CB 30445 CB 30445 HERINNERINGSWOORD AAN JEUGDIGE LEDEN DER GEMEENTE BIJ HET AFLEGGEN HUNNER GELOOFSBELIJDENIS, DOOR W. DOORN, PREDIKANT TB *S GRAVBNHAQE. HERINNERINGSWOORD AAN JEUGDIGE LEDEN DER GEMEENTE BIJ HET AFLEGGEN HUNNER GELOOFSBELIJDENIS, DOOR W. DOORN, PREDIKANT TB »S GRAVENHAGB, LEIDEN. - D. DONNER. LEIDEN: BOEKDRUKKERIJ VAN D. DONNER. aan den 79 Eene opwekkende ure is het, die gij met uwe dierbaren in het midden der gemeente des Heeren hebt doorleefd. Zn't gij aan die gemeente niet vreemd, daar gij door den doop reeds der Christelijke Kerk waart ingelijfd en van de kinderen der ongeloovigen onderscheiden, heden hebt gij de belofte, door uwe ouders bij uwen doop afgelegd, persoonlijk vrjjwillig overgenomen. Gij toch hebt openlijk verklaard van ganscher harte te gelooven en te;behjden: 1°. dat de boeken des Ouden en Nieuwen Testaments Gods eenig en waarachtig Woord zijn, en dat daarin de eenige volkomene en genoegzame leer der zaligheid begrepen is; 2B. dat wij door de zonde gansch bedorven zijn, tot alle goed werk onbekwaam, en daarom de zaligheid uit en door onszelven of door eenige onzer werken geenszins kunnen verkrijgen; 3°. dat wij alleen uit loutere liefde en genade Gods, vanwege de waardigheid der verdiensten van Christus, onzen eenigen en volkomen Zaligmaker, door de verlichting en krachtige werking des Heiligen Geestes door het geloof de zaligheid ontvangen, en daarin tot het einde toe in de kracht Gods behouden en bewaard worden; En ten 4° hebt g\j verklaard van g'anscher harte voornemens te zijn bij dezelfde zuivere leer door Gods genade tot het einde uw levens te volharden, in godzaligheid te wandelen, de kerkelijke regeering te zullen eerbiedigen en TJ de kerkehjke tucht te zullen onderwerpen, indien gÖ U kwaamt te ontgaan Met het oog hierop noemden wij die ure der openbare belijdenis eene opwekkende. Voor uwe ouders, indien zij althans nog in leven zyn en den Heere dienen, was zh" dit, omdat z$ het toen duidelijk hoorden, dat gij de waarheid, waarin zjj TJ onderwezen hebben en lieten onderwijzen op de catechisatiën, gelooft, en dus de belofte door hen bij uwen doop afgelegd overneemt. En moet dit niet verbindend zh'n voor ouders, die den Heere vreezen? Schreef Johannes volgens zijn tweeden brief, vers 4a, aan eene geloovige vrouw, dat hh' zeer verblijd was geweest, dat hh' van hare kinderen gevonden had, die in de waarheid wandelden, hoeveel te meer zal het dan godvreezende vaders of moeders tot vreugde verstrekken, wanneer vhunne kinderen de waarheid, in Gods Woord vervat, belijden van harte te gelooven, en hun leven daar- ') Niet in alle gemeenten worden dezelfde vragen by de openbare bevestiging van de jeugdige leden gebruikt. Maar hetzij men bovengenoemde vier punten in den vorm van vragen doet, hetzij men de vragen achter het doopsformulier der bejaarden bezigt of ongeveer de vragen doet, die aan het einde van het kort begrip der christelijke religie voorkomen, in hoofdzaak behelzen ze hetgeen beleden moet worden, om als gerechtigden ten avondmaal te worden erkend. naar te willen richten ? Daarin toch hebben zij het bewijs, dat de getrouwe Verbonds-God de beloften, door den doop beteekend en verzegeld, ook aan hunne kinderen bevestigt en dat Hij hun ten Leidsman wil wezen te midden van de gevaren der jeugd. En zouden wij de ure der belijdenis ook niet opwekkend mogen noemen met het oog op de jeugdige leden zelve? Die toch van harte gelooft en erkent, dat ïuj in zichzeiven een verloren zondaar is, en dat er alleen in Jezus redding is voor verlorenen, komt ook tot Hem om door Hem gezaligd te worden en is dus een schaap der kudde van Hem, die zegt: Ik geef mpe schapen het eeuwige leven en zij zullen niet verloren gaan in der eeuwigheid. Niet bij allen, die in vroegeren en lateren tijd belijdenis deden, was die belijdenis echter in waarheid een belijdenis des geloofs. Denkt slechts aan een Simon den toovenaar, aan een Demas en zoo vele anderen, die daarna openbaar werden als de zoodanigen, die nimmer van harte de onberouwehjke keus tot zaligheid hadden gedaan. En velen loopen in onze dagen gevaar evenzoo belijdenis te doen. Menigeen beschouwt het doen van belijdenis alleen als een soort van examen, waardoor men van de catechisatiën wordt ontslagen, en niet als eene belijdenis van hetgeen men gelooft. Zoo het doen van belijdenis te houden voor een examen of ook te meenen dat het alleen bestaat in de verstandelijke toestemming van de leer des geloofs, is evenzeer in strijd met Gods Woord als met de leer en praktijk der Gereformeerde Kerk. Volgens onze formulieren van doop en avondmaal, worden toch de leden der. gemeente beschouwd als geloovigen en geliefden in den Heere Christus, waarom men ook aan hen, die op rijperen leefth'd gedoopt worden, vraagt of zh' in de gemeenschap onzer Christelijke Kerk niet alleen in het gehoor des Woords, maar ook in het gebruik des Avondmaals zullen volharden. *) Wij herinneren TJ daarom aan hetgeen Paulus aan de gemeente te Rome schreef: Indien gy met uwen mond zult beiyden den Heere Jezus, en met uw hart gelooven, dat Hem God uit de dooden opgewekt heeft, zoo zult gy zalig worden. Want met het hart gelooft men ter rechtvaardigheid en met den mond belijdt men ter zaligheid.8) De behjdenis des monds dient dus gepaard te gaan met het geloofs des harten. En is dit het geval, dan heeft men deel aan de gerechtigheid, die Christus als de lijdende Zaligmaker voor zyne gemeente heeft verworven en die Hy als de verheerlijkte den armen zondaar door het geloof deelachtig maakt. Paulus herinnert daaraan de gemeente, zeggende: Welke overgeleverd is om onze zonden, en opgewekt om onze recht vaardigmaking. 3) De Opzieners der Gemeente kunnen echter niet oordeelen over den toestand des harten. Dit moet overgelaten worden aan Hem, die zegt: Ik, de Heere, doorgrond het hart en proef de nieren. 4) Met hun oordeel over den staat der beiyders, mag ') Zie Appelius in zijne Hervormde leer op het punt van de belijdenis des geloofs. ') Rom. 10 :9, 10. *) Rom. 4:25. *) Jeremia 17:10. maatstaf van handelen zijn, gelijk dit bij de Labadisten het geval was, maar naar de belijdenis en den wandel der behjders moeten zij handelen. Zoo handelde ook Filippus met den kamerling volgens Hand. 8:36—38. Want nadat deze op de verkondiging van Jezus had gezegd: Zie daar water, wat verhindert mij gedoopt te worden? en Filippus had geantwoord: Indien gij van ganscher harte gelooft, zoo is het geoorloofd; werd hij op de belijdenis: Ik geloof, dat Jezus Christus de Zoon van God is, gedoopt. Denkt daarom niet, dat uwe Opzieners iemand, aan wiens geloofsoprechtheid zij op goede gronden moeten twijfelen, niet mogen waarschuwen voor zelfsbedrog. Dit toch zou ontrouw zijn tegenover de aan hunne zorg toevertrouwde zielen. Met nadruk hebben zn' er op te wijzen, dat elk, die den naam van Christus noemt (belijdt), moet afstaan van ongerechtigheid. En hen, die onder den christehjken naam eene onchristelijke leer of een onchristelijk leven voeren, moeten zij afhouden van des Heeren Avondmaal, en bh' volharding in de zonde buiten het Koninkrijk der hemelen sluiten. Het Avondmaal des Heeren toch is volgens onzen schoonen Catechismus, Zondag 30, ingesteld voor degenen, die zichzelven vanwege hunne zonden mishagen en nochtans vertrouwen dat dezelve hun om Christus' wil vergeven zp, en dat ook de overblijvende zwakheid met zijn lijden en sterven bedekt zij, begeerende ook hoe langer hoe meer hun geloof te sterken en hun leven te beteren. Maar de geveinsden en die zich niet met waren harte tot God bekeeren, die eten en drinken zichzelven een oordeel. Hieruit blijkt, dat de Gereformeerde Kerk met alleen een duidehjk onderscheid maakt tusschen hen voor wie het Avondmaal is ingesteld en hen, die geweerd moeten worden, maar ook aantoont,dat geveinsden en die zich niet van harte tot God bekeeren, hoewel zij niet behooren onder de personen, die geweerd kunnen worden, toch zichzelven een oordeel eten en drinken. Niemand meene echter onder de geveinsden te behooren, omdat hfl nog met de booze lusten des vleesches te strijden heeft; want hiermede zal de geloovige tot zijn dood moeten kampen. Ook denke men niet de bekeering des harten nog te missen, omdat men niet die vordering maakt op den weg des geloofs en der godzaligheid als men gaarne wenscht, indien er althans een ernstig voornemen is om niet alleen naar sommige, maar naar alle geboden des Heeren te leven; want de barmhartige God heeft beloofd, dat Hij de rookende vlaswiek niet zal uitblusschen en het gekrookte riet niet zal verbreken. Ook moet men niet meenen, dat men ten Avondmaal genoodigd wordt om den Heere daar wat te brengen. Neen, Jezus wil alleen de gastheer zijn, en de getrouwe Verbonds-God heeft de Sacramenten ingesteld om den geloovigen de belofte des Evangelies des te beter te verstaan te geven en te verzegelen, namelijk, dat Hij hun, vanwege het eenig slachtoffer van Christus, aan het kruis volbracht, vergeving der zonden en het eeuwige leven uit genade schenkt. En in dien weg ook, volgens Art. 33 onzer belijdenis, in hen bondig en vast te maken de zaligheid, die Hij hun mededeelt. En wordt men nu door den doop, het eerste sacrament des Nieuwen Testaments, in de Kerk Gods ontvangen en van alle andere volken en vreemde religiën afgezonderd om geheel Hem toegeëigend te zijn, zh'n merk en veldteeken dragende; dan volgt daaruit, dat alle gedoopten, die tot zelfbewusten leeftijd gekomen zyn, belijdenis des geloofs moeten afleggen, opdat de gemeente wete, dat zn' hunnen doop erkennen, en gewillig het juk van Christus op zich nemen. Het is daarom dat wij TJ, jeugdige leden, die deze belijdenis hebt afgelegd, niet alleen gelukwenschen met dit voorrecht, maar TJ ook met Jozua *) toeroepen: Vreest den Heere en dient Hem in oprechtheid en waarheid. Dat Jozua geene slaafsche vrees bedoelt, is duidehjk; want hij brengt deze vreeze in nauw verband met het dienen van den Heere. Hij nu wil geen gedwongen dienst, maar vordert een leven naar des Heeren wil, uit kinderlijke vreeze, d. w. z. uit kinderlijken eerbied voor Hem. Vandaar dat die kinderlijke vreeze niet kan bestaan, tenzij de Heilige Geest het beginsel des nieuwen levens in het hart van den mensch heeft gewerkt. En is deze vreeze niet van groote beteekenis voor jeugdigen en bedaagden? Salomo zegt: In de vreeze des Heeren is een sterk vertrouwen a). Gelijk toch de betrekking van een kind tot zijnen vader met vertrouwen gepaard gaat, zoodat het aan de hand zijns vaders gemoedigd de duisterste wegen betreedt, zoo ligt ook in de vreeze des Heeren een sterk vertrouwen opgesloten. Hoe meer de kinderlijke eerbied voor God aan- ') Jozua 24:14a. s) Spreuk. 14:26a. wezig is, des te meer vertrouwen is er in den geloovige, waarmede gepaard gaat eene behoefte om voor den Heere te leven, die ons in de ure der verleiding met Jozef doet zeggen: Zou ik zulk een groot kwaad doen en zondigen tegen God! Maar hoe is dan toch het betrouwen op den naam des Heeren bh' vele geloovigen zoo zwak? Salomo zegt niet, dat by' de godvreezenden alth'd een sterk vertrouwen is, maar hij leert ons, dat in de vreeze des Heeren zelve dit sterke vertrouwen wordt gevonden. Vandaar dat het vertrouwen wijkt, naarmate de vreeze Gods vermindert. Gelijk een kind op onbekende paden angstig wordt, als het zich van zjjn vader heeft verwijderd, zoo ook de geloovige, wanneer hij in verwijdering van zjjnen God leeft, en in den dienst des Heeren traag wordt. Gelukkig daarom zij, die met een Obadja kunnen getuigen, dat zij den Heere vreezen van hunne jonkheid af. Zij zullen met der daad ervaren, dat het waar is, dat Hij hen zal onderwijzen in den weg, dien z$ moeten verkiezen en dat zn', die Hem vreezen en- beminnen, gebrek noch schade zullen lijden. Want 's Heeren gunst zal over die Hem vreezen, In eeuwigheid altoos dezelfde wezen; Zijn trouw rust zelfs op 't late nageslacht, Dat zijn verbond niet trouweloos wil schenden, Noch van zijn wet afkeerig d' ooren wenden. Maar die, naar eisch van Gods verbond, betracht. Maar dan dient deze kinderlijke eerbied zich ook uit te spreken in een dienen van den Heere in oprechtheid en waarheid. De God des bpels vraagt toch naar waarheid in het binnenste. De mensch ziet aan wat voor oogen is, Ehj ziet het harte aan, en begeert, dat de wandel Zijner volgelingen zich openbaart in een leven naar Zyn wil. Die wil, gij weet het, is vervat in de Heilige Schriftuur, de boeken des Ouden en Nieuwen Testaments, welke zyn Kanonieke boeken, daar niet tegen valt te zeggen, en die wij, volgens Artt. 4 en 5 onzer geloofsbelijdenis, ontvangen, om ons geloof naar dezelve te regelen, daarop te gronden en daarmede te bevestigen. Laat niet na dagehjks de Heilige Schrift, het Woord van God, biddend te lezen en te onderzoeken. Zegt tegenover alle bedenkingen, die tegen dat Woord worden ingebracht, bestendig met den dichter van Ps. 19: 't Is Gods getuigenis, Dat eeuwig zeker is, En slechten wijsheid leert. Wat Gods bevel ons zegt, Vertoont ons 't heiligst recht, En kan geen kwaad gedoogen; Zijn wil, die 't hart verheugt, Eischt zuiverheid en deugd, Verlicht de duister' oogen. Onderwerpt U aan de uitspraken van dat getuigenis, ook dan, wanneer, daartoe verloochening gevorderd wordt van begeerten, die gy gaarne vervuld zaagt. Die achter Mij wil komen, zegt Jezus, verloochene zichzelven, neme zyn kruis op, en volge My. En hoe menigmalen heeft het toegeven aan begeerten, die met des Heeren woord streden, niet de treurigste gevolgen gehad zoowel op godsdienstig als maatschappeiyk gebied? Niet naar eigen wil dus gehandeld, ook niet bij het aangaan van eene huwelijksverbintenis, die zulk eene groote beteekenis heeft voor het leven, en nochtans door menigeen zoo lichtzinnig werd aangegaan. Doet niet als zoovelen, die kort na hunne belijdenis de wereld ingingen, en zich openbaarden als de zoodanigen, die meenen, dat de dienst des Heeren gepaard kan gaan met den dienst der wereld. Niemand kan twee heeren dienen, en zoo iemand de wereld liefheeft, de liefde des Vaders is niet in hem. Maar bedenkt ook, dat in uzelven geene kracht is om in den geestelijken strijd te kunnen bestaan. Gij hebt voortdurend de ondersteuning noodig van den Zaligmaker, Wiens naam gij beleden hebt en Die zoo in nadruk tot zijne volgelingen zegt: Zonder Mh' kunt gy niets doen! Neemt daartoe bestendig tot Hem uw toevlucht. Kent Hem in alle uwe wegen. Maakt een naarstig gebruik van de middelen der genade. Weest een voorbeeld in geloof, liefde en lijdzaamheid. En onder alles wat TJ op uwe reize door dit leven treft, worde dagelijks deze bede van den Ghristendichter meer de uwe: Och blijf met Uw genade, Heer Jezus! ons nabij; Opdat ons nimmer schade Des vijands heerschappij. Woon met TJw levenswoorden, Verlosser, bij ons in; En trek ons met de koorden Van uwe zondaars min. Och, licht ons met Uw stralen, Gij, Licht der wereld, voor; Opdat wij nimmer dwalen Of struü'len op ons spoor. Och, blijf ons met Uw zegen Nabij, schatrijke Heer! En zend op onze wegen Uw kracht en goedheid neêr. Och, neem ons in Uw hoede, Gy onverwinbaar Held! En weer des boozen woede, En 's werelds boos geweld. Och, blijf ons met Uwe trouwe Nabij, God, goed en groot! Op wien ons harte bouwe In allen nood- en dood. LEIDEN: BOEKDRUKKERIJ VAN D. DONNER.