CB 30096 HOOFD VAN GEZIN «*> A. VAN HOOQSTRATEN-SCHOCH Uitgave J. N. VOORHOEVE - Den Haag < HET HOOFD VAN HET GEZIN. ER WERD EEN VERGADERING GEHOUDEN over de huwelijkswetgeving. Een van de aanwezigen besprak de verschillende onderdeélen der huwelijkswet, zooals die nu is. Hij kwam ook aan het punt, dat de man geacht wordt te zijn het hoofd van het gezin. De verslaggever bericht ons, dat er toen in die vergadering „algemeen gelach" was. De gedachte dus, dat een vader zou zijn het hoofd van het gezin, heeft algemeen gelach doen ontstaan. Arme vrouwen, heb. ik toen gedacht, wat moeten jullie nare echtgenooten en akelige vaders hebben gehad, als die gedachte je smakelijk doet lachen! Wat moeten jullie doorgemaakt hebben om over zóó iets te kunnen lachen! Wat zullen je ervaringen en ondervindingen zijn geweest? EB God heeft alles zoo verwonderlijk mooi geschapen. 58 Wij, vrouwen, met onze teere, intuïtieve natuur, met onzen gevoeligen, fijnen geest, met onze zachte, meegaande karaktereigenschappen, en met die intense behoefte aan steun! En daarnaast de man, die het heiligste en beste in zich voelt ontwaken, het verantwoordelijkheidsbesef van te waken voor zijn vrouw, zijn kinderen! — Wat wordt er niet in een man wakker, als hij treedt in de 'door God hem toegewezen plaats, hoofd wordt van het gezin, beschermer van het huis! — Ik heb het vaak met zoo groote ontroering gadegeslagen, hoe daar in een ruwen kerel edele eigenschappen opbloeiden en teere gevoelens wakker werden, toen hij zich zag aangesteld als bewaker en beschermer. Als het goed is, dan is het woord „vader" een tooverwoord in huis. Vader, die in de gezellige, knusse, intieme thuiswereld het rumoer en het geraas van de geheele wereld daarbuiten meebrengt. Vader, die alles kan en alles weet. EB Vader, die iedereen in huis als op zijn groote, sterke handen en op zijn wijde hart draagt. Vader, die met zoon uithaal praat over „mijn vrouw" — en „mijn huis'' en „mijn kinderen." Vader, die het heele huis vult met zijn heerlijke, donkere Stem en die voor ieder lid van 't gezin opkomt als het in nood is, want van de optrekkende pelgrims, van de aaneengesloten bent is vader de aanvoerder. Vader, die moeder zoo heerlijk kan geruststellen als een jongen boven in een boom zit te wiegelen, als er een op 't dak is geklauterd, of kletsnat uit het water komt aandruipen. Vader, die zoo klassiek verontwaardigd kan worden over streken en minne, laffe daden; die de roede den kleinen booswicht niet spaart, en straks weer zoo verbazingwekkend vergevensgezind kan zijn. O zeker! je kunt allemaal wel lachen in een vergadering over de gedachte aan een vader, die het hoofd van het gezin zou zijn, zooals het geregeld is bij de wet! Komt maar in onze huizen, waar de vader te slapen is gelegd op het stille kerkhof! Treedt maat binnen bij de veria tenen, waar de vader aan vrouw en kinderen ontstolen is door een schande op zich ladende dievegge! Gaat maar te gast bij de Xantippes. Bezoekt ze maar, de wijvekens, die met de pantoffel regeeren! Vergeet niet, o neen! vergeet ze vooral niet de huizen der werkende en gesalarieerde moeders, wier plaats, acht uren per dag ledig is aan den huiselijken haard! De huizen, waar de vader niet is met eere en bij de gratie Gods, hoofd van zijn gezin. De glans is er van verdwenen, de stralenkrans verbleekt, de gezonde frissche buitenlucht heeft plaats moeten maken voor den hoogen sferendruk der broeikaslucht. Vaders onstuimig, uitbundig gelach is vervangen door moeders zachten weemoedigen blik, en vaders knuisten door moeders teere handen, en vaders gezonde levenskijk door moeders te weinigen durf. Zoo mooi als God het gemaakt heeft: Vader, hoofd van het gezin, drager van den geslachtsnaam, echtgenoot en beschermer en minnaar van zijn vrouw, vader van de kinderen, beschermer van het geheel! EB Maar weet ik het dan niet? Zijn mijn oogen dan blind? Schreit het niet ten hemel? Is de verdrukking der vrouwen niet erger geweest, dan die der kinderen Israëls bij de Egyptenaren ? Maar zullen we om ongerechtigheden en verkeerdheden de ordinantiën Gods verdraaien? De wetten zijn gemaakt om de booswichten en misdadigers te onttronen, om de zwakken en hulpeloozen te verdedigen. Ik ken vaders, ik zeg het met groote ontroering in mijn ziel, met wie je niet anders zou willen doen, dan ze opsluiten — menschen, in wie al het mooie en goede verdord is. Je zou hun de knoopen van hun ambtskleeding moeten ontrukken, smadelijk ze afsnijden, en zulke vaders aan de algemeene verachting ten prooi moeten laten. Deze menschen moeten met de wetten worden in kennis gebracht, het kan niet anders. Maar om de slechten en misdadigen behoeven de goeden niet onttroond en Gods instellingen niet veranderd. Als een huwelijk maar is een wederzijdsch contract tusschen twee willekeurige menschen, als zoo'n contract opzeg- baar is bij opkomende zucht naar verandering, als de man zijn vrouw en zijn kinderen kan verlaten of de vrouw vluchten kan van haar post, dan leggen we daar in onze samenleving een van onze beste bezittingen te sterven neer. Het wondere geheel, een vader, een moeder, een kind, onverbrekelijk aan elkaar verbonden, door God aldus gewild, in de handen der menschheid verminkt tot een caricatuur, — o zeker, je kunt wel lachen! — Je kunt om alles wel lachen! — Maar je lacht je beste en rijkste dingen weg, je lacht je arm, — doodarm. — 494 - 1 - 10 - '26