CB Prijs 15 cent. NASCHRIFT op de brochure ZIJN DE MANNEN VAN ASSEN;ZELF AANRANDERS VAN HET SCHRIFTGEZAG? EEN CONSCIËNTIEKREET DOOR EEN GEREF. PREDIKANT FA. GRAMME & EIKELENBOOM BLOEMENDAAL — TELEFOON 22045 NASCHRIFT Het stemt den schrijver tot ootmoedigen dank, dat de eerste en tweede druk van zijn brochure, ieder in oplage van 1000 exemplaren, thans reeds is uitverkocht, en de bestellingen, die nog inkwamen zoo vele zijn, dat de uitgevers zich genoodzaakt zagen een derden druk, nu van 2000 exemplaren ter perse te leggen, zoodat de brochure weldra ten getale van 4000 in onze kerkelijke wereld zal zijn verspreid. Gaarne grijpen we deze gelegenheid aan om aan deze brochure nog enkele regels toe te voegen ter beantwoording van sommiger critiek. Natuurlijk is het niet mogelijk op alles in te gaan. Trouwens de meeste onzer kerkelijk-Gereformeerde bladen zonden geen nummer van hun blad, waarin zij de brochure bespraken. Zoodat lang niet alles onder onze aandacht kwam. Laat allereerst door ons mogen worden opgemerkt, dat de critiek in onze kerkelijke pers ons niet heeft verwonderd, wel bedroefd. NIET VERWONDERD. Bedenken we eens hoe weinig tegenspraak gewoonlijk wordt geduld en hoe kleineerend men dikwijls optreedt! Werd niet van Ds. Brussaard, toen deze niet dadelijk toegaf, in een der Kerkbodes geschreven, dat hij toch niet die diepe denker was, waarvoor men hem altoos gehouden had! En toen Ds. Wisse destijds zijn bezwaren uitte tegen de Geref. Kerken, schreef Prof. Hepp toen niet, dat we hier te doen hadden met een psychopathologisch geval; een uitdrukking, die hij schijnbaar zoo prachtig vond, dat hij ze later nog eens herhaalde (niemand spreke hier van een herkauwenden professor)). Met deze dingen voor oogen verwonderden ons niet de woorden „onbeteekenend", verouderd, onwetenschappelijk. riet stemt ons heel dankbaar, dat voor ons niet een zeer beangstigende diagnose werd vastgesteldl WEL BEDROEFD. Toch heeft het ons, ter wille van de zaak waar het om gaat,, wel bedroefd, dat met onze bezwaren zoo weinig ernst is gemaakt. Wat hebben we aan een paar groote woorden of aan een poging om de zaak belachelijk te maken? We_ hebben onze brochure de wereld in gezonden als „een concientiekreet". En heel het geschriftje doet, dunkt ons, zien, dat deze uitdrukking ernstig is bedoeld! Maar wat geeft dan aan Prof. Hepp het recht om aan den ernst van den schrijver te twijfelen? Als hij meent geestig te zijn door te spreken van een „herkauwende consciëntie" — dat is zijn zaak. Ons deert dit allerminst. Maar wat geeft hem het recht om te spreken van een „zoogenaamde conscientie-kreet". Is het dan geen conscientie-kreet? En maakt de schrijver zich derhalve schuldig aan bedrog? Helaas gaan ook De Heraut en het Noord Holl. Kerkblad dienzelfden kaat uit. Deze bladen veronderstellen mystificatie. De schrijver noemt zich wel Geref. predikant, maar i s hij het ook — zoo vragen ze. En dat terwijl de schrijver in zijn brochure toch blijken geeft van hoogen ernst. Zich ernstig voordoen en dan tevens bedrog plegen — is dat niet gruwelijke huichelarij? Er is moed toe noodig zoo iets te veronderstellen. Treurige moed. We dringen met geweld de gedachte terug aan het spreekwoord; „Zooals de waard is, vertrouwt hij zijn gasten." Maar toch mogen we wel zeggen, dat een zoodanige schrijverij het respect voor deze critici niet verhoogt. Of zouden we moeten aannemen, dat deze heeren critici, inzonderheid Prof. Hepp, eenigszins geagiteerd zijn geweest? Door die „onbeteekenende brochure"! Het lijkt wel wat vermetel zooiets te vragen. Maar waarom mogen wij ook niet eens iets veronderstellen? En hoe moeten we anders verklaren het kluchtige rekensommetje, dat Prof. Hepp aan zijn critiek op onze brochure vastknoopt? Dat is toch anders niets voor onzen Professor. Dat wijst op een niet-helder oogenblikl Zou het ook mogelijk zijn, dat onze conscientie-kreet iets in des Professors consciëntie heeft wakker geroepen, waartegen hij zich met geweld wilde verzetten? En als die consciëntie nu eens spreken blijft, en altijd maar weer op hetzelfde terugkomt? Wordt het dan een „herkauwende consciëntie"? Laat ons het beste er van hopen! ANONYMITEIT. Slechts betrekkelijk weinig is over de anonymiteit van den schrijver gezegd. Hoe zou dat ook anders kunnen! Zijn er niet vele Kerkbode-schrijvers, die achter een schuilnaam zich verbergen, en is daar ooit ernstige aanmerking op gemaakt? En de statisticus van „De Heraut", waarover we op blz. 4 spraken, en die enkele weken geleden opnieuw opdook om zijn onjuiste beweringen vol te houden, wordt die niet anoniem aan het woord gelaten? Waarom zou dan aan schrijver dezes dit recht worden betwist? Toch wordt wel ijverig naar den naam van den schrijver gevischt. Waarom? Is men zoo belust op een ketterproces? Maar de schrijver stelt zich toch immers op het Asser standpunt? Wil men dan wellicht door een procedure over een ondergeschikt punt de aandacht van de hoofdzaak afleiden? Zooals in de procedure-Dr. N. D. van Leeuwen ten slotte de hoofdzaak onbeslist is gebleven? Juist dat moet voorkomen worden! Zonder bijzonder tumult moge deze brochure rustig haar werking doen! Laat men slechts geduld hebben De tijd kan nog wel komen, dat men den brandstapel lustig zal kunnen zien vlammen! ONBETEEKENEND. Een van de groote woorden, waarmede men zich van deze brochure heeft afgemaakt inplaats van haar zakelijk te bestrijden is deze, dat ons geschriftje onbeteekenend is. Zullen we ons bij zoo'n bestrijding verdedigen? Och kom! Toch moge Prof. Hepp vernemen, dat zijn oordeel geen onverdeelde instemming vindt. Een lezer, minstens evenzeer tot oordeelen bevoegd als de Prof. schreef ons: „Laat u niet verontrusten door de heel gemakkelijk neer te schrijven, maar daarom nog niet steekhoudend gebleken beoordeeling, dat uw brochure onbeteekenend is. Zeker hebt ge ook op dingen gewezen, die reeds meer onder de aandacht werden gebracht. Maar als dat niet mag, dan kan b.v. iedere geschiedschrijver zijn arbeid wel staken. Immers is zulk een auteur altijd bezig met feiten, die reeds honderden malen vermeld zijn, v" Maar gij hebt meerdere van die bekende feiten soms op verrass endnieuwe wijze belicht, en door de wijze, waarop ge ze in het kader van uw brochure ingevoegd en de consekwenties getrokken hebt, hebt ge ieder, die over Assen bezwaard is, ten zeerste aan u verplicht. Naar mijn meening behoort uw brochure, mede door haar populairen vorm, tot het beste, wat in dezen kerkdijken strijd geschreven werd." Geheel instemmen met dit oordeel doen we niet. De lof kon wat minder zijn. Maar tegenover het oordeel van Prof. Hepp mag ook dit oordeel worden gehoord. Misschien komt er dan het juiste evenwicht! VEROUDERD. Uit „de Reformatie" kwamen we te weten, dat Dr. Gispen van Delft onze brochure zoo heeft genoemd. Verouderd en.... onwetenschappelijk! Verouderd — waarom? Omdat het reeds twee jaar geleden is, dat de Synode van Assen vergaderde? Maar heeft onze criticus dan niet gelezen, wat we daaromtrent op blz. 3, noot 1 hebben gezegd? Dat behoeven we nu toch niet meer te herhalen! Of omdat de opgenoemde feiten wel eens meer aan de broederen zijn voorgehouden? Maar zijn die feiten dan ooit weerlegd of is ooit op bevredigende wijze aangetoond, d'at daar, op het standpunt van Assen, geen Schriftaanranding in schuilt? Zoolang dat niet is geschied, moeten deze feiten altijd en altijd weer worden herhaald. Houdt aan, tijdig en ontijdig.... Dat geldt ook hier. Verouderd zal deze brochure eerst wezen, als er onder ons, Gereformeerden, een eenparige wèl gefundeerde meening inzake Schriftgezag en Schriftbeschouwing gekomen is, en niet langer blindemannetje wordt gespeeld. ONWETENSCHAPPELIJK. Maar onwetenschappelijk is deze brochure toch wel! Waarom? Omdat Schriftcritiek en tekstcritiek door elkander worden gehaspeld! Heusch, onze jonge doctor zegt het zoo! Maar heeft hij dan niet gelezen wat we daaromtrent o.a. op blz. 29 noot 30 hebben geschreven? Heeft onze jonge doctor onze brochure dan werkelijk niet begrepen? Dan zullen we probeeren ons nóg eenvoudiger uit te drukken. Want we mogen niet veronderstellen dat hij ons niet heeft willen begrijpen! Zie, we hebben ons gesteld op het standpunt van Assen en hebben van uit dit standpunt geredeneerd, gelijk zoo dikwijls geredeneerd wordt, ook door verschillende Kerkbode-redacteuren. Laten we eens een voorbeeld nemen. Onze criticus weet toch wel, dat verschillende Kerkbodes nog niet zoo heel lang geleden een stuk van Dr. Kuyper hebben opgediept d at ongeveer vijftig jaar geleden geschreven werd, en dat daarmede moest worden aangetoond, dat al wie de bekende Paradijs-bijzonderheden niet letterlijk neemt op den ethischen weg is. Met het oog op dergelijke argumentatie hebben wij óók een uitspraak van Dr K. aangehaald, óók een oude, waarin gezegd wordt, dat wij in de ethische richting bestrijden, dat zij de Schrift onzeker maakt, ten bewijze waarvan er dan op wordt gewezen, dat Daniël b.v. onecht wordt verklaard. En nu hebben we dit willen zeggen: zie eens Heeren redacteuren en al wie zich op deze wijze laten voorlichten, als ge zóó te werk gaat en meent, dat ge met een paar oude uitspraken klaar zijt, wat moet ge dan, conse- quent geredeneerd', toch wel zeggen van sommige professoren aan de V. U. Die stellen ook sommige Schriftgedeelten onzeker, b.v. het slot van Marcus 16 en gedeelten uit Jeremia. Zijn die dan ook op den ethischen weg? En voorts hebben we gevraagd: als het niet vrij staat om een enkele uitspraak van Gods Woord niet-letterlijk op te vatten, staat het dan wel iedereen vrij (al zijn het heusch-wetenschappelijke menschen) zoo maar op eigen gelegenheid allerlei tekstcritische wijzigingen aan ie brengen? Schuilt daar faeelemaal geen gevaar in? Het blijkt toch wel eens, dat men zich met z'n tekstcritische wijzigingen vergistI *) Kan dan op die manier ook niet Gods Woord' worden aangerand? Is niet het Woord van God aan de Kerk gegeven (Rom. 3 : 2) 2) en is het daarom niet volkomen waar, dat de kundige, die hier heeft te schiften, niet het individu is, maar de Kerk? Is het dan, op het standpunt van Assen niet noodig, dat de Synode zich eens over die dingen berade en zoolang het zwijgen oplegge! De onwetenschappelijke schrijver van deze brochure zou zulk zwijgen niet durven eischen. Maar eischt de consequentie van Assen het niet? En onze Belijdenis, naar de letter geëxegetiseerdl Het ging er dus niet om of Schriftcritiek en tekstcritiek hetzelfde is. Het was slechts het doel aan te toonen wat de consequentie van Assen is en dat men die consequentie niet wil! Op die inconsequentie nu mag ieder wijzen, ook al zou hij zelf voorstander van een voorzichtige tekstrevisie zijn. In het wijzen daarop schuilt niets oneerlijks. En niets onwetenschappelijks! Zou onze jonge doctor het nu begrepen hebben? We hopen het. Maar wat zal het hem dan spijten, dat hij zulk een flater sloegl TEN BESLUITE. We moeten nu wel eindigen. Veel ware nog te zeggen. Daar zijn in onze Geref. Kerken menschen, die het monopolie wanen te bezitten van Gereformeerdheid, van wetenschappelijkheid en van andere dingen meer. En met wellust hanteeren ze het stempel om naar welgevallen allerlei personen, die hun levensweg kruisen, het merkteeken te geven. En wee degenen, die het niet met hen eens zijn! Ze hebben altoos ach en wee geroepen over de oud-liberale theorie van ,,wij en onze •vriendjes". Maar zelf zijn ze in die verafschuwde vaarwateren verzeild! Wat zullen we daartoe zeggen? Niets! 1 In eigen kring maakt zulk doen opgang — maar op het breede terrein der Gereformeerde gezindheid schudt men wel eens meewarig het hoofd, Wat ons aangaat, wij achten het oordeel der menschen, inzonderheid dezer menschen, niet hoog. '} We weten niet of de criticus „Woord en Geest" durft te lezen, Anders moet hij letten op het voorbeeld, dat Dr. van Leeuwen daarvan geeft. (Zie 4e jaarg. No. 1, blz. 3.) Maar waarom eigenlijk daarheen verwezen? Onze wetenschappelijke criticus weet uit zichzelf voorbeelden genoeg! 2) In een vroegeren Kerkelijken strijd werd op grond van dezen tekst aoor de Oude A-richting aan de „opleiding do or de Kerk" vastgehouden. Prof. Rutgers meende toei., dat in dezen tekst alleen van de Kerk als organisme gesproken werd. Men is nu, practisch gesproken, vrijwel tot bet standpunt der oude Arichting genaderd. Denk aan de gebondenheid van de theol.faculteit der V. U Men trekke nu hieruit de 'consequentie voor de tekstcritiek! Wie ons oordeelt is de Heere. Voor Hem staan we in diepen ootmoed, maar, ter dezer zake, met goede consciëntie. Onze consciëntie drong ons tot spreken. We meenden niet te mogen zwijgen, maar uiting te moeten geven aan wat in ons leeft. Is niet een ieder persoonlijk, voor zijn deel, mede verantwoordelijk voor wat ra onze Kerken geschiedt? Of dragen we onze verantwoordelijkheid op enkele menschen over? Immers neenl Gingen we nu buiten den kerkelijk en weg? Men heeft het beweerd! Maar zouden dan alleen allerlei scribenten, die den lof van Assen bezingen, bun mond mogen opendoen, doch alwie met dat lied niet kan instemmen, moeten zwijgen! Is dat de vrijheid' van een Christenmensen? Maar bovendien: Het is de vraag — zoo heeft Prof. H. H. Kuyper gezegd of de Synode het besluit omtrent de slang wel zoo bedoeld heeft. Het is de vraag — zoo hebben wij gezegd — of de Synode wel de consequenties van haar besluiten durft te trekken. En we hebben die consequenties aangewezen. Waarom mag dat niet? We hebben ons geheel op het standpunt van Assen gesteld. We hebben geen bezwaren tegen onze confessie noch tegen eenig stuk daarvan. Daarom heeft het onderteekeningsformulier der predikanten niets met onze bezwaren te maken, gelijk een criticus in „De Wachter" meende! En daarom zijn we met ons getuigenis ook niet buiten den kerkelijken weg. Trouwens, waar zouden we heen! Het is wel gebleken, dat Classe en Particuliere Synode in deze dingen Mets kunnen uitrichten. Het moet alles op de Generale Synode wachten. Doch deze vergadert eerst over twee jaar Laat men nu maar aireede weten en bij den voortduur er aan herinnerd worden, wat in den boezem onzer Kerken leeft. Dan is er voor de toekomst nog wel meer weggelegd! Opnieuw bevelen we onzen arbeid aan de trouwe hoede des Heeren. Hij kent onze bedoelingen. Hij weet alle dingen. Hij weet, dat we niet bitter hebben willen zijn. En dat we, als we hebben gekrenkt, gaarne ieder dusdanig woord terug nemen. En wat de critiek op ons uitgebracht betreft — het heeft ons niet bitter gestemd. Ook niet ontmoedigd. Trouwens, daar hebben zoovele anderen wel voor gezorgd, hetzij door sympathieke recensies, hetzij door particuliere brieven, waaronder professoren en doctoren niet ontbraken. En voorts: gelijk Hiskia de brieven van Rabsake, zoo spreiden wij al de bittere woorden der critici voor het aangezicht des Heeren uit. En terwijl we met het oo£ op onszelven, op onze Kerken en op zoovelen, die onzen Heere Jezus liefhebben ootmoedelijk belijden: o God, wij zijn beschaamd en schaamrood vanwege onze zonden voegen we er de smeeking bij uit den grond onzes harten: o Heere, God der heirscharen, breng ons weder; laat Uw aanschijn lichten, zoo zullen wij verlost worden. 15 Oct. 1928.