I 30454 CB 30454 fODS LANKMOEDIGHEID OVER NEDERLAND :j fff EEN ROEPSTEM TOT BEKEERING. t f t TIJDPREEK BIJ het optreden van het MlNI- sterie-kuyper, o-ver LUKAS XIII: 1—9, f f f gehouden door Dr. L. H. WAGEN AAR, f f . f Dienaar des Wookds bij de Geref. Kerk van Middelburg (C). middelburg k.lecointre, 1901. f f ODS LANKMOEDIGHEID OVER NEDERLAND f f f f EEN ROEPSTEM TOT BEKEERING. f t t TIJDPREEK bij het optreden van het MlNIsterie-kuyper, over LUKAS XIII: 1—9, fff gehouden door Pr. L. H. WAGENAAR, f f f Dienaar des Woords bij de Geref. Kerk van Middblbubq (0). middelburg k.lecointre, 1901. f f Voorzang: Ps. 65 : 1. Gelezen: Ps. 85. Gezongen: Ps. 103 : 4 ; Ps. : 95 : 5 en 7 ; Ps. 82 : 2. GODS LANKMOEDIGHEID OVER NEDERLAND EEN ROEPSTEM TOT BEKEERING. Eenmaal riep de profeet Jeremia uit: O land, land, land! hoor des Heeren Woord! *) Daar zijn in 't leven der volkeren oogenblikken, waarin diezelfde roepstem zich herhaalt en wederom klinken moet in de ooren van vorst en volk. Zulk een tijdsgewricht doorleeft onze Koningin en doorleeft ons vaderland ook thans. En diep in duizend harten trilt 't na, en die 't in zijn ziel voelt weerklinken, roepe 't uit: „o, land mijner vaderen, land mijner liefde, waak op en hoor het Woord uws Gods tot ui" Een wonder van Gods goedertierenheid wordt door Neerland doorleefd. Hoe machtig was ook op onze erve jaren lang de partij des ongeloofs/ die, 't Woord Gods minachtend, de Rede overschatte en school en Kerken pers en universiteit tot werktuigen maakte om heel Neêrlands volk van der vaderen God, zijn vreeze en zijn dienst ten eenen male te vervreemden; en schier al wat talent had en over invloed beschikte sleurde ze mee ten verderve. Dan, bezield door den Geest des Heeren, traden enkele mannen op; Bilderdijks toorn mocht grommelend wegsterven, Da Costa's „luit werd zijn degen" en Groen van Prinsterer en zijn vendel wierpen de banier der waarheid op en staken de bazuin : voor het Woord, voor het recht, voor het gezag des Heeren Heeren! Smaadde men den edele als „een veldheer zonder leger", God verwekte hem een volk en onder de bezielende leiding van zijnen opvolger, wies stil doch sterk een leger van christenmannen en christenvrouwen en zij stelden school tegen school, pers tegen 1) Jer. 22 : 29. pers, kerk tegen kerk, universiteit tegen universiteit, staatspartij tegen partij, en eindelijk gelukte 't, om met klaar bewustzijn heel Nederlands volk te plaatsen voor de grootste der vragen : vóór of tegen den levenden God? Dit was de vraag in diepen mannen-ernst bij schier kinderlijke naïviteit gesteld in de verkiezingen dezer dagen. Gods voorzienig bestel hield de speciale vragen en bizondere punten van staatsbeleid op den achtergrond; 'tging evenals om 't ministerie, ook om al die punten heen; de verkiezingsleuze werd ditmaal een credo: „ik geloof in God, den Almachtige, Schepper des hemels en der aarde of een bittere negatie: „met de ordinantiën des Heeren, in zijn Woord geopenbaard, reken ik in de regeering van Nederland en Indie niet\" De meerderheid der kiezenden beleed geloove in God. 't Ministerie dat — hoe veelszins voortreffelijk — Gods gezag niet huldigde, ging heen. Een nieuwe groep Christenmannen werd geroepen rond den troon onzer Koningin, om haar regeering te stieren in de gangen van 't „koninkrijk Gods en zijne gerechtigheid", en hun leidsman is de rijkbegaafde, dien wij lief gekregen hebben als onzen Pleitbezorger, die 't recht van wat ons heilig is, bepleitte met zegevierende kracht ; als onzen Christusbelijder, die heel 't terrein der wetenschap voor onzen Koning heroverde; als onzen Markgraaf, die ons de grenzen bewaakte even nauwkeurig als trouw; als onzen Veldheer, die, nooit in zijn hope verflauwd, na elke nederlaag de plek van de toekomstige overwinning aanwees; als onzen Zielespijsbezorger, die „honig uit den rotssteen" wist te doen leken en week aan week „verborgen manna" bood. Ja, daar is een volk in Nederland, dat hem lief heeft en met innige dankbaarheid Voor de schatten, die God in hem schonk, hem draagt in vurige gebeden, en dat hem de ontvangen eere gunt, als een op zijn arbeid voor Nederland en Oranje rechtmatige kroon ! Toch is 't wonderlijk in onze oogen wat geschiedt! Als tien jaar geleden deze man was opgetreden in de regeering van Nederland, er ware oproer gekomen, er waren moordaanslagen gepleegd. En thans ontvangt hem heel de natie kalm, gelaten, bijna met blijdschap, en ieder zeide: hij is de man. Wonderlijk! De aanvoerder der Sociaal-Demoncraten werd overal uitgeworpen; de aanvuurder der Christelijk-Historischenstaat verlaten en beschaamd, zelfs van den roem der Roomschen viel geen sprake, en verzoend en verbroederd met allen, die met hem eenen Heer belijden, treedt de leader der anti-revolutionairen op aan de rechterhand van Wilhelmina van Oranje, om de eerste regeeringsdaan te helpen verrichten van onze jonge, dierbre koningin. Een daad Gods aanschouwt hier ons zielsoog en eene belofte Gods ruischt ons hier tegen, een belofte vïtn verlenging van vrede. Daar is een fluisteren van Neerlands God tot u, o Land van Gods gunst! Hoor des Heeren woord! Een roepstem gaat uit: Breek uwe zonden af door gerechtigheid en uwe ongerechtigheden door genade ie bewijzen den ellendigen, of er verlenging van uwen vrede wezen mocht! *) Over andere volkeren kwamen de oordeelen Gods. Wij zien nameloos bang getroffen Engeland en onze broedervolken in Afrika. Engeland met 't oordeel der verstokking, dat de verbrijzeling voorafgaat. En onze Afrikaanders met oordeelen der kastijding, schier tot verbrijzeling toe ... Zijn wij beter dan zij ? Zijn 't onze gerechtigheden, die Gods gunst verwie rven ? Neen . . meer dan eenig volk hadden wij 't oordeel verdiend ! Het zijn alleen de vrijmachtige barmhartigheden Gods over ons, die ons nog spaarden. Zij 't tot volksbekeering of.. . ook wij zullen op 't schrikkelijkst vergaan ! Onzer zij de winste van het woord, eenmaal door Christus gesproken en ons bewaard bij Lukas, in 't dertiende hoofdstuk van zijn Evangelie van Jezus Christus, verzen 1 — 9. Ge leest daar aldus: En er waren te dierzelver tijd eenigen tegenwoordig, die hem boodschapten van de Galileërs, welker bloed Pilatus met hunne offeranden gemengd had. En Jezus antwoordde, en zeide tot hen : Meent gijj dat deze Galileërs zondaars zijn geweest boven al de Galileërs, omdat zij zulks geleden hebben 1 Ik zeg u : neen zij ; maar indien gij u niet bekeert zoo zult gij allen desgelijks vergaan ! Of die achttien, op welken de toren in Siloam viel, en doodde ze; meent gij, dat deze schuldenaars zijn ') Daniël 4 ; 27. geweest, boven alle raensclien, die in Jeruzalem wonen ? Ik zeg u : neen zij ; maar indien gij u niet bekeert zoo zult gij allen insgelijks vergaan. En hij zeide deze gelijkenis: Êen zeker man had, eenen vijgeboom geplant in zijnen wijngaard; en hij kwam en zocht vrucht daarop, en Vond ze niet. En hij zeide tot den wijngaardenier: Zie ik kome nu drie jaren, zoekende vrucht op dezeu vijgeboom, en vind ze niet; houw hem uit: waartoe beslaat hij ook onnuttelijk de aarde ? En hij, antwoordende, zeide tot hem: Heere, laat hem ook nog dit jaar, totdat ik om hem gegraven en mest gelegd zal hebben; En indien hij vrucht zal voortbrengen, laat hem staan ; maar indien niet, zoo zult gij hem narcaals uithouwen. Als opschrift boven deze bladzijde uit de H. Schrift zouden we kunnen plaatsen: Gods goedertierene vredeverlenging over zijn doemschuldig volk, een roepstem tot bekeering. We zien die vredeverlenging^.die om bekeering roept: in treffende tegenstelling vertolkt ; in roerend schoone gelijkenis verklaard. Laten wij ons tekstwoord eerst openen en daarna aanwenden op ons persoonlijk en nationaal leven. In de gemeenzaamheid van zijn omgang lokte de Heiland de menschen, onder wie Hij wandelde, tot mededeeling van wat hen schokte of bezwaarde uit. Zoo zien we in onzen tekst tot Jezus komen menschen, die Hem verhalen van een ontzettende gebeurtenis, die pas te Jeruzalem had plaatsgegrepen. Daar, in de heilige tempelstad waren Galileërs gekomen. Mannen uit de schier ontoegankelijke bergen van 't noorden, waar het nationaal verzet tegen Romes heerschappij gloeide in de vrijheidlievende borst, en allerlei aanslag en oproer tegen Caesar werd gesmeed. Wellicht had de Romeinsche landvoogd vernomen van hun medeplichtigheid aan eenig voorgenomen verzet. Misschien waren Barabbas en de moordenaars, wien de kruispaal wachtte, hun niet vreemd. Hoe 't zij, Pilatus besluit deze Galileërs te oveivallen bij hun godsdienstige verrichtingen. Een troep Romeinsche krijgers dringt den voorhof binnen. Ze werpen zich op de weerlooze offeraars. Zwaarden flikkeren, angstgeschrei doet alles sidderen in stomme ontzetting. De cohorte trekt terug en daar bij 't altaar liggen de misvormde lijken en het bloed der offeraars mengt zich met 't bloed hunner offeranden . .. Als de schare tot bezinning is gekomen, vraagt ze: „wat gruwel hebben deze Galileërs bedreven, dat Gods oordeel hen slaat midden in hun offeren ?" Welke snoodheden hadden deze mannen op hun geweten, dat de wrake Gods hen niet liet leven ? Dat hun gebed den HEERE zulk een gruwel was, dat Hij 't niet verdragen kon, maar in ontvlamming van zijn toorn, als eenmaal een Nadab en Abihu, deze offeraars vernielde in een oogenblik.... Och, de mensch, die ondanks zijn zonden voorspoed geniet, acht zich v in eigengerechtige verblinding zooveel beter dan zijn medezondaar, die getroffen wordt door bloedige straf. Doch de Meester bestraft deze arglistigheid van 't geveinsde hart, met zijn beschamende vraag: „Meent gij dat deze Galileërs zondaars geweest zijn boven al de Galiletrs, omdat zij zulks geleden hebben ? En hij antwoordt met grooten nadruk: „Ik zeg u : neen zij; maar indien gij u niet bekeert, zoo zult gij allen desgelijks vergaan / " Voorzeker, de gisting van den opstand tegen Rome was zonde voor God. God had Romes juk gelegd op zijn ontaard volk. En dit had aan Caesar te geven, wat van Caesar was. De revolutiekoorts der Galileërs was niet uit God. Ze was zelfs Satans groote list om 't volk eerst te doen verzoeken, dan te doen verachten en verwerpen Hem, die niet gekomen was om te verlossen van Romes, maar van der zonden juk. Satanische nabootsing van Christus was Barabbas. En de Heiland zag, dat deze volkszonde van een vrijheidszucht in stugge trots gekoesterd en heete wraakzucht ademend, de Galileërs schuldig zou maken aan 't: „kruist Hem" over den Messias Gods en vervoeren tot een kamp met de Wereldstad, die uitloopen zou op vernietiging onder 'toordeel Gods . . 't Was de zonde van 't geheele volk, die God gestraft had in de Galileërs, die in zijn heilig ongenoegen zoo kennelijk waren vergaan. Daaraan had heel Galilea zich te spiegelen. Hierbij heel 't volk zich te verootmoedigen. Uit te roepen: „mijn zonden, o, mijn zonden tegen God!" Bekeering van de revolutie tot 't evangelie; bekeering van de volkszonden, in vlam gezet door den Moordenaar van den beginne en tot de liefde Gods, uitgestort in de harten door den Heiligen Geest! Bekeering in den diepsten grond des harten tot God; tot Gods Verbond, Gods Woord, Gods beloften, Gods Messias, — bekeering op ieder punt in de oppervlakte van heerschende ongerechtigheid tot het kinderlijk vertrouwen op den Heere en kinderlijke gehoorzaamheid aan God. Bekeering — haastiglijk! Want ach — kwam 't hiertoe niet — al de Galileërs zouden door 't zwaard van Rome vergaan. Helaas; had ook de Hsere in Galilea kinderen der wijsheid, die haar hebben gerechtvaardigd en door Christus zijn gered en gezaligd, — 't volk alszoodanig, heeft zich verhard en letterlijk is Christus' profetie vervuld. Of waren 't niet de Zeloten uit Galilea, die bij de belegering van Jeruzalem den tempelberg innamen en werden ze niet in hurt offeren en midden in hun bidden om verdelging van Rome overvallen en gedood .... Van duizenden, geslacht bij 't altaar, stroomde 't rookend bloed uit de Voorhoven neder, in gruwelijke vermenging van 't reine offer- en 't moordenaarsbloed. Dit oordeel nu, zoo waarschuwt de Heere, wacht Galilea's bevolking, die voor de valsche vrijheid, den waarachtigen Bevrijder verwerpt. Doch 'tis Gods vrijmachtige goedertierenheid, die nog zijn volk spaart en verlenging van vrede biedt. Dat worde verstaan, beseft, behartigd ! Die prediking roept het angstgeschrei der weinige getroffenen toe aan de nog gespaarde bevolking. Gods barmhartigheid roemt nog tegen het oordeel. Versta, dat die barmhartigheid tot bekeering leiden móet. Zeer diep ingraveeren wil de Heiland deze leering. Daarom vaart Hij in Zijne rede voort, en koppelt aan deze aangeboden tegenstelling een tweede, die hij neemt uit aller herinnering. „Of — zoo vervolgt de Heere Jezus — „of die achttien, op welke de toren in Siloam viel en doodde ze; meent gij, dat die schuldenaars geweest zijn, boven alle menschen, die in Jeruzalem wonen? Gij herinnert u uit de geschiedenis van de genezing van den blindgeborene, dat de Heiland hem henen zond naar 't bad- water Siloam. Dit lag buiten een der stadsmuren en was beschermd door een hoogen, sterken toren. Doch de fondamenten van dien toren waren blijkbaar verzakt en op eens ... daar stortte het gevaarte in. In den vijver waren onderscheidene inwoners uit Jeruzalem bezig zich ter voorbereiding voor hun tempeldienst te baden. En achttien dezer vrome joden werden onder't puin vermorzeld. Vreeselijke dood ! Opgeroepen voor Gods rechterstoel in een oogenblik ! Afgesneden uit 't land der levenden zóó, dat 't lijk schier te verminkt was, om in eere te worden begraven ! En dit te midden van godsdienstige verrichtingen ! Later dagen zou de dood van Annanias en Saffira heel Jeruzalem ontstellen ; ook dit schokkend sterven ontroerde stad en volk ! En weer lasterde 't farizeïsme van ons zondig hart, zich zeiven rechtvaardigend, deze dooden, alsof ze aan buitengewone gruwelen zich hadden schuldig gemaakt. Doch de Waarachtige sloeg dien boozen waan stuk, zeggende: „Ik zeg u: neen .zij; maar indien giju niet bekeert, zoo zult gij allen desgelijks vergaan." Wat was de zonde dier achttien Jeruzalemmers ? Ongetwijfeld de zonde van 't formalisme, van 't ijdel betrouwen op een uitwendig volbrengen der wet bij een in de zonde levend hart. Dat was Jeruzalems zonde, die de bevolking verhinderde in Jezus te gelooven. Zij hadden geen zaligmaker noodig. Zij rechtvaar-' digden zich zelve. Zij ontveinsden zich schuld en blindheid en vermoeidheid. Zij liepen weg met de schaduw van 't offer en verachtten Gods waarachtig offerlam. Zij ergeren zich aan een lijdenden Messias, die zijn ziel zou geven tot een rantsoen voor velen, die tot spijze stelde zijn geofferd vleesch, tot drank der ziele zijn vergoten bloed ... Helaas, door deze eigengerechtigheid en dit formalisme zouden Jeruzalems dochters straks weenen over Jezus in plaats van over haar zonde, en Jeruzalems mannen lachen in Jezus' smart. En daarom stelt de Heere, in ontferming over Jeruzalem bewogen, dit exempel. Het moet prediken Gods heilig ongenoegen over een volk, dat wel vromelijk 't lichaam wascht, maar goddelooslijk het hart in onreinheid blijft baden. En de Heiland maakt de tegenstelling tusschen deze achttien getroffenen en de gespaarde bevolking, om op nieuw te vertolken, hoe Gods vredeverlenging over Jeruzalem een daad van zijn goedertierenheid is, die foept tot bekeering. Als Gods oordeelen op aarde zijn, hebben de volken gerechtigheid te leeren, of ook deze prediking leidt tot verstokking. Ai mij! Hoe is ook deze waarschuwing des Heilands tegen 't onbekeerde Jeruzalem letterlijk vervuld ! Negentig torens beschermden den stadsmuur. Zeven en tachtig dier sterkten zijn tijdens 't beleg der stad neergestort op hare verdedigers. Desgel ij ks zijn ze bij honderdtallen vergaan.... II. Maakte deze waarschuwing indruk ? Of verstonden Jezus' hoorders in hun verblindheid en zelfingenomenheid zelfs zijn bedoeling niet ? Bleef hun besef voor 't tot bekeering roepen van Gods vrijmachtige lankmoedigheid gesloten ? Dan zal de Meester in een roerend schoone gelijkenis nog duidelijker zijn leerling verklaren. En hij zeide deze gelijkenis: Een zeker man had eenen vijgeboom geplant in zijnen wijngaard — voor een vijgeboom schier een te kostelijke plaats t Hij mocht dus wel over-rijke, keurige fijne vrucht verwachten. En hij kwam en zocht vrucht daarop en vond ze niet — hij lichtte de welige bladeren op en tuurde en tuurde, maar nergens was een zoete, sappige vijg te bekennen. En hij zeide tot den wijngaardenier: Zie ik komnudriejaren, zoekende vrucht op dezen vijgeboom en vind ze niet; houw hem uit; waartoe beslaat h ij ook onnuttelijk de aarde? Doch de wijngaardenier, die lust heeft aan wat hij bearbeidt, antwoordde : Heere, laat hem ook nog dit jaar, 'tnu volgend jaar, dan zal ik hem eens geheel omgraven en omleggen met mest. Laat mij alles er aan doen, wat ik te mijnen dienste heb. Indien hij alsnog vrucht zal voortbrengen, laat hem staan en ... zoo niet, zoo zult gij hem namaals uithouwen. Deze vijgeboom is Israel-Juda. God had dit volk geplant in 't rijke Kanaan, God had 't geplant op 't heilig erf van zijn verbond, met wet en belofte gezegend en dit, opdat 't zijn volk zou zijn, Hem belijdend, en Hem dienend als zijn God. Had Jesaja in 't lied des liefsten deze beweldadiging des Heeren onder't beeld van een wijngaard bezongen en Asaf in Psalm 80 gesproken: „Gij hebt uwen wijnstok uit Egypte gebracht, Gij hebt de heidenen verdreven, Gij hebt hem geplant", de Heiland teekent in den wijngaard des verbonds 't volk als den vijgeboom. Drie zomers beweldadigden dezen vijgeboom, doch hij droeg geen vrucht. De vrucht, die God eischte, was geloove, hope en liefde. Geloove wil de Heere zien bij zijn volk. Geloovige erkentenis der duizendwerf verbeurde genade Gods. Geloovig onderzoek van zijn Woord; geloovig aanvaarden van zijne beloften ; geloovig beven voor zijn bedreigingen; geloovig steunen; staan en strijden in 't geloof! Voorts geloovig wachten, dat is hopen op het toevende doch beloofde heil. Geloovig staat maken op de beloofde erfenis. En in die hope reikhalzend; inlevend in 't beloofde tot bemoediging in al den levensstrijd, beproeving, nood en dood! Eindelijk liefde. Liefde tot God voor al zijn vrije, rijke, wonderbare genade. Liefde om 's Heeren wil tot zijn volk, zijn dienst, zijn wet. Liefde, die zich openbaart in lieflijke deugden, talrijk als de jonge vijgkens en — als vijgen voor het gehemelte — voor de ziele zoet. Die vrucht eischt God van zijn volk, op 't rijkst beweldadigd door zijn gunst, verlicht door zijn openbaring, bewerkt door zijn Geest. Dan — als God kwam om die vrucht te zoeken, vond Hij ze niet! God zond zijn knechten, de profeten, met den eisch van geloof en liefdedienst, en bij afwijking met de roepstem tot bekeering, dan ach, zij werden gewond, op den mond geslagen, gedood! Zeker, er was wel eenige verborgen vrucht. Daar rijpte wel iets liefelijks aan enkele twijgen. God had zijn enkelen, naar de verkiezing zijner genade, doch als natie verachtte 't volk zijn God. In 't nationale leven vol afgoderij en zinnendienst, daar was geen besef van de hooge roeping om als Gods uitverkoren volk voor 't oor van heel de wereld te belijden als den God des Hemels en der aarde Jehova Zebaoth, en te toonen, hoe 't leven met den Eeuwige, een leven van gerechtigheid, reinheid, vrede, barmhartigheid en liefelijkheid is. Drie jaren zocht Jehova vrucht. Doch in al de tijdperken van bizondere beweldadiging tevergeefs. Wat rijke zomer van goddelijke genade had Gods volk genoten, toen Mozes het gevormd had en Jozua het geplant, doch als ge het boek der Richteren opslaat, waar vindt ge dan vrucht ? Een tweede zomer lichtte aan, toen David en Salomo een voorafspiegeling toonden van den zegepraal en de vredesheerschappij van Gods Messias; doch als ge komt na Salomo's verscheiden, wat vindt ge dan voor vrucht ? En als na Babels winter voor 't herleefde Juda en 't herbouwd Jeruzalem een nieuwe lentetijd daagt — en de afgodendienst verre blijft — zet zich dan een oogst van vruchten des geloofs, der hope en der liefde, die dit volk tot een zegen voor de eeuwigheid stelt ? Helaas, wel liepen breede bladeren uit, doch onder vormendienst en wettischheid schuilt geen vijgenoogst, den mensch tot zegen en God tot lof. In zijnen Zoon komt de Vader tot het zijne, doch volksgerechtigheid en nationale vroomheid, waar kon de Heere ze vinden ? Zelfzucht, eigengerechtigheid, onzedelijkheid, mammondienst en nationale trots hadden alles ingenomen. De Christus zoekt „Soreka's", de edele druiven, tevergeefs; slechts stinkende beziën werden gevonden.. . De bijl lag aireede aan den wortel des booms. Zou de Christus hem opnemen, en uithouwen het ongeloovige, eigengerechtige, onboetvaardige, schijnheilige, mammondienende volk? Neen, hij was niet gekomen om te verderven, maar om te behouden. Met de waarachtige priesterlijke liefde, omhelst hij zijn Juda. Als een Mozes smeekt hij: „O, Heere, spaar uw volk." Laat den vijgeboom nog dit jaar! Ik wil hem o mgraven en er mest omleggen, wellicht draagt hij nog vrucht! Nog deze allerrijkste bedeeling der genade zij voor Israël! Christus zal worstelen om zijn volk te redden van den dood. Hoor hem weenend zuchten : „och of gij bekendet ook nog in deze ure wat tot uwen vrede dient!" Hoor hem bidden op het martelhout: „Vader, vergeef het hun, want ze weten niet wat ze doen!" Zie hem sterven in ontferming en straks stort te Jeruzalem de Verheerlijkte Gods Geest uit, plant er zijn Kerk, vormt uit 't ware Israël de ware menschheid! Omgraven wordt de vijgeboom door de krachtige prediking van 's Heeren apostelen, een prediking, die de zielen doorflijmde en de hardste harten brak, en voeding vindt hij door de gaven des Heiligen Geestes, die in de gemeente van Christus een nieuw mensche- lijk leven wek, in geloove, hope en liefde zoo wonderbaar rijk! Werd er toen vrucht gezien? Bij een enkele. Maar 't volksleven verstokte zich. De priester-hiërarchie vloog op ter bloedige vervolging, de Farizeeën wierpen uit de synagoge en het volk, al geruster op zijn uitwendige wettischheid, ontvlamde meer en meer in haat tegen Rome, totdat het zwaard der Romeinen in de hand van den gehoonden Messias den vijgeboom velde, en de vuurgloed van Jehova's toorn hem deed vergaan! Gemeente des Heeren ! Wij hebben heden uit Gods Woord de diepernstige prediking vernomen, hoe Gods lankmoedigheid leiden moet tot waarachtige, hartgrondige, heel het leven omvattende bekeering. Bekeering tot God, den levenden God, dat is de groote eisch des Heeren tot zijn bondsvolk en tot al zijn creatuur! Gelqof en bekeering — die vrucht eischt de Heere van alle planting zijner hand. 's Menschen leven moet zijn krachtens zijn oorspronkelijke schepping en naar Gods bedoelen een godeleven. Zoo was 't in den staat der eerste rechtheid. Een godeleven. Alle denken een nadenken, een opmerken, een indenken, een bewondeien, een beamen, een uitwerken der gedachten Gods, den mensch geopenbaard. Alle willen een kiezen met blijdschap, met geestdrift, met innigen dank van wat de Heere beveelt. In alles God te ontmoeten, te dienen, te aanbidden; Gods eere te zoeken; God zelf te genieten; dat is 't menschelijk leven. En waar de verzoeking komt, met afschuw de God-onteerende overtreding te verfoeien, te weerstaan, te verwerpen; hatende het kwade, het zelfzuchtige, het schepselvergodende in brandende liefde voor God ! Dan ach, in den val stortten wij uit dit leven in den dood. De ontbinding trad in. De kennisse Gods werd waan. De heiligheid gruwel! Zelfzucht verving de liefde Gods. Schepselvergoding de ware religie. En waar God zijn eisch op 't door Hem rechtgeschapen menschenhart en menschelijk leven volhield, daar twist met zijn Maker, in opstand en verbetenheid, de mensch en zoekt, in Satans verbeelding droomend, zijn vrede buiten God. Eigenwijsheid, eigengerechtigheid en vleeschelijke vrijheid; rijkdom aan goud, zinnenlust en heerschappij op aarde, dat zijn de idealen, waarin 't menschenleven, zich zeiven bekoorend, God en zijn heil verzaakt. God en zijn heill Christus kwam. God herstelde zijn Kerk, verzoenend in den Middelaar; ook in hem herscheppend het waarachtig menschelijk leven. Het gode-leven van 't menschenhart. En in den kring des verbonds predikt God dit heil in Christus, lokkend tot geloove in den Heiland, roepend tot bekeering tot Zich ! Dan ach! Het vleesch veracht, verwerpt, lastert dit evangelie en weigert zich te verootmoedigen. En zelfs, waar diep in het hart der uitverkoornen het zaad der wedergeboorte viel, 't oor gewekt, het oog geopend, de ontvankelijkheid voor Christus' genade-volheid werd hersteld in de wedergeboorte, daar blijven onder Satans sterken invloed, des vleeschen wilden drang en der wereld machtige betoovering zonden heerschen en ongeloof verblinden .... Daar mogen verontrustende overtuigingen de Wet Gods toestemmen in haar recht en schoon; daar mogen zielsbegeerten treuren om Jezus te zien, te vinden, te omhelzen; daar moge 't willen worden gewekt, het doen vindt ge niet, tenzij dan dat Gods onwederstandbare roeping u ten eenenmale ontdekt aan de onmisbaarheid van Jezus Christus, als uwe eenige gerechtigheid voor God en als de eenige bron van leven en vrede, en gij, omkomend bij u zeiven, schipbreuk lijdend in al uw goede voornemens en eigen verlossingen, neerzinkt van ganscher harte op Jezus alleen. Dan overwint het geloof, dat zich onvoorwaardelijk overgeeft en toevertrouwt aan Jezus, uw eigen wijsheid en uw twijfel; en waar ge beseft des Vaders vrijmachtige liefde, en die jegens u den alleronwaardigste en fijnst-goddelooze ! en 's Heilands offersmart, o, daar springt als een machtige fontein in uw binnenste de dankbaarheid op en kiest ge als bedding voor heel uw leven de gerechtigheden van het koningrijk Gods! Daar zwellen uit de twijgen de vruchten des geloofs en der hope en der liefde; daar verheft in gemeenschap der heiligen uw kennen, uw belijden, uw strijden, uw doen den Naam van uwen Vader in den Hemel. Daar komt 't tot bekeering. Tot bekeering in den wortel van 't leven, die weer uitschiet en indringt in den rechten levensbodem Jezus Christus; tot bekeering in alle levensopenbaring. Heel uw staat als gevallen schepsel verfoeit ge en ge wendt er u van af. Alle zonde en zondigen stand van zaken verwerpt ge.... En waar het vleesch blijft staan tegenover den geest, de nawerking van 't diep-goddeloos verleden u hindert, de wereld u ten hellend vlak is en Satans list en geweld u verwoest en uit den koers slaat — o, daar schreit bij Gods gemis uw hart en snakt uw ziel om Christus weer te mogen kennen in de kracht zijner opstanding als den levensvorst, die leven geeft. Juist tot hen, die in de grond des harten tot God bekeerd zijn, komt de roepstem tot bekeering en de Heilige Geest bewerkt met haar de gemeente, tot nauwkeurige kennis der aanklevende en lichtelijke omringende zonde en tot ootmoedige overgave aan de leiding Desgenen, die op de schouders draagt, waar Hij leidt. Juist, waar 't leven der wedergeboorte weer zijn rechten levensbodem vond, wordt de eisch om vrucht te dragen een macht ter heiligmaking en voortgezet en voltooid in de bekeering tot God! In 't bijzonder nu geven twee dingen klem en kracht aan deze roepstem tot bekeering. 't Zien van Gods oordeelen over hen, die uitbraken in dezelfde zonden, die gij met ontzetting en droefenis verfoeit in uw eigen hart en die dan woelen tegen zooveel rijker genade in ! Dan moet David schreien: „Heere, ik heb gezondigd, wat hebben deze schapen gedaan " Daar breekt alle betoovering, daar valt alle verontschuldiging weg. Daar ziet ge Gods heilig ongenoegen tegen 't kwade en de tegenstelling tusschen zijn treffen van uw naaste, uw broeder en zijn sparen van u, verteedert u bij 't besef van Gods vrijmachtige barmhartigheid en leidt tot bekeering. En een tweede kracht aan Gods roepstem ter bekeering geeft het besef van de wondere lankmoedigheid Gods. O, Gods goedertierenheid te gevoelen, Gods langgehoonde verdraagzaamheid te beseffen ; ook die bevinding vernedert en verootmoedigt zeer. En wordt ge daarbij ingeleid in de voorspraak van uwen dierbaren Heiland en opmerkzaam gemaakt op de bizondere genadebemoeiingen en weldaden, u in den laatsten tijd geschonken, dan dringt de roepstem ter bekeering van alle misvorming en ongestalte met eeuwige kracht door, rukt los, beurt op, vernieuwt en doet dragen rijke, fijne vrucht! Zoo zij 't, o volk van God, in uw persoonlijk leven. Zijn ook daar afwijkingen on overtredingen — beproef u nauw ! Ze wekken het ongenoegen Gods over u. Zie rondom u, hoe pijnlijk, hoe diep verbrijzelend, hoe smartelijk de Heere de zonden aan anderen bezoekt. En verre van hen streng en hard te veroordeelen en u zeiven te verschoonen, sidder voor den Hoogheiligen God en bekeer u; haast u ter bekeering om uws levens wil! Is over u Gods groote lankmoedigheid in kennelijke gunst — o, noem het kwade niet goed, omdat God u nochtans zegent — terg den Almachtige niet, maar bekeer u ! Bekeer u van alle, alle zonden. In heel uw persoonlijk leven! Doch als als we heden dezen tekst ontwikkelden en willen toepassen, dan zien we door haar een treffend licht geworpen op 't tijdsgewricht, dat doorleefd wordt door Koningin en volk. Wij noemden in onze voorafspraak dit tijdsgewricht een wonder van lankmoedige barmhartigheid Gods. En wij zien die barmhartigheid in tegenstelling met heel de wereld en met twee volkeren in het bizonder. In 't gemeen is de geest dezer eeuw, die de vorsten verblindt en de volkeren vervoert, een geest des ongeloofs, en der principieele Revolutie, die verloochent het gezag van God en zijn Woord. Een ongeloovige wijsbegeerte heerscht aan alle hoven en in alle regeeringskringen, of het is Romes vormendienst, die er 't ware geloofsleven verstikt, en onder 't volk betoovert het chiliasme der sociaal-democratie. Maar God heeft Nederland uitverkoren om, zooals het ook in vroeger eeuw de erfenis van Genève mocht ontvangen en met de schatten dier erfenis woekeren voor God, op nieuw en dat zoowel in de praktijk van persoonlijk en kerkelijk leven, als in de schittering van 't rijkste en stoutste-wetenschappelijk doordenken de oude waarheid te doen stralen en in universiteit en school een kandelaar te stellen van het zuiverste en rijkste licht. De Heere gaf ons kleine Nederland in het op den bodem, die door 't Réveil met nieuwe vruchtbaarheid gezegend was, weeropbloeien van het Calvinisme een weldaad, die getuigt van eenigrijke barmhartigheid Gods. En daarbij schonk zijn gunst ons onder de regeering van onze jeugdige, beminnelijke, alle harten veroverde Oranje-vorstin in vrede en rust een kalm volksbestaan vol nieuwen levensmoed en levensvreugd en levenslust! Wat tegenstelling met name met het groote Engeland en met onze kleine broedervolken in Afrika. 't Arme Engeland zien we, door hebzucht bedwelmd, door gouddorst vervoerd, door wraakzucht verblind, zich zeiven vernielen in de zondige poging om de Hollandsch-Afrikaansche repu- blieken te rooven. Zooals bergen koren gedorst worden door een kleine dorschslede, die scherpe pennen heeft, vermalen Vrijstaat en Transvaal Brittanjes wereldmacht. Wegzinken zien we dat Rijk, waarin religie eere had en burgervrijheid blonk, in misdaad en stervenssmart. Is 't overgegeven door God ?. ... Heeft Gods gramschap over de nationale zonden van Imperialisme, mammondienst en formalisme het zwaard gewed, opdat het een slachting slachte, mengend met het bloed van 't offer het eigen hartebloed? Moet over Engeland instorten de Babeltoren van het wereldrijk, die het bouwde, den Heere God ten hoon ? Voorwaar, de wereldzee zal niet eeuwig Brittanjes kroondomein wezen en nooit het Engelsch de wereldtaal zijn. God wenkt en de toren stort in ... Geliefden, spiegelen wij ons aan de oordeelen, waaronder dit groote volk wegkrimpt in zijn smart en smaad .... Want indien zich Nederland niet bekeert, het zal desgelijks vergaan ! Voert ook Nederland geen onrechtvaardigen oorlog in zijn Koloniën ? Is ook niet eeuwenlang Hollands zonde de mammondienst geweest ? Heeft niet in Neerlandsch-Indie de negotie de religie en de moraliteit op den mond geslagen ? O, als we zien op wat wij en onze vaderen gezondigd hebben in en aan Indies volkenwereld, we moeten ons er over verwonderen, dat Gods lankmoedigheid ons, ook als koloniale mogendheid, spaarde. En waar thans een Christusbelijder optreedt als minister van Koloniën, daar heeft hij de hooge, dringende roeping om den Nederlandschen Staat den weg op te leiden van een koloniale staatkunde van strikte rechtvaardigheid en groote menschlievendheid, die aan de kerstening der Indische volkeren geen hinderpaal in den weg legt, maar haar pad effent naar het woord van Daniël tot Nebucadnezar: Breek uwe zonden af door gerechtigheid en uwe misdaden door genade te bewijzen aan ellendigen opdat er verlenging van uwen vrede zij. Treffend is de tegenstelling tusschen ons en de Afrikaanders ; die broeders zagen hun land tot een „leegte" verwoest; hun vrouwen en kinderen saamgetast in omheinde kampen, in eens wreeden vijands macht; hun geoefende legers in gevangenschap; hun president balling in Europa; hun mijnen genaast; hun dorpen verwoest; hun vee verdelgd; hun onafhankelijkheid bedreigd en zij zeiven telkens opgejaagd door overmacht, worstelende den kamp des doods. God is rechtvaardig, ook in 't verbrijzelen dezer Staten. Hun Jeremia's roepen dan ook luide: „wij h adden God verlaten en nu verlaat de Heere ons!" Na de ontdekking der goudvelden werd Jeschurun vet en sloeg achteruit; weinige eenvoudigen niet te na gesproken — meer en meer werd de Mammon ook de God der Transvalers, en dan wordt de godsdienst formalisme ! Hoe werd ook de oude waarheid verworpen voor Methodisme en neo-orthodoxie, hoe opgewekt, toch zonder merg en pit. Daarbij vertoornden God de sterke nationale trots en de onverdedigbare minachting voor de naturellen, die — hoe gedegenereerd — toch voorwerpen kunnen zijn van Gods eeuwige zondaarsliefde en, bij Gods vrijmachtige inlijving in het ééne lichaam van Christus, met de blanken toch „elkanders leden". Daarbij was 't volk bezig zijn Hollandsch-Afrikaansch karakter uit te wisschen .... Maar Gods liefde waakte op en greep aan. Hij brak, na Engelands grootspraak tot schande te hebben gemaakt, ook den overmoed van Transvaal en wierp de volkeren in de smeltkroes der vreeselijkste ellende. O, een ijzeroven der verdrukking gloeit en slaat de vlammen uit tot den hemel toe! En machteloos staat heel de wereld aan te zien den ondergang van 't in zijn bezwijken geloofsheroisme betoonend volk. O, misschien zal de Heere nog redden. Hij, die rukt uit de kolken, en den verdrukte, door on weder voortgedrevene, ongetrooste redt. Doch waar Hij in Afrika, ons eigen vleesch en been der verbrijzeling niet spaarde, o, daar versta Nêerlands volk, dat de Heere Zebaoth een God is der gerichten, en vrage met ootmoedig beven : o, Heere, waarom worden zij verbrijzeld en wij, die erger gruwelen bedreven, gespaard en duizendvoud gezegend ? Volk van Nederland, Gods wonderlijke barmhartigheid straalt over u. Waar hij andere boomen versplintert, omgraaft hij zijn vijgeboom in Hollands tuin en legt mest daarom. Verstaat gij, dat die vrije goedheid Gods, zoo treffend in tegenstelling, met anderer gramschapdragen, een allerdringenste roepstem inhoudt tot volksbekeering ? Volk van Nederland, ziet uw zonde. Uw nationale roeping is het om het land der vrijheid te zijn en gij sloegt Gods Kerk in banden. Knellend 't haar heilig vrijheids-leven in de boeien van een ijzeren menschengenootschap .... En hoewel dat leven, straks reageerend, uitbrak en de banden scheurde, stonden Nederlands rechterlijke en regeeringsmacht op om de platen weer vast te smeden en het staatscreatuur te versterken, Gods schepping ten hoon en tot verdeeling der broederen .... O, zal nu de dag dagen, dat reorganisatie der Hervormde Kerk hereeniging in vrijheid brenge van al het Gereformeerde volk ? Worde de zonde gevoeld der Christus-onttrooning door het reglement van 1816, de zonde ook, die daar geschiedde in de vervolging der afgescheidenen en de miskenning der doleantie ; worde ze beleden, als zonde voor God en vinde onze overheid den weg der bekeering ter waarachtige en rechtvaardige vrijmaking der Kerk. Het land der vrijheid moet Nederland wezen, maa r het bedreef den gruwel om den Christus Gods te bannen uit de school van de gedoopte kinderen des volks. En toen een minderheid om vrijheid en(rechtsherstel riep, werd het trotsche woord vernomen: dan moeten die minderheden 'maar worden verdrukt! Doch nu ontwaakte de volksconcientie. In volkomen Unie. En opmerkelijk : dezelfde broeder, die thans naar 't Loo geroepen werd om de opdracht tot vorming van een Christelijk ministerie te ontvangen, gedacht, hoe hij er 't laatst als smeekeling met onzen Elout was geweest. Doch nu worde dan ook die gruwel gestuit, dat in Nederland overheidsschool zal heeten de school, in wier gevel staat: „hier is de naam des Nazareners uitgeroeid." De overheid gteune de vrije school, zoodat zij regel kan worden en alzoo het kroost des verbonds een onderwijs bekome, waarlijk Christelijk en waarlijk vrij, ergo waarlijk nationaal! Het land der vrijheid moet Holland zijn — doch het heeft ouders voor de bange keuze gesteld, om de lancet met gif te doopen in 't bloed van 't kind of 't te doemen tot onwetendheid. Ook die misdaad worde gezien, beleden, afgebroken in bekeering tot vrijheid en recht. Het land der vrijheid zal Nederland wezen, maar ook 't land der bescherming van 't zwakke. Roept de geest der eeuw : het zwakke verga; tot Nederland komt des Heeren roepstem — breek uwe zonden af door gerechtigheid en ontferming jegens het ellendige. De sociaal-democratie wil, helaas, met verachting van alle ordinantiën Gods en vermoording van alle burgervrijheid de gedrukte klasse haar volle aandeel geven aan den schotel des stoffelijken levens. Ons nieuwe ministerie wil een ministerie der sociale rechtsherstelling zijn, maar met behoud van ons dierste kleinood: de burgervrijheid en juist door wat God in zijn gemeene gratie schenkt en bedoèf£ te waardeeren en uit te werken. Door rechtsherstel op-bu ring uit den druk. Verzetten zal zich tegen dit edel pogen al wat, bela stellend boven recht, zich in eigen voorrecht en voordeel ziet h dreigd, en opstuiven zal tegen zijn streven, wat zich zeiven rechtvaardigt, ook waar het stelselmatig in moordende concurrentie htt zwakkere vertreedt of het verkorte loon der arbeiders laat roepei: tot Jehova Zebaoth. Hoonen zullen deze regeering de ontzinden, die de Wet Gods omkeerend; alle gezag ontkennend; het „eigen haard" verwerpend; eerbaarheid noch eigendom ontziende; ook Nederland zoeken te doen rijpen voor de groote wereld-revolutie, die dreigt aan den eindpaal der tijden. Maar gij, volk des Heeren in Nederland ! draag Gij u\* broederen op de vleugelen des gebeds, opdat door hunnen heerlijken arbeid in Nederland gezien worde het dragen van vrucl.., die God en de menschen moeten prijzen. En voorts op zedelijk gebied, in de heiliging van den dar. des Heeren, in de afschaffing der Staatsloterij, in de bestrijding van dronkenschap en openbare onzedelijkheid in Nederland en Indie zij er volksbekeering. Verootmoediging voor en waarlijk bekeering tot God! Dan zal er verlenging zijn van onzen vrede. Dan zal de Oranje-boom bloeien. Dan zal Nederland weer zijn plaats der eere vinden in het groote Godsgebouw der menschheid en, rijk gezegend een rijken zegen wezen, Gods naam ter eer. Amen. Bij den Uitgever dezes is verschenen afl. 1 van •'; hanna en haar lofzang, Een twaalftal practische Schriftbeschouwingen, . UITGESPROKEN DOOR J. D. VAN DER TELDEN, Dienaar des Woords te Klündert. Compleet in 6 afl. a f— .15. In eens compleet f—.90. Gebonden in netten band fl.30. Deze Schriftbeschouwingen worden gunstig beoordeeld en aanbevolen ook voor „de Leeskerk". Ze zijn zeer dienstig tot het gebruik bij weekbeurtent*' in vacante kerken, wanneer die des winters worden gehouden. Waar dit deel der H. Schrift bijzonder geschikt is tot het maken van practische wenken in het dagelijksche leven (huwelijk, sociale vraagstuk, Neo-Malthusianisme) daar zijn deze Schriftbeschouwingen zeer aan te bevelen om in den huiselijken kring vóoigelezen te worden en als geschenk bij Huwelijken enz. dienst te doen. Na verschijning van de 6e afl. wordt de prijs bepaald op f 1,—; Gebonden f 1.40. ... Vroeger verscheen van denzelfden Schrijver: Drieërlei levensbeeld der geloovigen op aarde; 3-tal leerredenen: 1, De vreemdeling op aarde; 2. De looper in de loopbaan; 3. De strijder ter overwinning , ^^p^f . f—,35, Gebed om en arbeid aan de volmaking der gemeente onzes Heeren ; 2-tal Ieerr..^^^^^^É^^^^^^.-., f—,25. Gerechtigheid en Verlossing; Inleidend woord tot het gebed voor Transvaal en Oranj e-Vrijstaat. .-jSgr ^^h^.^ . f—,2Qr De gezegende Kerk des Heeren het Heidendom zegenend ; Leerrede over Ps. 67 : 2 en 3 . ^,&#iÊfc • Ë—,15. Afscheidspredicatie te Middelburg; naar aanleiding van Ps, 28*9 . . . . . . . . . 'sis? f—,15 Stoomdruk Oosterbaan, Klemkerk & Le Cointre, Goes, BH