkomen aan was. Waarom heeft Hij dan toch zoo gebeden ? Omdat Zijne menschelijke ziel ten zeerste opzag tegen dat vreeselijke dat te komen stond. Zijne ziele kwam er door in grooten nood, maar gehoorzaam willende blijven aan den wil Zijns Vaders, tot het einde toe, voegt Hij Zich dan ook naar dien wil en toont dit door uit te roepen : „niet Mijn wil, maar de Uwe geschiede". Moet ik nu bidden : „O God, indien het Uw wil is genees mij dan ?" Neen, en nog eens neen ! Als de begeerte tot stelen in mijn opkomt, waarom bid ik dan niet : „o God, indien het Uw wil is laat mij dan stelen ?" Omdat ik weet dat het de uitgesproken wil van God is dat ik niet zal stelen ! Welnu zoo vraag ik ook niet of het de wil van God is om mij te genezen want ik weet dat ik Hem daarmede bedroef en daarin twijfel uitspreekt omtrent Zijne Woorden, immers Hij heeft zoovele malen in Zijn Woord te kennen gegeven dat Hij het gewis doen zal. Mozes reeds begreep dit, daarom bij de ziekte van Mirjam vroeg hij niet eerst naar den wil van God, maar bad eenvoudig : „o God, heel ze toch". En Mozes-was een echte Godsman, dus mogen wij aan hem wel een voorbeeld nemen. HOE DACHTEN EN LEERDEN ONZE VOORVADEREN OVER DE GEBEDSGENEZING ? Ook deze vraag willen we kort in beschouwing nemen opdat men ons maar niet klakkeloos van „Nieuwlichterij" zal kunnen beschuldigen. Wij weten dat onze voorvaderen zeer streng in de leer waren en zuiver in het geloof trachtten te zijn. Vooral de Catechismus was voor hen (en is het voor vele geloovigen van tegenwoordig, uit verschillende kerken, nog), naast den Bijbel, een richtsnoer voor geloof en wandel. Zondag 45 dan van die Catechismus, handelt over het gebed. Vraag 18 daarin luidt : „Wat heeft ons God bevolen van Hem te bidden ?" en het antwoord is : „Alle geestelijke en lichamelijke nooddruft, welke de Heere Christus begrepen heeft in het gebed dat Hij ons zelf geleerd heeft. Vragen en Antwoorden 12, 125 en 128, van diezelfde Catechismus gaan daar nog verder op in. Antwoord 125 luidt letterlijk: „Geef ons heden ons dagelijksch brood. Dat is : Wil ons met alle nooddruft des lichaams verzorgen, opdat wij daardoor erkennen, dat Gij de eenige oorsprong van alle goed zijt, en dat noch onze zorg en arbeid, noch Uwe gaven, zonder Uwen zegen ons gedijen, en dat wij derhalve ons vertrouwen van alle schepselen aftrekken en op U alleen stellen". Daar hebt ge het nu ; duidelijker kon het al niet gezegd zijn. Een bevel van God om alle nooddruft, geestelijke zoowel als lichamelijke, van Hem te begeeren en ons vertrouwen alleen op Hem te stellen en niet op menschen ; dus ook niet op artsen ; men is consequent of men is het niet. Wij beweren niet dat onze vrome voorwaarden daarin heel consequent waren, integendeel, hun leven strookte ook niet altijd met hun leer, maar dat ontslaat ons niet van de plicht om het bevel van God te gehoorzamen. Een bevel van God ! Wilt ge rijke en heerlijke winste voor uwe ziel zoowel als voor uw lichaam verkrijgen, komt dan tot deze geloofsgehoorzaamheid ! Gezien het vorenstaande, waarin Gods Woord zich over het behandelde onderwerp zoo duidelijk uitspreekt, mogen wij ons wel ten zeerste er over verwonderen dat het geloof aan de genezing op het gebed zoo op den achtergrond is geraakt. Daarom is het tenslotte wel noodig dat we nog even de vraag stellen : WAAROM GELOOFT CHRISTUS' GEMEENTE BIJNA NIET MEER AAN GEBEDSGENEZING ? Het antwoord kan heel kort wezen : Vanwege haar ongeloof ! Ook nu nog geldt wat wij lezen in : Matth. 13 : 58. En Hij heeft aldaar niet vele krachten gedaan, wegens hun ongeloof. Ja het ongeloof der Gemeente is oorzaak dat Christus nu niet mieer, door Zijnen Geest, die krachten en wonderen, van voorheen, kan doen. En toch leeft er in het hart der geloovigen een verlangen om die gave, die Christus eenmaal aan Zijne Gemeente schonk, terug te mogen ontvangen. Immers er staat toch ook nergens in den Bijbel dat Christus die gave terug genomen zou hebben. Daarom zijn er velen, waaronder ook Voorgangers der Gemeenten, die wenschen, ja, als het ware hunkeren zij er naar, om toch tot de overtuiging te kunnen komen dat de gebedsgenezing NU evengoed als VROEGER een waarachtige zaak is. Maar het ongeloof, of beter, de twijfel er aan, is zoo algemeen geworden dat men den moed mist om het aan te nemen en te belijden. Wij weten dat er Christenen zijn, waaronder ook Predikanten (en hun aantal is grooter dan menigeen wel denkt), die innerlijk er vast van overtuigd zijn dat Jezus, op het gebed, nu nog evengoed geneest als vroeger, maar zooals gezegd, men durft er openlijk niet aan. De Gemeente is het geloof er aan kwijt en wat zou mien van een Predikant of een Ouderling zeggen die openlijk dat geloof gingen voorstaan en aanprijzen. Men zou hen verglazen en misschien wel afzetten. Vrees en klein geloof spelen in deze een groote rol. De Gemeente is haar geloof in de gebedsgenezing kwijt en durft er niet meer aan, daarom gelooft Zij het zoo gaarne als van de kansels, met veel aplomb, verkondigd wordt dat er tegenwoordig geen wonderen meer gebeuren. Maar al zouden alle Predikanten, van alle kansels, dit luide gaan bevestigen, Die in den hemel woont lacht er om ; Hij is en blijft die God die wonderen doet, Die ze doen moet en zal, opdat Zijne grootheid blijke, om telkens weer te doen zien dat Hij God is, opdat men Hem aanbidde. Geloovige Br. of Zr. wij maken met dit schrijven geen propaganda voor eenige kerk of secte, maar het is ons er om te doen dat gij door het beoefenen van uw geloof komt tot het kennen van uw God. Hij wil zoo gaarne tot Zijn volle recht komen in u ; H»j -wil zoo gaarne u brengen tot de er- varirtg van Zijn groote kracht en heerlijkheid ; Hij wil u rijk en blijde maken in Hem. Nooit kan 't geloof te veel verwachten, Des Heilands woorden zijn gewis ; 't Faalt aardschen vrienden vaak aan krachten, Maar nooit een vriend als Jezus is : Wat zou ooit Zijne macht beperken ? 't Heelal staat onder Zijn gebied, Wat Zijne liefde wil bewerken, Ontzegt Hem Zijn vermogen niet. Dit lied wordt uw heerlijke levenservaring, als ge waarlijk geloofd het onfeilbaar Woord van God ! Geloovige Broeder of Zuster ten besluite : Op grond van Gods Woord moet gij vast gelooven dat het de wil van God is om u van uwe krankheid te genezen. Matth. 8 : 13. En Jezus zeide tot den hoofdman over honderd : ga heen en U GESCHIEDE GELIJK GIJ GELOOFD HEBT. En zijn knecht is gezond geworden in die zelfde ure. Neem in een daad des geloofs Jezus als uw Geneesheer aan, geef uw lichaam aan Hem over en eigen u de gezondheid toe, alles precies als bij de vergeving der zonden. Mark. 5 :34. En Hij zeide tot haar : dochter ! uw geloof heeft u behouden ; ga heen in vrede, en zijt genezen van deze uwe kwaal ! Breng uw geloof in beoefening. Als God Zijn doel in u met de ziekte heeft bereikt, strekt dan uwe hand uit, sta op, neem uw bed op en wandel, doe dit in vol vertrouwen op Gods Woord en beloften en gij zult niet teleurgesteld worden. Ps. 2 : 12. Welgelukzalig zijn allen die op Hem betrouwen. Ps. 86 :5. Want Gij, Heere ! zijt goed, en gaarne vergevende, en van groote goedertierenheid allen, die U aanroepen. En als ge gezond geworden zijt, verzwijg dan uwe genezing niet, maar waar het geschikt voorkomt, spreekt er over tot eer van God 1 Ps. 59 : 15. Roept Mij aan in den dag der benauwdheid ; Ik zal er u uithelpen EN GIJ ZULT MIJ EEREN.